lili bleeker, truus eymers en leonard ornstein

Transcription

lili bleeker, truus eymers en leonard ornstein
Gewina 20 (1997) 256-268
TWEE VROUWELIJKE NATUURKUNDIGEN
EN HUN PROMOTOR IN HET INTERBELLUM:
LILI BLEEKER, TRUUS EYMERS EN LEONARD
ORNSTEIN
IDA H. STAMHUIS* en MARIANNE I.C. OFFEREINS**
In het begin van de zomer van 1997 startte in ons land een nationale actie met als doel
vaders meer dan tot dan toe te betrekken bij de zorg voor hun kinderen.' Er was gebleken
dat een hoger percentage werkende moeders niet altijd betekende dat vaders een aantal
van de zorgtaken van hun vrouw overnamen. Op 11 juni startte de heer Melkert, minister van
sociale zaken en werkgelegenheid, de campagne die als slogan heeft 'Mannen die zorgen zijn
de kerels van morgen'. Het is in het recente verleden steeds duidelijker geworden dat de
emancipatie van vrouwen niet alleen een kwestie is van vrouwen, maar ook van mannen,
misschien wel juist van mannen. Mannen zijn voor de emancipatie van vrouwen niet
alleen van belang in hun rol als vaders, maar ook in hun rol als docenten, superviseren, en
als hoofden en managers van organisaties waarin vrouwen werken. Vaak hebben zij een
doorslaggevende invloed op het verloop van de carrière van vrouwen. Om een voorbeeld
uit de wetenschapsgeschiedenis te kiezen: in de carrière van Tine Tammes (1871-1947), die
in 1919 de eerste hoogleraar in de genetica in Nederland werd en tevens de tweede vrouwelijke hoogleraar, zijn verschillende momenten aan te wijzen, waarop haar leermeester Jan
Willem Moll, hoogleraar in de botanie te Groningen vanaf 1890, zich met succes heeft
ingezet om haar loopbaan ten gunste te beïnvloeden.^ Ook in dit Gew/na-themanummer
zijn diverse voorbeelden opgenomen die deze uitspraak illustreren.
In dit artikel richten wij de aandacht op een hoogleraar in de natuurkunde in de jaren
dertig, namelijk professor Leonard Salomon Ornstein (1880-1941) en twee van zijn vrouwelijke promovendi te weten Caroline Emilie Bleeker (1897-1985) en Johanna Geertruida
Eymers (1903-1988). In deze periode waren er, tenminste in de herinnering van een aantal
betrokkenen, nogal wat vrouwelijke studenten die in Utrecht natuurkunde studeerden.
Verschillende studies wijzen erop dat in de jaren dertig, vergeleken met ervoor en erna,
relatief veel vrouwen een technisch of exact vak studeerden. Het lijkt erop dat het tot in de
jaren zeventig en tachtig duurde voordat dit niveau weer werd bereikt, terwijl bijvoorbeeld
aan de Technische Hogeschool te Delft het percentage vrouwelijke studenten zelfs lager
bleef dan in de jaren dertig.^ Resultaten van onderzoek in andere landen wijzen in dezelfde
richting. Zo was het aantal proefschriften dat in Wenen in de jaren dertig in de fysica werd
* dr. Ida H. Stamhuis, Vrije Universiteit, Vakgroep Algemene Vorming, Faculteit Natuurl<unde en Sterrenkunde,
De Boelelaan 1081,1081 HV Amsterdam. " Marianne I.C. Offereins, Jodichemdreef 40, 3984 JT Odijk.
i. Zie bijvoorbeeld de artikelen hierover in: Op Gelijke Voet. Informatie over het Emancipatiebeleid bij de Rijksoverheid i8li (augustus 1997) ni.n. 4-15.
2. Ida H. Stamhuis, 'A female Contribution to Early Genetics: Tine Tammes and .Vlendel's Laws for Continuous
Characters', journal of the History of Biology iS (1995) 495-531.
3. Zie dit themanummer: Frida de Jong, 'Standhouden in Delft', Gewimi 20 (1997) 227-242.
256
Lilt Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
89
voltooid in ongeveer 30% van de gevallen geschreven door een vrouw, terwijl nu in Oostenrijk niet meer dan 15% van de studenten in de natuurkunde van het 'zwakke geslacht' is.'* In
Spanje nam in de jaren dertig het aantal vrouwen dat lid werd van het Spaanse genootschap
voor natuurkunde en chemie sterk toe.' Een studie over vrouwen in het Duitse KaiserWilhelm-Gesellschaft tussen 1898 en 1945 laat hetzelfde beeld zien.''
Wij gaan niet nader in op kwantitatieve gegevens betreffende vrouwelijke studenten in
deze periode. Hiertoe kan worden verwezen naar de recent verschenen overzichten in het
boek van Jensma en De Vries en naar de inleiding van dit themanummer.' Op kwalitatieve
wijze bespreken wij de volgende vragen: Hoe was het in de betrokken periode om als
vrouw natuurkunde te studeren in Utrecht? Hoe was de situatie op het laboratorium van
Ornstein? Hoe was de sfeer daar? Wat kunnen we in dat verband zeggen van het optreden
en de persoonlijkheid van Ornstein? Hoe vrouw\'riendelijk was Ornstein? En verder, hoe
verging het de twee genoemde vrouwelijke promovendi? Hoe gingen zij met hun situatie
om en wat was de rol van Ornstein in hun carrières? Dergelijke vragen kunnen niet voldoende worden beantwoord door bestudering van de gebruikelijke wetenschapshistorische bronnen. Wetenschappelijke artikelen van de betrokken personen geven slechts beperkte informatie. Het proefschrift van Heijmans uit 1994 over de experimentele natuurkunde in
Utrecht in de periode 1896-1940, dat ons onderzoek inspireerde, vormde echter een goede
basis.* Verder zijn in de laatste jaren enkele artikelen verschenen in Fylakra, het personeelsblad van de Utrechtse natuurkundefaculteit, over vrouwen in Utrecht in de door ons
te bestuderen periode.' Deze stukken zijn voor een groot deel op informatie van betrokkenen gebaseerd. Verder verscheen in 1985 een gedenkboekje ter gelegenheid van het feit dat
Truus Eymers vijftig jaar daarvoor gepromoveerd was.'" Hierin zijn sfeertekeningen van
het laboratorium en een schets van de positie van Truus Eymers opgenomen. Deze informatie hebben we kunnen aanvullen met enkele interviews: professor dr. L.T.M. Ornstein,
een zoon van Ornstein, mevrouw dr. J.H.A. van Konijnenburg-van Cittert, de dochter van
Truus Eymers, dr. G. van Ginkel, auteur van een boek over Lili Bleeker, en mevrouw dra.
