GÜNTER BRUS
Transcription
GÜNTER BRUS
01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 1 GÜNTER BRUS Middernachtelijk rood Midnight dawn Mitternachtsröte 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 2 GÜNTER BRUS MIDDERNACHTELIJK ROOD MIDNIGHT DAWN MITTERNACHTSRÖTE Met bijdragen van | With contributions by | Mit Beiträgen von Olivier Kaeppelin Franz-W. Kaiser Peter Noever Benno Tempel 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 3 Gemeentemuseum Den Haag www.gemeentemuseum.nl Deze catalogus is uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling GÜNTER BRUS. Mitternachtsröte / Middernachtelijk rood This catalogue was published on the occasion of the exhibition GÜNTER BRUS. Midnight dawn Diese Publikation erschien anlässlich der Ausstellung GÜNTER BRUS. Mitternachtsröte Gemeentemuseum Den Haag 16.05.2009-06.09.2009 Directeur | Director | Direktor Benno Tempel Tentoonstelling en catalogus | Exhibition and catalogue | Ausstellung und Katalog Franz-W. Kaiser Met steun van | Supported by | Mit Unterstützung von 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 4 Redactie catalogus | Catalogue editing | Katalogredaktion Franz-W. Kaiser, Marlien de Vries Vertalingen | Translations | Übersetzungen Gudrun Meddeb, Christine ter Meulen, Christina Preiner, Michael Strand, Janey Tucker, Thea Wieteler, Judith Wolfframm, Alexander Zigo Ontwerp | Graphic design | Grafik Berta Blanco, Maria-Anna Friedl Drukken | Production | Herstellung Holzhausen Druck & Medien Ges.m.b.H. © Teksten | Texts | Texte Auteurs | Authors | Autoren © 2009 voor de afgebeelde werken | for the reproduced works | für die abgebildeten Werke Günter Brus & Galerie Heike Curtze Wien - Berlin © Foto's | Photographs | Fotos Peter Kasperak © Afbeelding cover | Cover illustration | Umschlagabbildung (p.185): Günter Brus © 2009 Gemeentemuseum Den Haag ISBN: 978-90-6730-139-8 Printed in Austria 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 5 Inhoud Benno Tempel Voorwoord Foreword Vorwort 7 9 11 Franz-W. Kaiser Zer-nunft Zer-nunft Zer-nunft 13 17 21 Peter Noever Een oproep Brus Will Be Brus Ein Aufruf 25 27 29 Olivier Kaeppelin Polyfonieën Polyphonies Polyphonien 31 33 35 Werken 37 Works Arbeiten Biografie 291 Biography Biografie 295 299 Lijst van afbeeldingen 303 List of illustrations Abbildungsverzeichnis 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 6 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 7 Benno Tempel Voorwoord Musea presenteren de kunstgeschiedenis vaak als een aaneenschakeling van stromingen. De ontwikkeling van de kunst wordt zo voorgesteld als een logische aaneenschakeling van “-ismen”. Kunstenaars moeten daardoor bij stromingen passen en voornamelijk binnen die categorisering bekeken worden. Persoonlijke ontwikkelingen vallen daardoor al gauw buiten de boot. Zo is Claude Monet een rasimpressionist maar heeft de kunstgeschiedenis moeite zijn late werk, uit de jaren twintig van de 20ste eeuw, te plaatsen. Gekoppeld aan de huidige trend om vooral jonge kunstenaars te presenteren, zien we een verschraling optreden van het museale aanbod. De vluchtigheid van de modewereld die door de kunstwereld zo vaak verafschuwd is, lijkt daarmee realiteit te zijn geworden in diezelfde kunstwereld. Egon Schiele en de Nederlandse kunstenaar Jan Toorop die destijds een zekere reputatie genoot in Oostenrijk. Voorbijgaand aan kunsthistorische “-ismen” toont het werk van Brus een lijn die generaties heeft weten te overbruggen. Een tentoonstelling als deze is alleen mogelijk dankzij de bijdrage en ondersteuning van velerlei personen en partijen. Onze bijzondere dank gaat uit naar de vele bruikleengevers, die hun bezit voor de duur van deze tentoonstelling bereid waren af te staan, en aan de Galerie Heike Curtze, wiens assistentie voor een snelle en probleemloze organisatie cruciaal was. Want de persoonlijke ontwikkeling van een kunstenaar gaat vaak voorbij aan de stereotypen van een stroming. Het Gemeentemuseum is dan ook trots de tentoonstelling Günter Brus, Mitternachtsröte, die eerder in het Musée d’art moderne, St. Étienne, en in het Weense Museum für Angewandte Kunst (MAK) te zien is geweest, nu ook in Den Haag te kunnen presenteren. Niet alleen kunnen we zo tekeningen tonen die in Nederland relatief weinig bekend zijn, maar bovendien kunnen we een deel van het oeuvre van de kunstenaar onder de aandacht brengen dat hij maakte na zijn periode als Wiener Aktionist. Hier klinkt de echo door van andere kunstenaars, maar wel van decennia eerder. Met name het symbolisme rond 1900 lijkt zijn weerslag te vinden in de tekeningen – denk bijvoorbeeld aan Weense voorgangers als Gustav Klimt, 7 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 8 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 9 Benno Tempel Foreword Museums have a tendency to present art history as a succession of movements. The evolution of art is viewed as a logical sequence of “isms”. Artists have to fit within the framework of those movements and are viewed primarily in terms of them. As result, individual developments are easily ignored. Claude Monet, for example, is seen as an Impressionist par excellence but art history has difficulty in placing his late work of the 1920s. Add to this the current inclination to concentrate on the work of young artists and the result is an impoverishment in the range of work exhibited by museums. The art world has often decried the ephemerality of the world of fashion but its own attention span seems to have become equally short. the “isms” of art history, Brus’s work reveals a line of influence that bridges several generations. No exhibition of this calibre could be held without the help and support of a multiplicity of different people and parties. We are especially grateful to the many individuals and institutions who agreed to lend us material in their possession for the duration of this exhibition, and to Galerie Heike Curtze for its invaluable assistance in ensuring the smooth and speedy organisation of the event. The stereotypes of a movement often fail to capture the personal evolution of an individual artist. That is why the Gemeentemuseum Den Haag is proud to present Günter Brus, Mitternachtsröte, which has been shown before in slightly different form at the Musée d’art moderne, St. Étienne, and at the Viennese Museum für Angewandte Kunst (MAK). The exhibition provides an opportunity both to show drawings which are relatively little known in the Netherlands and to draw attention to part of the artist’s oeuvre that post-dates his period as a Viennese Actionist. These works echo those of other artists, but they are artists who were in vogue decades earlier. The drawings seem to be particularly influenced by Symbolist art of the period around 1900 – the work of Viennese predecessors like Gustav Klimt and Egon Schiele and the Dutch artist Jan Toorop, who enjoyed a degree of fame in Austria at that period. Ignoring 9 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 10 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 11 Benno Tempel Vorwort Museen präsentieren die Kunstgeschichte oft als eine Aneinanderreihung von Kunstströmungen. Die Entwicklung der Kunst wird so als eine logische Aufeinanderfolge von ‚-ismen’ vorgestellt. Künstler sollen bei Strömungen passen und werden hauptsächlich innerhalb solcher Kategorien betrachtet. Sehr persönliche Entwicklungen werden dadurch oft nicht gut wahrgenommen und marginalisiert. Zum Beispiel wird Claude Monet zwar als eine Hauptfigur des Impressionismus gesehen, hat man aber Schwierigkeiten, sein Spätwerk aus den Zwanzigerjahren des 20. Jahrhunderts zu verorten. Im Zusammenhang mit dem heutigen Trend, vor allem junge Kunst zu zeigen, können wir eine Verarmung des musealen Angebotes beobachten. Die Flüchtigkeit der Modewelt, die von der Kunstwelt einst verabscheut wurde, scheint in eben derselben Kunstwelt zur Wirklichkeit geworden zu sein. zu finden in den Zeichnungen von Brus – mit Brus’ Wiener Vorgängern wie Gustav Klimt und Egon Schiele, jedoch auch dem Niederländer Jan Toorop, der damals ein in Österreich sehr bekannter Künstler war. Indem das Werk von Günter Brus vorbeigeht an kunsthistorischen ‚-ismen’, befindet es sich auf einer Linie, die problemlos Generationen überbrückt. Eine Ausstellung so wie diese ist nur Dank der Unterstützung und Beiträge vieler möglich, die nicht alle hier genannt werden können. Unser ganz besonderer Dank geht an die vielen Leihgeber, die bereit waren, uns ihren Besitz für die Dauer der Ausstellung zur Verfügung zu stellen, sowie an die Galerie Heike Curtze, deren Hilfe für die schnelle und problemlose Organisation der Ausstellung wesentlich war. Tatsächlich geht die persönliche Entwicklung eines Künstlers oft vorbei an den Stereotypen einer Kunstströmung. Das Gemeentemuseum ist denn auch stolz, die Ausstellung Günter Brus .Mitternachtsröte, die vorher in etwas andere Form im Musée d’art Moderne, St. Étienne, und im Wiener Museum für Angewandte Kunst (MAK) zu sehen gewesen ist, nun auch in Den Haag zeigen zu können. Die Zeichnungen