bestuurders- aansprakelijkheids- verzekering en derdenbeslag
Transcription
bestuurders- aansprakelijkheids- verzekering en derdenbeslag
NEDERLANDS JURISTENBLAD BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING EN DERDENBESLAG • ‘Promoveren en degraderen’ van gedetineerden • De levenslange vrijheidsstraf • De begrijpelijke strafrechtszitting P. 2169-2224 JAARGANG 89 12 SEPTEMBER 2014 10304683 31 Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl Inhoud Vooraf 1627 2171 Prof. mr. J.E.J. Prins Een optelsom van ons recht Wetenschap 1628 PAUS zijn, impliceert voor 2172 Mr. M.L.S. Kalff Mr. A. Hendrikse Derdenbeslag op een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering Wenselijk of niet? Focus 1629 2179 Prof. dr. M.M. Boone Mr. dr. W.F. van Hattum ‘Promoveren en degraderen’ van gedetineerden Het wetsvoorstel elektronische detentie en de dreigende afschaffing van de detentiefasering Opinie 1630 2185 Mr. R. Wybenga Teeven: een politieke Houdini? Avonturen rond de levenslange vrijheidsstraf Opinie 1631 2187 Prof. dr. H. Elffers De begrijpelijke strafrechtszitting Rubrieken 1632-1646 Rechtspraak 1647 Boeken 1648-1658 Tijdschriften 1659-1664 Wetgeving 1665-1671 Nieuws 1672 Universitair nieuws 1673 Personalia 1674 Agenda ROOMSER dan de 2189 2202 2203 2211 2216 2220 2222 2222 Europa onherroepelijk KANSEN laten LIGGEN in de BEAUTY CONTEST van meest aantrekkelijk VESTIGINGSKLIMAAT Pagina 2171 De AARD van de door de BCA-VERZEKERING aan de verzekerden geboden dekking verzet zich ook los van het WILSRECHT-element tegen BESLAGLEGGING Laten we EERST eens proberen de dertien-in-een-dozijn rechtszaken BEGRIJPELIJK voor VERDACHTE, BENADEELDEN en PUBLIEK te maken Pagina 2177 Pagina 2188 Het UITGEKLEDE voorstel dat nu ter beoordeling bij de Eerste Kamer ligt, is het niet WAARD de PAREL van het gevangeniswezen, de DETENTIEFASERING, te VERVANGEN Pagina 2184 Pagina 2216 Is het denkbaar dat TEEVEN een VOORDRACHT zal doen aan de KONING – want GRATIEVERLENING blijft immers een prerogatief van de Kroon – om een LEVENSLANGGESTRAFTE gratie te Pagina 2186 verlenen? Omslag: © Andy Baker/Ikon images/Alamy De POLITIE moet er binnenkort dan toch echt voor zorgen dat een aangehouden VERDACHTE een beroep kan doen op bijstand van een RAADSMAN TIJDENS het POLITIEVERHOOR De opsomming van welke PERSOONSGEGEVENS kunnen worden GEKOPPELD is zo RUIM dat er nauwelijks een gegeven te bedenken is dat er NIET onder valt en lijkt daarom niet BEDOELD om in te perken, maar om zoveel mogelijk ARMSLAG Pagina 2217 te hebben NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken, t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail njb@kluwer.nl ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, mail@capitalmediaservices.nl sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht, dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar PROEF HET VERSCHIL! De zesde editie van Tekst & Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering is nu verkrijgbaar! Probeer deze of een andere uitgave* ook eens online. Bent u tevreden en gaat u tot aankoop over? Dan ontvangt u een exclusieve porseleinen TEKST & COMMENTAAR COLOR COFFEE cadeau. Ga naar kluwer.nl/tekstencommentaar. *één van de 30 Tekst & Commentaar-uitgaven Kunt u zonder? Vooraf 1627 Een optelsom van ons recht 31 Voor 1200 werknemers van Philip Morris in Bergen op Zoom, was 28 augustus daar de laatste werkdag. Inmiddels onderhandelt de gemeente over nieuwe vestigingen op het bedrijfsterrein. Grote kans dat deze nieuwe bedrijvigheid een ander karakter kent dan die van sigarettenproductie. Met technologische ontwikkelingen, veranderende consumentvoorkeuren en internationalisering wordt het namelijk noodzakelijk, maar ook eenvoudiger om productieketens in verschillende taken op te knippen. Deze taken worden dan niet langer op één locatie, maar mondiaal verspreid uitgevoerd. Waar dat precies is, hangt af van overwegingen als relatieve loonkosten, lokale kwaliteitsstandaarden, fiscale ruimte, nabijheid van afzetmarkten en mogelijkheden om bedrijfsprocessen via ICT op afstand te sturen. Het bekendste voorbeeld van deze met de term global value chain aangeduide ontwikkeling, is de productie van de Boeing 787 Dreamliner. Ongeveer 70% van dit vliegtuig wordt gefabriceerd door meer dan 40 bedrijven op ruim 130 productielocaties. Voor Nederland biedt de ontwikkeling kansen op werkgelegenheid en economisch herstel. Maar anders dan voorheen betekent het dat de aandacht niet primair gericht moet zijn op het hierheen halen, of voor ons land behouden van een allesomvattend productieproces van één bedrijf. Kansen liggen er nu in het meepikken van een graantje uit de global value chain van ettelijke bedrijven. Het is in dit verband dat de term reshoring opduikt. Waar in het verleden veelal sprake was van offshoring (verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar elders), gaat het bij reshoring om terughalen van werk uit het buitenland dan wel niet meer uitbesteden of in Nederland opstarten van activiteiten. Volgens het kabinet wordt reshoring in ons land nog onvoldoende benut. Minister Asscher presenteerde daarom in het kader van de nieuwe begrotingsplannen een kabinetsvisie (brief van 19 augustus 2014) met diverse maatregelen. Een daarvan is het inzetten van de Participatiewet. Deze maakt het namelijk mogelijk om bedrijven een loonkostensubsidie te geven. De wet is, zoals bekend, bedoeld om de kansen op (regulier) werk voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Bedrijven kunnen subsidie ontvangen om het verschil tussen de loonwaarde van werknemers met een arbeidsbeperking en het wettelijk minimumloon te compenseren. Met de Participatiewet en daarmee de loonsubsidie in de hand, kan het voor bedrijven aantrekkelijk zijn (weer) bepaalde werkzaamheden in Nederland te laten verrichten. Tegelijkertijd worden de kansen van mensen met een arbeidsbeperking vergroot. Maar het inzetten van de Participatiewet voor het terughalen naar of behouden van werk voor ons land legt wel de - niet in de kabinetsvisie geadresseerde - vraag op tafel waar de grenzen liggen. Stel, ons land zou de loonkosten drukken door massaal en structureel voor niets of met (loonkosten)subsidie uitkeringsgerechtigden in te zetten bij het reshoren van activiteiten? Het voordeel is niet alleen dat hiermee onze concurrentiepositie wat betreft lage-lonen-lasten flink toeneemt. Het mes snijdt aan nog een tweede kant, omdat ook de uitkeringslasten omlaag Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf gaan. Het nadeel, of liever gezegd, het risico, is echter dat we op enig moment de grens met oneerlijke steun of protectionisme passeren omdat regels inzake staatssteun, mededinging en (on)eerlijke concurrentie worden overtreden. Aanleiding, kortom, voor een discussie over de rol van de veelal op klassieke bedrijvigheid geënte en tot het Westen beperkte, concurrentieregels bij bedrijvigheid die zich niet typeert door een in één land geclusterd productieproces, maar mondiaal verspreide takendistributie. Meer dan in het verleden zullen bedrijven, maar ook landen, op een mondiaal niveau hebben te concurreren met niet alleen hun arbeid en kennis, maar ook vestigingsklimaat. In China maakt men zich dan echt niet druk over staatssteun. En daarmee hebben staatskapitalistische bedrijven op voorhand een voorsprong. Roomser dan de paus zijn, impliceert voor Europa onherroepelijk kansen laten liggen in de beauty contest van meest aantrekkelijk vestigingsklimaat. Begin september meldde de Economist dat de VS en Mexico in deze contest de stijgers en Brazilië en enkele Oost-Europese EU-landen de dalers zijn. Natuurlijk: voor de top van mondiaal opererende bedrijven zal het niet doorslaggevend zijn dat ons land looncompensatie aanbiedt via de Participatiewet. Een scala aan overwegingen - fiscale tarieven, ontslag, pensioen, IP-bescherming, etc. - speelt evenzeer mee. En ieder bedrijf maakt daarin zijn eigen afwegingen. Maar dat op de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat via wet- en regelgeving valt te sturen en daarmee bedrijven zijn te verleiden tot reshoring van bepaalde taken, is duidelijk. Illustratief is het eerder dit jaar verschenen Britse onderzoek naar reshoring (Backing Brittan – www.eef.org.uk), waar niet alleen met loonkosten, maar ook rechtszekerheid wordt geëtaleerd. Maar hoe valt - vanuit het perspectief van een ondernemer - de optelsom te maken van alle mogelijke voor- en nadelen die geldend recht in een bepaald land met zich meebrengt? Voor mondiaal opererende bedrijven is het verre van eenvoudig de bredere afweging te maken aan welk land de bedrijfsactiviteiten te gunnen. In de VS wordt daarom gewerkt aan een instrument dat inzicht biedt in de opeenstapeling van juridische regimes die het vestigingsklimaat in positieve dan wel negatieve zin beïnvloeden. Naar voorbeeld van dit Reshoring Initiative (http://www.reshorenow.org/) wordt in ons land onder leiding van de Tilburgse hoogleraar Wilthagen een zgn. total cost of ownership-model ontwikkeld. Ambitie is om aan de hand van informatie die met behulp van dit model bijeen wordt gebracht, bedrijven in staat te stellen een goede inschatting te maken van wat de (juridische) kosten zijn van een vestigingsplaats. Het is een voor de BV-Nederland noodzakelijk, maar tegelijkertijd uitdagend initiatief. En het zet aan tot verder denken. Want zou het model uitsluitend dienst kunnen doen voor een afweging bij economische waarden - zoals bij vestigingsklimaat, of zou het ook toepassing kunnen vinden bij zachtere waarden als mensenrechten- of procesklimaat? Corien Prins NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2171 Wetenschap 1628 Derdenbeslag op een BCA-Verzekering Wenselijk of niet? Annemieke Hendrikse en Maurits Kalff1 Beslag op de aanspraken op een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar zou niet mogelijk moeten zijn. De aanspraken onder een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering (BCA-Verzekering) bestaan voor een belangrijk deel uit wilsrechten (het aanmelden van een claim bij de verzekeraar en het aanwenden van de middelen) die niet overdraagbaar zijn en die niet door een beslaglegger in de plaats van de verzekerden kunnen worden uitgeoefend. De aanspraken onder een BCA-Verzekering zijn ook naar hun aard niet vatbaar voor beslag, nu een dergelijk beslag een van de kernelementen van de BCA-Verzekering – het kunnen voeren van adequaat verweer – aantast. Bovendien geldt dat het hier geen onderdeel van het ‘gewone’ verhaalsvermogen van de bestuurder betreft maar een meestal door de rechtspersoon afgesloten polis die juist is aangeschaft met dit specifieke doel: beschermen van de belangen van de verzekerden tegen de financiële risico’s verbonden aan een bestuurdersaansprakelijkheidsclaim. Inleiding Uitgangspunt van ons verhaalsrecht is artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek: verhaal is mogelijk op alle goederen van de debiteur. Dat betekent dat als een crediteur een vordering heeft op een (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon, die crediteur zich in beginsel mag verhalen op alle goederen van de bestuurder.2 De ruime mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen brengt met zich dat conservatoir beslag op de goederen van een (voormalig) bestuurder mogelijk is, zonder dat vaststaat of de gepretendeerde vordering van de beslaglegger in rechte gehonoreerd zal worden. De laatste jaren willen vooral curatoren die bestuurders aanspreken nog wel eens beslag leggen op de aanspraken van deze bestuurder op de verzekeraar bij wie hij een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering (hierna: ‘BCAVerzekering’ en ‘BCA-Verzekeraar’) heeft afgesloten.3 Het betreft dan een derdenbeslag onder de BCA-Verzekeraar op grond van artikel 475 Rv. Zeker in de conservatoire fase kan dit problemen geven: een dergelijk beslag omvat dan ook de aanspraak op vergoeding van de gemaakte en te maken kosten van verweer. De bestuurder is niet meer in staat de kosten van verweer te (laten) voldoen uit de BCA-Verzekering en de verzekeraar is er niet meer van verzekerd dat de bestuurder op een adequate wijze wordt bijgestaan, waarmee de kans op een uiteindelijke veroordeling toeneemt. 2172 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Deze problematiek is een aantal malen in de lagere rechtspraak aan de orde geweest. Meestal bij een verzoek tot opheffing van het beslag (in kort geding of ex artikel 223 Rv) of na een grijsmakingsverzoek bij het horen voordat op een verzoek om verlof tot het leggen van beslag wordt beslist. Uit de beschikbare uitspraken volgt dat lagere rechters verschillend omgaan met een conservatoir derdenbeslag op een BCA-Verzekering. Wat ons betreft zou een dergelijk beslag niet mogelijk moeten zijn. Dit standpunt lichten wij hierna toe. De BCA-Verzekering De BCA-Verzekering beschermt verzekerden tegen de financiële risico’s verbonden aan een aansprakelijkstelling die het handelen of nalaten in de verzekerde hoedanigheid, ofwel als bestuurder, betreft. Grofweg onderscheidt de BCAVerzekering daarbij twee soorten financiële risico’s: de kosten van verweer tegen de aansprakelijkstelling en een vergoeding van schade of een schikking. Daarin onderscheidt de BCA-Verzekering zich bijvoorbeeld van de rechtsbijstandverzekering, die uitsluitend ziet op de kosten van rechtsbijstand. Doordat de BCA-Verzekering het voeren van verweer mogelijk maakt, biedt zij ook bescherming tegen reputatieschade. Een toereikend verweer voorkomt immers zoveel mogelijk dat een aansprakelijkstelling ten onrechte of op onjuiste gronden leidt tot een veroordeling. Indien dekking bestaat onder de BCA-Verzekering lopen de belangen van de verzekerde en de verzekeraar in de regel parallel: beiden hebben belang bij het zoveel mogelijk voorkomen van (het risico op) een veroordeling tot vergoeding van schade. Dit door het voeren van verweer en/of het treffen van een schikking. Gelijk andere aansprakelijkheidsverzekeringen is het bedrag van de dekking die de BCA-Verzekering biedt gelimiteerd tot de verzekerde som. De verzekerde som betreft alle uitkeringen onder de dekking, dus zowel de kosten van verweer als, kort gezegd, betalingen ter zake van vergoeding van schade of schikkingen. De BCA-Verzekering maakt binnen die verzekerde som geen onderscheid tussen kosten van verweer en vergoeding van schade of schikkingen. Er bestaan geen twee afzonderlijke potjes binnen de verzekerde som, maar er is sprake van communicerende vaten. Gelet op het gedeelde belang van de BCA-Verzekeraar en verzekerden om schadeclaims zoveel mogelijk af te weren, beperkt de BCA-Verzekering het budget voor kosten van verweer niet op voorhand. Het is in de regel ook niet eenvoudig te voorspellen hoe hoog de kosten van verweer rondom een procedure zullen zijn. Dat geldt te meer voor de kwesties die onder de BCA-Verzekering zijn gedekt. Waar alle omstandigheden van het geval relevant zijn voor het juridisch beoordelingskader, kunnen zowel de onderbouwing van de vordering als het te voeren verweer nopen tot uitvoerig feitenonderzoek.4 Dit geldt in het bijzonder in zaken die voortvloeien uit het faillissement van een rechtspersoon, waarbij vaak de ‘biografie’ van de failliete entiteit en haar onderneming geschetst en onderbouwd moet worden. Daarbij kan het zwaartepunt meer dan in andere zaken bij de verweerder gelegd worden. Dit bijvoorbeeld door de toepasselijkheid van wettelijke bewijsvermoedens van artikelen 2:138/2:248 lid 2 BW.5 Dat noodzaakt in de praktijk niet alleen vaak tot een onderzoek van de administratie, maar bijvoorbeeld ook tot het voorlichten van de rechter over relevante ontwikkelingen in de relevante markt of betreffende sector al dan niet met behulp van experts. Tel daarbij op dat de gevorderde bedragen vaak hoog zijn en niet zelden de verzekerde som overschrijden. Dan is duidelijk dat het enerzijds niet alleen niet goed mogelijk is op voorhand een adequaat budget voor kosten van verweer op te stellen, maar anderzijds ook dat niet gewaarborgd kan worden dat een toereikend deel van de verzekerde som resteert voor onverhoopte schade- of schikkingsuitkeringen.6 Het zoveel mogelijk waarborgen dat de verzekerde som toereikend is voor onzekere en onverhoopte toekomstige schade-uitkeringen is dan ook niet het primaire doel van de BCA-Verzekering. Dat is het voorkomen van toewijzing van een vordering tot schadevergoeding. Daartoe dient verweer te worden gevoerd. Voor de verzekerden bestaat daarbij een sterke incentive om op efficiënte wijze met de verzekerde som om te gaan: de verzekerde die de gehele verzekerde som wenst aan te wenden voor het voeren van verweer weet dat hij - althans wat de BCA-Verzekering betreft - met lege handen staat indien zijn verweer niet het gewenste resultaat heeft. De verzekeraar is met dat belang van zijn verzekerden bekend en zal daarmee in zijn overleg met verzekerden over de wijze van aanwending van de verzekerde som rekening (moeten) houden.7 Als gevolg van een beslag zal het van de financiële positie van de verzekerde afhangen of er nog adequaat verweer gevoerd kan worden Auteurs het faillissement. De bewijsvermoedens uit (AV&S 2010/7, p. 41 e.v.) voor de praktijk 7. De BCA-Verzekering bevat diverse aan- 1. Mr. M.L.S. Kalff en mr. A. Hendrikse zijn lid 2 van deze artikelen spelen in de praktijk geen oplossing zal zijn. Koburg stelt voor knopingspunten voor de wijze waarop de beiden advocaat bij Van Doorne NV een belangrijke rol: ‘Indien het bestuur niet om ‘waterschotten’ te plaatsen tussen kos- verzekerde en de verzekeraar zich tot elkaar Amsterdam. heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit ten van verweer en schadevergoeding, verhouden in het overleg over de aanwen- artikelen 10 of 394, heeft het zijn taak hetgeen een van te voren vast te stellen ding van kosten van verweer. Zo zal de Noten onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat budget vereist van de verwachte kosten van verzekeraar goedkeuring moeten verlenen 2. In deze bijdrage spreken wij vooral over onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke verweer. Dat is nu juist niet goed mogelijk ten aanzien van de advocaat en experts die bestuurders. De behandelde problematiek oorzaak is van het faillissement.’ Zie in dit als men de claim nog niet kent. Ook M. de verzekerde zou willen inschakelen, zal de speelt ook bij commissarissen en toezicht- verband ook HR 10 juni 1994, NJ Jongkind stelt in haar bijdrage ‘De (on) verzekerde geen schikking mogen treffen houders. 1994/766 (Romme vs. Bakker), waarin de houdbaarheid van een conservatoir ver- zonder akkoord van de verzekeraar, en zal 3. De BCA afkorting staat voor: Bestuurders Hoge Raad heeft beslist dat het zozeer voor haalsbeslag voor een vordering waarvoor de verzekerde geen handelingen of toezeg- en Commissarissen Aansprakelijkheidsverze- de hand kan liggen dat de aangesproken de aansprakelijkheidsverzekering van de gingen mogen doen die de positie van de kering. bestuurder/enig aandeelhouder wordt schuldenaar dekking biedt’ (NTHR 2010/6, verzekeraar nadelig beïnvloeden. Daarnaast 4. HR 10 januari 1997, NJ 1997/360 (Stale- belast met het bewijs dat hij niet wist dat de p. 264 e.v.) dat als de verwachte kosten van is verzekerde gehouden zijn medewerking man vs. Van de Ven). vennootschap haar verplichtingen jegens de verweer en de verwachte schadevergoeding te verlenen aan de verzekeraar, in het bij- 5. Art. 2:138 BW ziet op de bestuurder van eiser niet zou kunnen nakomen en geen tezamen minder dan de verzekerde som zonder om de relevante (feitelijke) informa- een naamloze vennootschap en art. 2:248 verhaal zou bieden, dat de rechter die niet- bedragen, een gelegd beslag opgeheven tie boven water te krijgen. Zie ook A.L. BW op de bestuurder van een besloten ven- temin de bewijslast bij eiser laat behoort te zou moeten worden. Die stelling gaat er Krenning & N. Vloemans, ‘Rechtsbijstand nootschap. De artikelen zijn vrijwel gelijklui- preciseren welke bijzondere omstandighe- aan voorbij dat het in de praktijk buitenge- door de aansprakelijkheidsverzekeraar en dend en voorzien in een hoofdelijke aan- den dit rechtvaardigen. woon moeilijk blijkt verwachte kosten van het eigen belang van de verzekerde’, in: sprakelijkheid voor het tekort van de boedel 6. Dit betekent ook dat een van de voor- verweer vooraf te budgetteren, nog los van NTHR 2007/6, p. 236 e.v. in faillissement bij kennelijk onbehoorlijk stellen die A.P. Koburg doet in de bijdrage het feit dat in de praktijk de gepretendeerde bestuur dat een belangrijke oorzaak is van ‘Verweerkosten vs. Schadevergoeding’ claim vaak hoger is dan de verzekerde som. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2173 Wetenschap Ten slotte merken wij op dat het afsluiten van een BCA-Verzekering niet verplicht is in Nederland. Het is een keuze van de kandidaat-verzekerde om deze dekking al dan niet af te (laten) sluiten en op die wijze zijn vermogen te beschermen tegen de consequenties van een aansprakelijkstelling.8 Daarbij is irrelevant of de verzekerde zelf al dan niet over een (toereikend) vermogen beschikt om dergelijke risico’s op te vangen. Belangen BCA-Verzekeraar en beslaglegger Voor de BCA-Verzekeraar als derde beslagene geldt als uitgangspunt dat zijn positie niet mag verslechteren als gevolg van het derdenbeslag (het zogenaamde non peiusbeginsel).9 Een beslag op de vordering uit hoofde van de BCAVerzekering schaadt echter direct de belangen van de verzekeraar. Zonder beslag is de verzekeraar in staat een adequaat verweer te (laten) voeren, gefinancierd uit de polis. Dat verkleint de kans op een vastgestelde aansprakelijkheid van de bestuurder en dus op een schadevergoedingsplicht van de verzekeraar. Als gevolg van een beslag zal het van de financiële positie van de verzekerde 2174 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 afhangen of er nog adequaat verweer gevoerd kan worden. Tenzij uiteraard op alle beschikbare vermogensbestanddelen beslag is gelegd zodat verweer in het geheel niet mogelijk is. De verzekerde zal op grond van de polisvoorwaarden overigens in de regel gehouden zijn verweer te voeren. Doet hij dat niet, dan komen zijn aanspraken in gevaar. Aldus kan een beslag ertoe leiden dat een op zichzelf geldige aanspraak alsnog vervalt. Daarmee lijkt ook de beslaglegger niet gediend. Dan het belang van de beslaglegger. Zijn zorg lijkt vooral te zijn dat er niets of te weinig van de verzekerde som overblijft, waarop hij na toewijzing van zijn vordering verhaal kan nemen. De praktijk leert dat dat risico niet denkbeeldig is. De wens tot bescherming van verhaalsmogelijkheden is dan ook begrijpelijk. Niet mag echter uit het oog verloren worden dat binnen de BCA-Verzekering geen bedrag ge-earmarked is voor betaling van een eventuele schadevergoeding. De BCA-Verzekeraar en verzekerden zijn volledig vrij in de wijze van aanwending van de verzekerde som. Doel zal daarbij zijn een veroordeling tot schadevergoeding zoveel mogelijk te voorkomen. Dat is in belang van zowel verzekerde (bescherming vermogen) als verzekeraar (bescherming verzekerde som). Dat impliceert ook dat de gehele verzekerde som aangewend kan worden voor kosten van verweer. Uitspraken Text Lite - Jomed - Ceteco - Servatius In 2003 beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam in de Text Lite zaak dat een verzoek om opheffing van het beslag op de aanspraken op de BCA-Verzekeraar moet worden afgewezen.10 Daarbij overweegt de voorzieningenrechter onder meer dat opheffing van het beslag de verhaalsmogelijkheden van de beslaglegger mogelijk aantast en dat niet gesteld is dat het beslag het voeren van verweer belet of een noodtoestand doet ontstaan. De Rechtbank Amsterdam beslist in 2006 in de Jomed casus dat beslag op de aanspraken op de BCA-Verzekeraar moet worden opgeheven voor zover het de vergoeding van kosten van verweer betreft, omdat dit beslag in strijd is met het zogenaamde non peius beginsel.11 De rechtbank overweegt hierbij onder meer dat de verzekeraar als derde in haar belang wordt geschaad door het gelegde beslag omdat zij niet langer zeker is dat er adequaat verweer wordt gevoerd. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam beslist in 2008 bij een grijsmakingsverzoek in de Ceteco zaak dat geen verlof wordt verleend om beslag te leggen op de aanspraken op de BCA-Verzekeraar.12 Volgens de voorzieningenrechter betekent zo een beslag dat bestuurders niet meer vrijelijk kunnen beschikken over gelden die zij nodig hebben om hun verdediging te kunnen bekostigen. Dit is in strijd met het equality of arms beginsel. Het Hof Amsterdam verleent dit verlof in hoger beroep alsnog.13 Het hof oordeelt onder meer dat onvoldoende is gebleken dat een adequate verdediging van bestuurders in gedrang komt bij het toestaan van verlof tot beslaglegging in deze specifieke casus. Bij een recente uitspraak van de Rechtbank Oost Brabant gaat het om de woningstichting Servatius uit Maastricht die haar voormalige bestuurder en toezichthouders aansprakelijk houdt voor circa € 65 miljoen.14 Nog voordat de woningstichting de dagvaarding ter zake uitbrengt legt zij in juli 2011 conservatoir beslag op alle aanspraken van bestuurder en toezichthouders op de BCA-Verzekeraar. Met een provisionele vordering ex artikel 223 Rv proberen de verzekeraar en de toezichthouders in de lopende hoofdzaak het beslag opgeheven te krijgen, voor zover het de aanspraken op vergoeding van kosten van verweer betreft. In het tussenvonnis heft de rechtbank het beslag na een belangenafweging gedeeltelijk op – tot aan een eerste vonnis in de hoofdzaak – om de toezichthouders in staat te stellen ten laste van de verzekerde som een conclusie van antwoord te nemen en zich te laten bijstaan op de comparitie na antwoord. Het feit dat het de woningstichting, die de polis heeft afgesloten, is die beslag heeft gelegd is voor de rechtbank van groot belang. Zij neemt aan dat de verzekering is afgesloten ter bescherming van de bestuurders en niet, althans niet in de eerste plaats, om verhaalsmogelijkheden te bieden aan Servatius.15 Vordering tot betaling altijd vatbaar voor beslag? De hierboven genoemde uitspraken gaan er steeds van uit dat de aanspraak op vergoeding van de kosten van verweer door de BCA-Verzekeraar een vordering is waarop beslag mogelijk is. In sommige uitspraken wordt dat ook expliciet benoemd. Dat is voor ons geen uitgemaakte zaak. Voor wat betreft verhaal op vorderingen kent artikel 475a lid 1 Rv twee uitzonderingen waarbij beslag niet mogelijk is. Als eerste uitzondering bepaalt dit artikel dat een derdenbeslag zich niet uitstrekt tot vorderingen of zaken die volgens de wet niet vatbaar zijn voor beslag. De tweede uitzondering betreft vorderingen die recht geven op een naar de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie. De eerste categorie betreft de wettelijke uitzonderingen. Zo heeft bijvoorbeeld de wetgever bepaald dat een vordering tot vergoeding van smartengeld onder omstandigheden niet vatbaar is voor beslag (artikel 6:106 lid 2 BW). Ten aanzien van de tweede uitzondering van artikel 475a Rv geldt een nuancering. Een strikte hantering zou betekenen dat alleen dan geen beslag gelegd kan worden op een vordering als de prestatie waarop de vordering recht geeft volgens de wet of naar haar aard niet vatbaar is voor beslag. Veelal wordt hierbij als voorbeeld genoemd een hoogst persoonlijke vordering, zoals het maken van een schilderij of het leveren van juridisch advies. Dergelijke prestaties lenen zich niet voor verhaal door een schuldeiser. In de praktijk valt deze nuancering vaak weg. Dan wordt artikel 475a Rv gebruikt als handvat om beslag op een bepaald soort vordering niet toe te staan onder verwijzing naar de ‘aard van de vordering’ die zich tegen beslaglegging zou verzetten. In werkelijkheid zijn het vorderingen die op zich zelf prima tot verhaal kunnen dienen. Het gaat dan om gevallen waarbij de vordering zich kenmerkt door omstandigheden die maken dat verhaal – en dus ook beslag – ongewenst is. Vaak speelt daarbij (ook) een belangenafweging tussen beslaglegger en beslagene. Wij noemen twee voorbeelden. 8. De BCA-Verzekering wordt in de regel situatie waarin de verzekeringnemer onder 30 oktober 2003, TvI 2004/10. vonnis in het incident gewezen waarmee afgesloten door de rechtspersoon waar een vrijwaring ten behoeve van bestuurders 11. Rb. Amsterdam 19 april 2006, JBPR het beslag ten aanzien van de bestuurder verzekerden tot bestuurders zijn benoemd uitkeringen heeft gedaan en de BCA-Verze- 2006/90. – die door de rechtbank aansprakelijk is (of die functie bij een meeverzekerde enti- kering dekking biedt voor deze uitkerin- 12. Rb. Amsterdam (Voorzieningenrechter) geoordeeld maar ten aanzien van wie de teit bekleden). De premie is ook afgestemd gen). De BCA-Verzekering maakt aldus 7 februari 2008, omvang van de schadevergoedingsplicht op het risicoprofiel van de verzekeringne- onderdeel uit van het remuneratie-pakket ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2754. nog moet worden vastgesteld - is opgehe- mer c.q. het concern. De bestuurders zijn van bestuurders. 13. Hof Amsterdam 9 september 2008, ven voor zover het de aanspraken op ver- evenwel de enigen die als verzekerden 9. Zie voor een toelichting op een dit begin- JBPR 2009/27. goeding van de kosten van verweer betreft aanspraken jegens de BCA-Verzekeraar sel onder meer L.P. Broekveldt, Derdenbe- 14. Rb. Oost-Brabant 24 juli 2013, JOR (ECLI:NL:RBOBR:2014:866). hebben. De verzekeringnemer heeft die slag, Deventer: Kluwer 2003, nr. 42. 2013/323. aanspraken niet (met uitzondering van de 10. Rb. Amsterdam (Voorzieningenrechter) 15. Inmiddels heeft de rechtbank een eind- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2175 Wetenschap Een eerste voorbeeld betreft de vordering uit hoofde van een abstracte bankgarantie. Dat is een vordering van de houder van de bankgarantie jegens de bank tot betaling van een geldsom. Betaling is afhankelijk van een aantal strikte voorwaarden. Deze vordering tot betaling is op zichzelf een vordering die vatbaar is voor verhaal en beslag. In de praktijk is echter de leer ontwikkeld dat het leggen van beslag op (de vordering uit hoofde van) een abstracte bankgarantie zich zozeer verzet tegen de strekking van de abstracte bankgarantie dat een beslag niet mogelijk zou moeten zijn. Het dogma van een abstracte bankgarantie is immers: eerst betalen dan praten.16 Een tweede voorbeeld betreft het beslag op kredietruimte. Tot 2004 was de lagere rechtspraak verdeeld over de vraag of de vordering van de kredietnemer op zijn bank uit hoofde van het niet-benutte gedeelte van een krediet vatbaar is voor beslag. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet-benutte gedeelte van het krediet naar zijn aard niet vatbaar is voor beslag omdat 1. de aard van de relatie tussen de kredietverlenende bank en de cliënt, 2. het systeem van ons faillissements- en beslagrecht en 3. bezwaren van praktische aard, zich daartegen verzetten.17 Bij nadere analyse van deze uitspraak volgt dat het bij beslag op kredietruimte onder meer gaat om het wilsrecht dat de kredietnemer heeft ten opzichte van de bank tot aanwending van het krediet. De eerste vraag is of een beslaglegger op dat wilsrecht beslag kan leggen, hetgeen alleen zinvol is als de beslaglegger vervolgens in plaats van de kredietnemer dat wilsrecht zou kunnen uitoefenen. Deze ook wel als ‘ruime opvatting’ aangeduide leer wordt door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad beslist dat het wilsrecht van de kredietnemer ten opzichte van de bank én niet overdraagbaar is én dat dit wilsrecht niet door de beslaglegger in de plaats van de kredietnemer kan worden uitgeoefend. De in het cassatiemiddel verdedigde tussenoplossing stelt dat het beslag wel treft de vordering die (na beslaglegging) ontstaat zodra de kredietnemer zijn wilsrecht heeft uitgeoefend. Dan is er immers sprake van een ‘gewone’ vordering tot betaling (aan de kredietnemer zelf of aan een derde). Zodra dat wilsrecht is uitgeoefend is lastig vol te houden dat het om een vordering gaat die naar zijn aard niet voor beslag vatbaar is. De Hoge Raad ziet dit echter anders en verwerpt ook deze tussenoplossing. Hetgeen opvalt bij zowel de bankgarantie als in het beslag op kredietruimte arrest is dat beslag niet wordt toegestaan, terwijl het een gewone vordering tot betaling van een geldsom betreft. Het zijn telkens de bijzondere omstandigheden rondom de vordering die maken dat beslag niet gewenst is. De Hoge Raad is bereid om voor een bepaalde categorie vorderingen vast te stellen dat het vorderingen betreft die naar hun aard niet vatbaar zijn voor beslag. Het zijn telkens de bijzondere omstandigheden rondom de vordering die maken dat beslag niet gewenst is 2176 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Beslag op aanspraken uit hoofde van een BCA-Verzekering naar hun aard niet vatbaar voor beslag Wij vinden dat ook ten aanzien van de aanspraken van een verzekerde op zijn BCA-Verzekeraar moet worden geoordeeld dat hun aard zich tegen de mogelijkheid van beslaglegging verzet. Wij lichten dit hierna toe. Wilsrecht Beschouwen wij de aanspraken op de BCA-Verzekering nader, dan blijkt dat zowel het verkrijgen van toegang tot de dekking onder de BCA-Verzekering, als de wijze waarop vervolgens de verzekerde som wordt aangewend, een gevolg zijn van de uitoefening van wilsrechten door verzekerden. De dekking onder een BCA-Verzekering komt in de regel pas in beeld wanneer een verzekerde een aansprakelijkstelling ontvangt. Vervolgens staat de verzekerde voor de vraag of hij daarvan melding maakt bij zijn BCA-Verzekeraar of niet. In de regel zal een verzekerde dat doen, gelet op de mogelijke consequenties. Dat hoeft echter niet het geval te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzekerde mogelijkheden ziet de claim met een commerciële oplossing uit de wereld te helpen en ervoor kiest de dekking intact te laten voor mogelijke toekomstige aanspraken. Het is derhalve aan de verzekerde of hij aanspraak maakt op