M.M. Smit-Miessen, die bij Ornstein natuurkunde heeft gestudeerd. Tenslotte is enig
onderzoek verricht in het - niet geïnventariseerd - archief van het Ornstein laboratorium,
voorzover dat binnen de beschikbare tijd mogelijk was."
4. Brigitte Bischof, 'Women of Physics', in: Jan Vandersmissen ed., Book of Abstracts - Symposia, XXth International Congress of History of Science (Luik 1997) 149.
5. Carmen Magollon-Portoles, 'From Invisibility to Respect. The reception of women in the Spanish Society of
Physics and Chemistry (1903-1936)', in: Vandersinissen, Book of Abstracts (n. 4) 152.
6. .Annette Vogt, 'The Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft and the Career Chances for Female Scientists', in: Vandersmissen, Book of Abstracts (n. 4) 159.
7. G. Jensma en H. de Vries, Veramieritigen in het hoger onderwijs in Nederland tussen iSi^i en 1940 (Hilversum 1997).
8. H.G. Heijmans, Wetenschap tussen universiteit en industrie. De experimentele natuurkunde in Utrecht onder
W.H. Julius en LS. Ornstein 1896-1940 (Rotterdam 1994) 41-46.
9. M. Bouwman en G. van Ginkel, 'Exacte Vrouwen in Utrecht in de twintiger en dertiger jaren', Fylakra 39/5
(1995) 40-45; G. van Ginkel m.m.v, E. Landré, 'Exacte Vrouwen in Utrecht in de jaren dertigen veertig', Fylakra^<)l7
(1995) 36-41; G. Hooyman, 'Exacte Vrouwen in Utrecht, Truus van Cittert', Fylakra 39/7 (1995) 48-52; G. Smit-Miessen, 'Herinneringen van Greet Miessen', Fylakra 40/1 (1996) 10-16; J. Jasperse, 'Exacte Vrouwen in Utrecht, nr. 9',
Fylakra 40/2 (1996) 42-43; E. Landré, 'Exacte Vrouwen in Utrecht, artikel nummer 10', Fylakra 40/2 (1996) 56.
10. Enkele Herinneringen voor Dr. ].G. van Cittert-Eynicrs ter viering van 2 December 1955, Universiteitsmuseum
Utrecht (Utrecht 1985).
11. Telefonische informatie van prof dr. L.T.M. Ornstein (8 januari 1997); mondelinge informatie van mevrouw
dr. J.H.A. van Konijnenburg-van Cittert (Castricum, 6 februari 1997); mondelinge informatie dr. G. van Ginkel
(Odijk, 19 maart 1997); mondelinge informatie van mevrouw dra. M.M. Smit-Miessen (Zeist, 9 april 1997); Universiteit Utrecht, Ornstein laboratorium, Archief Bijlhouwer, Correspondentie 1928-1937.
257
90
Ida H. Stamhuis en Marianne LC. Offereins
Volledigheidshalve vermelden we, dat er nog twee vrouwen bij Ornstein zijn gepromoveerd, namelijk de Russin Rassa Riwlin, die daarna weer naar Rusland teruggekeerd schijnt te
zijn en Johanna Clasina van Selms, die volgens Heijmans lerares is geworden.'^ Het zou interessant zijn om na te gaan of er iets valt te zeggen over de rol van Ornstein in hun studie en
carrière. Daartoe zal echter aanvullend onderzoek nodig zijn.
Natuurkunde in Utrecht, Ornstein en zijn Lab
Over Ornsteins leven, werk en carrière - uitvoerig behandeld door Heijmans in zijn proefschrift - kunnen we kort zijn.'-"* Leonard Salomon Ornstein was enig kind in een joods
gezin dat behoorde tot de gezeten burgerij. In 1898 ging hij wis- en natuurkunde in Leiden
studeren. Nadat Ornstein in 1905 was geslaagd voor zijn doctoraalexamen, volgde een
promotieonderzoek bij de befaamde Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928), hetgeen resulteerde in een promotie in 1908. Na zijn promotie werd Ornstein persoonlijk assistent van
Lorentz voor de theoretische fysica, een functie die hij niet lang vervulde, want in 1909
werd hij in Groningen benoemd als lector in de mathematische fysica, hydrodynamica en
mathematische chemie.
In 1915 kreeg Ornstein een aanstelling als hoogleraar theoretische natuurkunde in
Utrecht. Hoewel hij zich in het begin van zijn carrière vooral had beziggehouden met de
mathematisch-theoretische kant van de natuurkunde, besteedde Ornstein in Utrecht hoe
langer hoe meer aandacht aan het experimentele werk. In 1920 kreeg Ornstein de leiding
van het laboratorium, als vervanger van Willem H. Julius (1860-1925) die wegens ziekte
zijn werk tijdelijk niet kon voortzetten. Vijfjaar later, na het overlijden van Julius, werd hij
hoogleraar in de experimentele natuurkunde. Er brak een nieuwe periode aan voor het tot
dan toe academisch ingestelde Utrechtse laboratorium. Ornstein legde contacten met
overheidsinstellingen en met het bedrijfsleven en liet veel 'extern gefinancierd' onderzoek
op zijn laboratorium verrichten. Echter, de bezetting van Nederland door de Duitsers in
1940 maakte na vijftien jaar een einde aan Ornsteins carrière. Op 23 november kreeg hij
bericht dat hij op grond van zijn joodse afkomst, op last van de Duitsers, 'uit zijn functie
[was] ontheven',"* welke ontheffing op 21 februari 1941 werd omgezet in ontslag. Ornstein
heeft gedurende zijn hoogleraarschap van ruim vijfentwintig jaar zijn stempel gedrukt op
het Utrechtse natuurkundige laboratorium, zo is duidelijk door Heijmans beschreven. Wij
zijn er in geïnteresseerd of Ornstein en zijn laboratorium kenmerken vertoonden waarvan
kan worden gezegd dat deze in het algemeen door vrouwen als plezierig worden ervaren.