von Günter Brus sind nur selten in den Niederlanden zu sehen gewesen, und die Auswahl dieser Ausstellung konzentriert sich auf Zeichnungen aus der ersten Periode nach dem Wiener Aktionismus. In ihnen klingt das Echo anderer Künstler aus einer, Jahrzehnte früheren Epoche durch. Insbesondere der Symbolismus um 1900 scheint seinen Niederschlag 11 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 12 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 13 Franz-W. Kaiser Zer-nunft Het is precies een kwarteeuw geleden dat Günter Brus zijn tentoonstelling “Augensternstunden” in het Van Abbemuseum te Eindhoven had. Dit was zijn eerste museale overzichtstentoonstelling. Toenmalig directeur Rudi Fuchs bracht daarmee een in alle opzichten compromisloos oeuvre onder de aandacht, dat in geen enkel laatje of modernistisch denkpatroon leek te passen. Zeker, Brus had een wat beruchte bekendheid verworven als een van de hoofdrolspelers van het Wiener Aktionismus – de Weense avant-garde beweging van de jaren ‘60, die met soms weerzinwekkende acties en performances de grenzen van het verdraaglijke had opgezocht. Maar wat had dit actionisme te maken met de sprookjesachtige, fabuleuze tekeningen, waar Brus toen mee bezig was – en tot vandaag nog is? Qua stijl herinneren deze tekeningen aan het symbolisme en aan de Weense kunst van het begin van de 20ste eeuw – aan Klimt of aan Schiele bijvoorbeeld. Ook deze kunst, die ontstond toen Mondriaan en Kandinsky op weg naar volledig abstractie waren, markeerde een logische plek binnen het op het beginsel van vernieuwing gebaseerde verhaal van het modernisme. Hoeveel meer werd een kunstenaar, die deze stijl meer dan een halve eeuw later weer oppakte, verdacht van eclecticisme? Was Brus soms zijn jeugdige ambities als avant-garde kunstenaar vergeten? Zoals het een overzichtstentoonstelling betaamt, toonde “Augensternstunden” de ontwikkeling van Brus’ gehele oeuvre vanaf het begin in de vroege jaren ‘60 tot en met de vroege jaren ‘80. Voor het eerst kon men zijn vroege, monumentale, abstract- expressionistische schilderijen zien – in de trant van bijvoorbeeld Robert Motherwell, Franz Kline, Emil Schumacher of Emilio Vedova – naast zijn aan performances gelieerde materialen en de latere sprookjesachtige tekeningen. Deze optelling lijkt nogal divers, toch bood de tentoonstelling met al die uiteenlopende werken naast elkaar de mogelijkheid de ongelofelijke coherentie van Brus’ artistieke ontwikkeling te onderkennen. In het begin met een logische verankering in het verhaal van het modernisme, nam ze vervolgens – mogelijk door de buitengewone situatie in het naoorlogse Wenen – een onvoorspelbare wending. Nu, wat was deze bijzondere, Weense situatie? Wenen was van oudsher een belangrijk machtscentrum, eerst van het Heilige Römische Reich Deutscher Nation en daarna van de k. u. k. Monarchie. Dit koninkrijk viel na de eerste Wereldoorlog eveneens uiteen. De stad is dus bij uitstek een symbool van decadentie. En de vele monumentale getuigenissen van haar vergane glorie, die in geen verhouding staan tot haar huidige politieke betekenis, maken tot vandaag de dag deel uit van haar bijzondere charme. Decadentie hoeft niet triest te zijn – integendeel. Vergane glorie is vaak stijlvol en bovendien was Wenen rond de eeuwwisseling een broedplaats van een creativiteit, die wereldwijd veel invloed had op de kunsten en de wetenschappen van de 20ste eeuw – denk bijvoorbeeld aan de psychoanalyse, de twaalftoonsmuziek en de analytische filosofie. Maar Oostenrijk was in zekere zin ook een broedplaats van het Duitse fascisme, en omdat Duitsland (terecht) de volledige schuld voor diens misdaden 13 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 14 kreeg toegewezen, konden latent fascistoïde houding in Oostenrijk schaamteloos floreren. Dat was waarop de Wiener Aktionisten het vooral gemikt hadden. Allen kwamen dan ook stelselmatig in conflict met openbare instellingen. Zoals de meeste Oostenrijkse avant-garde kunstenaars verliet ook Brus vroegtijdig zijn opleiding aan de academie. Desalniettemin – of misschien juist daarom – getuigen zijn vroege, abstract-expressionistische schilderijen ervan, dat hij uitstekend op de hoogte was van wat op dat moment in de internationale avant-garde kunst speelde. Zijn performances en acties van de jaren ‘60 kunnen dan ook gezien worden als een logische voortzetting van de artistieke problematiek, die voortgekomen was uit de internationale schilderstijl van de jaren ‘50, maar dan met andere middelen. Had het abstract expressionisme – vooral in diens Amerikaanse vorm van het all over painting – aan het gehele lichaam (i.p.v. alleen het oog en de arm van de ezelschilder) een cruciale rol toebedeeld, Brus verplaatste de 14 aandacht helemaal naar zijn lichaam. Eerst werd het schilderen getransformeerd tot een actie binnen een ruimte die rondom met doeken behangen was en waarbij ook het lichaam beschilderd werd (Selbstbemalung). Daarna liet hij het doek helemaal wegvallen en zette alleen nog zijn beschilderde lichaam in het kader van een performance in scène. Wordt avant-garde kunst vaak gezien als een radicale breuk met klassieke media zoals de schilderkunst, de uiterst radicale performance kunst van Günter Brus kan juist in lijn gezien worden met een artistieke problematiek, die zich vooral binnen de schilderkunst voordeed. Een markant, schilderachtig kenteken van zijn vroege performances is de verticale scheurachtige lijn, die hij over zijn wit geschilderde lichaam schilderde – zoals bij “Wiener Spaziergang” van 1965. Wie de plattegrond van Wenen kent kan uit de serie foto’s opmaken, dat Brus niet ver kwam met zijn wandeling door Wenen: Direct na het passeren van de Hofburg werd hij al aangehouden door een politieagent. 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 15 Voor deze verticale lijn zijn er in de schilderkunst voorbeelden, en haar uitdrukking als scheur of splitsing doet onmiddellijk denken aan de sneden in de doeken van Lucio Fontana. De splitsing of scheur zou in de volgende performances een steeds duidelijkere rol gaan spelen – tot in zijn laatste performance “Zerreißprobe”,1 toen hij met scheermesjes zijn huid opensneed. Tevens is de lijn voor een tekenaar zoals Brus altijd het meest fundamentele artistieke middel. Achteraf gezien waren de zes jaren performance kunst voor Brus een soort catharsis. Hij zei eens tegen mij dat die stront eruit moest voordat hij verder kon. Ten opzichte van de, in sommige kringen toen nog aanwezige fascistoïde overtuigingen, brachten ze wellicht ook een soort plaatsvervangende verlossing – bijna zoals Christus dit voor de mens deed. De “Zerreißprobe” was de laatste performance, omdat de daarin voorkomende zelfverminking hem in de buurt van de suïcide bracht. Zijn collega-actionist Rudolf Schwarzkogler had dit een jaar eerder al gedaan – of zo gaat tenminste het verhaal. Op de vraag waarom hij met het actionisme gestopt is antwoordde hij, dat hij deze nooit heeft verlaten, tenminste niet in de zin zoals hij hem opvatte. Het tekenen gebeurt nog steeds in sessies, die vergelijkbaar zijn met het verloop van een actie.2 Günter Brus tekende altijd al naast zijn werk als schilder of als actiekunstenaar. Ten opzichte van zijn performances had het tekenen de functie van een partituur: in tekeningen legde hij van tevoren nauwkeurig vast wat hij ging doen. Na de “Zerreißprobe” zette hij in het medium “tekening” voort wat hij in het medium “performance” niet kon doen. Het publiek kreeg een verbeelding van iets te zien, dat feitelijk – in een performance – niet kon bestaan. Eerst waren de tekeningen nog vrij naturalistisch, maar ze werden steeds sprookjesachtiger, uitbundiger en taal kreeg een alsmaar belangrijker rol – niet in de vorm van commentaar of beschrijving maar van dichterlijke verhalen: Bilddichtungen. “Zernunft” is zo’n beeldgedicht van deze overgang, en de tentoonstelling begint ermee. De expositie beslaat de jaren ‘70 en de vroege jaren ’80 – de beginfase van de eigenlijke, voor Günter Brus meest kenmerkende kunstvorm. De titel van deze korte inleiding is ontleend aan de naam van het vroegste werk in deze tentoonstelling, en het scheidingsstreepje tussen “Zer” en “nunft” is bedoeld om de aandacht te vestigen op de manier hoe Brus bij het dichten neologismen schept. Het woord Zernunft bestaat namelijk niet in het Duits. Het staat echter dicht bij Vernunft en het 15 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 16 prefix zer wijst op ontleding of destructie. Het niet bestaande woord Zernunft, dat zelf dus niets concreet betekent, kan wel degelijk geassocieerd worden met destructie of ontleding van de rede. Iets dergelijks gaat als een rode draad door het gehele oeuvre van Brus – van de abstract-expressionistische schilderijen, via de performances tot aan de fabuleuse Bilddichtungen van vandaag. De rede als controlerende en besturende instantie wordt vaak als gescheiden van het lichaam gezien: de rede moet het lichaam beheersen. De bewustzijnswetenschap leert ons echter dat geest en lichaam een en hetzelfde zijn en dat hun dualisme niet meer is dan een voor ons denken behulpzame constructie. Op deze tegenstrijdigheid – tussen de feitelijke eenheid van lichaam en denken en haar kunstmatige splitsing door de rede – wijst de scheur op het lichaam in Brus’ performances. In de daarop volgende, fabelachtige tekeningen en beeldgedichten is deze tegenstrijdigheid overwonnen. Ze kunnen daarom beschouwd worden als de volmaking van zijn artistieke ontwikkeling. De periode van deze volmaking – direct na die van de performances – is het onderwerp van deze tentoonstelling. 