dekking of niet. Zijn wil is doorslaggevend. Meldt de verzekerde zich niet, dan heeft hij geen aanspraken en valt er niets te beslaan. Is de claim (eenmaal) gemeld, dan gaat de verzekerde met de verzekeraar in overleg over de wijze waarop de verzekerde som wordt aangewend, hetgeen in de regel in eerste instantie leidt tot het benoemen van een advocaat, het verkennen van de positie van de verzekerde en het voeren van verweer. Ook indien verzekeraar en verzekerde verwachten dat een schikking om hen moverende redenen uiteindelijk te verkiezen is, zullen kosten van verweer gemaakt worden. Als niet bij aanvang wordt geschikt, zal in voortdurend overleg tussen verzekeraar en verzekerden bij iedere ontwikkeling in de zaak een afweging worden gemaakt hoe verder te gaan en dus hoe de verzekerde som aangewend dient te worden. De verzekeraar dient de uitbetalingen ook steeds te accorderen. De wijze waarop de verzekerde som wordt aangewend is daarmee een continue proces van overleg en besluitvorming en daarmee van opvolgende uitoefening van wilsrechten. Enerzijds aan de kant van de verzekerde (of meerdere verzekerden ten opzichte van elkaar) en anderzijds ook aan de kant van de verzekeraar.18 Gelijk het wilsrecht van de kredietnemer ten opzichte van de bank, is de aanspraak van een verzekerde op zijn BCA-Verzekeraar niet-overdraagbaar. Dit volgt veelal uit de polisvoorwaarden zelf, maar volgt ook los daarvan uit het persoonlijke karakter van dit wilsrecht: het is (uitsluitend) aan de verzekerde zelf of hij gebruik wil maken van de geboden dekking in een concreet geval. Deze keuzemogelijkheid is naar zijn aard niet overdraagbaar. Net als bij de kredietruimte verzet de aard van het wilsrecht van de verzekerde zich er tegen dat een ander dan de verzekerde dit zou moeten kunnen uitoefenen. Dit volgt onder meer uit de (persoonlijke) aard van het recht: zou een beslaglegger in de plaats van een verzekerde deze wilsrechten wél kunnen uitoefenen, dan zou de verzeke- Gelijk het wilsrecht van de kredietnemer ten opzicht van de bank, is de aanspraak van een verzekerde op zijn BCAVerzekeraar niet-overdraagbaar raar opgezadeld worden met een voor haar onbekende derde waarmee zij noodgedwongen in een continue proces van overleg en besluitvorming zou geraken. Dat is niet aanvaardbaar, omdat de verzekeraar de polis juist gesloten heeft met het oog op de bescherming van de belangen van de bestuurder bij een specifieke onderneming. Het gaat dan niet aan de verzekeraar op te zadelen met een crediteur van die bestuurder met wie zij dat proces van overleg en besluitvorming in moet. Daar komt bij dat de beslaglegger/crediteur vaak ook nog de ‘vijand’ is van juist die bestuurder met wie de beslaglegger in een procedure is verwikkeld waarin de aanspraken van de beslaglegger nog moeten worden vastgesteld. In vergelijking met een beslag op kredietruimte verzet de aard van de aanspraak onder een BCA-Verzekering en wijze van uitoefening daarvan zich in nog sterkere mate tegen de mogelijkheid van beslaglegging. Dit ten eerste omdat de gecombineerde uitoefening van wilsrechten van (verschillende) verzekerde(n) en de verzekeraar leidt tot een beslissing tot aanwending van de verzekerde som. Ten tweede omdat de hoogte van de met de uitoefening van die gecombineerde wilsrechten samenhangende aanspraak in de regel niet – in ieder geval voor wat betreft de kosten van verweer – op voorhand vast staat. Ten derde omdat het geld dat door uitoefening van de wilsrechten aldus wordt ‘vrijgemaakt’ geoormerkt is voor het voeren van verweer tegen materialisatie van – juist – het risico dat de beslaglegger nastreeft. Dit geld is niet bestemd om het vermogen van de verzekerde te vergroten. Het vorenstaande betekent dat ten aanzien van het wilsrecht van verzekerden om al dan niet gebruik te maken van de door de BCA-Verzekering geboden dekking, en de wijze waarop gelden worden besteed, moet gelden dat dit wilsrecht niet vatbaar is voor beslaglegging. Aard van de aanspraak onder een BCA-Verzekering verzet zich tegen beslaglegging Die zojuist genoemde derde reden (het vrijgemaakte geld dient primair voor het voeren van verweer) brengt ons bij de kern: ook los van het wilsrecht-element verzet de aard van de door de BCA-Verzekering aan de verzekerden geboden dekking zich tegen beslaglegging. De BCA-Verzekering beoogt de verzekerde én de verzekeraar te beschermen tegen materialisatie van het risico dat de beslaglegger nu juist nastreeft.19 Zolang niet komt vast te staan dat de beslaglegger een valide claim heeft, stelt de door de verzekerde ten behoeve van zichzelf verkregen bescherming zichzelf én de verzekeraar in staat om dit risico af te wenden (of in geval van een schikking af te kopen). Dit geheel naar eigen inzicht in een continue proces van overleg en besluitvorming.20 Uit de hiervoor behandelde uitspraken volgt dat ook rechters het niet wenselijk vinden wanneer een eiser met een beslag op een BCA-Verzekering kan bewerkstelligen dat de gedaagden niet langer adequaat verweer kunnen voeren. Dat is in het bijzonder het geval als de rechtspersoon die zelf de polis heeft afgesloten ten behoeve van zijn bestuurders met een beslag de vergoeding van kosten van verweer onmogelijk maakt (Servatius). De Voorzieningenrechter in Amsterdam heeft daaraan in de Ceteco zaak de conclusie verbonden dat verlof tot beslaglegging geweigerd moest worden.21 Andere rechters die het belang van verzekerden lieten prevaleren boven het belang van beslagleggers, hebben het beslag steeds opgeheven ‘voor wat betreft de kosten van verweer’.22 Welke omvang die kosten zouden kunnen c.q. mogen hebben werd in het midden gelaten. Alle rechters gaan er tot zover van uit dat beslaglegging in beginsel mogelijk is en dat aan de hand van een belangenafweging moet worden beoordeeld of beslagleg- 16. Zie bijv. Rb. Utrecht 26 augustus 2009, 17. HR 29 oktober 2004, een bepaald budget voor kosten van ver- gedaagde zich zo in de kaarten moet laten JOR 2009/275 en Hof Amsterdam 9 febru- ECLI:NL:HR:2004:AP4504. weer aan te wenden miskent dat het niet kijken door zijn wederpartij. Vergelijk Rb. ari 2010, JOR 2010/171. Zie ook de 18. Om deze bijdrage overzichtelijk te hou- aan de beslaglegger is maar aan de verze- Amsterdam (Voorzieningenrechter) 7 febru- beslagsyllabus (onder Derdenbeslag, Ver- den laten wij bewust onbesproken dat er in keraar en de verzekerde om te bepalen ari 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2754 haalsobjecten; de rechtbanken gebruiken de de praktijk regelmatig aanspraken van ver- welke kosten van verweer zij willen maken (Ceteco): ‘Weliswaar hebben de curatoren beslagsyllabus als handleiding bij de beoor- schillende verzekerden - al dan niet ten en hoe zij de verzekerde som willen aan- toegezegd dat na een beslag redelijke kos- deling van beslagrekesten. Deze is te vinden aanzien van verschillende vorderingen van wenden. De wijze waarop verzekeraar en ten van verdediging uit de verzekeringspo- op www.rechtspraak.nl): ‘Bankgarantie: in derden zijn waarbij de vraag wie waarop en verzekerden deze wilsrechten uitoefenen lissen mogen worden vergoed, maar wat het algemeen is een conservatoir beslag wanneer aanspraak heeft tot aanvullende kan niet op voorhand gebudgetteerd wor- redelijke kosten zijn staat niet ter beoorde- onder de garanderende bank uit hoofde complicaties leidt. den door de beslaglegger. Wordt een der- ling van de curatoren. Als wederpartij van van dezelfde rechtsverhouding waarin de 19. In de ons bekende praktijk is de beslag- gelijk budget overeengekomen en blijkt dit de bestuurders en commissarissen komt hun garantie is verstrekt (abstracte bankgaran- legger steeds dezelfde partij die de bestuur- niet toereikend, dan kan de situatie ont- geen zeggenschap vooraf toe over de tie), in beginsel niet toelaatbaar, nu zodanig der in zijn hoedanigheid aansprakelijk staan dat de beslaglegger van gedaagden noodzaak of redelijkheid van het maken beslag de uitbetaling van de garantie frus- houdt; noodzakelijk is dit niet. verlangt dat zij verantwoording afleggen van kosten ter verdediging.’ treert en daardoor in strijd komt met het 20. Het - ogenschijnlijk goed bedoelde - over de verrichte en nog te verrichten werk- 21. Zie voetnoot 20. doel en de strekking van de bankgarantie te aanbod van een beslagleger op de BCA- zaamheden. Met ‘equality of arms’ heeft 22. Rb. Amsterdam 19 april 2006, JBPR weten: eerst betalen, dan praten.’ Verzekering om de verzekeraar toe te staan het weinig meer van doen wanneer een 2006/90 (Jomed). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2177 Wetenschap De eerste en meest wezenlijke beschermingslinie die de BCAVerzekering biedt moet niet door juist de agerende claimant kunnen worden geblokkeerd ging in de omstandigheden van het geval kan worden toegestaan.23 Daaraan is inherent dat die afweging ook in het nadeel van bestuurders en hun BCA-Verzekeraar kan uitvallen. Het hoger beroep in de Ceteco zaak illustreert dit. Mogelijke zorgen omtrent het belang van bestuurders om zich te kunnen verweren werden weggeschreven door de overweging dat gedaagden ‘voorshands’ nog steeds in staat werden geacht hun verdere kosten van verweer zelf te dragen.24 Uit het voorgaande volgt dat wij vinden dat beslaglegging op een BCA-Verzekering niet mogelijk zou moeten zijn. Deze uitkomst zou niet afhankelijk moeten zijn van een belangafweging. Het resultaat van de beslaglegging is immers dat de verzekerde een beroep op zijn vermogen moet doen dat hij door de BCA-Verzekering juist wilde beschermen. Ook als de vordering wordt afgewezen, het beslag wordt opgeheven en de verzekerde zijn kosten van verweer alsnog vergoed krijgt van zijn BCA-Verzekeraar, heeft hij de kosten van verweer moeten voorfinancieren. De daartoe benodigde gelden heeft hij moeten aantrekken of, indien voorhanden, niet voor andere doeleinden kunnen aanwenden. Bedenk daarbij ten slotte dat het afsluiten van een BCA-Verzekering door de wetgever ook niet verplicht is: de wetgever heeft partijen die door bestuurshandelen- of nalaten benadeeld worden niet tegen het risico van de afwezigheid van verhaalsvermogen willen beschermen. De claimant die een bestuurder met een BCA-Verzekering tegenover zich treft heeft in die zin geluk (en zou bij afwezigheid daarvan zijn gepretendeerde vordering mogelijk ook niet doorzetten). Hij heeft echter geen recht op het veiligstellen van (een deel van) de dekking tot verhaal van zijn gepretendeerde vordering en zeker niet ten koste van de verzekerde die de dekking juist heeft aangeschaft om zich tegen deze claimant te verweren. De eerste en meest wezenlijke beschermingslinie die de BCA-Verzekering biedt - de mogelijkheid tot het voeren van verweer - moet niet door juist de agerende claimant kunnen worden geblokkeerd. Misbruik bij de uitoefening van de wilsrechten door verzekerden en verzekeraar ten nadele van de beslaglegger zal zich in de praktijk niet snel voordoen. Naar zijn aard zijn verschillende inzichten mogelijk over de te volgen processtrategie. Verzekeraar en verzekerde zullen in onderling overleg moeten beslissen over de wijze van aanwending van de verzekerde som gelet op de merites van de zaak en overige relevante omstandigheden. Het enkele feit dat een beslaglegger andere verwachtingen heeft omtrent de kansen op succes van zijn vordering, maakt niet dat verzekeraar en verzekerde misbruik maken van de wijze waarop zij de verzekerde som aanwenden. Zoals eerder opgemerkt ligt het ook niet voor de hand dat verzekeraar en verzekerde een groter deel van de verzekerde som aan de kosten van verweer besteden dan nodig: daarvoor staat er voor de verzekerde eenvoudigweg te veel op het spel. Mocht de vordering van een beslaglegger worden toegewezen - c.q. is voorzienbaar dat een significant procesrisico bestaat - dan is het (ook) in het belang van de verzekerde dat er nog een zo groot mogelijk deel van de verzekerde som beschikbaar is. Ten slotte Beslag op de aanspraken op een BCA-Verzekeraar zou niet mogelijk moeten zijn. De aanspraken onder een BCA-Verzekering bestaan voor een belangrijk deel uit wilsrechten (het aanmelden van een claim bij de verzekeraar en het aanwenden van de middelen) die niet overdraagbaar zijn en die niet door een beslaglegger in de plaats van de verzekerden kunnen worden uitgeoefend. De aanspraken onder een BCA-Verzekering zijn ook naar hun aard niet vatbaar voor beslag, nu een dergelijk beslag een van de kernelementen van de BCA-Verzekering – het kunnen voeren van adequaat verweer – aantast. Bovendien geldt dat het hier geen onderdeel van het ‘gewone’ verhaalsvermogen van de bestuurder betreft maar een meestal door de rechtspersoon afgesloten polis betreft die juist is aangeschaft met dit specifieke doel: het beschermen van de belangen van de verzekerden tegen de financiële risico’s verbonden aan een bestuurdersaansprakelijkheidsclaim. De praktijk worstelt met deze problematiek. Rechters komen in verschillende uitspraken tot verschillende uitkomsten, waarbij pas na een expliciete belangenafweging - komt het voeren van verweer door het beslag in het gedrang - een beslissing wordt gegeven. Daarbij gaan zij er (impliciet) van uit dat een derdenbeslag op de aanspraken op een BCA-Verzekering mogelijk is. Wij denken dat dit uitgangspunt heroverweging verdient. 23. Zie ook de noot van E. Loesberg bij Hof misbruik dient te worden gekwalificeerd. dat de gedaagde bestuurders zelf in staat delen? Daarbij merken wij op dat het in de Amsterdam 9 september 2008 (Ceteco) in Loesberg voegt daaraan toe dat de schulde- zijn hun verweer te blijven financieren is praktijk ook niet zelden voorkomt dat JBPR 2009/27, die daarbij aangeeft dat naar, ofwel de beslagene, aannemelijk zal overigens opmerkelijk. Indien dat zo is, ligt beslagleggers zowel de aanspraken op beslag onder de verzekeraar met als doel moeten maken dat sprake is van misbruik en het dan niet eerder voor de hand dat de de BCA-Verzekering als enige andere ver- ervoor te zorgen dat de schuldenaar niet onderkent dat dat niet eenvoudig zal zijn. beslagleggers genoegen zouden moeten mogensbestanddelen van de gedaagde langer verweer kan voeren in een door de 24. De overweging dat beslag wordt nemen met een beslag op die, kennelijk bestuurders beslaan. Die laatsten kunnen schuldeiser geëntameerde procedure als toegestaan omdat de rechter gebleken is beschikbare, andere vermogensbestand- dan geen kant meer op. 2178 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Focus 1629 ‘Promoveren en degraderen’ van gedetineerden Het wetsvoorstel elektronische detentie en de dreigende afschaffing van de detentiefasering Miranda Boone en Wiene van Hattum1 Het wetsvoorstel dat beoogt het huidige systeem van detentiefasering in het Nederlandse gevangeniswezen te vervangen door elektronische detentie2 (hierna: ‘het wetsvoorstel’) is in april maar nipt door de Tweede Kamer gekomen. Alleen de regeringspartijen en de eenmansfractie Van Vliet stemden voor. Dat maakt de behandeling in de Eerste Kamer spannend; de regeringspartijen hebben hier immers geen meerderheid. Voor de auteurs is dit aanleiding de belangrijkste bezwaren tegen dit voorstel nog eens op een rijtje te zetten. Zij hopen hiermee de Kamerleden ervan te overtuigen dat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm geen recidive-reductie en nauwelijks besparingen oplevert, maar wel de kansen voor een groot aantal gedetineerden om min of meer succesvol terug te keren in de samenleving aanzienlijk vermindert. 1. De voorstellen in grote lijnen Het wetsvoorstel kent twee belangrijke componenten. Het maakt het mogelijk dat gedetineerden die (al dan niet onherroepelijk) zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden of meer het laatste deel van hun gevangenisstraf buiten de gevangenis onder elektronisch toezicht ondergaan, zo mogelijk thuis, maar het kan ook elders. De beslissing wie voor elektronische detentie in aanmerking komt wordt genomen door de selectiefunctionaris. Deze verliest zijn zelfstandige status in de Penitentiaire Beginselenwet (artikel 15 lid 3) en gaat deel uitmaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Dienst Justitiële inrichtingen, DJI).3 In de ‘gewijzigde penitentiaire maatregel en het besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid’ dat inmiddels ter consultatie aan een aantal adviesorganen is gestuurd4 valt te lezen dat de voordracht voor elektronische detentie wordt gedaan door de directeur van de penitentiaire inrichting waar de betrokkene verblijft en dat het toezicht in handen zal liggen van de reclassering. Elektronische detentie komt in de plaats van de bestaande open vormen van detentie, te weten de beperkt beveiligde inrichting (voorheen: halfopen gevangenis), de zeer beperkt beveiligde inrichting (voorheen: open gevangenis), het penitentiair programma en alle vormen van verlof met uitzondering van het incidenteel verlof. Kortom, de bestaande detentiefasering verdwijnt. De tweede component van het wetsvoorstel is dat de bestaande regimes van beperkte en algehele gemeenschap komen te vervallen en zullen worden vervangen door een gemeenschapsregime, waarvoor kenmerkend is dat gedetineerden alle vrijheden en activiteiten die het basisregime overstijgen door middel van ‘goed gedrag’ moeten verdienen. Zij komen door dit goede gedrag in een zogenaamd plusprogramma dat voorziet in extra acti- Auteurs Hattum is universitair hoofddocent straf- en Penitentiaire Beginselenwet en het Wetboek 25. De art. 1g en 15 PBW worden hierop 1. Prof. dr. M.M. Boone is bijzonder hoog- strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit van Strafrecht in verband met de herijking aangepast. leraar penitentiair recht en penologie aan de Groningen. van de wijze van de tenuitvoerlegging van 4. Bijlage bij de brief van 7 april 2014 (ken- vrijheidsbenemende sancties en de invoe- merk: 502557) file:///X:/My%20Downloads/lp-v-j-0000005388.pdf. Rijksuniversiteit Groningen en universitair hoofddocent straf- en strafprocesrecht aan Noten ring van elektronische detentie (33745). de Universiteit Utrecht. Mr. dr. W.F. van 2. Voluit: wetsvoorstel tot wijziging van de 3. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2179 Focus viteiten van in totaal vijf uur. Door ‘slecht’ gedrag kunnen de gedetineerden hun plek in het plusprogramma weer verliezen. Dit systeem van ‘promoveren en degraderen’ dient onder meer ter beoordeling van de geschiktheid voor het verlenen van vrijheden. Wie niet in het plusprogramma zit, komt ook niet in aanmerking voor elektronische detentie.5 Het programma promoveren en degraderen is inmiddels op 1 maart jl. ingevoerd.6 Rode draad in het wetsvoorstel is dat gedetineerden meer op hun eigen verantwoordelijkheid moeten worden aangesproken en dat zij hun vrijheden zelf moeten verdienen; gedetineerden ‘moeten bereid zijn te investeren in zichzelf’.7 Met deze twee beperkingen aan de resocialisatieopdracht wordt het resocialisatiestreven in één keer van zijn beginselkarakter ontdaan 2. Bezwaren van juridische en criminologische aard Uitholling van het resocialisatiebeginsel Een aspect dat in eerdere commentaren nog weinig naar voren is gekomen, betreft de gewijzigde formulering van een van de grondbeginselen van het penitentiaire recht, het resocialisatiebeginsel. Het huidige artikel 2 lid 2 Penitentiaire Beginselenwet (PBW), waarin het resocialisatiebeginsel is opgenomen luidt: Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. In het wetsvoorstel wordt deze resocialisatiedoelstelling op twee manieren ingeperkt. Ten eerste wordt resocialisatie afhankelijk gemaakt van ‘het gedrag van de betrokkene’. Ten tweede wordt een voorwaarde toegevoegd voor het verlenen van vrijheden. Die zullen namelijk mede afhangen van ‘de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden’.8 Met deze twee beperkingen aan de resocialisatieopdracht in artikel 2 lid 2 wordt het resocialisatiestreven in één keer van zijn beginselkarakter ontdaan en gedegradeerd tot één van de vele aspecten die bij de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf een rol kunnen spelen. Dat is een groot verlies. Het resocialisatiebeginsel, dat in 1951 als uitgangspunt in de wet werd opgenomen, wilde immers een einde maken aan een tijdperk, waarin het veroordelen van mensen tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel een vrijbrief was voor het op allerhande wijze toebrengen van extra leed aan gedetineerden. Het beginsel drukt uit dat het leedtoevoegende karakter van de straf bestaat uit het benemen van vrijheid, terwijl de uitvoering van de straf in het teken moet staan van de terugkeer in de samenleving, voor zover dat zich met een verantwoorde tenuitvoerlegging 2180 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 verhoudt. Het huidige artikel 2 lid 2 PBW, dat een rechtstreekse voortzetting is van artikel 26 Beginselenwet gevangeniswezen 1951,9 biedt dus een helder richtsnoer, bijvoorbeeld voor al die functionarissen die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en dagelijks beslissingen moeten nemen ten aanzien van gedetineerden die voor hun welbevinden grotendeels van hen afhankelijk zijn. Dit onvoorwaardelijk geformuleerde richtsnoer vindt niet alleen zijn fundament in onze wetsgeschiedenis maar wordt ook internationaal als beginsel van tenuitvoerlegging beschouwd. Het komt tot uitdrukking in artikel 10 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, in artikel 6 van de European Prison Rules en in de Recommendations van de Raad van Europa.10 Het is dit beginsel waarop de positieve verplichting van de staat berust om álle gedetineerden, en dus bijvoorbeeld ook langgestraften weer geschikt te maken voor hun terugkeer in de vrije samenleving.11 Zijn de voorstellen om het gedrag van de gedetineerde tijdens de executie van de straf in ogenschouw te nemen en om bij het geven van vrijheden rekening te houden met de veiligheid en de belangen van slachtoffers en nabestaanden dan volstrekt af te wijzen? Nee, dat betogen wij niet. Wij stellen slechts dat zij niet thuishoren in artikel 2 lid 2 PBW. Met de RSJ zijn wij er in principe voorstander van om de inzet en motivatie van gedetineerden te belonen,12 maar resocialisatie mag niet voorbehouden zijn aan alleen hen die (in staat zijn) zich (zichtbaar) goed (te) gedragen. Het categorisch uitsluiten van bepaalde groepen gedetineerden druist in tegen het rechtskarakter van het beginsel. Het ontkent bovendien de sociale werkelijkheid dat veel gedetineerden simpelweg niet in staat zullen zijn aan de strenge voorwaarden voor goed gedrag te voldoen.13 Inmiddels is aan deze werkelijkheid wel enigszins door de staatssecretaris tegemoet gekomen,14 maar dit zal toch niet kunnen voorkomen dat grote groepen gedetineerden van resocialiserende activiteiten zullen worden uitgesloten. Hieronder gaan wij nog verder op die consequenties in. Dat rekening moet worden gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden, de tweede toevoeging aan artikel 2 lid 2 PBW, is ook naar ons oordeel een belangrijk richtsnoer bij de invulling van een resocialisatietraject. Dit belang wordt echter ook nu al standaard meegenomen in beslissingen omtrent het verlenen van vrijheden aan gedetineerden.15 Het is dus niet nodig het in de wet op te nemen maar als het gebeurt, dan behoort het wel in een afzonderlijk artikel(lid) te worden opgenomen. Door het als een soort alias toe te voegen aan de bestaande formulering van het resocialisatiebeginsel, holt het de centrale betekenis hiervan uit, namelijk dat de invulling van de gevangenisstraf waar mogelijk gericht is op terugkeer van de gedetineerde in de vrije samenleving. Resocialisatie is immers een recht16 en geen gunst. Restrictieve toepassing van elektronische detentie Het voorstel dat nu bij de Eerste Kamer ligt, is een uitgeklede variant van het baanbrekende concept-wetsvoorstel dat begin 2013 ter consultatie aan de adviesorganen werd aangeboden. Op grond van dat voorstel werd het mogelijk gemaakt korte gevangenisstraffen tot zes maanden door Resocialisatie mag niet voorbehouden zijn aan alleen hen die (in staat zijn) zich (zichtbaar) goed (te) gedragen de DJI om te laten zetten in elektronische detentie. Het voorstel kwam de staatssecretaris echter op een storm van protest te staan. Waar de volksvertegenwoordigers vooral van mening waren dat elektronische detentie een veel te mild alternatief was voor gevangenisstraf, vonden de adviesorganen elektronische detentie wel een goed alternatief, maar alleen als het als hoofdstraf in de wet zou worden opgenomen en door de rechter werd opgelegd.17 Wij beschouwen de verwerping van het aanvankelijke voorstel net als collega Claessen als een gemiste kans.18 De korte gevangenisstraf is immers vooral een nutteloze, dure en schadelijke straf en is nodig aan vervanging toe. Helaas hebben alle tot nu toe ontwikkelde of opnieuw uit de kast gehaalde alternatieven er niet toe geleid dat de straf substantieel is teruggedrongen.19 Elektronische detentie heeft die potentie misschien wel,20 maar niet als die als zelfstandige straf door de rechter zou worden opgelegd. De kans dat elektronische detentie dan, net als eerdere alternatieven, vooral tot een ruimere toepassing van strafrechtelijke sancties leidt, is te groot. Die mening is blijkbaar ook de staatssecretaris toegedaan, waar hij in de memorie van 5. Nog onlangs benadrukt in de MvA aan 2011/12, 676 en Aanhangsel Handelingen met promoveren en degraderen binnen het schending van art. 3 EVRM afhangt van de de Eerste Kamer, Kamerstukken I 2013/14, II 2013/14, 1336), is hiermee in strijd. gevangeniswezen, 14 augustus 2013. invulling van de resocialisatie, zie Harak- 33745, C, p. 3. 10. Zie voor een overzicht van de teksten 13. Deze bezwaren zijn verder uitgewerkt chiev en Tolumov vs. Bulgarije, 8 juli 2014, 6. Een en ander is uitgewerkt in de Regeling en de invloed hiervan op de beslissingen in: M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoor- r.o. 264. Selectie, plaatsing en overplaatsing van van het EHRM de beslissing van de Grote delijkheid in de strafuitvoering’, JV 2013, 17. Zie voor een overzicht van de Adviezen: gedetineerden, Stcrt. 2014, 4717. Kamer d.d. 9 juli 2013, Vinter e.a. vs. VK, (13)1, p. 106-121. http://www.eerstekamer.nl/behande- 7. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. par. 76-80 (Relevant international instru- 14. In art. 1 lid 4 van de Regeling Wijziging ling/20130930/memorie_van_toelichting/ 1-2. ments on the rehabilitation of prisoners) jo. SPOG in verband met promoveren en info. 8. Het voorgestelde artikel 2 lid 2 luidt: par. 122 en EHRM 8 juli 2014, Harakchiev degraderen binnen het gevangeniswezen is 18. J. Claessen, ‘Terugblik op een gemiste ‘Met handhaving van het karakter van de en Tolumov vs. Bulgarije, par. 264. bijv. opgenomen dat wanneer bekend is dat kans’, Nieuwsbrief Strafrecht, 17 december vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende 11. ‘Indeed, there is also now clear support een gedetineerde lijdt aan een verstandelij- 2013, afl. 14, p. 1452-1456. maatregel wordt de tenuitvoerlegging hier- in European and international law for the ke beperking of ziekelijke stoornis, waaron- 19. Het aandeel onvoorwaardelijke gevan- van zoveel mogelijk en afhankelijk van het principle that all prisoners, (…) be offered der ernstige verslavingsproblematiek, die genisstraffen van korter dan één maand gedrag van de betrokkene dienstbaar the possibility of rehabilitation and the van invloed is op zijn gedrag, hij niet posi- stijgt alleen maar en was in 2012 opgelopen gemaakt aan de voorbereiding van de prospect of release if that rehabilitation is tief hoeft te scoren op een van de drie tot 37.1%. Het aandeel gevangenisstraffen terugkeer in de maatschappij. Bij het verle- achieved’, EHRM 9 juli 2013, Vinter e.a. vs. onderdelen die voorwaarde vormen voor van korter dan zes maanden was in 2012 nen van vrijheden aan gedetineerden wordt VK, par. 114 en - recent - EHRM 8 juli promotie. 77.6%; S.N. Kalidien, & N.E. de Heer-de rekening gehouden met de veiligheid van 2014, Harakchiev en Tolumov vs. Bulgarije, 15. Het is bijvoorbeeld als zodanig opgeno- Lange, Criminaliteit en Rechtshandhaving de samenleving en de belangen van slacht- par. 159-165 jo. par. 264 en 265. Zie voorts men als contra-indicatie voor verlof (art. 4 2012, Boom Lemma 2013, tabel 6.14. offers en nabestaanden.’ W.F. van Hattum, ‘Positieve verplichtingen sub g en i van de Regeling tijdelijk verlaten 20. M. Nellis, ‘Surveillance, Sigma and 9. Uit de redactionele wijziging van de tekst rond de tenuitvoerlegging van een (levens) van de inrichting). Zie voor enige recht- spatial constraint: The ethical challenges of van art. 26 Beginselenwet Gevangeniswe- lange vrijheidsstraf’, in: A. Dijkstra, B.F. spraak Van Hattum, Positieve verplichtin- electronic monitoring’, in: M. Nellis, K. zen moest volgens de toenmalige Minister Keulen & G. Knigge (red.), Het Roer Recht. gen (o.c. noot 10), in het bijzonder. p. 168- Beyens & D. Kaminski (red.), Electronically van Justitie geen inhoudelijke koerswijziging Liber Amicorum aangeboden aan Wim 170. monitored punishment: International and worden afgeleid, Handelingen I 1997/98, Vellinga en Feikje Vellinga-Schootstra, 16. We bedoelen niet een recht in de zin critical perspectives, New York: Routledge p. 1709. De huidige beperktere uitleg van Zutphen: Paris 2013, p. 163-176. Recent van een fundamentele waarborg zoals 2013. art. 2 lid 2 PBW (zie bijv. de antwoorden op nog: Beroepscommissie RSJ, 21 augustus opgesomd in het EVRM, maar een recht dat de vragen van Schouw respectievelijk. 2014, 14/1296/GA. van zodanige belang is (‘considerable Recourt, Aanhangsel Kamerstukken II 12. RSJ, Advies Wijziging SPOG in verband importance’) dat het oordeel over eventuele NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2181 Focus toelichting op het onderhavige wetsvoorstel overweegt: ‘Het invoeren van elektronische detentie als door de rechter op te leggen hoofdstraf biedt naar mijn oordeel onvoldoende perspectief op de daadwerkelijke substitutie van korte vrijheidsstraffen door elektronische detentie en daarmee op het terugdringen van recidive’. 21 Helaas was hiermee ook het voorstel om korte straffen door DJI te laten omzetten in elektronische detentie van de baan. In het verlengde hiervan, vinden wij het ook te betreuren dat het onderhavige wetsvoorstel minimaal plaats inruimt voor de toepassing van elektronische detentie in de fase van de voorlopige hechtenis. Het voorziet alleen in ED als een in eerste aanleg opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf voor ten minste de helft is ondergaan (artikel 4 lid 2 wetsvoorstel). Juist in de fase van de voorlopige hechtenis kan enorme winst geboekt worden, omdat in die fase nog kan worden voorkomen dat een verdachte huisvesting of werk verliest. Met het ruimhartig toepassen van elektronische detentie in de fase van de voorlopige hechtenis kunnen direct en indirect kosten worden bespaard. Uit onderzoek komt bovendien naar voren dat Nederland meer dan de ons omringende landen voorlopige hechtenis toepast. Volgens de Raad van Europa was het percentage voorlopig gehechten op de totale gedetineerdenbevolking in 2010 de hoogste van Europa.22 De besparing van € 16 miljoen die met toepassing van elektronische detentie beoogd wordt,23 moet nu volledig worden gerealiseerd door toepassing van elektronische detentie in de laatste fase van de detentie, de zogenaamde achterdeur. Gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden of meer en ten aanzien van wie is gebleken van goed gedrag kunnen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan elektronische detentie indien die straf voor tenminste de helft is ondergaan (artikel 4 lid 2 PBW). Dat de besparing van slechts zeer beperkte omvang is, wordt veroorzaakt door het feit dat lang niet alle gedetineerden in aanmerking komen voor elektronische detentie. De duur van de straf die moet zijn opgelegd vormt al een behoorlijke beperking; 77.6% van de oplegde gevangenisstraffen is immers korter dan zes maanden.24 De RSJ heeft berekend dat op basis van dit criterium alleen al maximaal 6000 van de 40 000 gedetineerden die jaarlijks uitstromen uit het gevangeniswezen in aanmerking komen voor elektronische detentie.25 Daarnaast zijn er nog tal van uitsluitingscriteria en voorwaarden, waardoor een groot deel van de gedetineerden niet voor ED in aanmerking kan komen, ook als hun gedrag niets te wensen overlaat. In artikel 4 van het voorstel tot wijziging van de penitentiaire maatregel is een reeks van zeven uit te sluiten categorieën gedetineerden opgenomen. Voor enkele daarvan, zoals tbs-gestelden en gedetineerden die in een extra beveiligde inrichting verblijven, is de uitsluiting te begrijpen. Dat geldt echter niet voor alle. Gedetineerde vreemdelingen zonder geldige verblijfspapieren bijvoorbeeld hebben in beginsel evenveel recht op resocialisatie als anderen; het ontbreken van een verblijfstitel is onvoldoende grond om hen de mogelijkheid te ontzeggen hun terugkeer naar de vrijheid buiten de penitentiaire inrichting voor te bereiden.26 Voor gedetineerden met een verhoogd risicoprofiel en gedetineerden met een ernstige psychosociale of psychiatrische stoornis dan wel ernstige verslavingsproblematiek (artikel 4 sub en g van het voorgestelde besluit) geldt hetzelfde. De RSJ heeft hierover opgemerkt dat deze twee criteria voor uitsluiting nader moeten worden uitgewerkt of ingevuld dan wel dat per individu moet worden gekeken of verdere tenuitvoerlegging door middel van elektronische detentie niet toch in de rede ligt.27 Dat de staatssecretaris dit wetsvoorstel gebruikt om gedetineerden die weigeren DNA-materiaal af te staan verder onder druk te zetten door ze uit te sluiten van elektronische detentie (artikel 4 sub f van het voorgestelde besluit) is oneigenlijk. Wie niet tot de in artikel 4 van het voorgestelde besluit behorende uitgesloten categorieën gedetineerden behoort, maakt kans voor elektronische detentie in aanmerking te komen, maar de concrete toelating hangt weer af van tenminste vijf zeer ruim geformuleerde