Ornstein had een zeer brede belangstelling. De vakgroepen die tot op heden binnen de
faculteit Natuurkunde bestaan, kunnen teruggeleid worden tot zijn belangstellingsgebieden.'^ Hij kan echt als een vernieuwer van het Utrechts fysisch laboratorium worden
beschouwd. In Utrecht wist Ornstein, zoals hij ook in Groningen had gedaan, medewerkers en studenten bijzonder goed te enthousiasmeren. Hiervan getuigt het feit dat hij voor die tijd, maar ook naar huidige maatstaven - bijzonder veel promovendi had; er zijn
94 personen bij hem gepromoveerd. Er was door het vele externe onderzoek dat hij binnenhaalde, ook veel research te verrichten. Het wetenschappelijk personeel en de studenten
12. Heijmans (n. 8), Wetenschap tussen universiteit en industrie, 176.
13. Heijmans (n. 8), Wetenschap tussen universiteit en industrie, 41-46.
14. S. van Walsum, Ook al voelt men zich gewond: De Utrechtse universiteit tijderts de Duitse bezetting 1940 - 194;
(Utrecht 1995) 29.
15. Mondelinge informatie G. van Ginkel (n. 11).
258
Lili Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
91
werkten veel en vruchtbaar samen. Promovendi kregen studenten toegewezen die hen
behulpzaam moesten zijn bij het werk. Deze studenten werden 'slaven' of 'knechten'
genoemd; een functie die trouwens als zeer eervol werd beschouwd."'
Met betrekking tot zijn karakter wordt gezegd dat Ornstein spontaan en dynamisch
was en dat hij de mensen in zijn omgeving uitstekend wist te motiveren: 'Binnen het lab
werd hij vereerd'.'' Op zijn laboratorium zou een groot saamhorigheidsgevoel hebben
geheerst. ledere dag werd er om vijf uur door iedereen, wetenschappelijke medewerkers
inclusief Ornstein, andere personeelsleden en studenten, gezamenlijk thee gedronken,
waardoor de toegankelijkheid van de medewerkers - en van Ornstein zelf - groot was.
Ornstein liep vaak rond op het lab; hij bezocht wekelijks het practicum, waar hij dan
breeduit ging zitten en zich uitgebreid liet voorlichten door de studenten over de onderzoeken waarmee zij zich bezighielden. Deze belangstelling ondergingen de studenten met
gemengde gevoelens: enerzijds voelden zij zich vereerd, maar anderzijds waren zij beducht
voor zijn scherpe vragen.
Het Sinterklaasfeest, vanaf 1934 in gang gezet, schijnt een jaarlijks hoogtepunt te zijn
geweest."* Ornsteins oudste zoon L.T.M. Ornstein bewaart daaraan nog levendige herinneringen.'' Ornstein, zijn vrouw en hun twee zoons wachtten Sinterklaas op samen met
Truus Eymers. Na een ontvangst in de directeurskamer volgde een bezoek aan de gehele
laboratoriumbevolking, waarbij de goedheiligman een toespraak hield en zijn persoonlijke
vermaningen op rijm ten gehore bracht.
Volgens mevrouw M.M. Smit-Miessen, die tijdens de laatste jaren van Ornstein in
Utrecht natuurkunde studeerde, gold voor de afdeling natuurkunde in het algemeen dat
de sfeer er open en vrij was.'" De meisjes namen in de collegezaal dan wel een aparte positie
in - ze zaten samen op de eerste rij - maar dat werd beschouwd als 'egards' van de jongens;
dat vond iedereen heel gewoon. Volgens haar werden in die tijd binnen de afdeling natuurkunde mannen en vrouwen als volkomen gelijkwaardig beschouwd en de arbeidsomstandigheden zouden voor iedereen gelijk zijn geweest: 'Meisjes werden zeker door Ornstein
aangemoedigd en geholpen'. Tijdens zijn colleges gaf Ornstein in het algemeen de grote lijnen aan, daarbinnen kon men zichzelf verdiepen zoals men wilde. In 1935 gaf Ornstein het
college 'Natuurconstanten':
Het was een origineel en prachtig college. Truus Scherpenhuijsen Rom mocht het standaarddictaat
maken, dat regelmatig door hem werd gecontroleerd. En, wanneer meisjes daarvoor geschikt waren,
konden ze in alle functies doorstromen. Ze werden vaak benoemd als co-assistent. Een zeer gewilde
positie, wij beschouwden liet als een eer.-'
Ornstein heeft met verschillende van zijn vrouwelijke studenten in het persoonlijke vlak
goede relaties gehad. Volgens zijn zoon was dit onder meer het geval met Ali van de
Burch, die deze zoon paddestoelen heeft leren determineren." Voor de beide promovendi
16. Mondelinge informatie M..M. Smit-Miessen (n. 11).
17. Ihid.
18. H. Brinkman, 'L5e Werksfeer tot 1940 in het Fysisch Laboratorium te Utrecht; herinneringen bij het Gouden
Doctorsjubileum van l.G. van Cittert-Eymers', In: Enkele Herinneringen (n. lo), 3-11.
19. Telefonische informatie van L.T.M. Ornstein (n. 11).
20. Mondelinge informatie M.M. Smit-Miessen (n. 11).
21. Ibid.
22. Telefonische informatie van L.T..V1. Ornstein (n. 11).
259
92
Ida H. Statnhuis en Marianne I.C. Offereins
van Ornstein die wij bespreken, geldt dat de zoon zich herinnert dat thuis werd gezegd dat
zijn vader op hen gesteld was: 'Hij sprak heel aardig over juffrouw Eymers' en 'Hij was
ook erg gesteld op mejuffrouw Bleeker.' Verder zou zijn vader ook gezegd hebben: 'Meisjes
weten het net zo goed als jongens'. Dat Truus Eymers een goede persoonlijke relatie met de
familie Ornstein had, blijkt ook uit het feit dat zij er, samen met de medepromovendus
Vermeulen, voor heeft gezorgd dat er een fonds kwam dat het voor de twee zonen van
Ornstein, die tien en acht jaar oud waren toen hun vader stierf, mogelijk maakte om later
te gaan studeren.
Uit het voorgaande komt een beeld naar voren van een hoogleraar in de natuurkunde die
in staat was om zijn studenten te enthousiasmeren en die dit stimulerende gedrag niet
beperkte tot zijn mannelijke studenten. Hij was niet met negatieve vooroordelen behept
met betrekking tot de capaciteiten van zijn vrouwelijke studenten en hij stond bovendien
open voor vrouwen die een verdergaande belangstelling voor de natuurkunde hadden dan
nodig was om zijn colleges met succes te volgen. De sfeer op zijn laboratorium was vriendelijk. Dit zijn aspecten die in het algemeen heel belangrijk zijn voor vrouwen.