1 Vrij vertaald: poging tot uit elkaar scheuren, opgevoerd in 1970 in München, omdat Brus wegens problemen met de Oostenrijkse overheid naar Duitsland uitgeweken was. 2 ‘12 Fragen gestellt von Daniel Plunkett an Günter Brus’, in: catalogus tentoonstelling “Günter Brus – Augensternstunden”, Van Abbemuseum, Eindhoven 1984, S. 17. 16 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 17 Franz-W. Kaiser Zer-nunft It is now exactly a quarter of a century since Günter Brus’s “Augensternstunden” exhibition took place at the Van Abbemuseum in Eindhoven. It was his first ever museum retrospective. The then director of the museum, Rudi Fuchs, used it to spotlight an oeuvre that was uncompromising in every respect and seemingly impossible to pigeonhole or to reconcile with any Modernist philosophy. Sure, Brus had achieved a rather infamous reputation as one of the main players in Wiener Aktionismus (Viennese Actionism) – the avant-garde movement of 1960s Vienna that had sometimes pushed the bounds of public tolerance with deliberately repellent actions and performances. But what did this “Actionism” have to do with the fantastical, fairytale drawings that Brus was then – and is still now – producing? Stylistically, these drawings recall the work of Symbolists and of Viennese artists of the early twentieth century such as Klimt or Schiele. Produced at a time when Mondrian and Kandinsky were already moving in the direction of complete abstraction, their art, too, lacks a logical position within the Mondernist narrative that is based on the ideal of progress. How much greater, then, was the suspicion of eclecticism that attached to an artist who returned to this style more than half a century later? Had Brus renounced the avant-garde aspirations of his youth? As befits a retrospective, “Augensternstunden” revealed the development of Brus’s entire oeuvre from its beginnings in the early ’60s right through to the early ’80s. For the first time, it was possible to view his early, monumental Abstract Expression- ist paintings – not dissimilar to those of artists like Robert Motherwell, Franz Kline, Emil Schumacher and Emilio Vedova – alongside materials associated with his performances and the later fantastical drawings. It seems a strange medley but, by placing these apparently ill-assorted types of work side by side, the exhibition gave visitors an opportunity to distinguish the incredible coherence in Brus’s artistic development – at first logically rooted in the Modernist narrative and then (perhaps as a result of the quite special situation in post-war Vienna) taking an unpredictable turn. So what was so special about the Viennese situation? As the capital first of the Holy Roman Empire and later of the Austro-Hungarian Empire, Vienna had for centuries been a major centre of political power. The collapse of imperial and, after the First World War, royal power left the city an almost proverbial symbol of decadence. Even today, the architecture that survives to bear witness to its past glories, in sharp contrast to its current relative insignificance on the political scene, is part of its special charm. Decadence need not be sad – on the contrary. Faded glories often produce a distinctive stylishness and around 1900 Vienna also spawned creative talents which were to have a heavy worldwide influence on the arts and sciences throughout the next century, impacting on fields as diverse as psychoanalysis, twelve-tone music and analytic philosophy. But Austria was, in a sense, also a spawning ground for German fascism and, because Germany received the entire blame for its crimes, fascist attitudes underlying 17 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 18 everyday life could shamelessly persist. Since this was the main target of the “Viennese Actionists”, it is not surprising that they all found themselves on a constant collision course with the nation’s public institutions. Like many Austrian avant-garde artists, Brus was an art school drop-out. Even so – or perhaps for that very reason – his early Abstract Expressionist paintings show that he was keenly aware of current developments in the international avantgarde art scene of the day. His performances and actions of the `60s can be viewed as a logical continuation of aesthetic issues that had been brought forward as a consequence from international painterly abstraction of the `50s, using alternative resources, however. If Abstract Expressionism – especially in its American manifestation, “all-over painting” – assigned a crucial role to the whole body (instead of merely to the eye and arm of the easel painter), Brus completely shifted the focus of attention onto it. First, painting became an action performed within a space hung around with canvases and including the painting of the artist’s body (Selbstbemalung). Then he eliminated the canvas and presented only his own painted body in the context of a performance. Whereas avantgarde art is often viewed as a radical break with traditional media like painting, the extremely radical performance art of Günter Brus can in fact be seen as a logical continuation of attempts to resolve artistic problems occurring mainly within the field of painting. A conspicuous painterly characteristic of Brus’s early performances is the vertical, tear-like line that he painted over the white-daubed background of his body – as in “Wiener Spaziergang” of 1965. Those familiar with the streets of Vienna will see from the series of photos of the event that Brus’s walk through the city was soon ended: Immediately after having crossed the Hofburg he was arrested by policeman. This vertical line has forerunners in painting and its tear or split-like appearance is 18 immediately reminiscent of the slashes in the canvases of Lucio Fontana. The split or tear was to play an ever more pronounced role in Brus’s later performances – right through to his final performance “Zerreißprobe“,1 when he lacerated his body with razor blades. At the same time, for an artist as committed to drawing as Brus is, the line is always the most fundamental artistic resource. In retrospect, Brus’s six years of performance art can be seen as a kind of personal catharsis. He once said to me that all that shit had to come out before he could move on. In relation to the fascistic views still prevalent in some circles at that time, they may also have been a kind of redemptive act – almost like Christ’s suffering for humanity. “Zerreißprobe“ was his last performance, because the self-mutilation it entailed brought him close to suicide. His fellow-Actionist Rudolf Schwarzkogler had crossed that final boundary a year earlier – or so, at any rate, it is rumoured. Asked why he abandoned Actionism, Brus has said that he has never abandoned it, at least not in the way he understands the term. He still produces his drawings in sessions organised in a way similar to actions.2 Günter Brus always produced drawings alongside his work as a painter or action artist. In relation to his performances, his drawings acted like a score: he used them to lay down exactly what he intended to do. After “Zerreißprobe“ he used drawing as a way of doing what he could not do in the performance. The public was presented with images of things that could not actually be performed. At first, the drawings were still fairly naturalistic but they became steadily more fantastical and extravagant, while language assumed an ever greater role – not in the form of commentary or description, but in that of poetic narratives: Bilddichtungen. Zernunft is one such “image-poem” from this transitional period, and the exhibition starts with it. The exhibition includes works of the 1970s and early ’80s – the initial period of the most distinctive art form practised by Günter Brus. 