factoren die het aantal gedetineerden dat voor elektronische detentie in aanmerking kan komen nog verder beperken (artikel 6 van het voorgestelde besluit). De meeste aandacht heeft het voorstel getrokken om de toepassing van elektronische detentie (en andere vrijheden) af te laten hangen van het goede gedrag van de gedetineerden (artikel 6 sub b van het voorgestelde besluit), een aspect waarop wij hierboven al ingingen. Opvallend is echter dat de beslissing tot toepassing van elektronische detentie niet alleen zal afhangen van goed gedrag maar ook van factoren waar de gedetineerde zelf weinig aan kan veranderen of die al aan het begin van zijn detentie vaststaan, namelijk ‘de aard, zwaarte en achtergronden van het gepleegde delict’ en ‘de belangen van slachtoffers en nabestaanden’ (artikel 6 onder a voorgestelde besluit). Het feit dat dergelijke factoren in de weg kunnen staan aan elektronische detentie zal eerder een ontmoedigende dan een stimulerende uitwerking op de gedetineerde hebben, een effect dat indruist tegen het belangrijkste uitgangspunt van de voorgestelde wijzigingen in het detentierecht, namelijk dat resocialisatie de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde is. Ook moet de gedetineerde zich op basis van artikel 7 van het voorgestelde besluit bereid verklaren een aantal voorwaarden na te leven die niet in zijn macht liggen. Bijvoorbeeld dat zijn meerderjarige huisgenoten schriftelijk instemmen met de elektronische detentie, hij inkomen heeft en een zinvolle dagbesteding. Op dit onderdeel gaan wij hieronder verder in, waar het gaat over de invulling van de elektronische detentie. Al deze voorwaarden bij Met het ruimhartig toepassen van elektronische detentie in de fase van de voorlopige hechtenis kunnen direct en indirect kosten worden bespaard 2182 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 elkaar zijn volgens de staatssecretaris strikter dan die voor toelating tot een penitentiair programma.28 Als dit zo is, dan is dus niet te verwachten dat het aantal deelnemers aan elektronische detentie groter zal zijn dan het aantal deelnemers aan een penitentiair programma.29 Dat aantal stond in 2013 op 705.30 Afschaffing detentiefasering Dat elektronische detentie uiteindelijk maar voor een kleine groep gedetineerden toegankelijk zal zijn, is met name zo bezwaarlijk, omdat alle andere mogelijkheden zich buiten de penitentiaire inrichting voor te bereiden op een terugkeer naar de samenleving op basis van dit wetsvoorstel wegvallen. De reden voor deze radicale streep door de bestaande detentiefasering is dat zij ‘onvoldoende samenhang’ kent ‘en wordt gekenmerkt door een vrijblijvendheid die niet past bij een gecontroleerde terugkeer in de samenleving’. De huidige vormen van verlof zouden ‘te veel een vanzelfsprekendheid’ zijn geworden, zonder ‘concreet re-integratiedoel’ en het eigen gedrag en de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden zouden daarin een ’veel te beperkte rol’ spelen.31 Op dit onderdeel van het wetsvoorstel is de meeste kritiek gekomen.32 Voor de Raad van State was het de belangrijkste reden niet positief op het voorstel te kunnen reageren. Hij was van mening dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel en de toelichting het gebrek aan effectiviteit van het huidige systeem onvoldoende werd onderbouwd en dat op geen enkele wijze werd gemotiveerd hoe afschaffing van de detentiefasering en het penitentiair programma en vervanging door elektronische detentie wél zouden leiden tot vermindering van recidive.33 Voor de RSJ woog met name zwaar dat ‘door bepaalde categorieen gedetineerden van elektronische detentie uit te sluiten en detentiefasering voor hen volledig af te schaffen, kwetsbare (juist risicovolle) gedetineerden vrijkomen zonder enige vorm van voorbereiding.’34 Wij kunnen aan deze argumenten slechts toevoegen dat aan de voorgestelde invulling van elektronische detentie ten minste twee elementen ontbreken die het bestaande systeem van detentiefasering wel bergt: de geleidelijke terugkeer naar de samenleving en het zonder direct (elektronisch) toezicht leren omgaan met vrijheden. Ook zonder sluitend wetenschappelijk bewijs kan men beredeneren dat er gerede kans bestaat dat die elementen een positieve bijdrage zullen leveren aan een succesvolle terugkeer naar de samenleving. Uit onderzoek komt voorts naar voren dat een geleidelijke terugkeer naar de samenleving, mits onder begeleiding, het risico op recidive kan terugdringen.35 De aangenomen motie van het Kamerlid Kooiman om ‘te onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat voor re-integratieverlof in de intramurale fase’36 heeft intussen niet tot enige versoepeling geleid. De staatssecretaris schrijft namelijk dat voor het regelen van de praktische zaken die voor terugkeer in de vrije samenleving noodzakelijk zijn, zoals het voeren van een sollicitatiegesprek, de aanvraag van een paspoort en het bezichtigen van een nieuwe woning, het incidenteel verlof kan worden ingezet.37 Het kan echter moeilijk worden volgehouden dat deze korte onderbrekingen van de algehele onvrijheid leiden tot een geleidelijke gewenning aan de vrije maatschappij, dat wil zeggen aan de mensen waartussen en de omgeving waarin de gedetineerde straks terugkeert. Om de groep ‘niet-ED-ers’ te kunnen controleren als zij hun eerste schreden weer buiten zetten, kan alleen nog de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) worden ingezet. Aan VI kunnen immers bijzondere voorwaarden worden verbonden welke weer kunnen worden gecontroleerd met elektronisch toezicht (artikel 15a lid 4 Sr). Dat dit inderdaad de bedoeling is, blijkt uit het antwoord van de staatssecretaris aan de Eerste Kamer: ‘Voor hen geldt dat de noodzakelijke resocialisatieactiviteiten dan tijdens de voorwaardelijke invrijheidsstelling (indien van toepassing) moeten plaatsvinden in de vorm van bijzondere voorwaarden, zo nodig in combinatie met elektronisch toezicht’.38 De voorgestelde nieuwe weigeringsgrond voor VI (artikel lid 1 onder f) is kennelijk bedoeld om dit nieuwe beleid te ondersteunen. De bepaling houdt in dat de VI kan worden uitgesteld of achterwege worden gelaten indien ‘de veroordeelde onvoldoende heeft doen blijken van zijn geschiktheid tot terugkeer in de samenleving’. De staatssecretaris meent de gedetineerde aldus te kunnen activeren tot goed gedrag. ‘Van een gedetineerde wordt eigen inzet verwacht voor de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. Gedetineerden die zich daarvoor niet of niet in voldoende mate inzetten lopen het risico dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft’.39 Het is echter naar onze mening een oneigenlijk gebruik van de VI. Ten eerste is VI bedoeld ter 21. Kamerstukken II 2013/2014, 33745, 3, lands. European Journal of Probation, 4(3), l&HD=140817- M. Nagtegaal, ‘Herinvoering van elektroni- p. 6. p. 54-68. 1724&HDR=G3,G1,G4&STB=T,G2. sche detentie in Nederland: oude kleren in 22. Council of Europe, Annual Penal Statis- 27. Advies RSJ bij het Ontwerpbesluit tot 31. Kamerstukken II 2013/2014, 33745, 3, een nieuw jasje?’, Sancties (2014)3, p. tics: SPACE I-2010, 28 maart 2012, pag. 84 wijziging van de Penitentiaire maatregel en p. 2. 167-178. (table 5), met dank aan Y. Buruma, ‘Voor- het Besluit extramurale vrijheidsbeneming 32. Zie bijv. het advies van de RSJ op het 36. Kamerstukken II 2013-14, 33745, 27, af’, NJB 2013/1929, afl. 31, p. 2129. en sociale zekerheid, 16 juni 2014, p. 4. Masterplan DJI van 2 mei 2013, het Advies Handelingen II 2013/14, 80, 21, p. 1. 23. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. 28. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. van de Raad voor de rechtspraak van 6 mei 37. Brief van de staatssecretaris, 24 juni 31. 10. 2013 (advies nr. 2013/13) en H.J.B. Sac- 2014, Kamerstukken I 2013/14, 33745, 31. 24. Zie noot 18. 29. De bewindsman heeft laten berekenen kers, ‘Grafrede voor de detentiefasering’, 38. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. 25. Advies Ontwerpbesluit tot wijziging van dat het aantal van 700 zal uitlopen tot 850, Sancties 2013, afl. 6, p. 298-302. 20 en 26. de Penitentiaire maatregel en het Besluit Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. 26. 33. Kamerstukken II 2013/2014, 33745 , 4, 39. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. extramurale vrijheidsbeneming en sociale 30. CBS, 21 augustus 2014: http://statline. p. 2. 21, zie ook Kamerstukken II 2013/14, zekerheid, 16 juni 2014, p. 2. cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM= 34. RSJ, Advies Masterplan DJI, 2 mei 2013, 33745, 3, p. 21. 26. M. Boone & M. Kox (2012). What SLNL&PA=37264&D1=0- p. 5. Works for irregular migrants in the Nether- 6&D2=0&D3=a&D4=0&D5=(l-9)- 35. Zie de literatuur die wordt genoemd in NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2183 Indien de VI-regeling op deze manier wordt ingezet, betekent dit voor een grote groep gedetineerden een verzwaring van de straf voorkoming van recidive40 en niet ter afstraffing van het tonen van ‘verkeerd gedrag’ (kwalificatie van de bewindsman)41 tijdens detentie. In de tweede plaats zal niet iedereen aan de norm van ‘goed gedrag’ kunnen voldoen, zoals wij hierboven reeds hebben betoogd. Indien de VI-regeling op deze manier wordt ingezet, betekent dit voor een grote groep gedetineerden een verzwaring van de straf.42 De controle en begeleiding die op dit moment plaatsvinden tijdens de detentiefasering (dus vóór de VI) worden dan immers verplaatst tot na de VI-datum. Voor degenen die niet in aanmerking komen voor ED ten slotte en die een kortere straf hebben dan een jaar – waardoor zij ook niet in aanmerking komen voor VI – is de overgang naar de vrije maatschappij zelfs in het geheel niet meer te begeleiden, niet door middel van detentiefasering en niet door middel van bijzondere voorwaarden. Hun detentie eindigt abrupt, zonder enige gewenning. Dat dit geen positieve invloed zal hebben op de vermindering van recidive weet ook de bewindsman.43 Programma ED Zelfs als gedetineerden door de strenge selectieprocedure heenkomen, is het de vraag hoe succesvol zij de elektronische detentie zullen doorlopen. Gelukkig is nu wel duidelijk geworden dat kale elektronische detentie niet toegepast zal worden; er zal tenminste sprake moeten zijn van een zinvolle dagbesteding van 26 uur per week (artikel 7 lid 2 sub e ontwerp Besluit). Volgens hetzelfde artikel uit het Besluit beschikt de deelnemer tijdens elektronische detentie over inkomen uit (legale) arbeid of een uitkering. Vanzelfsprekende voorwaarden, maar hoe ze moeten worden gerealiseerd, wordt uit de toelichting op het ontwerp Besluit niet duidelijk. Als hierbij onverkort wordt vastgehouden aan het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid, vermoeden wij dat de route terug naar de inrichting voor sommigen zeer kort zal zijn. De deelnemer staat tijdens de elektronische detentie voortdurend onder toezicht en volgens de nota van toelichting op het besluit is geen enkele overtreding toelaatbaar (p. 8). Dit leidt tot wat criminologen de handhavingsparadox noemen. Wanneer het toezicht toeneemt, worden meer overtredingen geconstateerd en lijkt het afkeurenswaardige gedrag toe te nemen. De vraag is ook hoe zinvol het is het elektronisch toezicht gedurende de hele periode door te laten lopen. Voor gedetineerden die een langere straf opgelegd hebben gekregen, zou er toch een moment moeten zijn waarop vertrouwen getoond wordt en het elektronisch toezicht wordt stopgezet. De RSJ heeft geadviseerd voorlopig een maximumduur van zes maanden in de wet op te nemen,44 terwijl de staatssecretaris in de memorie van antwoord spreekt van een gemiddelde duur van vijf-zes maanden (p. 19). Een laatste factor die wij willen noemen, omdat die het risico op voortijdige beëindiging van de elektronische detentie zou kunnen bespoedigen, betreft de invloed van meerderjarige huisgenoten. Deze moeten niet alleen (allemaal) schriftelijk toestemming geven voor de elektronische detentie, maar kunnen die ook gaandeweg het traject intrekken. Weliswaar zal daarover het gesprek met de huisgen(o)ot(en) worden aangegaan, maar uit de memorie kan niet worden opgemaakt wie het laatste woord heeft. 3. Slot Het gevangeniswezen is aan een grondige herziening toe. Niet vanwege noodzakelijke bezuinigingen of een economische crisis, maar omdat het op grote schaal opsluiten van mensen die een strafbaar feit hebben begaan, niet meer van deze tijd is. De meeste gedetineerden slijten hun dagen nog steeds in ledigheid in benauwde en vaak stinkende cellen waarin zij straks 120 dan wel 125 uur per week moeten doorbrengen en die de Nederlandse staat zo’n € 200 per dag kosten. Even leek het er op dat onderhavig wetsvoorstel de basis zou vormen voor een revolutionair andere invulling van de vrijheidsstraf die, mits zorgvuldig toegepast, veel nadelen die kleven aan de korte gevangenisstraf zou kunnen ondervangen. Het uitgeklede voorstel dat nu ter beoordeling bij de Eerste Kamer ligt, is het echter niet waard de parel van het Nederlandse gevangeniswezen, de detentiefasering, te vervangen. Detentiefasering bood tot voor kort bijna alle gedetineerden de mogelijkheid om in de laatste fase van hun detentie (maximaal) zes lange weekenden naar huis te gaan en voor een kleiner aantal om maandelijks of wekelijks het weekend thuis door te brengen om te wennen aan de vrije samenleving. Daarnaast was er een kleine groep van uitverkorenen die een deel van hun straf thuis mocht doorbrengen als deelnemer aan een penitentiair programma, niet eens onder continu elektronisch toezicht. Dit geleidelijk toekennen van vrijheden aan de meerderheid van de gedetineerden, wordt nu vervangen door een systeem waarin een selectieve groep gedetineerden onder permanent toezicht in de vrije samenleving mag ‘oefenen’, terwijl het merendeel rigoureus de overgang van onvrijheid naar vrijheid zal moeten maken, dan wel onderworpen zal worden aan voorwaarden tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling die voorheen achterwege zouden zijn gebleven. Van een dergelijk systeem kan noch kostenbesparing noch recidivevermindering worden verwacht. Het zou dan ook niet op deze manier moeten worden ingevoerd. 40. W.F. van Hattum, ‘De tenuitvoerlegging ten’, NJB 2014/565, afl. 11, p. 692-700, in geschorst. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. 16. van de straf van Volkert van der G. Over de het bijzonder p. 696. Vanuit dit perspectief 41. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. 43. Kamerstukken I 2013/14, 33745, C, p. rol van de bewindspersoon, het wetsvoor- heeft Rb Den Haag op 30 juli 2014, 23. 7 bovenaan en p. 21. stel herijking tenuitvoerlegging vrijheidsbe- ECLI:NL:RBDHA:2014:9411, de aan Volkert 42. Denk aan degenen met een verstande- 44. RSJ, Advies van 2 mei 2013, Advies nemende sancties en de terugwerkende van der G. opgelegde voorwaarden van lijke handicap. Ook voor hen heeft de Elektronische Detentie, p. 4. kracht van de VI-regeling voor langgestraf- elektronische toezicht en gebiedsverboden staatssecretaris een verlengde straf in petto, 2184 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Opinie 1630 Teeven: een politieke Houdini? Avonturen rond de levenslange vrijheidsstraf Romke Wybenga1 Erich Weiss, beter bekend als Houdini, slaagde erin zich uit zelfgecreëerde netelige situaties te bevrijden. De vraag doet zich voor of ook de huidige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mr. F. Teeven, daartoe in staat zal blijken te zijn. Daarvoor is in dit geval slechts politieke in plaats van fysieke lenigheid van node. Dat pleit in het voordeel van de staatssecretaris. Maar is de ‘act’ überhaupt uitvoerbaar? Want ofwel buigt Teeven door zijn beleid voor levenslanggestraften drastisch aan te passen. In dat geval haalt hij zich de toorn van een deel van zijn kiezerspopulatie op de hals. Ofwel hij doet dat niet, met als gevolg dat hij in toenemende mate hardhandig door rechterlijke colleges op de vingers wordt getikt. S inds 2005 heeft het departement dat waakt over ons aller veiligheid als mantra gekozen ‘levenslang is levenslang’. Dit rigide uitgangspunt blijkt onverenigbaar met artikel 3 EVRM. Dat is inmiddels door een recente reeks van arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, te beginnen met Vinter c.s. vs. Verenigd Koninkrijk, vast komen te staan.2 Ook aan een levenslanggestrafte mag van meet af aan enig perspectief op invrijheidsstelling niet worden onthouden. Een levenslanggestrafte moet in dat kader bovendien weten wat hij moet doen of nalaten om zijn kansen op invrijheidsstelling op de lange termijn te vergroten. Teeven zegt dat Nederland aan de door het Hof uitgezette lijn voldoet, doordat altijd gratie kan worden gevraagd, waardoor er toch enig perspectief bestaat. Ook al wordt het altijd afgewezen, met als uitzondering dat iemand letterlijk op sterven na dood is. Niet alleen de jurisprudentie van het EHRM zit Teeven als een graat in de keel, ook heeft hij van doen met vervelende (want voor de positie van levenslanggestraften positieve) adviezen en uitspraken van het Hof Den Haag, van het Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt),3 en last but not least zeer recentelijk van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdhulpverlening (RSJ). De beroepscommissie uit die RSJ heeft zich over de opvattingen van Teeven in ongebruikelijk scherpe bewoordingen uitgelaten, door op te merken dat men van die opvattingen uitdrukkelijk afstand neemt wegens strijdigheid met Europeesrechtelijke jurisprudentie.4 Ten aanzien van één van de twee langst zittende levenslanggestraften, die ter behandeling in een tbs-kliniek is geplaatst, heeft de bewindspersoon zich genoodzaakt gezien adviezen in te winnen van het Avt. Daartoe werd hij gedwongen door een arrest gewezen door het Hof Den Haag, dat later werd bekrachtigd door de Hoge Raad.5 De adviezen van het Avt waren onveranderlijk positief. Even onveranderlijk heeft de staatssecretaris ‘contrair’ beslist. De laatste contraire beslissing van 20 mei 2014 heeft de rechterlijke toets niet kunnen doorstaan, zoals blijkt uit een op 10 juli 2014 door de Haagse voorzieningenrechter gewezen vonnis.6 De Staat werd bij dat vonnis Auteur 10464/07; EHRM 20 mei 2014 (Magyar vs. Verlofregeling TBS, voluit genaamd ‘Rege- 14/1296/GA, te raadplegen via de digitale 1. Mr. R. Wybenga is advocaat bij Wybenga Hongarije), appl. nr. 73593/10; EHRM 8 juli ling van de Staatssecretaris van Veiligheid databank jurisprudentie van de RSJ. advocaten, Rotterdam. 