Caroline Emilie (Lili) Bleeker
Lili Bleeker en Truus Eymers, twee van Ornsteins vrouwelijke promovendi, zijn in dit artikel
de casus waarin wij de positie van vrouwen in de natuurkunde illustreren. Voor informatie
over leven en activiteiten van Lili Bleeker (1897-1985) kan worden verwezen naar het artikel
van Offereins in dit themanummer.*' Kernpunten daaruit zijn: Lili Bleekers studie in de wiskunde en natuurkunde in Utrecht vanaf 1916, haar werk als assistente bij diverse fysische
hoogleraren in Utrecht vanaf 1919, haar promotie bij Ornstein in 1928, de oprichting van
haar 'Physisch Adviesbureau' in 1930 en de uitbreiding daarvan met een instrumentenfabriek in het jaar daarna. De 'Nederlandsche Optiek en instrumentenfabriek Dr. C E .
Bleeker', die na een jaar reeds vijfentwintig werknemers had, groeide onder leiding van LiU
Bleeker tot een bedrijf met 150 werknemers in 1955. Tot de belangrijke producten behoorde
de lenzen die zij in 1937 in productie nam op advies van de hoogleraar in de natuurkunde
Frits Zernike (1888-1966) uit Groningen en de fasecontrastmicroscopen die hij had ontwikkeld en die door de fabriek van Lili Bleeker werden vervaardigd. In de jaren 1960-1961
bleek dat het bedrijf economisch was verzwakt en in 1963 trok zij zich uit het bedrijf terug.
Het verhaal van Lili Bleeker lijkt een 'succes-story'. Het bedrijf dat zij oprichtte, bleek een
gat in de markt te vullen en floreerde gedurende tientallen jaren. Het door haar opgerichte
adviesbureau fungeerde zelfs als voorbeeld voor het later zo belangrijke TNO. Toch zitten
er addertjes onder het ogenschijnlijk zo groene gras. Marianne Offereins laat elders in dit
nummer zien dat Lili Bleeker het bedrijf uiteindelijk gedesillusioneerd verliet.
Maar ook eerder in haar leven is er een periode geweest, waarin het haar niet voor de
wind ging. Zelf refereerde ze daaraan in het interview waarvan het Algemeen Handelsblad
in 1954 verslag deed.'"* Waarom bleef zij niet, evenals Truus Eymers, na haar promotie op
23. Marianne LC. Offereins, 'Caroline Emilie Bleeker (1897-1985)', Gewina 20 (1997) 297-308. Zie ook: G. van
Ginkel, 'De Nederlandse Optiek en instrumentenfabriek Dr. C E . Bleeker. Meer dan zestig jaar interactie met de
Natuurkunde', Fylakra ^6/4 (1992) 44-59.
24. 'Nederland kreeg optische industrie mede dank zij het werk van een vrouw', Algemeen Handelsblad (21 januari 1954).
260
Lili Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
93
Onder de Utrechtse natuurkundigen in 1922 bevonden zich drie vrouwen: Lili Bleeker (achterste rij, zittend eerste van links), A.M. Huffnagel (vóór Lili Bleeker) en Rassa Riwlin (staand in het midden); Leonard Ornstein zit
als derde van links op de eerste rij; uit: Wetenschap tussen universiteit en industrie {n. 8), 56
het natuurkundig laboratorium werken? In het Handelsblad zegt ze: 'Anderhalfjaar heb ik
toen niets gedaan, hoewel niets ... maar ach nee, dat moet u niet allemaal in de krant
zetten ...'.
Over deze periode zijn we meer te weten gekomen uit een aantal brieven in het archief van
het laboratorium. Er is een brief van Ornstein, gedateerd 1 februari 1930, aan Evert Gorter
(1881-1954), de hoogleraar in de kindergeneeskunde te Leiden, waarvan we de relevante
passages citeren:
Geachte collega,
In antwoord op Uw schrijven omtrent een physicus geschikt om assistent bij U te worden, meld
ik U het volgende: In de eerste plaats zou ik U willen noemen Mej. Dr. CE. Bleeker, Pension 'De
Leeuw' Groenekan. Zy was tot vorig jaar Maart hoofd-assistente aan myn laboratorium en nam toen
haar ontslag in verband met persoonlykc moeilykheden. Ze is zeer intelligent en goed geschoold,
zoowel theoretisch als experimenteel. Ze promoveerde cuni laude op een optisch onderwerp n.1. de absorptie in alkalidampen.
Ik weet niet of zij bereid zal zyn op het minimum salaris als assistent in dienst te treden.
Van mijn jongere leerlingen kan ik U de twee volgende aanbevelen, die beide candidaat zijn,
echter vóór of onmiddellyk na de groote vacantie examen kunnen doen.
P.J.J. Lemoeur (...)
De Heer W. Seeder (...)«
25, Brief van L.S. Ornstein aan E. van Everdingen, 1 februari 1930; Universiteit Utrecht, Ornstein laboratorium,
Archief Bijlhouwer, Correspondentie 1928-1937.
261
94
Ida H. Stamhuis en Marianne I.C. Offereins
Wat blijkt uit deze brief? In de eerste plaats dat Ornstein er niet voor terugschrok de hoge
dunk die hij van Lili Bleekers capaciteiten had, aan zijn collega's mee te delen en dat hij op
die wijze zijn best deed om haar een passende positie te bezorgen. Verder wordt duidelijk dat
Lili Bleeker enkele maanden na haar promofie zelf ontslag heeft genomen als hoofdassistent
op Ornsteins laboratorium. Ornstein had haar blijkbaar wel in dienst willen houden, maar
zij wilde zelf niet. De redenen voor het nemen van ontslag die Ornstein in de brief aan zijn
collega aanvoert, zijn vaag. Hij karakteriseerde ze als 'persoonlijke moeilijkheden'. Deze brief
resulteerde niet in haar benoeming, want enkele maanden later, op 17 juni 1930, ontving
Ornstein een brief, waarin Lili Bleeker opnieuw een centrale rol speelt. De afzender is weer
een collega, namelijk Ewoud van Everdingen, buitengewoon hoogleraar in de meteorologie-^
en hoofddirecteur van het KNMI. De relevante (leesbare) passages, luidden als volgt:
Dezer dagen is de beslissing inzake een gedeeltelijke vervanging van *** door een assistent afgekomen, zoodat ik nu gemagtigd ben voor '*'*'* van dit jaar een assistent in dienst te nemen.
Inmiddels heeft mej. Bleeker mij bezocht en heb ik beloofd haar in kennis te stellen van de vacature
*""* ofschoon zij bleek eenig bezwaar te hebben tegen een mededinging van jongeren, waaraan ik haar
vertelde om verschillende redenen de voorkeur te geven.