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 19 The title of this brief introduction is taken from that of the earliest work in the exhibition and the hyphen between “Zer” and “nunft” is intended to spotlight the way Brus creates neologisms in his poems. The word Zernunft does not exist in German. However, it looks very like Vernunft (reason) and the prefix zer normally refers to dissection or destruction. So, although the word Zernunft is an invented word with no concrete meaning, to a German-speaker it immediately suggests the destruction or dissection of reason. Something similar occurs throughout Brus’s whole oeuvre, running as a constant theme from the Abstract Expressionist paintings, via the performances and right through to the fantastical Bilddichtungen of today. Although recent advances in cognitive sciences have shown that mind and body are one and the same and that their apparent dualism is no more than a construction that helps us to think about ourselves, we tend to see reason as a restraining and governing force quite separate from the body: reason must bring the body under control. The drawn tear or split on Brus’s body in his performances refers to this contradiction between the actual unity of body and mind and its artificial separation by reason. This contradiction is overcome in the later fantastical drawings and image-poems, which can be seen as the accomplishment of his artistic development, and the period of this accomplishment is the subject of this exhibition. 1 A title that can be freely translated as “attempt to tear apart”. The performance was given in 1970, in Munich because Brus had moved to Germany to escape problems with the Austrian authorities. 2 '12 Fragen gestellt von Daniel Plunkett an Günter Brus', in: exhibition catalogue “Günter Brus - Augensternstunden”, Van Abbemuseum, Eindhoven 1984, S. 17. 19 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 20 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 21 Franz-W. Kaiser Zer-nunft Es ist genau ein Vierteljahrhundert her, als das Eindhovener Van Abbemuseum „Augensternstunden” zeigte, Günter Brus erste museale Retrospektive. Der damalige Direktor des Museums, Rudi Fuchs, lenkte damit die Aufmerksamkeit auf ein, in jeder Hinsicht kompromissloses Oeuvre, das in keine Schublade und ebenso wenig ins modernistische Denkmuster passte. Sicher, Brus hatte eine berüchtigte Bekanntheit erlangt als einer der Hauptprotagonisten des Wiener Aktionismus, jener Avantgarde Bewegung, die mit manchmal geradezu widerlichen Aktionen und Performances die Grenzen des Erträglichen aufgesucht hatte. Was hatte dies jedoch mit den märchenhaft fabulierenden Zeichnungen zu tun, die Brus damals beschäftigten – und es noch bis heute tun? Stilistisch erinnern sie an den Symbolismus sowie an die Wiener Kunst des frühen 20. Jahrhunderts – man denke etwa an Klimt oder Schiele. Auch diese Kunst, die ja zu einer Zeit entstand, da Kandinsky und Mondrian schon auf ihrem Wege zur Abstraktion waren, hatte immer schon eines logischen Platzes entbehrt innerhalb der auf dem Fortschrittsprinzip gegründeten Geschichte des Modernismus. Wie viel mehr musste sich da ein Künstler des Eklektizismus verdächtig machen, der mehr als ein halbes Jahrhundert später darauf zu referieren schien? Hatte Brus seinen jugendlichen, avantgardistischen Ansprüchen abgeschworen? So wie es sich für eine Retrospektive gehört, zeigte „Augensternstunden” Günter Brus gesamte Werkentwicklung – von deren Anfängen in den frühen 60er Jahren bis hin zum Jahr der Ausstellung. Zum ersten Mal konnte man seine frühen abstrakt- expressionistischen Malereien – etwa vergleichbar mit denen eines Robert Motherwell, Franz Kline, Emil Schumacher oder Emilio Vedova – neben, an seine Performances gebundenen Materialien und seinen späteren, märchenhaften Bilddichtungen sehen. Bei aller, ostentativer Verschiedenheit dieser Werkgruppen bot deren gemeinsame Ausstellung die Gelegenheit, die ungeheure Kohärenz der Brusschen Werkentwicklung zu entdecken. Zwar war ihr Ansatz logisch verankert in der Geschichte des Modernismus, doch nahm sie dann – möglicherweise wegen der besonderen Wiener Nachkriegssituation – eine unvorhersehbare Wendung. Worin bestand aber nun diese Besonderheit? Wien war ein altes Machtzentrum gewesen – zunächst des Heiligen Römischen Reiches Deutscher Nation in der Epoche dessen Zerfalls und danach der k. u. k. Monarchie, die am Ende des Ersten Weltkrieges ebenfalls auseinanderfiel. So ist die Stadt zu einem Symbol par excellence der Dekadenz geworden, und die vielen, monumentalen Zeugnisse ihrer vergangenen Glorie, die in keinem Verhältnis stehen zu ihrer heutigen politischen Bedeutung, haben einen wesentlichen Anteil an ihrem ganz besonderen Charme. Und Dekadenz braucht nicht trist zu sein – ganz im Gegenteil. Vergangene Glorie ist oft sehr stilvoll, und darüber hinaus war Wien um die Jahrhundertwende Brutplatz einer außergewöhnlichen Schöpfungskraft – man denke nur and die Psychoanalyse, die Zwölftonmusik und an die analytische Philosophie. Österreich war jedoch auch ein Brutplatz des deutschen Faschismus, und da Deutschland (zu Recht) die Gesamtschuld für dessen 21 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 22 Misstaten zugewiesen bekam, konnte unter der glatten stilvollen Oberfläche ein latenter Faschismus schamlos weitergrassieren. Hierauf hatten es die Wiener Aktionisten vor allem gemünzt, und so kamen sie denn auch alle regelmäßig in Konflikt mit den öffentlichen Institutionen. Dem ganz entsprechend verließ auch Brus, so wie die meisten der österreichischen Avantgardisten, vorzeitige die akademische Ausbildung. Nichtsdestoweniger – oder vielleicht ja gerade deshalb – bezeugen seine frühen, abstrakt-expressionistischen Malereien, dass er ausgezeichnet über die Aktualitäten der internationalen Avantgarde informiert war. So können seine Performances und Aktionen der 60er-Jahre gesehen werden als logische Fortsetzung – mit anderen Mitteln – der künstlerischen Problemstellungen, die sich aus dem Abstrakten Expressionismus, beziehungsweise der Lyrischen Abstraktion – dem internationalen Stil der 50er-Jahre – ergeben hatten. Hatte dieser – vor allem in seiner amerikanischen Ausprägung des all over painting – dem Körper als Ganzes (anstelle von nur dem Arm und dem Auge des Staffeleimalers) eine wesentlichere Rolle zuerkannt, so verlagerte Brus die Aufmerksamkeit ganz und gar auf den Körper. Zunächst wurde der Malprozess zur Aktion innerhalb eines Raumes, der rundherum mit Leinwand behangen war, wobei nicht nur die Leinwand, sondern auch der Körper bemalt wurden (Selbstbemalung). Dann lies er den äußerlichen Malgrund gänzlich wegfallen und inszenierte im Rahmen von Performances nur noch seinen bemalten Körper. Im Gegensatz zur gängigen Lesweise, welche Avantgardekunst meist im radikalen Bruch mit eher klassischen Medien wie der Malerei sieht, kann die äußerst radikale Performancekunst des Günter Brus also in einer Kontinuität gesehen werden mit einer künstlerischen Problematik, die sich insbesondere aus der Malerei heraus ergeben hatte. Ein markantes, malerisches Kennzeichen seiner frühen Performances – so wie etwa der „Wiener Spaziergang” von 1965 – ist die vertikale Linie, ähnlich einem Riss, die er über seinen weiß bemalten Kör22 per gemalt hatte. Wer den Stadtplan von Wien kennt, der kann von der Fotoserie herleiten, das Brus bei seinem Spaziergang durch Wien nicht weit gekommen ist: Schon nach der Durchquerung der Hofburg wurde er von einem Polizisten angehalten. Für solch eine vertikale Linie gibt es in der Geschichte der Malerei verschiedene Vorbilder, und ihr Ausdruck als Riss oder Spaltung erinnert an die aufgeschnittenen Leinwände Lucio Fontanas. In dieser Bedeutung sollte sie in den folgenden Performances immer wichtiger werden – bis hin zu seiner letzten Performance, der „Zerreißprobe”,1 während der er mit Rasiermessern seine Haut aufschlitzte. Doch ist die Linie, nebst malerischer Spur einer körperlichen Bewegung oder Zeugnis einer Selbstverstümmelung auch das grundlegendste künstlerische Mittel eines Zeichners. Im Nachhinein betrachtet waren die sechs Jahre Performancekunst für Brus auch eine Art Katharsis. Er sagte mir einmal, dass die Scheiße erst `raus musste bevor er als Künstler weiter kommen konnte. Hinsichtlich jener, damals in gewissen Kreisen noch latenten faschistoiden Ansichten waren sie vielleicht auch eine Art stellvertretende Erlösung – wie Christus für die Menschheit. Die Zerreißprobe war die letzte Performance, denn die darin vorkommenden Selbstverstümmelungen brachten ihn in die Nähe des Selbstmords. Sein Mitaktionist Rudolf Schwarzkogler hatte diesen ja schon ein Jahr vorher begangen – oder so will es zumindest ein Mythos. Auf die Frage, warum er mit den Aktionen aufgehört habe, antwortete er, dass er den Aktionismus nie wirklich verlassen habe – zumindest nicht in dem Sinne, wie er ihn verstand. Noch immer fände das Zeichnen in der Form von Sitzungen statt, die vergleichbar seien mit dem Verlauf von Aktionen.2 Immer schon hat Brus, neben seinen Aktivitäten als Maler oder als Performancekünstler, gezeichnet. Hinsichtlich seiner Performances hatte das Zeichnen die Funktion einer Partitur: In Zeichnungen legte er im Vorhinein genau deren Verlauf fest. Nach der „Zerreißprobe” setzte er im Medium der Zeichnung fort, was in einer Performance nicht 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 23 möglich war. Das Publikum bekam nunmehr die Verbildlichung von etwas zu sehen, das tatsächlich – als Performance – nicht existieren konnte. Zunächst waren die Zeichnungen noch ziemlich naturalistisch. Sie wurden dann aber immer märchenhafter, überschwänglicher und der Sprache kam eine immer wichtigere Rolle zu – nicht in der Form von Kommentar oder Beschreibung sondern in der von