2014 (Harakchiev en Tolumov vs. Bulga- en Justitie van 24 december 2010, nr. 5. HR 14 oktober 2013, NJ 2013/58 m.nt. rije), appl. nrs. 15018/11 en 61199/12. 5679537/10/DJI, houdende regels over de P.A.M. Mevis, waaruit tevens het arrest van Noten 3. Het Adviescollege verloftoetsing tbs is verlening van een machtiging tot verlof aan het Hof is te kennen. 2. EHRM (GK) 9 juli 2013 (Vinter e.a. vs. ingesteld ter toetsing van machtigingsaan- het hoofd van de inrichting voor verpleging 6. Vonnis d.d. 20 mei 2014 van de Voorzie- VK), appl. nrs. 66069/09, 130/10; EHRM vragen van Forensische Psychiatrische Cen- van ter beschikking gestelden’. ningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 maart 2014, (Öcalan vs. Turkije), appl. tra; de procedure aan de hand waarvan die 4. Uitspraak d.d. 21 augustus 2014 van de ECLI:NL:RBDHA:2014:8409. nrs. 24069/03, 197/04, 6201/06 en toetsing geschiedt staat beschreven in de Beroepscommissie uit de RSJ, zaaknr. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2185 Opinie heid was gesteld tot een definitief advies te geraken. Dit levert een schending op van artikel 4 Gratiewet dat advisering van het gerecht verplicht stelt, waarmee de delictsinhoud van artikel 355 Wetboek van Strafrecht (ambtsmisdrijf) lijkt te zijn vervuld.8’ 9 In het andere voorlopig advies van het Hof Den Haag adviseerde het hof onbegeleid verlof te laten praktiseren, over de resultaten waarvan zou moeten worden gerapporteerd. Daaraan voegde het hof toe dat het de handelwijze van de staat jegens de betrokken levenslanggestrafte ‘niet behoorlijk’ acht. Dat onbegeleid verlof is inmiddels mogelijk gemaakt, waarvoor echter - zoals hierboven al bleek - rechterlijke tussenkomst noodzakelijk was. En nu wordt het écht moeilijk. Het ligt in de lijn van de verwachting dat het Hof Den Haag in positieve zin zal adviseren op het voorliggende gratieverzoek, althans als wordt aangenomen dat het onbegeleid verlof, evenals voorheen het begeleide verlof, incidentloos zal verlopen. En wat dan? Is het denkbaar dat Teeven dan zal afwijken van de ingesleten gewoonte om adviezen naast zich neer te leggen? Is het denkbaar dat Teeven een voordracht zal doen aan de Koning - want gratieverlening blijft immers een prerogatief van de Kroon - om een levenslanggestrafte gratie te verlenen? De politieke lenigheid die noodzakelijk is voor het volvoeren van een dergelijke ‘act’ is zelfs voor Teeven naar verwachting te veel gevraagd. Hierdoor wordt duidelijk dat deze materie eigenlijk niet zo geschikt is voor politieke ambtsdragers. Beter ware Is het denkbaar dat Teeven zal afwijken van de ingesleten gewoonte om adviezen naast zich neer te leggen? © Lightspring/Shutterstock.com opgedragen een machtiging onbegeleid verlof voor onbepaalde duur aan de kliniek te verstrekken. Los van deze tegenslag zit het Teeven ook niet mee waar het betreft de voorlopige adviezen van het Hof Den Haag in een tweetal gratieprocedures van levenslanggestraften.7 In één van die zaken heeft een tot dan toe ongekende ontwikkeling plaatsgevonden: met koninklijke machtiging is een gratieverzoek afgewezen terwijl het gerecht dat in laatste feitelijke instantie de straf had opgelegd, hier dus het Hof Den Haag, nog niet in de gelegen- het om beslissingen in het kader van de tenuitvoerlegging van langdurige vrijheidsstraffen te laten nemen door rechterlijke colleges. Dat wordt ook al sedert jaar en dag bepleit door het Forum Levenslang. Dat haalt de politieke druk van de ketel, er zit dan wat meer lijn in, er is minder risico op verdragsschending, en het maakt het voor populistisch aangelegde politici mogelijk om de zwarte piet - als deze uitdrukking nog mag worden gebezigd - steeds bij de rechterlijke macht te leggen. 7. Het gaat hier in wezen niet om voorlopi- den niet gepubliceerd; de hier aan de orde verwacht op 18 september 2014. decennium geleden nog wel het geval, ge adviezen, maar om verzoeken van het zijnde negatieve beslissing op het gratiere- 9. Het is, los van het in de vorige noot blijkens uitlatingen van de toenmalige adviserende rechterlijk college om nadere kest dateert van 10 juni 2014, het voorlopig genoemde aspect van formele aard, zeer Minister van Justitie (Aanhangsel Handelin- inlichtingen te verkrijgen opdat mede op advies van het Gerechtshof ’s-Gravenhage opvallend dat de staatssecretaris niet langer gen II 2003/04, 1972, antwoord vraag 6 en basis van die nadere inlichtingen een ver- dateert van 18 oktober 2013. De handelwij- het uitgangspunt lijkt te eerbiedigen dat bij zijn opvattingen zoals weergegeven in een antwoord gratieadvies zal kunnen worden ze van de Staat is inmiddels ter toetsing de beslissing met betrekking tot gratiever- rapport van de Nationale ombudsman gegeven. voorgelegd aan de Voorzieningenrechter lening het advies van het adviserend (Rapport NO 2005/233 onder I ‘Bevindin- 8. Dergelijke beslissingen en adviezen wor- Rechtbank ’s-Gravenhage; vonnis wordt gerecht ‘als regel’ leidend is. Dat was een gen’). 2186 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Opinie 1631 De begrijpelijke strafrechtszitting Henk Elffers1 Er is heel wat meer onbegrijpelijk in de rechtszaal dan de plek waar precies een officier staat. Er is zo goed als niets duidelijk in de rechtszaal, het publiek tast in het duister, en de betrokken juristen doen doorgaans geen enkele moeite om oningewijden bij te lichten. Het is een aperte schande dat de openbare rechtszitting een onbegrijpelijk toneelstuk is voor verdachte, benadeelden en publiek. G las en Verweijen maken zich in hun artikel ‘Op gelijke voet’ in het NJB van 20 juni 2014/1175, afl. 24, p. 1612-1615, begrijpelijkerwijs zorgen over de onhelderheid voor verdachte en publiek die de positionering van de OvJ in de rechtszaal met zich brengt. Zij beargumenteren dat ‘de fysieke plaats die de officier van justitie in de rechtszaal inneemt, verwarring [kan] scheppen’. Aan hun betoog wil ik niets afdoen, integendeel, zij gaan mijns inziens lang niet ver genoeg: er is heel wat meer onbegrijpelijk in de rechtszaal dan waar precies een officier staat. Hun perspectief is veel te veel dat van de insider, ik zou al heel blij zijn als iemand op de publieke tribune zich zou blijken op te winden over de geringe afstand tussen de tafel van het OM en die van de rechter. Dat zou immers betekenen dat hij tenminste een idee heeft van wie die dames en heren in toga eigenlijk zijn, en wat de respectieve rol van een officier van justitie en een zittende magistraat is. Veruit de meeste mensen die een strafzitting bijwonen hebben daar niet of nauwelijks een idee van. Hoe zouden ze ook? Niemand legt het ze uit, en de deelnemers aan de discussie in de rechtszaal hebben vaak geen idee dat hun jargon abracadabra is voor ongeveer iedereen die geen togaberoep uitoefent of anderszins een habitué in de rechtszaal is. De stelling van Glas & Verweijen dat uit een veronderstelde ontwikkeling naar een meer adversair strafproces de noodzaak ontstaat om helderheid te scheppen over de rol van het Openbaar Ministerie laat ik voor wat hij is: de gedachte dat publiek, verdachte en slachtoffer ook maar het flauwste idee van die ontwikkeling zouden hebben lijkt me volstrekt illusoir. Er is veel meer aan de hand dan dat de positie van de officier van justitie onduidelijk zou zijn. Er is zo goed als niets duidelijk in de rechtszaal, het publiek tast in het duister, en de betrokken juristen doen doorgaans geen enkele moeite om oningewijden bij te lichten. Zij zijn zich klaarblijkelijk nagenoeg niet bewust van het feit dat ande- Voor de meeste toeschouwers is een rechtszaak een toneelstuk in een vreemde taal waarvan ze slechts af en toe een woord menen te herkennen ren dan de hoofdrolspelers in een strafzitting geen idee hebben van het scenario, zodat zij wat zich afspeelt niet kunnen plaatsen. Voor de meeste toeschouwers is een rechtszaak een toneelstuk in een vreemde taal waarvan ze slechts af en toe een woord menen te herkennen. Zou dat anders en beter kunnen? Ja, natuurlijk, als de spelers in het strafproces, in de eerste plaats de rechters, maar ook officieren en advocaten, daarvoor een minimum aan moeite zouden willen doen, en de zitting gericht zou zijn op het publiek in plaats van op de professionals. Ik bied hier een korte schets aan van hoe een publieksgerichte rechtszitting eruit zou kunnen zien. Bij de ingang van het gerechtsgebouw hangt een TVscherm, met daarop de voor die dag geroosterde zaken: ‘9.00: strafzaak tegen de heer J. Jansen, zaal A; 9.15: strafzaak tegen mevrouw P. Pietersen, zaal B’, enz. Net als op een station verschijnen er zo nodig vertragingsberichten: ‘deze zaak begint nu om 9.30’. Bij het binnenkomen zien we links een persoon (van wie de ingewijden weten dat het de officier van justitie is) zitten achter een bureautje Auteur pleging aan de Vrije Universiteit Amster- 1. Prof. dr. H. Elffers is emeritus hoogleraar dam. empirische bestudering van de strafrechts- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2187 Opinie met een duidelijk leesbaar bordje ‘AANKLAGER’ en zijn naam. Recht tegenover hem staat een identiek bureautje met het bordje ‘VERDEDIGER’ met diens naam. In het midden staan de aaneengesloten bureaus van de rechter of rechters. Is het een alleenzittende rechter dan staat daar een bordje ‘RECHTER’ met naam, is het een meervoudige kamer, dan staan er drie bordjes, het middelste ‘RECHTER (voorzitter)’. Men spreekt niet over ‘de rechtbank’, maar over ‘de rechter(s)’, de rechter zelf spreekt gewoon over ‘ik’ of ‘wij’, termen als ‘politierechter’, ‘unus’, ‘enkelvoudige’ of ‘meervoudige kamer’ worden gemeden. Iedereen heeft zich aangewend om de aanklager ook met die term aan te duiden, verwarrende jargontermen als ‘officier’, ‘OvJ’ of ‘het Openbaar Ministerie’ worden niet gebruikt, dat doe je maar als je met juristen onder elkaar bent. Allen noemen de verdediger bij die naam, en laten ‘raadsman’ of ‘raadsvrouw’ achterwege. In hoger beroep gebruikt men dezelfde termen, archaïsmen als ‘raadsheer’, laat staan het onbegrijpelijke ‘advocaat-generaal’ en ‘A-G’, worden gemeden. Het zijn simpele dingen, voortkomend uit een elementair gevoel van wellevendheid jegens de niet-professionele aanwezigen Rechts van de rechter(s), gezien vanuit het publiek, zit de ‘SECRETARIS’ met naam, achter een losstaand bureautje in één lijn met dat van de rechter. Hij wordt en public nimmer ‘griffier’ genoemd. Om het verschil in rollen van deze functionarissen te benadrukken dragen zij verschillend gekleurde toga’s: de aanklager rood, de verdediger groen, de rechters zwart, en de secretaris grijs. Die verschillend gekleurde toga’s maken heel wat duidelijker dan een lager podiumpje, of een minimale afstand tussen tafeltjes dat de functionarissen verschillende rollen hebben te vervullen. De verdachte neemt plaats achter een tafeltje vlakbij zijn verdediger. In veel rechtszalen kijkt het publiek de verdachte op de rug, daarom torent het bordje ‘VERDACHTE’ ruim boven zijn hoofd uit met de letters naar de tribune. Zo nodig is er ook nog een tafeltje met een bordje ‘GETUIGE’. Zodra iedereen binnen is, legt de voorzitter uit wie daar allemaal zitten. Hij laat weten dat de aanklager (in het rood), namens het Nederlandse volk, de verdachte zal beschuldigen en zal proberen aan te tonen dat de verdachte gedaan heeft waarvan hij wordt beschuldigd. Hij introduceert vervolgens de verdediger (groen), en vertelt dat die opkomt voor de verdachte, om diens standpunt zo 2188 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 goed mogelijk naar voren te brengen. Dan vertelt hij dat hijzelf de leiding van de zitting heeft, door verhoren zal trachten erachter te komen of de aanklager gelijk heeft en zal luisteren naar wat de verdediger daaromtrent naar voren brengt. Ten behoeve van het publiek legt de voorzitter ook even uit dat hij al beschikt over een kloek dossier en dat wat hier en nu gaat gebeuren bedoeld is om onduidelijke of betwiste punten in het dossier verder uit te zoeken. Ook introduceert hij de secretaris (grijs), en vertelt dat een geluidsopname van de zitting enkele uren na afloop op de website van de rechtbank wordt gezet, nadat privacygevoelige elementen zijn verwijderd. De voorzitter legt bij elke stap in het proces kort uit wat er gaat gebeuren, en op een duidelijk voor de verdachte en publieke tribune zichtbaar scherm staan de stappen opgesomd, een pijltje wijst aan waar we nu zijn. Eerst zal de aanklager een toespraak houden (‘AANKLACHT’ genoemd, de term tenlastelegging kunnen we missen) waarin hij uitlegt waar hij de verdachte van beschuldigt. De rechter zal de verdachte en getuigen ondervragen (vermijd ‘onderzoek ter zitting’). De aanklager gaat samenvatten waarom hij vindt dat de beschuldiging hout snijdt en welke straf hij passend vindt (‘STRAFEIS’, vermijd ‘requisitoir’). De verdediger houdt een toespraak (‘VERDEDIGING’, vermijd ‘pleidooi’) zeggende wat de verdachte ervan denkt en hoe hij tegen de strafeis aankijkt. Dan vertelt de voorzitter wanneer hij de ‘BESLISSING’ zal meedelen (vermijd ‘uitspraak’, ‘vonnis’, ‘raadkamer’, ‘schorsen’). Al die toespraken en te zijner tijd ook de beslissing van de rechter verschijnen natuurlijk onverwijld op de website van de rechtbank. Als we deze regie aanhouden, begrijpen dan alle leken in de rechtszaal, onder wie de verdachte, wat er gebeurt? Vast niet voor honderd procent, maar toch allicht heel wat beter dan als de rechter niets uitlegt of zich in geheimtaal hult van het type ‘dan is het woord nu aan het Openbaar Ministerie voor het requisitoir’ of ‘even voor de griffier, heeft de raadsman ook een pleitnotitie?’. Het zijn simpele dingen, voortkomend uit een elementair gevoel van wellevendheid jegens de niet-professionele aanwezigen. Vergelijk het met wat u zou doen als u een collega uit het buitenland een rechtszitting toont, dan gaat u ook bij elke stap even in zijn oor fluisteren wat er nu aan de orde is. Natuurlijk is bovenstaande schets nogal ruw, en het wordt voor de rechter nog een hele toer om de betrokkenen ook te laten weten wat er allemaal gebeurt als er juridische finesses aan de orde komen (voeging, aanhouding, verstek, slachtofferverklaring, uitsluiting van bewijs, deskundigenverklaring, wraking, …). Maar laten we eerst eens proberen de dertien-in-een-dozijn rechtszaken begrijpelijk voor verdachte, benadeelden en publiek te maken. Rechters, OM, balie, u bent aan zet, gezamenlijk en ieder apart: doe iets! Het is toch een aperte schande dat de openbare rechtszitting een onbegrijpelijk toneelstuk is? En, zodra u iets doet, begeleid het met onderzoek. Dan kan blijken of het helpt. Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: C. Uitspraak van het Hof D. Slotsom NJB 2014/ … (nummer uitspraak) (Vierde Kamer: Ziemele (president), Hirvelä, Het Hof verklaart de klacht over de EDF-sta- Nicolaou, Bianku, Mahoney, Wojtyczek, king unaniem niet-ontvankelijk, en oordeelt EHRM 2189 Vehabović) dat eveneens eenstemmig terzake van de Hof van Justitie EU 2190 De klacht naar aanleiding van de EDF-staking Hydrex-staking. Aan de uitspraak zijn de con- Hoge Raad (civiele kamer) 2191 wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat er curring opinions van Ziemel, Hirvelä, Bianku Hoge Raad (strafkamer) 2195 twee maanden later alsnog succesvolle acties en Wojtyczek gevoegd. Afd. bestuursrechtspraak RvS 2197 zijn geweest. Dan acht het Hof het kunstma- Centrale Raad van Beroep 2198 tig om de klacht alsnog, dus los van concrete College Beroep bedrijfsleven 2199 feiten te behandelen. De klacht over het 1633 tegengaan van solidariteitsacties is wel ontvankelijk. 