Alles overwegende voel ik er weinig voor, haar voor deze betrekking in aanmerking te doen komen.
Ik zal dus gaarne vernemen of gij onder de candidaten of doctorandi iemand kunt aanbevelen.
Daarnaast denk ik ook wel aan den zoon van [... ] ^'
Ornstein reageerde hierop per omgaande en schreef:
In antwoord op je schrijven van 17 dezer zou ik je kunnen noemen de jonge astronoom MULDERS
en de volgende candidaten in de Wis- en natuurkunde: CHAMULEAU, van DOMMELEN, HARINGHUIZEN, HAUER, LINDEMAN, STEEMERS.
Ik heb met geen van allen gesproken, doch ik vermoed, dat zeker eenige van hen wel lust zullen hebben om een assistentschap by je te vervullen.
Met vriendschappelijke groet,
t. iï t.
O
P.S. Ik vind het wel jammer dat het met Mej. Bleeker is misgeloopen. Zy is toch wel zeer begaafd.^'
Ornstein voldeed aan het verzoek van zijn collega om namen van personen te noemen die
voor de functie in aanmerking zouden komen. Het is echter eveneens duidelijk dat het
hem niet beviel dat Lili Bleeker deze functie niet kreeg. Hij voelde ook de behoefte om dat
te laten blijken. Misschien heeft hij gehoopt door zijn uitlatingen over Lili Bleeker aan het
eind van zijn brief zijn collega nog tot andere gedachten te brengen.
Intussen was Lili Bleeker begonnen met haar 'Physisch Adviesbureau'. Onafhankelijk
van potentiële werkgevers nam ze haar lot in eigen handen. Uit de bloei van dit bureau, dat
later bovendien met de instrumentenfabriek werd uitgebreid, bleek dat dit een uiterst
26. lensma en De Vries (n. 7), Veranderingen in het Hoger Onderwijs, 290, 287.
27. Brief van E. van Everdingen aan L.S. Ornstein, 17 juni 1930; Archief Bijlhouwer (n. 11).
28. Brief van L.S. Ornstein aan E. van Everdingen, 19 juni 1930; Archief Bijlhouwer (n. 11). Over de in de brief
genoemde personen geeft Heijmans (n. 8). Wetenschap tussen universiteit en industrie, de volgende informatie:
G.F.VV. Mulders (promotie bij Ornstein 9-7-1934) latere positie onbekend; A.M. van Dommelen die in 1930 bij
Ornstein onderzoek deed naar botsingkansen en diffusie; F.J. Chamuleau (promotie bij Ornstein 12-2-1934) werd
leraar; P.J. Haringhuizen (promotie bij Ornstein 15-4-1935) kreeg een functie bij de D.S.M.; H. Lindeman (pro^
motie bij Ornstein 13-12-1933) werd leraar; Hauer en Stcemers worden door Heijmans niet vermeld.
262
Lili Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
gelukkige keuze was geweest. Hier kreeg ze de gelegenheid haar wetenschappelijke, praktische en organisatorische capaciteiten te ontplooien.
Rond de geschetste gang van zaken zijn enkele vragen te stellen. Wat is de reden dat ze
haar ontslag nam in maart 1929? Waarom waren haar pogingen om een passende positie te
krijgen niet succesvol? Uit de brieven blijkt dat zij zich bewust was van haar capaciteiten en
geen interesse had in een aanstelhng beneden haar niveau. Haar karakter kan hebben meegespeeld. Er wordt tenminste gezegd dat ze een onbuigzaam karakter had en dat deze kant van
haar persoonlijkheid later inede van invloed is geweest bij de teloorgang van het bedrijf
In hoeverre was er sprake van dat de gang van zaken door haar vrouwzijn is beïnvloed,
ofivel in hoeverre was er sprake van 'gender' in de bovengeschetste gang van zaken? Dat zij
persoonlijke moeilijkheden had, dat men haar capaciteiten niet wilde erkennen en haar
niet wilde aannemen, het is niet duidelijk welke redenen daaraan ten grondslag hebben
gelegen. Mogelijk was het tactisch beter geweest, wanneer zij niet zo op haar stuk had
gestaan en zich bereid had verklaard een positie te accepteren, ook al was die enigszins
beneden haar stand. Zij was duidelijk niet bereid een rol van bescheidenheid op zich te
nemen die bewust of onbewust wel vaak van vrouwen werd (en wordt) verwacht. Door
een eigen bedrijf te beginnen was ze niet langer afhankelijk van mannen in hogere posities
die de bevoegdheid hadden een oordeel te vellen over haar geschiktheid.
Johanna Geertruida (Truus) Eymers
De andere casus is die van Truus Eymers. Zij was het enige kind van het hoofd van een lagere
school.-' Na de lagere school bezocht zij de meisjes-HBS in Arnhem. Deze vorm van
onderwijs beviel haar dermate goed, dat ze haar verdere leven een fervent voorstander
bleef van meisjesscholen. In 1923 ging zij in Utrecht wis- en natuurkunde studeren en al
op 17 juni 1926 legde zij haar kandidaatsexamen af in wis-, natuur- en scheikunde (Wisen Natuurkunde D). Haar jaargenote en mede-U.V.S.V.-lid M.B. (Miep) Coelingh haalde
haar kandidaats een paar weken later op 5 juli. Vooral de experimentele natuurkunde had
haar belangstelling, evenals de optica. In 1927 werkte Truus Eymers gedurende twee maanden
op de KEMA (Keuring Elektrotechnische Materialen Arnhem).
Kort na haar eerste examen begon ze deel te nemen aan het onderzoek onder leiding
van Ornstein van het Physisch Laboratorium. Het centrale onderwerp in die tijd in het
'Lab' was de spectrale fotometrie. In 1927 verscheen haar eerste publicatie, samen met
Ornstein en Miep Coelingh.'" In 1929 werd zij assistent op het fysica-practicum aan vóórkandidaten, daarnaast gaf zij 2 a 3 uur per week natuurkunde aan de leraressenopleiding op
een huishoudschool. In 1932 werd ze hoofdassistent op het natuurkundepracticum voor de
propedeuse. Deze propedeuse was in die tijd voor zowel de geneeskundige richtingen
(medicijnen, diergeneeskunde, tandheelkunde) als voor de natuurwetenschappen (natuurkunde, scheikunde, biologie) gelijk. In 1933 legde zij het doctoraalexamen af.