poetischen Geschichten – von Bilddichtungen. Die „Zernunft” ist eine Bilddichtung dieser Übergangsphase, und diese Ausstellung beginnt mit ihr. Die Schau zeigt Arbeiten der 70er bis hin zu den frühen 80er-Jahren – vom Beginn also der für Brus charakteristischsten Werkphase. stand – verweist die Risslinie über den Körper in Brus Performances. In den danach folgenden fabulierenden Zeichnungen und Bilddichtungen ist dieser Widerspruch aufgehoben. Nicht zuletzt deshalb können sie gesehen werden als Vollendung von Brus künstlerischer Entwicklung. Diese Vollendung – im Anschluss an die Werkphase der Performancekunst – ist das Thema dieser Ausstellung. Der Titel dieser kurzen Einführung ist diesem frühsten Werk der Ausstellung entlehnt, und der Trennungsstrich zwischen 'Zer' und 'nunft' soll die Aufmerksamkeit lenken auf die Art und Weise wie Brus beim Dichten Neologismen einsetzt. Das Wort 'Zernunft' gibt es im Deutschen nicht, doch steht es dem Wort 'Vernunft' nahe, und die Vorsilbe 'Zer' weist auf Zerlegung oder Zerstörung. So kann das nicht existierende Wort, das also selbst keine Bedeutung hat, durchaus in Verbindung gebracht werden mit so etwas wie der Zerstörung oder Zerlegung von Vernunft, und so etwas zieht sich wie ein roter Faden durch Brus' gesamtes Oeuvre – von seiner abstrakt-expressionistischen Malerei über die Performances bis hin zu den fabulierenden Bilddichtungen von heute. Oft wird die Vernunft als vom Körper getrennte Instanz gesehen, die diesen und die Welt um ihn herum kontrolliert und beherrscht. Dank der modernen Bewusstseinswissenschaften können wir jedoch heute erkennen, dass der Dualismus zwischen beiden nicht viel mehr ist als eine für unser Denken nützliche Hilfskonstruktion. Auf diesen Widerspruch – zwischen tatsächlicher Einheit von Geist und Körper und beider künstlichen Trennung voneinander durch den Ver- 1 Aufgeführt im Jahre 1970 in München, da er sich wegen Problemen mit der österreichischen Justiz im deutschen Exil befand. 2 '12 Fragen gestellt von Daniel Plunkett an Günter Brus', in: catalogus tentoonstelling “Günter Brus - Augensternstunden”, Van Abbemuseum, Eindhoven 1984, S. 17. 23 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 24 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 25 Peter Noever Een oproep Sommige mensen denken dat Günter Brus – het enfant terrible dat dit jaar zijn zeventigste verjaardag viert en inmiddels is onderscheiden met de Grote Oostenrijkse Staatsprijs en opgenomen in de Brockhaus-catalogus – een milde oude man is geworden die zich door zijn succes met de wereld heeft verzoend, de recalcitrant getemd. Niets van dat alles! Hoewel in een andere vorm, is Brus zichzelf tot op de dag van vandaag trouw gebleven.1 Eerbewijzen konden Brus’ explosieve artistieke ambitie niet temperen. De radicale avant-garde heeft “SCHIJT”2 aan de bestaande kunst en maatschappij. Al vele jaren legendarisch: Günter Brus, destijds nog een extreme actionist, ontdeed zich van zijn ontlasting en zong ondertussen het Oostenrijkse volkslied aan de Weense universiteit.3 Het geprovoceerde establishment sloeg terug, en dat was geen Wandeling door Wenen: een hetze in de media, veroordeling tot zes maanden cel, vlucht naar Berlijn met zijn gezin. Wat eens te meer duidelijk maakt: hoe hatelijker de reacties, des te groter de waarschijnlijkheid dat het om grote kunst gaat of, in het geval van Brus, zelfs om avant-garde van wereldklasse. Sensatiebelust wordt Brus, inmiddels voorzien van de kunsthistorische sacramenten, nog altijd met dit excrement vereenzelvigd terwijl zijn werk in feite van zeer veel diversiteit en diepte getuigt. Zo overschaduwt de buitenkant het inherente waarheidsgehalte, en dat is waarschijnlijk ook de bedoeling, omdat men zich anders geconfronteerd ziet met de vraag waartegen deze symbolische agressie gericht is. Rebelse avant-garde ontstaat niet kunstmatig, is geen leeg ritueel, maar vormt de dialectische weerslag van een bestaande werkelijkheid: Brus was het katholiek-provinciaalse, repressief-conservatieve Oostenrijk van de jaren ‘60 meer dan zat en dat leidde tot zijn beruchte stoelgang. Het ging niet alleen om épater le bourgeois of een amusante culturele happening, maar om een autonoom kunstwerk. Als zodanig was het een natuurlijke behoefte uit noodweer, een weloverwogen weigering om zich te beheersen, verzet tegen de destructieve dwang van bepaalde sociaal-culturele verhoudingen, antithese tegen de conditionering door conventies en achterhaalde tradities, weglachen van sociaal conformisme, een emancipatoire poging om het leven te bevrijden van alles wat het gevangen houdt – kunst als onbeteugelde creativiteit, als orgastische levensverrijking. Productiviteit bereikt men slechts ten koste van enige chaos; toch ging het Brus nooit om aanstootgevende doorbreking van taboes op zich, nooit alleen om het choqueren van het publiek; anarchistische provocaties waren, hoe noodzakelijk ook, nooit een doel op zich: Destruction in Art wilde ruimte creëren voor iets nieuws, het vocabulaire van de kunst vergroten, het bewustzijn van zijn grenzen ontdoen. Hoezeer Brus daarin is geslaagd, blijkt wel uit de receptiegeschiedenis van zijn acties. Als dader en slachtoffer in één persoon dreef Brus zijn lichaamsanalytisch-dieptepsychologische Selbstverstümmelungen (Zelfverminkingen) – waarmee hij door de maatschappij veroorzaakte, verdrongen, pathogene agressie, angsten etc. wilde blootleggen 25 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 26 en afreageren – tot aan de grenzen van wat fysiek nog te verdragen was; na zijn Zerreissprobe (Trekproef, 1970) was het voor hem gedaan en sloot hij dit hoofdstuk af. Het feit dat hij zich op andere activiteiten richtte, getuigt van zijn intellectuele consequentheid. Het komt erop neer dat alle Weense actionisten utopieën najoegen in een moeras dat blind was voor mogelijkheden. Uit hun voorbeeld blijkt – zoals de processen tegen Brus, Muehl en Nitsch bewijzen – dat er weinig mensen zijn die hun dromen volgen, maar velen die de dromers vervolgen. Brus blijft zijn droom echter dromen en daarom is dit geen in memoriam voor een nog levende persoon, maar een oproep om de onverminderde actualiteit van deze voor de Oostenrijkse moderne kunst zo belangrijke kunstenaar te onderkennen. Wie Brus – gevorderd actionist, boekillustrator, “beelddichter”, tekenaar, schilder, decorontwerper, kostuumontwerper, taalkunstenaar en “zelden te beluisteren” musicus – in het hokje “Weens actionisme” wegstopt, doet geen recht aan zijn uiterst diverse oeuvre, waarin steeds iets nieuws te ontdekken valt en dat men steeds opnieuw kan ontdekken. De tentoonstelling Middernachtelijk rood belicht nu de andere, net zo belangrijke kant van de kunstenaar. Dit gebeurt aan de hand van nog vrij onbekende afzonderlijke werken en “beeldgedichten” uit het einde van de jaren ‘70 en het begin van de jaren ‘80, zogezegd de “postactionistische” Brus. En toch: Brus blijft Brus; ook hier doopt hij zijn taalvaardige pen in een kritische geest. Als ik deze vaak cyclische, alluderende, symbolische, expressief kleurrijke, excessief fantastische, subtiel-krachtige, onpeilbaar diepzinnige “beeldgedichten” in één woord moet samenvatten, dan zou ik ze als “explosief” typeren: wat Brus hier ontsteekt, is een creatief vuurwerk van gedachten, associaties, gevoelens etc. Zijn geniale 1 Zie zijn columns en tekeningen in het tijdschrift “Datum”. 2 André Breton, “Second Manifeste du Surréalisme”, 1930 3 Actie “Kunst und Revolution”, Universiteit Wenen, 1968 26 handgeschreven en – getekende “beeldgedichten” brengen werkelijkheid en fantasie samen, verschuiven perspectieven, maken het onzichtbare zegbaar, het onzegbare zichtbaar – een “geïllumineerd” denken en denkend zien. 