17 april 2014, appl. nr. 68780/10 Europees Hof voor de Rechten van de Mens Anders dan de regering betoogde, schaart het Hof solidariteitsacties onder het bereik van Art. 2 EVRM. Het doodschieten van een Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- artikel 11 EVRM. Met een meer strikte inter- geboeide arrestant tijdens diens poging kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster- pretatie, zo overweegt het Hof, zou het EVRM tot ontsnapping uit het bureau van de dam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewer- internationaal ongebruikelijk uit de pas gaan gendarmerie vormt excessief gebruik van kingen zijn verzorgd door mr. G. Boogaard en lopen. Gegeven de inmenging resteert de dodelijk geweld. Schending. mw. mr. F.M.J. den Houdijker (Universiteit Lei- beoordeling van de beperking. In dat kader den). Alle uitspraken van het EHRM staan op merkt het Hof op dat vakbonden onder het www.echr.coe.int; een selectie verschijnt uitein- EVRM de mogelijkheid moeten hebben om delijk in Reports of Judgments and Decisions. de belangen van hun leden in collectieve De uitspraken van kamers van het EHRM wor- onderhandelingen te behartigen en dat dit den drie maanden na de uitspraakdatum defi- hier grosso modo wel het geval is geweest. A. Feiten nitief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij Het gaat hier, anders dan in de door de vak- Klagers zijn allen familieleden van Joseph de Grote Kamer van het Hof. bond aangevoerde zaken, niet om het verbie- Guerdner. Laatstgenoemde wordt in mei den van een vakbond of iets dergelijks. Bij 2008 op het bureau van de gendarmerie te het bepalen van wat vakbonden allemaal pre- Brignoles verhoord over zijn betrokkenheid cies moeten mogen, komt de Staten relatief bij een serie in vereniging gepleegde gewa- veel beleidsvrijheid toe, gegeven de onderlin- pende overvallen gepaard gaande met ont- ge verschillen tussen de Staten en het sociaal voering en vrijheidsberoving. Omdat Guerd- en politiek gevoelige karakter van de mate- ner als gevaarlijk te boek staat, wordt hij niet Art. 11 EVRM. Uitzonderlijk strenge rie. Dat gezegd hebbend, noteert het Hof ook alleen aan beide polsen, maar ook aan zijn regeling van solidariteitsacties valt nog de argumenten die voor het constateren van rechterenkel geboeid. Tijdens een rookpauze binnen de beleidsvrijheid van Staten. een schending pleiten. De Britse regeling is op de gang weet hij desondanks te ontsnap- Geen schending. relatief streng en wordt nogal bekritiseerd pen door uit een raam te springen. Gendar- door de ILO en door het Europees Comité me C.M. die op dat moment over Guerdner voor Sociale Rechten onder artikel 6 lid 4 de wacht houdt, vuurt vanuit het raam meer- ESH. Hoewel dergelijke interpretaties formeel dere schoten af op de vluchtende Guerdner, National Union of Rail, Maritime and niet beslissend of bindend zijn, bevestigen ze die kort daarna overlijdt. C.M. wordt straf- Transport Workers vs. Verenigd Koninkrijk wel een trend en een consensus die als zoda- rechtelijk vervolgd, maar uiteindelijk vrijge- nig relevant is voor de interpretatie van het sproken van in het ambt gepleegde dood A. Feiten EVRM. Daarna buigt het Hof de redenering door schuld, omdat hij conform de van toe- Klager is een transportvakbond met meer terug naar de feiten van het geval. Een aantal passing zijnde wet- en regelgeving heeft dan 80 000 leden. Zij klaagden over wettelijke van de algemene argumenten die de vak- gehandeld. beperkingen bij het behartigen van de belan- bond heeft ingebracht tegen de Britse rege- gen van hun leden in twee specifieke geval- ling hebben niet echt betrekking op het de B. Procedure len. Allereerst betrof dat de ‘EDF-staking’, die feiten van het voorliggende geval. Het perso- Klagers dienen op 9 november 2010 een ver- werd verboden omdat bij de aankondiging neelsbeleid bij Hydrex was bijvoorbeeld niet zoekschrift in bij het Hof. Zij stellen dat het onvoldoende was gespecifieerd welke catego- specifiek ingericht op het zoveel mogelijk overlijden van hun naaste het gevolg is van rieën werknemers zouden gaan staken. In de bemoeilijken van het werk van een vakbond. excessief geweld van de gendarme en dat het tweede plaats ging het om de ‘Hydrex-sta- Zelfs de stelling dat de vakbond wel succesvol onderzoek naar de omstandigheden rondom king,’ waarbij geen solidariteitsacties moch- zou zijn geweest als ze wel solidariteitsacties het overlijden en de daaropvolgende rechts- ten worden georganiseerd. hadden mogen uitroepen, blijft speculatie. zaak niet onpartijdig zijn geweest. Klagers Dat brengt het Hof tot de zorgvuldig gefor- beroepen zich hierbij op artikel 2 EVRM. 1632 8 april 2014, appl. nr. 31045/10 (EVRM art. 11) (EVRM art. 2) Guerdner e.a. vs. Frankrijk B. Procedure muleerde conclusie dat niet gezegd kan wor- Op 1 juni 2010 diende de vakbond een ver- den dat in de feiten van dit geval een schen- C. Uitspraak van het Hof zoekschrift bij het EHRM in, stellende dat de ding van artikel 11 EVRM besloten ligt, (Vijfde Kamer: Villiger (President), wettelijke regelingen van het stakingsrecht, waarbij het Hof nog ten overvloede opmerkt Power-Forde, Yudkivska, De Gaetano, Potocki, zoals die hadden uitgewerkt in de beide con- dat die conclusie niet mag worden gebruikt Jäderblom en Pejchal) crete gevallen, een schending van artikel 11 ter afwering van de kritiek van het ILO en Het Hof behandelt de klacht onder artikel 2 EVRM vormden. het ECSR. lid 2 sub b EVRM (beroving van het leven is NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2189 Rechtspraak niet in strijd met artikel 2 EVRM indien dit de vijandige houding van de rechterlijke inbreuk maakt op hun auteursrechten. Voor het gevolg is van het gebruik van geweld, dat autoriteiten jegens de Romagemeenschap, de Belgische rechter vorderen zij Deckmyn absoluut noodzakelijk is om, onder andere, waartoe Guerdner behoorde. en het Vrijheidsfonds te veroordelen tot staking van het gebruik van de tekening. Deck- het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen). Het D. Slotsom myn en het Vrijheidsfonds voeren aan dat de Hof oordeelt in dit verband in de eerste Het Hof oordeelt unaniem dat sprake is van tekening een politieke spotprent is en dus plaats dat de dood van Guerdner niet werd een schending van (de materiële component een toegelaten parodie betreft in de zin van veroorzaakt door het ontbreken van duidelij- van) artikel 2 EVRM, wegens het gebruik van art. 5 lid 3 sub k Richtlijn 2001/29 betreffen- ke regels omtrent het gebruik van vuurwa- dodelijk geweld. Het Hof kent alle klagers een de de harmonisatie van bepaalde aspecten pens door de gendarmerie of door het ont- immateriële schadevergoeding toe. van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167, p. breken van een duidelijke interne 10, hierna: de auteursrechtrichtlijn). handhavingsstructuur. Het Hof brengt versnapte: door op een hoogte van 4,60 meter Hof van Justitie van de Europese Unie Prejudiciële vragen uit een raam van een bureau van de gendar- Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman, Het Hof van Beroep te Brussel legt het Hof merie te springen, waar hij al 48 uur onder medewerker van de Directie Juridische Zaken, de vraag voor of het begrip parodie uit arti- toezicht stond en dit - vanwege zijn juridi- Afdeling Europees Recht van het Ministerie kel 5, lid 3, sub k, van de auteursrechtricht- sche antecedenten en zijn gedrag sinds zijn van Buitenlandse Zaken. De volledige uit- lijn een autonoom Unierechtelijk begrip is. arrestatie - zelfs voortdurend geboeid aan spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via Bij een bevestigend antwoord wil de verwij- polsen en één been. Hieruit volgt in de eer- www.curia.europa.eu. zende rechter weten hoe de in artikel 5, lid 3, volgens in herinnering hoe Guerdner ont- ste plaats dat de gendarmes meer waakzaamheid hadden moeten betrachten ter voorkoming van Guerdners vlucht. Daar- sub k, van de auteursrechtrichtlijn voorziene 1634 naast kon Guerdner, die niet gewapend en worden opgevat. Hij wil met name weten of aan de volgende voorwaarden moet zijn vol- wel geboeid was, nauwelijks een directe bedreiging voor het leven of de fysieke vei- beperking ten aanzien van de parodie moet daan: het vertonen van een eigen oorspronArrest van 3 september 2014, nr. C-201/13 ligheid van anderen vormen. Bovendien kelijk karakter (originaliteit); en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de bevond hij zich na zijn sprong op de binnen- (Grote kamer: V. Skouris, president, K. auteur van het oorspronkelijke werk kan toe- plaats van een bureau waar C.M. bekend was. Lenaerts, vicepresident, R. Silva de geschreven worden; erop gericht zijn om aan Dat Guerdner zijn vlucht ook na de eerste Lapuerta, M. Ilešič, L. Bay Larsen, A. Borg humor te doen of de spot te drijven, onge- drie door C.M. afgevuurde schoten, voortzet- Barthet, M. Safjan, kamerpresidenten, A. acht of de daarbij eventueel geuite kritiek te, vormt onvoldoende reden voor de conclu- Rosas, G. Arestis, D. Šváby, A. Prechal het oorspronkelijke werk of iets dan wel sie dat hij gevaarlijk was en dat het misluk- (rapporteur), C. Vajda, S. Rodin, rechters) iemand anders raakt; de bron vermelden van ken van een arrestatie onomkeerbare het geparodieerde werk. negatieve gevolgen zou hebben. En zelfs als Auteursrecht en naburige rechten. Repro- de eerste drie schoten waren bedoeld als ductierecht. Beperkingen en restricties. De uitspraak van het Hof waarschuwing, was er geen reden voor aan- Begrip parodie. Autonoom Unierechtelijk In antwoord op de eerste vraag merkt het vullende schoten. Uit het dossier blijkt dat begrip. Hof op dat de eenvormige toepassing van het C.M. in het beperkte avondlicht niet nauwkeurig kon richten en uit het ballistisch rap- Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen (Richtlijn 2001/29/EG) port blijkt dat C.M. Guerdner ook niet blijkt dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draag- te hebben geraakt waar hij hem volgens zijn Johan Deckmyn & Vrijheidsfonds VZW vs. wijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht verklaringen zou hebben geraakt. Het Hof is Helena Vandersteen e.a. van de lidstaten verwijst, normaliter in de er onder al deze omstandigheden niet van gehele Europese Unie autonoom en uniform overtuigd dat het tegen Guerdner gebruikte Feiten en nationale procedure worden uitgelegd, rekening houdend met de geweld voortkwam uit een gegronde vrees Deckmyn is lid van het Vlaams Belang. Het context van de bepaling en het doel van de dat hij een dermate grote bedreiging vorm- Vrijheidsfonds financiert deze partij. Deck- betrokken regeling (arrest Padawan, de dat het gebruik van dodelijk geweld myn heeft op de nieuwjaarsreceptie van de C-467/08, punt 32). Het begrip ‘parodie’ gerechtvaardigd was. Nu het slechts dertien stad Gent kalenders uitgedeeld. Op de voor- vormt dus een autonoom Unierechtelijk seconden kostte om van het raam boven kant van de kalenders stond een tekening die begrip. Het gegeven dat dit begrip is opgeno- naar de binnenplaats beneden te lopen en er erg lijkt op de afbeelding op de voorzijde van men in een bepaling die voorziet in een ter plaatse veel gendarmes aanwezig waren, het Suske en Wiske stripalbum ‘De Wilde facultatieve beperking maakt dit niet anders. waren er bovendien voldoende andere Weldoener’. De door Willy Vandersteen in In antwoord op de vraag naar de uitleg van manieren om Guerdner te arresteren. Gelet 1961 creëerde tekening toont Lambik in een de beperking op het auteursrecht ten aan- hierop is sprake van een schending van de wit gewaad terwijl hij muntstukken uit- zien van de parodie merkt het Hof op dat de materiële component van artikel 2 EVRM. strooit. In de versie op de kalenders is Lam- wezenlijke kenmerken van een parodie erin Van een schending van de procedurele com- bik vervangen door de burgemeester van bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk ponent van artikel 2 EVRM is geen sprake. Er Gent. De personen die de muntstukken opra- wordt nagebootst doch met duidelijke ver- is een onafhankelijk onderzoek verricht, dat pen zijn vervangen door gesluierde en schillen met het bestaande werk en, ander- voldoet aan de door het Hof in eerdere juris- gekleurde figuren. De erven Vandersteen zijn zijds, aan humor wordt gedaan of de spot prudentie gestelde eisen. Het dossier geeft van mening dat de tekening op de kalender, wordt gedreven. Noch uit de gebruikelijke tot slot geen blijk van de door klagers gestel- en de mededeling ervan aan het publiek betekenis van de term parodie, noch uit de 2190 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Rechtspraak bewoordingen van artikel 5, lid 3, sub k, van een autonoom Unierechtelijk begrip is. vennootschappen, gezamenlijk aan te duiden de auteursrechtrichtlijn blijkt dat dit begrip Artikel 5, lid 3, sub k moet aldus worden uit- als de Nissanvestigingen. De Renaultvestigin- dient te voldoen aan de voorwaarden die de gelegd dat de wezenlijke kenmerken van de gen en de Nissanvestigingen worden geza- verwijzende rechter in zijn tweede vraag parodie erin bestaan dat, enerzijds, een menlijk aangeduid als de vennootschappen. noemt. Ook het feit dat artikel 5, lid 3, sub k, bestaand werk wordt nagebootst doch met In 1999 hebben de Renaultvestigingen bij van de auteursrechtrichtlijn een beperking duidelijke verschillen met het bestaande akte een kredietovereenkomst gesloten met vormt, heeft niet tot gevolg dat de werkings- werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan de bank. In 2001 hebben de Renaultvestigin- sfeer van deze bepaling wordt verengd door of de spot wordt gedreven. Evenwel moet de gen bij akte pandrecht op hun voorraden en dergelijke voorwaarden. Het Hof wijst vervol- toepassing in een concreet geval van de vorderingen verleend aan de bank. In 2005 gens op het doel dat wordt beoogd met arti- beperking ten aanzien van de parodie een hebben de vennootschappen en R bij twee kel 5, lid 3, sub k. Zoals uit punt 3 van de rechtvaardig evenwicht in acht nemen tus- akten een kredietovereenkomst met de bank considerans van de auteursrechtrichtlijn sen, enerzijds, de belangen en rechten van de gesloten en pandrecht aan de bank verleend. blijkt wordt beoogd een harmonisatie tot auteursrechthebbenden en, anderzijds, de Alle hiervoor bedoelde akten zijn onderte- stand te brengen die zal bijdragen tot de uit- vrije meningsuiting van de gebruiker van kend door X. RCI maakt deel uit van de oefening van de vier vrijheden van de inter- een beschermd werk die zich beroept op de Renault S.A.S. groep en verzorgt financiering ne markt en die past in het kader van de beperking ten aanzien van de parodie in de van de wederverkoop van Renault- en Nissan- eerbiediging van de fundamentele rechtsbe- zin van dit artikel 5, lid 3, sub k. voertuigen op ‘kleinhandelsniveau’. Zij heeft ‘mantelovereenkomsten’ met de vennoot- ginselen en met name de eigendom – met schappen gesloten, telkens ondertekend door inbegrip van de intellectuele eigendom –, de vrije meningsuiting en het algemeen belang. Hoge Raad (civiele kamer) X. Hierin is bepaald dat RCI financiering ver- Volgens het hof staat vast dat de parodie een Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. schaft en dat de betreffende vennootschap geschikt middel vormt om een mening te Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof ‘een eerste pandrecht ten behoeve van RCI’ uiten. Zoals blijkt uit punt 31 van de conside- van Justitie van het Caribische deel van het vestigt op haar voorraad en vorderingen, rans beogen voorts de bij artikel 5 van de Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te waarbij de vennootschap verklaart dat zij auteursrechtrichtlijn ingevoerde beperkin- zien op www.rechtspraak.nl. daarop niet reeds beperkte rechten heeft gevestigd. In 2007 heeft de bank de kredietre- gen een rechtvaardig evenwicht te waarborgen tussen met name de rechten en de belangen van de auteurs enerzijds en die van 1635 latie met de vennootschappen opgezegd en executoriaal pandbeslag gelegd op onder meer de voertuigen van de vennootschap- de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds (reeds aangehaald arrest Padawan, 5 september 2014, nr. 13/03116 pen. RCI heeft executoriaal pandbeslag punt 43). Om na te gaan of de toepassing in (Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, C.E. gelegd op de door haar gefinancierde voer- een concreet geval dit rechtvaardige even- Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; tuigen. De voertuigen zijn openbaar ver- wicht in acht neemt, moet met alle omstan- A-G mr. J. Spier) kocht. Van de veilingopbrengst is ruim € 3 digheden van het geval rekening worden ECLI:NL:HR:2014:2627 miljoen uitgekeerd aan de bank en ruim € 1 miljoen aan RCI. De vennootschappen zijn in gehouden. Het Hof merkt op dat volgens de erven Vandersteen, omdat in de in het hoofd- Aan een bestuurder van een aantal beslo- staat van faillissement verklaard. geding aan de orde zijnde tekening de perso- ten vennootschappen wordt verweten dat In dit geding heeft RCI betaling van bijna € 2 nen die in het oorspronkelijke werk de munt- hij namens de vennootschappen de ver- miljoen gevorderd op grond van haar stelling stukken oprapen zijn vervangen door plichting is aangegaan een eerste pand- dat X onzorgvuldig jegens haar heeft gehan- gesluierde en gekleurde figuren, deze teke- recht te verstrekken, terwijl hij wist dat de deld door namens de vennootschappen ver- ning een discriminerende boodschap weer- vennootschappen slechts een tweede pand- plichtingen tot verlening van eerste pand- geeft met als gevolg dat het beschermde recht zouden kunnen verstrekken. HR: 1. rechten aan te gaan terwijl hij wist of werk met een dergelijke boodschap wordt Bestuurdersaansprakelijkheid. Hoge drem- behoorde te begrijpen dat de vennootschap- geassocieerd. pel. Vooropstelling: zie hoofdtekst. 