Na haar studie bleef ze werken in het laboratorium. In het begin van de jaren dertig
kreeg Ornstein het verzoek de gemeente Den Haag te adviseren inzake de verlichting van
het nieuwe gemeentemuseum van Berlage. Daarvoor werden allerlei onderzoeken gedaan,
onder andere metingen aan de spectrale intensiteitsverdeling van daglicht (op het dak van
29. Hooyman (n. 9), 'Truus van Cittert', 48-52.
30. ).G. Eymers, L.S. Ornstein en M. Coelingh, 'Intensitatsverhiiltnis für Dubletten mit grosseren Frequenzdifferenzen', Zeitschrift für Physik 44 (1927) 653-654. Miep Coelingh promoveerde in 193S op een fysisch-chemisch
proefschrift getiteld Optische onderzoekingen over het vloeistof-damp-evenwicht in kappillairc stelsels.
263
95
96
Ida H. Stamhuis en Marianne I.C. Offereins
Rond 1932 was Truus Eymers de enige vrouwelijke medewerker van Ornstein, die op deze foto op de achterste rij
als derde van links staat; in de middelste rij, derde van rechts, staat P.H. van Cittert, de toekomstige echtgenoot
van Truus Eymers; uit: Wetenschap tussen universiteit en industrie {n. 8), 105
het laboratorium, onderzoek van de optische eigenschappen van velerlei materialen etc.)
Bij dit onderzoek werkte ze samen met Dirk Vermeulen. Voor Truus Eymers leidde het
werk tot een proefschrift getiteld Fundamental principles for the illumination of a picture
gallery together with their application to the illumination of the Municipal Museum at The
Hague, waarop ze op 2 december 1935 cum laude bij Ornstein promoveerde. Dirk Vermeulen
was in hetzelfde jaar gepromoveerd op een theoretischer optisch onderwerp. Hij kreeg in
1938 de leiding over het, bij de KEMA ondergebrachte, bureau van de Nederlandse
Stichting voor Verlichtingskunde.
Na haar promotie raakte Truus Eymers betrokken bij medisch-biologisch werk dat
eveneens door Ornstein geïnitieerd was. Zo publiceerde ze samen met de Delftse bioloog
Karel L. van Schouwenburg verschillende artikelen over de straling van lichtgevende organismen (bioluminescentie).-" Uit samenwerking van de Utrechtse groep fysici en een aantal
Delftse biologen ontstond de Rockefeller Biophysical Research Group (1935) onder leiding
van Ornstein en de Delftse microbioloog A.J. Kluijver. Truus Eymers behoorde als hoofdassistente tot de eerste medewerkers. In 1938 moest zij evenwel het laboratorium verlaten
omdat zij ging trouwen. In die tijd was het wettelijk voor vrouwen niet geoorloofd de huwelijkse staat met de functie van rijksambtenaar te combineren. Deze wet werd pas in 1954
opgeheven. Haar echtgenoot werd haar collega dr. Pieter H. van Cittert, die toen al meer dan
een kwart eeuw aan het instituut verbonden was, eerst als assistent, tenslotte als conservator.
Dat jaar markeerde het einde van een periode in haar leven waarin zij een zeer actief aandeel
had in het werk van het Fysisch laboratorium. Ook haar baan aan de huishoudschool moest
ze opgeven, want een getrouwde vrouw mocht in die tijd evenmin voor de klas staan.
31. J.M. Muller, Bibliografie van Dr. P.H. van Cittert en Dr. j.G. van Cittert-Eymers
Utrecht 1985) 22-23.
264
(Universiteitsmuseum
Lili Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
97
Hiermee was haar loopbaan toch niet beëindigd. Later zou ze door het werk van haar man
betrokken raken bij het Utrechtse Universiteitsmuseum en zo haar bijdrage leveren aan
het vakgebied van de wetenschapsgeschiedenis. Van Cittert verzamelde en conserveerde al
langere tijd oude natuurwetenschappelijke instrumenten, een activiteit die in 1951 resulteerde
in zijn benoeming tot directeur van het Universiteitsmuseum. Truus van Cittert-Eymers
was vanaf het begin bij het werk van haar man betrokken geweest en toen hij zich wegens
ziekte in 1955 moest terugtrekken, werd zij tot zijn opvolger benoemd. In een half-time
benoeming werkte zij tot haar pensionering in 1968 als directeur van het Universiteitsmuseum.
Twee vragen met betrekking tot de periode waarin Truus Eymers op Ornsteins laboratorium
werkte zijn: Hoe was Ornsteins houding tegenover haar en hoe ging ze zelf om met haar
werksituatie in een door mannen gedomineerd laboratorium?
Wat betreft het laatste valt op dat zij haar sterkte zocht en vond in haar 'vrouwelijke
identiteit'. Binnen de 'mannenwereld' van de fysica hadden vrouwen die er studeerden en
werkten, steun aan elkaar en met een aantal van hen ontwikkelde Truus Eymers hechte
vriendschappen. Contacten bleven met deze vriendinnen, onder wie haar jaargenoten die
ook wis- en natuurkunde studeerden, de U.V.S.V.-sters Miep Coelingh en M.G. (Ina) Peteri;
ze kwamen tot ongeveer 1975 jaarlijks bijeen.-'' Eén van haar meest intieme vriendinnen
was Nettie Voet, later de eerste vrouwelijke dierenarts in Nederland.'^ Ze deelden samen
hun woonruimte tot Nettie Voet naar Parijs verhuisde in 1934.'"* Hun vriendschap zou
levenslang blijken te zijn. Truus Eymers was verder actief in de Utrechtse Vrouwelijke
Studenten Vereniging (U.V.S.V) en was lid van verschillende subverenigingen van de
U.V.S.V.: de toneelvereniging 'Concordia Crescamus', de muziekclub 'C.A.N.T.O.' en de
'Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Gymnastiekvereeniging'.'' Ze zocht dus contacten met
vrouwen die in meer of mindere mate in een vergelijkbare situatie verkeerden.
In hun gezelschap zal ze zich niet alleen op haar gemak hebben gevoeld, maar ook
inspiratie hebben opgedaan om te functioneren in de mannenwereld waarin ze dagelijks
verkeerde. Dat zij de band tussen vrouwen van belang achtte, bleek ook later toen zij erop
stond haar dochter de middelbare schooltijd op een meisjesschool te laten doorbrengen."'