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 27 Peter Noever Brus Will Be Brus Some might be tempted to suppose that Günter Brus, the “flibbertigibbet” turning seventy this year, meanwhile a recipient of the Grand Austrian State Award and in the Brockhaus encyclopedia, has become mild with age, spoilt by conciliating success, a shrewd tamed. No way! At heart, though under different auspices, Brus has remained faithful to himself to this very day.1 Honors could not lull his unruly artistic ambition. The radical avant-garde calls the status quo in art and society “SHIT”.2 A long-standing legend: still an extreme action artist back then, Günter Brus defecated in public on the podium of a Vienna University lecture hall while singing the Austrian national anthem.3 In the face of such provocation, the establishment stroke back hard, and that was by no means a “Viennese walk”: a media hunt, a sentence to six months of imprisonment, the flight to Berlin with his family. Which makes it clear once more: the more raging with hatred the reaction, the more likely it is to be great art, or in the case of Brus, even world-class avant-garde art. the Catholic provincialism and repressive conservatism of Austria in the 1960s made Brus sick, and this induced his bowel movement. It was neither merely an act of “épater le bourgeois”, nor an art happening just for the fun of it, but an autonomous work of art, and as such, relieving oneself was selfdefense, a reflected refusal to pull oneself together, defiance against the destructive pressures of sociocultural conditions, an antithesis against the drill of convention and outdated traditions, a laugh that laughed away social conformism, an emancipatory attempt to break life free from anything that locks it in – art as undomesticated creativity, as an orgiastic intensification of life. You are fruitful only for the price of becoming an epitome of chaos; and yet, Brus was never interested in scandalizing taboo-breaking as such, in merely shocking the public; however necessary, anarchic provocation never was an end in itself for him: “Destruction in Art” was meant to create space for the new, to expand the vocabulary of art, to expand the awareness; how effectively Brus succeeded to do so is borne out by the reception history of his art actions. Sensationalism virtually enshrined Brus, meanwhile canonized by art history, in this excrement, although his oeuvre in fact abounds in variety and depth. Thus the obvious obscures the inherent truth, and presumably, this is what it is supposed to do, for other-wise one would have to face up to what this symbolical aggression is directed against. However, rebellious avant-garde is not an artificial flame, no empty ritual, but rather the dialectical reflection of what it finds itself confronted with: Acting as knife edge and wound in one person, as it were, Brus carried his body-analytical and depthpsychological “Self-mutilations” – supposed to bring, and act, out socially induced, repressed pathogenic aggressions, fears, etc. – to the limits of physical endurability; his “Zerreißprobe” marked the end of that, Brus had thought this to an end, and the fact that he turned to something different bespeaks his intellectual consistency. Ultimately, what the Viennese Actionists suffered 27 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 28 from in the midst of this morass that was so blind to possibility was a hunger for utopias; their cases showed, as did the criminal trials against Brus, Muehl, and Nitsch, that dreams were chased by few, but dreamers by many. But Brus kept dreaming on his dream, which is why this is not an obituary for a man still living, but a call to confront oneself with the unbroken topicality of this artist who holds such a central position in modern Austrian art. Whoever confines Brus – by trade an advanced action artist, book illustrator, “image poet”, draftsman, painter, stage and costume designer, language artist, and “rarely heard” musician – to the umbrella notion of “Viennese Actionism” downgrades his multifaceted oeuvre, which is made for ever-new discoveries and for being discovered ever anew. Featuring yet little known individual works and “image poems” from the late 1970s and early 1980s, the exhibition entitled ”Midnight dawn” now presents another, equally important aspect of the artist, the “post-Actionist” Brus, so to speak. And yet: Brus will be Brus; here again, he dips his powerful pen into critical spirit. If I had to come up with a concise characterization of these frequently cyclical, allusive, symbol-loaded, expressively colorful, excessively fantastic, subtle and strong, oblique and opaque “image poems” I would call them “explosive”. What Brus sets off here is creative fireworks of thoughts, associations, emotions, etc. His ingenious “image poems” of handwritten and handdrawn elements dock the real to the imaginary, shifting perspectives, making the invisible sayable and the unsayable visible – they are “illuminated” thought and thinking vision. 1 See his regular column and drawings in “Datum” magazine. 2 André Breton: “Second Manifesto of Surrealism” (1930), in: “Manifestoes of Surrealism”, transl. from the French by Richard Seaver and Helen R. Lane, Ann Arbor: University of Michigan Press, 1969, p. 131. 3 Action “Art and Revolution”, University of Vienna, 1968. 28 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 29 Peter Noever Ein Aufruf Manche vermeinen, der heuer 70 werdende „Irrwisch” Günter Brus, mittlerweile Träger des Großen Österreichischen Staatspreises und im Brockhaus, sei altersmilde, erfolgsversöhnt geworden, der Widerspenstige gezähmt. Mitnichten! Im Kern, wenn auch unter anderen Vorzeichen, ist sich Brus bis auf den heutigen Tag treu geblieben.1 Ehrungen konnten Brus’ brisantes Kunstbegehren nicht besänftigen. Radikale Avantgarde sagt zum in Kunst und Gesellschaft Bestehenden „SCHEISSE”.2 Längst legendär: Günter Brus, seinerzeit noch Extremaktionist, defäkierte – nebst Absingen der österreichischen Bundeshymne – in die Wiener Uni.3 Derart provoziert, schlug das Establishment zurück, und das war kein „Wiener Spaziergang”: Medienhetze, Aburteilung zu sechs Monaten Kerker, Flucht nach Berlin mitsamt Familie. Woraus einmal mehr erhellt: Je hasserfüllter die Reaktionen, desto eher große Kunst, bei Brus gar Avantgarde von Weltrang. Sensationslüstern wird Brus, unterdessen versehen mit den kunsthistorischen Sakramenten, noch heute in dieses Exkrement eingesargt, obgleich sein Werk vor Vielfalt wie Tiefe nur so strotzt. Dergestalt verschleiert das Sinnfällige den immanenten Wahrheitsgehalt und soll es wohl, ansonsten müsste man sich ja dem Wogegen dieser symbolischen Aggression stellen. Widerständige Avantgarde aber ist nichts künstlich Entfachtes, kein leeres Ritual, vielmehr spiegelt sie Vorgegebenes dialektisch wider: Brus wurde vom katholisch-provinziellen, repressivkonservativen Österreich der 1960er Jahre übel, deshalb sein berüchtigter Stuhlgang; letzterer war weder bloßes „épater le bourgeois” noch spaßkulturelles Happening, sondern ein autonomes Kunstwerk und als solches: Notdurft aus Notwehr, reflektierte Weigerung, sich zusammenzureißen, Auftrotzen gegen den destruktiven Zwang bestimmter soziokultureller Verhältnisse, Antithese gegen Konventionsdrill und abgelebte Traditionen, Kaputtlachen des Systemkonformen, emanzipatorischer Versuch, das Leben aus all dem frei zu sprengen, was es einsperrt – Kunst als undomestizierte Kreativität, als orgiastische Lebenssteigerung. Man ist fruchtbar nur um den Preis, noch Chaos zu verkörpern; dennoch ging es Brus nie um skandalisierende Tabubrüche per se, nie nur darum, das Publikum zu schockieren; anarchische Provokationen blieben, unbeschadet ihrer Notwendigkeit, nie Selbstzweck: „Destruction in Art” wollte Raum schaffen für Neuartiges, das Vokabular der Kunst erweitern, das Bewusstsein entgrenzen; wie wirkungsmächtig Brus dies gelungen ist, beweist die Rezeptionsgeschichte seiner Aktionen. Gleichsam als Klinge und Wunde in einer Person trieb Brus seine körperanalytisch-tiefenpsychologischen „Selbstverstümmelungen” – sie sollten gesellschaftlich induzierte, verdrängte, pathogene Aggressionen, Ängste usw. freilegen und abreagieren – bis an die Grenzen des physisch Erträglichen; nach der „Zerreissprobe” (1970) war damit Schluss, Brus hatte dies zu Ende gedacht, und dass er sich nun anderem zuwandte, spricht für seine intellektuelle Konsequenz. In letzter Konsequenz litten die „Wiener Aktionisten” inmitten des möglichkeitsblinden Sumpfs 29 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 30 allesamt Hunger nach Utopien; an ihnen bewahrheitete sich – wie die Prozesse gegen Brus, Muehl und Nitsch belegen –, dass Träume wenige, Träumer hingegen viele verfolgen. Doch Brus träumt seinen Traum weiter vorwärts, weshalb hierorts auch kein Nachruf zu Lebzeiten steht, sondern ein Aufruf, sich auf die ungebrochene Aktualität dieses für die österreichische Moderne so zentralen Künstlers einzulassen. Wer Brus – seines Zeichens avancierter Aktionist, Buchillustrator, „Bild-Dichter”, Zeichner, Maler, Bühnenbildner, Kostümdesigner, Sprachkünstler und „selten gehörter” Musiker – dabei in den Sammelbegriff „Wiener Aktionismus” einsperrt, verkürzt sein facettenreiches Schaffen, welches sich stets neu und stets Neues entdecken lässt. Die Ausstellung „Mitternachtsröte” präsentiert die andere, ebenso wichtige Seite des Künstlers anhand noch wenig bekannter Einzelarbeiten und „BildDichtungen” aus den späten 1970er und frühen 1980er Jahren, sozusagen den „postaktionistischen” Brus. Und dennoch: Brus bleibt Brus; auch hier taucht er seine sprachmächtige Feder in kritischen Geist. Müsste ich diese oft zyklischen, anspielungsreichen, symbolträchtigen, expressiv farbenprächtigen, exzessiv phantastischen, subtil-kräftigen, abwie hintergründigen „Bild-Dichtungen” bündig charakterisieren, so beschriebe ich sie als „explosiv”: Was Brus hier abbrennt, stellt ein schöpferisches Feuerwerk an Gedanken, Assoziationen, Gefühlen etc. dar. Seine genialen „Bild-Dichtungen” aus Handgeschriebenem und -gezeichnetem schließen das Reale mit dem Imaginären kurz, verschieben die Perspektiven, machen Unsichtbares sagbar, Unsagbares sichtbar – ein „illuminiertes” Denken und denkendes Sehen. 1 Siehe seine Kolumnen bzw. Zeichnungen im Magazin „Datum”. 2 André Breton: „Zweites Manifest des Surrealismus” (1930), in: „Die Manifeste des Surrealismus”, unveränderte Neuausg., Rowohlt Taschenbuch Verlag, Reinbek bei Hamburg, 1990, S. 60. 3 Aktion „Kunst und Revolution”, Universität Wien, 1968. 30 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 31 Olivier Kaeppelin Polyfonieën Ik kan me nog herinneren, dat ik, zowel bij de tekeningen van Günter Brus uit de jaren 60, als bij zijn “acties” van 1964, het gevoel had dat tekst en schrift door hem gebruikt werden als hulpmiddelen, zoals de scharen, messen of scheermesjes die hij tekende en gebruikte als elementen van zijn decorontwerpen. Een opeenvolging van tekens, een lijn, een onuitspreekbare “geschreven” reeks waren essentieel voor zijn composities, zijn constructies, dat wil zeggen voor de diepere betekenis van zijn werk. Zonder dit schrift dreigde zijn werk gereduceerd te worden tot een beeld dat zijn uitstraling en materiële kracht zou hebben verloren. Günter Brus wist door de expressie van ritme en “ontwerp” van de tekst te voorkomen dat zijn tekeningen, zijn geëxposeerde lichaam, zouden verworden tot louter beelden. Hierdoor bleven zij onderdeel van de werkelijkheid, veranderd door de kunst, maar met behoud van hun fysieke realiteit. De tekst op de tekeningen, leesbaar of niet, zorgde ervoor dat alle zin, alle helderheid werd gegeven aan de vragen van een kunstenaar afkerig van symboliek. De specifieke manier van schrijven die hij toen had – en als gevolg daarvan de eerste woorden die ik van hem kon lezen –, gaf duidelijk aan dat zinnen in eerste instantie dienden als een incisiewerktuig, naar het innerlijk gericht, naar introspectie van het mysterie van het lichaam, van het weefsel gevormd door het onderbewuste, en van een onstabiele existentiële situatie, heen en weer geslingerd tussen gevoel, verlangen en herinnering. De lijn opent, dringt binnen, snijdt, laat plotseling bloed verschijnen, “inkt” om een naam, een eigennaam, een identiteit te schrijven, zoals bijvoorbeeld die van Miguel Hernandez, aan wie een tekening gewijd is. De stroom vloeit vanuit de geopende borstkas naar de M van Miguel, en dan naar de M in het ragfijne bloemenpatroon op de tekening. Hier zien we een overeenkomst tussen Günter Brus en Antonin Artaud. Deze laatste schrijft in een commentaar op het werk “L’homme et sa douleur’: “En de stekende pijn van een zere kies, de hamerslag van een ongelukkige val op een bot, zeggen meer over de duisternis van het onderbewustzijn, dan alle zoektochten van yoga. Dat is alles wat ik heb willen uitdrukken met deze tekening, waarop men een man ziet lopen, die zijn pijn achter zich aan sleept zoals de oude straling van een cyste van pijn aan een verrotte kies.” Maar wat zien wij eigenlijk? Dit beeld “van het hele gewicht van het vlees vastgekleefd aan zijn gespierde kuiten”, aan zijn kuiten, of zoals bij Günter Brus aan zijn oksels, zijn schedel of zijn ingewanden. Bij hem mag de geschreven tekening het lichaam binnentreden. Dit lijkt althans zo op het eerste gezicht, maar dit zich keren naar het innerlijk bereikt juist het tegenovergestelde: het verlangen om zich te ontdoen van dit omhulsel, dit enige volume te veranderen van maat, om in andere ruimten te wonen dan door het lichaam bepaald. Dat is de rol die bij Günter Brus het plotseling opduiken van een zin, een verhaal, een gedicht – afgezien van het woord – speelt. Als de lijn een plek afbakent, breekt de taal die weer af. Dank zij hem, verlaat het lichaam zijn omhulsel en treedt naar buiten, naar een meervoud van levens en ruimten. In een oogwenk neemt het toe met de complexiteit van de wereld. Hij houdt zich op in een materie en een kosmos 31 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 32 waarvan hij het huis is en als hij daarvan altijd de bewoner is, dan wordt hij door de getekende woorden de reiziger, die, als hij ingehaald wordt door het universum, dit zelf inhaalt in een vrije stroming, een groei zoals in het oeuvre “Kleine buurtschap”. Hierin bezetten zijn getekende woorden een landschap, waarin vanuit de achterkant van een hoofd, vanuit het oor van een man, een puntige pen begint, die krassend op een blad papier, het begin wordt van een spiraal die hem met de maan verbindt. De poëzie in de tekeningen van Günter Brus heeft het vermogen tot “uitvergroting” van het onderwerp, tot het openstaan richting natuur en energie, dat net zo kenmerkend voor ons is als onze botten en organen. De geschreven zinnen zijn een wezenlijk deel van de opzet om deze gedachte tot expressie te brengen. Poëzie en tekening, die door de pennenstreek verbonden zijn, geven vorm aan dit bewustzijn, dat behoort bij een kunst die nooit genoegen neemt met een ordening van ideeën. Het werk van Günter Brus bevindt zich in de kern zelf van het kunstproject, want het stelt ons in beginsel voor om te leven met de spanningen tussen lichaam en taal, tussen de vleesgeworden geestesvormen en de materie die zoekt naar woorden, in deze scheppende wisselwerking. Het laat ons deze tijd beleven waarin onze verbeeldingskracht het sterkst is, drager van alle hypothesen, van alle mogelijke denkbeelden, omdat wij ons bevinden in een uitwisseling tussen substantie en woordenschat, binnen de constante beweging van het reële, tussen dat wat uitgesproken kan worden en dat wat hoe dan ook taal voortbrengt. Het helpt ons eraan herinneren dat de schepping nooit uiting is van een gedachte, maar de ambivalente, tegenstrijdige, hachelijke en uitgestelde uiteenzetting van een gedachte. Het helpt ons eraan herinneren, dat er geen woord, geen betekenis kan bestaan zonder een lichaam om ze uit te spreken. Temidden van alle tekeningen die op mijn tafel uitgespreid liggen en versterkt door een werveling van emoties, herinner ik me een tekst van Pierre Rever32 dy die de artistieke omgeving, de belevingswereld beschrijft, waar het werk van Günter Brus mij altijd naartoe heeft gesleept. “Gister nog klaagde ik over het sinistere schijnsel van een ziedende hemel die weerkaatst werd in het gladde oppervlak van een zwart meer, waar zojuist inktdruppels in haastige massa’s uiteenspatten. Wat er ook gebeurt, altijd weer inktdruppels. Verkleumd van verdriet en bedekt met een ijzige mist, ontwaakte ik pas op het moment dat men mij kwam vertellen, dat mijn beste vriend was vermoord. Men had zijn lichaam ontdekt in de kelder van een louche hotel waar alleen mensen kwamen die geen enkel middel van bestaan meer hadden. De politiecommissaris vroeg me of ik het lichaam kon identificeren. Ik zag het door een kier van de deur. De wond was werkelijk indrukwekkend. Vanaf de adamsappel tot onder de navel lag het open – als een boek.” 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 33 Olivier Kaeppelin Polyphonies I remember that both the works of the 1960s and the “actions” of 1964 evoked the feeling in me that writing and script were presented by Günter Brus as tools comparable to the scissors, knives or razor blades which he represented and used as elements of his stage design. Successions of symbols, lines, unpronounceable “written” sequences were essential to his compositions, to his constructions, and thus to the profound meaning of his oeuvre. Without that writing, his work would have been in danger of being reduced to images lacking immediacy and material intensity. By their expression of the rhythms and the “contours” of writing, Günter Brus prevented his drawings, his staged body, from becoming mere representations, allowing them to remain part of reality, transformed by art while conserving their physical substantiality. Within the picture, the writing, whether legible or not, could lend all its meaning, all its precision to the questions of an artist reluctant of symbolism. The specific existence of his script at that time and, subsequently, the first words I was able to read clearly indicated that sentences served, first and foremost, as a cutting tool turned to the inside, to introspection of the mystery that is the body, of its tissue formed by the unconscious, of its uncertain existential situation, torn between feeling, desire and memory. The line enters, penetrates, cuts, draws blood, the “ink” for writing a noun, a name, an identity such as, for instance, that of Miguel Hernandez, to whom a work is dedicated. The flow circulates from the open chest to the M in Miguel, then to the M in the capillary, floral lattice of the painting. Here, Günter Brus meets Antonin Artaud who, in a comment on “Man and his pain”, writes: “And the nail of toothache, the hammer blow of an accidental fall to the bone, tell more of the darkness of the subconscious than all the insights of yoga. I wanted to express all that in this drawing, where we see a man walking and dragging all his pain along behind him, like the old dental glimmer of the cyst of caries pain” What do we actually see? This image of “all the weight of the flesh attached to the muscular calves”, to the calves or, as in Günter Brus’ work, to the armpits, to the skull or to the bowels. In his work, the written drawing allows us to enter the body. That is true at first glance, at any rate, for this movement towards the inside triggers