De rol die ze op het natuurkundig laboratorium op zich nam, was nauw verbonden met
haar identiteit als vrouw. De sfeer in het laboratorium, waarover men tijdgenoten nog kan
horen spreken, werd voor een belangrijk deel door haar bepaald.'^ Zo wordt van haar gezegd
dat ze studenten en gasten in het laboratorium op hun gemak stelde en hen hielp bij het
opzetten van onderzoek. Karel van Schouwenburg bracht deze rol als volgt onder woorden:
Truus was mijn mcntrix in die jaren: zij kende iedereen, wist alles, legde de contacten en bereidde voor
wat nodig was voor het begin en de voortgang van ons onderzoek. Die rol vervulde ze later ten tweede
male toen Wassink onze werkgroep kwam versterken (...).-"'*
32. Mondelinge informatie van J.H.A. van Konijnenburg-van Cittert (n. 11).
33. Zie over Nettie Voet: .M.I.C. Offereins, 'Jeannette Donder-Voet', in: Marianne Offereins ed.. Vrouwenminiaturen. Biografische schetsen uit de exacte vakken (Utrecht 1996) 86-88.
34. Mondelinge informatie van I.H.A. van Konijnenburg-van Cjttert (n. 11).
35. U.V.S.V. Almanak (1925, 1926,1927).
36. Mondelinge informatie van J.H.A. van Konijnenburg-van C'ittert (n. 11).
37. Hooyman (n. 9), 'Truus van Cittert', 49.
38. K.L. van Schouwenburg, 'De Biophysische Werkgroep', In: Enkele Herinneringen (n. 10), 19-23, m.n. 22.
265
98
Ida H. Stamhuis en Marianne I.C. Offereins
Hendrik Brinkman die in 1937 bij Ornstein promoveerde, beaamde dit met de woorden:
In die jaren werd zij een steun en vraagbaak voor velen in het lab, ook voor talrijke buitenlandse fysici
die in haar laboratoriumperiode tijdelijk in het laboratorium werkzaam zijn geweest.'^
Bovendien was zij één van de initiatiefnemers van de oprichting van de studentenvereniging
voor natuurkundestudenten S- (wat stond voor 'steeds slimmer'). Deze vereniging organiseerde uitstapjes en excursies, zowel voor studenten als voor de wetenschappelijke staf
Truus Eymers bekommerde zich dus om de sfeer op het laboratorium en spande zich
ervoor in om iedereen zich op zijn gemak te laten voelen. En is haar rol, zoals dat in het
verhaal over het jaarlijkse Sinterklaasfeest naar voren komt in dit opzicht niet karakteristiek? Zij was het die, samen met Ornstein en zijn gezin. Sinterklaas opwachtte. Uit dat verhaal blijkt bovendien dat Ornstein haar in die rol accepteerde en waardeerde. Ze wenste
als vrouwelijke natuurkundige geaccepteerd te worden en was daarin ook succesvol. Meer
algemeen is het echter de vraag in hoeverre een dergelijke strategie verstandig was (en is)
voor een beoogde carrière in de natuurkunde (of in een ander exact vak). Vrouwen maakten
(en maken) carrière niet op grond van hulpvaardigheid voor anderen, maar op basis van
excellent, eigen werk.
In een dergelijke zorgzame rol past geen strijdbare feministe en zo gedroeg Truus
Eymers zich dan ook niet. Maar uit diverse beslissingen en meningen die van haar bekend
zijn, komen wel heel duidelijk haar opvattingen naar voren over de rol van de vrouw en in
het bijzonder over de positie van vrouwen in de natuurkunde. Toen ze promoveerde koos
ze voor twee vrouwelijke paranimfen, volgens haar dochter een heel bewuste keuze.''" Nettie
Voet was de één en Annie Vermeulen, de vrouw van haar collega Dirk Vermeulen, de
ander. Ze koos dus niet de natuurkundige met wie ze veel had samengewerkt, maar diens
vrouw. Haar dochter schrijft bovendien:
Tegen mij heb je ook altijd gezegd dat wij vrouwen ons toch nog steeds moeten bewijzen in een voornamelijk door mannen beheerste wereld, althans op wetenschappelijk gebied.'*'
Toen Truus van Cittert-Eymers later in het Universiteitsmuseum werkte, gaf zij deze
opvattingen inhoud door de themakeuze voor enkele tentoonstellingen: in 1959 de tentoonstelling getiteld 'Blauwkous? Vrouwenstudie aan Nederlandse Universiteiten en Hogescholen' en een tentoonstelling gewijd aan Anna Maria van Schuurman, die door insiders
wel als de 'Liefde van dr. J.G. van Cittert-Eymers' werd gekarakteriseerd.'*Haar dochter memoreert dat haar moeder zeer verontwaardigd was dat ze moest stoppen met werken omdat ze trouwde.'*-' Dat heeft Truus Eymers als een grote onrechtvaardigheid ervaren. Ze voelde zich namelijk tot in haar vingertoppen een natuurkundige,
hetgeen ook blijkt uit de karakterisering van haar dochter hoe het er thuis aan toeging:
alles werd vanuit een natuurkundig perspectief benaderd. Door haar huwelijk werd haar
carrière in de natuurkunde van de ene op de andere dag afgebroken.
39. H. Brinkman, 'De Werksfeer tot 1940 in het Fysisch Laboratorium te Utrecht', in: Enkele Herinneringen (n. 10), 4.
40. Han van Konijnenburg-van Cittert, 'Twee December', In: Enkele Heriiuwringen (n. 10), 32-33.
41. Ibid.
42. R.P. Frederik, 'Inleiding', in; Enkele Herinneringen (n. 10), 1-2.
43. Mondelinge informatie van J.H.A. van Konijnenburg-van Cittert (n. 11).
266
Lili Bleeker, Truus Eymers en Leonard Ornstein
Twee vrouwen en hun hoogleraar
Uit de levensgeschiedenissen van Lili Bleeker en Truus Eymers komen twee verschillende
typen vrouwen naar voren, die gemeen hebben dat zij beiden bij Ornstein natuurkunde
studeerden. Van het begin van hun studietijd af lijken zij voor een andere strategie te hebben gekozen om zich als vrouw in de mannenwereld van de natuurkunde te handhaven.