the exact opposite: the desire to be free of that envelope, that mere mass, so as to move to another scale, to inhabit spaces other than those determined by the body. Such is the role played, above and beyond mere words, by the emergence of sentences, narratives, poetry in Günter Brus’ work. If lines circumscribe a place, then language undoes it. By means of language, the body leaves its abode and goes outwards, towards a plurality of existences and spaces. In a single moment, it enriches itself by all the complexity of the world. It circulates in matter and in a cosmos of which it is the focus, and if it is still an inhabitant of that cosmos, it becomes a traveller by means of the words drawn; a traveller who, while permeated by the universe, permeates the universe in turn, in a sort of free movement, an expansion, as in the work “Small neighbourhood”, “Kleine Nachbarschaft”. Here, the drawn words fill a landscape where, from the back of a head, from 33 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 34 the ear of a man, emerges a pointed quill which, by scratching on a sheet of paper, launches the beginning of a spiral that links him to the moon. In Günter Brus’ work, picture poems have a way of “dilating” the subject, opening it up to nature and to energy, which define us just as much as our organs and bones do. The written sentences are constitutive elements of the intention of this “enacted thought”. Poem and picture mingled in the line give rise to a knowledge inherent to art which never contents itself with arranging ideas. The oeuvre of Günter Brus is at the very heart of the idea of art because by its principles, it allows us to experience the tensions between figure and language, between incarnate mental forms and matter searching for words in that generative “interspace”. It makes us experience that time when we find ourselves in an exchange between substance and vocabulary, and the imaginary is therefore at its most vivid, a substrate for all hypotheses, all virtual potentialities of images, within the constant movement of reality between that which cannot be expressed and that which nevertheless produces language. It reminds us that creation is never the formula of a thought, but the ambivalent, contradictory, perilous and suspended formulation of thinking. It reminds us that there can be no words, no meaning without a body to speak them. In the midst of all the drawings spread on my desk, animated by all the back-and-forth of emotion, I remember a text by Pierre Reverdy which deals with the territory, the experience where the work of Günter Brus has always led me. “Only yesterday, I was contemplating the sinister shimmer of a sky in turmoil reflected by the smooth surface of a black pond, where drops of inks burst in busy clusters. Always, no matter what happens, drops of ink. I only awoke, frozen by misery and covered by an icy mist, when they came to tell me that my best 34 friend had been murdered. His body had been discovered in the cellar of a dingy hotel frequented only by people with no means of subsistence. The police inspector asked me if I could identify the body. I saw it through the half-open door. The wound was truly impressive. From the Adam’s apple to just below the navel, he was open – like a book.” 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 35 Olivier Kaeppelin Polyphonien Ich weiß noch, dass ich bei den Bildern der 1960er Jahre ebenso wie bei den „Aktionen“ des Jahres 1964 den Eindruck hatte, dass Schreiben und Schrift Günter Brus als Werkzeug dienten, ähnlich den Scheren, Messern und Rasierklingen, die er als Elemente seiner Bühnenbilder darstellte und verwendete. Zeichenfolgen, Linien, unaussprechliche „geschriebene“ Reihen waren für seine Kompositionen, seine Konstruktionen und damit für die tiefere Bedeutung seines Werk unentbehrlich. Ohne diese Schrift bestünde die Gefahr der Reduzierung auf Bilder, denen es an Präsenz und materieller Intensität mangelt. Durch Artikulation des Rhythmus und der „Umrisse“ von Schrift verhinderte Günter Brus, dass seine Bilder, sein inszenierter Körper, zu bloßen Darstellungen wurden. Sie konnten Teil des Wirklichen bleiben, durch die Kunst verwandelt, jedoch unter Wahrung ihrer körperlichen Wirklichkeit. Die Schrift, ob lesbar oder nicht, verlieh innerhalb des Bildes den Fragen des dem Symbolischen widerstrebenden Schöpfers all ihre Bedeutung, all ihre Präzision. Der damalige Zustand seiner Schrift, sowie danach die ersten Worte, die ich lesen konnte, zeigten deutlich, dass der Satz zuallererst als Seziermesser diente, um das Innere im Rätsel Körper freizulegen, dessen vom Unbewussten geformten Gewebe, dessen labiler existenzieller Situation zwischen Empfindung, Verlangen und Erinnerung. Die Linie tritt ein, durchstößt, schneidet, lässt Blut fließen, die „Tinte“ zum Schreiben eines Substantivs, eines Eigennamens, einer Identität wie jener von Miguel Hernandez, dem ein Bild gewidmet ist. Der Strom fließt von der offenen Brust zum M von Miguel, dann weiter zum M im kapillaren Blumennetz der Zeichnung. Hier trifft Günter Brus auf Antonin Artaud, der in einem Kommentar zum Werk „Der Mensch und sein Schmerz“ schreibt: „Und der Nagel eines Zahnschmerzes, der Hammerschlag eines unglücklichen Sturzes auf einen Knochen, geben mehr Aufschluss über das Dunkel des Unterbewusstseins als alle Erkenntnisse des Yoga. All das wollte ich ausdrücken im Bild des Mannes, der im Gehen seinen Schmerz nach sich zieht wie das alte Zähneblitzen der Zyste des Kariesschmerzes.“ Was sehen wir denn? Dieses Bild „der ganzen Schwere des Fleisches, an seine muskulösen Waden gebunden“, an die Waden oder, bei Günter Brus, an die Achseln, den Schädel oder die Eingeweide. Bei ihm erlaubt die geschriebene Zeichnung das Eindringen in den Körper. So ist zumindest der erste Anschein, doch die Bewegung ins Innere führt zum genauen Gegenteil: zum Wunsch, aus dieser Hülle, diesem Hohlraum zu brechen, um den Maßstab zu wechseln, um andere Räume als die vom Körper bestimmten zu bewohnen. Diese Rolle spielen bei Günter Brus über das Wort hinaus die auftauchenden Sätze, Erzählungen, Dichtungen. Wenn die Linie einen Ort umschreibt, dann löst die Sprache ihn auf. Dank ihr verlässt der Körper seine Behausung und geht nach außen, auf eine Pluralität von Existenzen und Räumen zu. Augenblicklich wächst ihm die ganze Vielschichtigkeit der Welt zu. Er bewegt sich in Materien und einem Kosmos, deren Brennpunkt er ist, und wenn er diesen auch noch immer bewohnt, wird er durch die gezeichneten Worte doch zum Reisenden, der vom Universum durch35 01_preface.qxp 19/04/2009 20:07 PÆgina 36 drungen ist und dieses selbst im freien Verkehr durchdringt, durch Ausdehnung wie im Werk „Kleine Nachbarschaft“. Dort füllen die gezeichneten Worte eine Landschaft, in der aus dem Hinterkopf, dem Ohr eines Mannes eine spitze Feder ragt, die durch ihr Kratzen auf einem Blatt Papier den Anfang einer Spirale schafft, die ihn mit dem Mond verbindet. Die Bilddichtung führt bei Günter Brus zur „Ausweitung“ des Subjekts, zur Entfaltung hin zu Natur und Energie, die uns ebenso definieren wie Organe und Knochen. Die geschriebenen Sätze sind grundlegende Elemente der Absicht dieses „Handlungsgedankens“. Dichtung und Bild, verschmolzen in der Linie, geben dem Wissen Form, das der Kunst innewohnt, die sich nie lediglich mit der Anordnung von Gedanken begnügt. Herzstück von Günter Brus´ künstlerischem Entwurf sind die Erfahrungen der Spannung zwischen Figur und Sprache, Materie im schöpferischen Wechselspiel. Es lässt uns jene Zeit erleben, in der wir uns im Wechselspiel zwischen Substanz und Wortschatz befinden und das Imaginäre dadurch lebendiger ist, Träger aller Hypothesen, aller möglichen Virtualitäten von Bildern, inmitten der unausgesetzten Bewegung des Wirklichen zwischen dem Unaussprechlichen und dem dennoch Sprache Schaffenden. Es mahnt daran, dass die Schöpfung niemals die Formel eines Gedankens, sondern die ambivalente, widersprüchliche, gefährliche und bedingte Formulierung des Denkens ist. Es mahnt daran, dass es keine Worte, keine Bedeutungen ohne Körper zu deren Äußerung geben kann. Inmitten all der auf meinem Tisch verstreuten Bilder, belebt durch das ganze Hin und Her der Gefühle, fällt mir ein Text von Pierre Reverdy ein, der das Gebiet, die Erfahrungswelt, in die mich das Werk von Günter Brus stets führt, behandelt. „Gestern noch betrachtete ich das finstere Leuchten des aufgewühlten Himmels, gespiegelt in der Oberfläche eines schwarzen Teichs, in den in hastigen Trauben Tintentropfen fielen. Stets Tintentropfen, was auch geschieht. 36 Ich erwachte erst, starr vor Elend und mit eisigem Nebel bedeckt, als man kam, um mir mitzuteilen, dass mein bester Freund ermordet worden war. Man hatte seine Leiche im Keller eines schäbigen Hotels entdeckt, das nur von völlig mittellosen Menschen frequentiert wurde. Der Polizeikommissar fragte mich, ob ich die Leiche identifizieren könne. Ich sah sie durch den Türspalt. Die Wunde war wahrlich eindrucksvoll. Vom Adamsapfel bis unter den Nabel war er offen – wie ein Buch.“