Lili Bleeker was al jong zelfstandig en wilde kennelijk niet een te vrouwelijk stempel op
zich gedrukt krijgen. Zij voelde zich niet thuis in de vrouwencultuur, waarin Truus
Eymers zich wel op haar gemak voelde, en zij accepteerde geen rol die geacht werd bij een
vrouw te passen, zoals Truus Eymers dat wel deed. Dat Lili Bleeker geen behoefte voelde
om in haar identiteit als vrouw te worden bevestigd door met andere vrouwen in vergelijkbare situaties om te gaan, blijkt ook uit een brief die ze in 1950 schreef aan A. Charlotte
Ruys (1898-1977), de buitengewoon hoogleraar in de microbiologie der infectieziekten aan
de Gemeente Universiteit van Amsterdam:
Het is wel heel lang geleden, sinds wij elkaar gesproken hebben, maar Ik kan mij moeilijk daarover
beklagen, omdat ik nooit meer een Reünie van de U.V.S.V. heb bijgewoond, noch genoeg belangstelling
heb op kunnen brengen voor alle mogelijke soorten van verenigingen, waarin diverse vrouwen elkaar
plegen te ontmoeten.''-'
Daarin verschilde ze wel hemelsbreed van Truus Eymers; zij wilde zichzelf kunnen redden,
zonder steun van ander vrouwen. De wens tot zelfstandigheid komt natuurlijk tot uiting
in haar keuze voor een eigen bedrijf en ook in haar keuze om niet met haar partner te
trouwen. Voor Truus Eymers is dat blijkbaar geen optie geweest; zij trouwde immers met
Van Cittert en gaf daarmee haar hele carrière in de natuurkunde op.
Wat is nu de betekenis van Ornstein in het leven van deze vrouwen geweest? Hij heeft
zich voor beide vrouwen ingespannen om hen een passende positie te bezorgen. Wat betreft
Lili Bleeker; uit het voorgaande is duidelijk geworden dat Ornstein steeds bereid was haar te
helpen. Hij heeft haar niet ontslagen; zij nam zelf ontslag. Zelfs zijn familie wist dat hij een
hoge dunk van haar had en dat zij hem ter harte ging. Hij liet dat aan Lili zelf blijken en
noemde haar in een aan haar gerichte brief een van 'myn goede leerlingen'.''^ Hij maakte
gebruik van de hem ten dienste staande middelen om haar bij zijn collega's op een positieve
manier onder de aandacht te brengen. Dat bleek echter, om niet geheel duidelijke redenen,
niet tot een functie voor Lili Bleeker te leiden. Ornstein was dus niet in staat om haar aan een
geschikte baan te helpen. Wel is het denkbaar dat Ornstein, die in een goede verhouding tot
Zernike stond, een rol heeft gespeeld bij het leggen van contact tussen haar en Zernike. Voor
de opbouw van haar bedrijf is de relatie met Zernike van groot belang geweest. Ornstein
heeft haar dus wel kunnen helpen, maar slechts in beperkte mate.
Voor Truus Eymers was Ornsteins laboratorium een stimulerende, maar ook veilige
omgeving. Tussen Ornstein en haar bestond een goede persoonlijke relatie waarin Truus
Eymers zowel een rol als 'vrouw' als van 'natuurkundige' op zich nam. Uit het feit dat zij
na haar promotie als assistente op zijn laboratorium kon blijven werken, blijkt dat hij deze
talentvolle vrouw graag de kans gaf om zich verder als natuurkundige te ontwikkelen. En
Truus Eymers heeft graag bij hem gewerkt; zij genoot van de goede sfeer op het laboratorium
44. Brief van Lili Bleeker aan A. Charlotte Ruys, 16 januari 1950; Archief Bleeker, in beheer bij G. van Ginkel, Odijk.
45. Brief van ].S. Ornstein aan Lili Bleeker, 17 maart 1934; Archief Bijlhouwer (n. 11).
267
99
100
Ida H. Stamhuis en Marianne I.C. Offereins
en droeg daar zelf aan bij. Ornstein heeft wel een belangrijke invloed op haar carrière
gehad, maar hij heeft niet kunnen voorkomen dat deze van de ene op de andere dag, door
wettelijke voorschriften, moest worden afgebroken.
Ondanks de verschillende persoonlijkheden en carrières van beide vrouwen komt Ornstein naar voren als een persoon die bereid was in zijn rol als leermeester en superieur hen te
stimuleren en te helpen waar hij kon. Hoewel dat voor de carrière van een vrouw van doorslaggevende betekenis kan zijn, bleek zijn invloed niet toereikend. Andere factoren bepaalden
dat beide vrouwen niet een glanzende universitaire loopbaan volgden, die - gelet op hun
capaciteiten - wel voor ze leek weggelegd, maar elders op andere wijze bevredigend werk
zochten. Er was dus wel een bereidwillige leermeester, maar zijn invloed had slechts een
beperkte reikwijdte. We zien hier geïllustreerd dat veel verschillende factoren van invloed zijn
op de carrières van vrouwen, waarschijnlijk meer dan op de carrières van mannen.
De vraag in hoeverre een positieve houding ten opzichte van vrouwen, zoals die van
Ornstein, in die tijd gebruikelijk was, kan door deze kwalitatieve studie niet worden
beantwoord. Evenmin geeft dit onderzoek antwoord op de vraag in hoeverre leermeesters
en superieuren van vrouwelijke natuurkundigen in de jaren dertig een verklarende factor
vormen voor het relatief hoge aantal vrouwelijke natuurkundigen in die tijd. Wij kunnen
alleen concluderen dat er vrouwvriendelijke mannelijke hoogleraren in de exacte vakken
bestonden en constateren dat dit geen garantie bood voor een glad verlopende carrière
van een getalenteerde vrouw.
SUMMARY
Two women physicists and their professor duritig the interbellum: Lili Bleeker, Truus Eymers
and Leonard Ornstein
This paper is focused on professor of physics Leonard Salomon Ornstein (1880-1941) and two
of his female PhD students Caroline Emilie Bleeker (1897-1985) and Johanna Geertruida
Eymers (1903-1988). A number of questions are discussed: What was the atmosphere like
at the Utrecht University's faculty of physics and in Ornstein's laboratory? What was
Ornstein's attitude towards these two women? Did he encourage them or did he hinder
them because they were women? What was his role in their careers? How did these women
deal with their situation of being exceptions in a male dominated community?
Lili Bleeker went her own way by establishing a factory producing physical instruments.
Truus Eymers stayed for a long time in Ornstein's laboratory, where she experienced a stimulating atmosphere to which she herself contributed a great deal, but as soon as she got
married, she was discharged.
Our conclusion is that notwithstanding the different personalities and attitudes of both
women, Ornstein influenced them positively and helped them both in their careers as
much as he could. However, due to other factors, the extent of his influence turned out to
be restricted. In the end both women were on their own finding work in conformity with
their capacities.
268