2. Scha- pen daaraan niet zouden kunnen voldoen en Is dat inderdaad het geval dan hebben de de. De enkele omstandigheid dat de schuld- geen verhaal zouden bieden voor de voor- erven Vandersteen in beginsel er rechtmatig eiser, anders dan was overeengekomen, zienbare schade die RCI dientengevolge zou belang bij dat het beschermde werk niet met geen eerste maar een tweede pandrecht lijden. De rechtbank heeft de vordering afge- een dergelijke boodschap wordt geassocieerd. heeft verkregen, brengt nog niet mee dat wezen. Het hof heeft het vonnis van de recht- Bijgevolg is het de taak van de verwijzende hij dientengevolge schade lijdt. bank bekrachtigd. (BW art. 2:240, 6:95, 6:162) Hoge Raad rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking Het volgende wordt vooropgesteld. Indien ten aanzien van de parodie in de zin van arti- RCI, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en M.M. een vennootschap tekortschiet in de nako- kel 5, lid 3, sub k, van de auteursrechtricht- Stolp, vs. X, adv. mrs. L. Kelkensberg en ming van een verbintenis of een onrechtma- lijn het rechtvaardige evenwicht zoals dat L. van den Eshof tige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen volgt uit de rechtspraak van het Hof in acht de vennootschap aansprakelijk is voor daar- Feiten en procesverloop uit voortvloeiende schade. Onder bijzondere X was bestuurder van de besloten vennoot- omstandigheden is evenwel, naast aansprake- Conclusie schappen R en N. R was bestuurster van een lijkheid van die vennootschap, ook ruimte Artikel 5, lid 3, sub k, van de auteursrecht- aantal besloten vennootschappen, gezamen- voor aansprakelijkheid van een bestuurder richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat lijk aan te duiden als de Renaultvestigingen. van de vennootschap. Voor het aannemen het in deze bepaling vervatte begrip parodie N was bestuurster van een aantal besloten van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat neemt. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2191 Rechtspraak die bestuurder ter zake van de benadeling gevolgen van het verkrijgen van een slechtere den norm niet zou strekken tot bescher- persoonlijk een ernstig verwijt kan worden zekerheidspositie dan is overeengekomen. De ming van Y. gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen enkele omstandigheid dat de schuldeiser, van aansprakelijkheid van een bestuurder anders dan was overeengekomen, geen eerste naast de vennootschap hogere eisen dan in maar een tweede pandrecht heeft verkregen, het algemeen het geval is. Een hoge drempel brengt evenwel nog niet mee dat hij dienten- Y, adv. mrs. M.M. Stolp en D.A. van der Kooij, voor aansprakelijkheid van een bestuurder gevolge schade lijdt. In de overwegingen van vs. X, adv. mr. D.M. de Knijff tegenover een derde wordt gerechtvaardigd het hof ligt besloten dat RCI onvoldoende door de omstandigheid dat ten opzichte van heeft gesteld dat de door haar geleden schade Feiten en procesverloop de wederpartij primair sprake is van hande- als gevolg van het niet verkrijgen van eerste In 2004 heeft X namens Y een vliegtuig en lingen van de vennootschap en door het pandrechten voorzienbaar was op het een vliegtuigwrak verkocht aan Turbine. Y maatschappelijk belang dat wordt voorkomen moment dat X namens de vennootschappen heeft daartoe schriftelijke volmachten ver- dat bestuurders hun handelen in onwenselij- de verplichting tot het vestigen van die pand- leend aan X. X heeft, handelend als gevol- ke mate door defensieve overwegingen laten rechten aanging. Dit oordeel is feitelijk van machtigde van Y, een factuur aan Turbine bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, aard en geenszins onbegrijpelijk. gestuurd en daarop vermeld dat de koopprijs ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21 (Willem- Volgt verwerping. moest worden overgemaakt naar de bankre- sen vs. NOM)). Het antwoord op de vraag of de De A-G concludeert tot vernietiging en verwij- kening van de besloten vennootschap Tulip bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zing. Hij meent dat het hof ten onrechte voor Air Lease, waarvan X middellijk bestuurder zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is het aannemen van bestuurdersaansprakelijk- was. Turbine heeft $ 230 000 aan Tulip Air afhankelijk van de aard en ernst van de heid nodig heeft geacht dat voor X bij het ver- Lease overgemaakt. normschending en de overige omstandighe- lenen van het pandrecht voorzienbaar was dat In dit geding heeft Y gevorderd dat X wordt den van het geval. Indien de bestuurder ‘de vennootschappen geen verhaal zouden veroordeeld tot betaling van laatstgenoemd namens de vennootschap een verbintenis is bieden voor de schade van RCI’ (4.5-4.6). bedrag. Y heeft daartoe gesteld dat X buiten aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de (BW art. 2:240, 3:60, 6:162) de volmachten is getreden door het bedrag 1636 bestuurder worden aangenomen indien deze dat aan Y overgemaakt had moeten worden, te laten overmaken aan Tulip Air Lease. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het bij het aangaan van die verbintenis wist of 5 september 2014, nr. 13/03314 hof heeft het vonnis van de rechtbank redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa- bekrachtigd. vennootschap niet aan haar verplichtingen pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. de zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bie- Groot; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) Hoge Raad den, behoudens door de bestuurder aan te ECLI:NL:HR:2014:2628 Onderdeel 1 klaagt onder meer over onbegrij- voeren omstandigheden op grond waarvan pelijkheid van het oordeel van het hof dat X de conclusie gerechtvaardigd is dat hem per- X heeft als gevolmachtigde van Y een fac- niet in privé heeft gehandeld. Voor zover het soonlijk ter zake van de benadeling geen ern- tuur aan een derde gestuurd en daarop ver- onderdeel betoogt dat het antwoord op de stig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meld dat het gefactureerde bedrag moet vraag of X in privé dan wel als bestuurder meer HR 6 oktober 1989, worden overgemaakt aan een door X handelde, (mede) afhangt van de hoedanig- ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Bekla- bestuurde besloten vennootschap. 1. Vol- heid waarin hij zich tegenover derden heeft mel) en HR 8 december 2006, machtverlening. De vraag of X door Y in gepresenteerd, faalt het. Het gaat bij het door ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ont- privé gevolmachtigd was dan wel gevol- het onderdeel bestreden oordeel om de vraag vanger vs. Roelofsen), geval (i)). In de kern machtigd was in zijn hoedanigheid van of X door Y in privé gevolmachtigd was dan houdt dit zogenoemde ‘Beklamelcriterium’ de bestuurder van de besloten vennootschap, wel gevolmachtigd was in zijn hoedanigheid eis in dat de bestuurder bij het aangaan van dient te worden beantwoord aan de hand van bestuurder van Tulip Air Lease, derhalve de verbintenis wist of behoorde te begrijpen van hetgeen X en Y jegens elkaar hebben om de status van X in zijn verhouding tot Y, dat de schuldeiser van de vennootschap als verklaard en over en weer uit elkaars ver- die hem in deze procedure aansprakelijk stelt gevolg van zijn handelen schade zou lijden. klaringen en gedragingen hebben afgeleid wegens overschrijding van de volmacht. Die Het verwijt dat in het onderhavige geval aan en mochten afleiden. De vraag op welke vraag dient te worden beantwoord aan de de bestuurder wordt gemaakt is dat hij wijze X zich daarna tegenover derden heeft hand van hetgeen de betrokkenen – X en namens de vennootschappen een verplich- gepresenteerd is hooguit van zijdelingse Y – jegens elkaar hebben verklaard en over ting is aangegaan – de verplichting tot het betekenis. 2. Bestuurdersaansprakelijkheid. en weer uit elkaars verklaringen en gedragin- verstrekken van een eerste pandrecht aan RCI Hoge drempel. Vooropstelling: zie hoofd- gen hebben afgeleid en mochten afleiden op de door deze gefinancierde auto’s –, waar- tekst. In HR 23 november 2012, (vgl. HR 11 maart 1977, van hij wist of redelijkerwijze behoorde te ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521 (Krib- begrijpen dat de vennootschappen deze niet (Spaanse Villa) was bestuurdersaansprake- bebijter)). De vraag op welke wijze X zich zouden kunnen nakomen. Anders dan het lijkheid niet aan de orde. Nu Y heeft gesteld daarna tegenover derden heeft gepresen- middel aanvoert, leidt ook een zodanig ver- de specifieke instructie aan X te hebben teerd is vooral van belang voor de vraag naar wijt pas tot aansprakelijkheid van de bestuur- gegeven om de koopsom direct aan haar en gebondenheid jegens die derden en is voor der indien deze wist of redelijkerwijze niet aan de besloten vennootschap te laten het onderhavige geschilpunt hooguit van behoorde te begrijpen dat de schuldeiser als overmaken, valt niet in te zien waarom zijdelingse betekenis. Het hof heeft overwo- gevolg van het niet nakomen van de verplich- bekendheid van Y met de zwakke financiële gen dat niet ter discussie staat dat op Y de ting schade zou lijden. Het middel betoogt positie van de besloten vennootschap zou bewijslast rust van de stelling dat X in privé dat die schade in dit geval is gelegen in de meebrengen dat de beweerdelijk geschon- handelde en dat de rechtbank terecht voors- 2192 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Rechtspraak 1637 hands bewezen heeft geacht dat X in privé hiervoor bedoeld, bestaan in een zodanig handelde. Deze oordelen staan ook in cassa- geval niet de hiervoor omschreven gronden. tie niet ter discussie. Vervolgens heeft het Zoals blijkt uit het arrest van 23 november 5 september 2014, nr. 13/03393 hof geoordeeld dat de rechtbank X terecht in 2012, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige (Mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders, G. de levering van het tegenbewijs geslaagd gedragingen van de betrokkene in voorko- de Groot, M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas) heeft geacht. Dit oordeel berust op een aan mend geval in het maatschappelijk verkeer ECLI:NL:HR:2014:2629 het hof voorbehouden waardering van het tevens kunnen worden aangemerkt als gedra- bewijs, die in cassatie alleen op begrijpelijk- gingen van de vennootschap waarvan hij Verzet. Aanvang verzettermijn. Tenuitvoer- heid kan worden onderzocht. Mede gelet op bestuurder is, met als gevolg dat (ook) de ven- legging. Er worden twee conservatoire der- hetgeen hiervoor is overwogen, is het oordeel nootschap uit eigen hoofde op grond van denbeslagen gelegd. Nadat de beslaglegger geenszins onbegrijpelijk. onrechtmatige daad aansprakelijk kan wor- een toewijzend verstekvonnis heeft verkre- Voor zover het onderdeel betoogt dat X ook den gehouden (vgl. ook HR 6 april 1979, gen, betalen de derden-beslagenen op 22 in zijn hoedanigheid van bestuurder heeft te ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34 (Kleu- februari 2006 uit. De beslagdebiteur stelt gelden als ‘primair/rechtstreeks dader’, met terschool Babbel)). Indien echter sprake is van verzet in tegen het verstekvonnis. Achteraf als gevolg dat voor het aannemen van zijn handelen van de betrokkene bij zijn taakver- blijkt dat de derden-beslagenen niets aan aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 lid vulling als bestuurder van een vennootschap, de beslagdebiteur verschuldigd waren. Het 1 BW geen verhoogde eisen gelden, wordt het dient de vraag of hij ook persoonlijk aanspra- hof overweegt dat op 22 februari 2006 de volgende vooropgesteld. Indien een vennoot- kelijk is voor de schade die de wederpartij verzettermijn niet is aangevangen. HR: In schap tekortschiet in de nakoming van een lijdt ten gevolge van wanprestatie of een een geval als het onderhavige, waarin de verbintenis of een onrechtmatige daad onrechtmatige daad van de vennootschap, tenuitvoerlegging van een verstekvonnis pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennoot- steeds overeenkomstig de hiervoor bedoelde geschiedt door uitbetaling van hetgeen een schap aansprakelijk is voor daaruit voort- verzwaarde maatstaf te worden beantwoord. derde in het kader van een onder hem vloeiende schade. Onder bijzondere omstan- Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat gelegd beslag heeft verklaard aan de ver- digheden is evenwel, naast aansprakelijkheid X jegens Y heeft gehandeld bij zijn taakver- oordeelde verschuldigd te zijn, terwijl ach- van die vennootschap, ook ruimte voor aan- vulling als bestuurder en niet in persoonlijke teraf blijkt dat die derde in het geheel niets sprakelijkheid van een bestuurder van de hoedanigheid. Het hof heeft zijn handelen aan de veroordeelde verschuldigd was, vennootschap. Voor het aannemen van zoda- derhalve terecht getoetst aan de hiervoor vangt de verzettermijn niet aan op de dag nige aansprakelijkheid is vereist dat die bedoelde verzwaarde maatstaf voor aanspra- van uitbetaling. bestuurder ter zake van de benadeling per- kelijkheid. Het onderdeel faalt. soonlijk een ernstig verwijt kan worden Onderdeel 2 wijst erop dat Y voor het hof (EVRM art. 6 lid 1; Rv art. 81 lid 1 en 2 (oud), gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen heeft gesteld dat Y de specifieke instructie 143 lid 2 en 3, 144; BW art. 3:276) van aansprakelijkheid van een bestuurder aan X had gegeven om de koopsom direct naast de vennootschap hogere eisen dan in aan haar en niet aan Tulip Air Lease te laten Morning Star, adv. mr. Chr.F. Kroes, vs. de het algemeen het geval is. Een hoge drempel overmaken teneinde te voorkomen dat zij Republiek Gabon, adv. mrs. R.J. van Galen en voor aansprakelijkheid van een bestuurder nadeel zou ondervinden van de slechte finan- F.E. Vermeulen tegenover een derde wordt gerechtvaardigd ciële positie van Tulip Air Lease. Het onder- door de omstandigheid dat ten opzichte van deel treft doel. In cassatie moet veronderstel- Feiten en procesverloop de wederpartij primair sprake is van hande- lenderwijze ervan worden uitgegaan – nu het Op 14 januari 2005 heeft Morning Star ten lingen van de vennootschap en door het hof dit in het midden heeft gelaten – dat X laste van de Republiek Gabon conservatoir maatschappelijk belang dat wordt voorkomen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden beslag gelegd onder Administratiekantoor dat bestuurders hun handelen in onwenselij- gemaakt omdat hij in strijd met de hem gege- NSS en NSS. Administratiekantoor NSS en ke mate door defensieve overwegingen laten ven instructie heeft bewerkstelligd dat de NSS hebben meegedeeld dat de Republiek bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, koopprijs werd overgemaakt aan Tulip Air Gabon houder is van door Administratiekan- ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21 (Willem- Lease. Hiervan uitgaande valt niet in te zien toor NSS uitgegeven certificaten van aande- sen vs. NOM)). Bestuurdersaansprakelijkheid waarom bekendheid van (ook) Y met de zwak- len in NSS, respectievelijk van aandelen in is evenwel niet aan de orde in een geval als ke financiële positie van Tulip Air Lease zou NSS en dat Administratiekantoor NSS en NSS zich voordeed in HR 23 november 2012, meebrengen dat de beweerdelijk geschonden uit dien hoofde waarschijnlijk een liquidatie- ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 norm niet zou strekken tot bescherming van uitkering verschuldigd zouden worden aan (Spaanse Villa). Dat arrest had niet betrekking Y, zoals het hof heeft overwogen. de Republiek Gabon, naar verwachting ter op het handelen van de betrokkene bij zijn Volgt vernietiging en verwijzing. hoogte van respectievelijk $ 3513 en taakvervulling als bestuurder van een ven- De A-G concludeert tot verwerping. Onder 2.4- $ 21 890. nootschap, maar op de vraag of de betrokke- 2.7 haalt zij de literatuur aan over HR 23 In dit geding heeft Morning Star bij inleiden- ne, optredend als deskundig bemiddelaar november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ de dagvaarding van 22 juli 2005 betaling (dienstverlener), had gehandeld in strijd met 2013/302 (Spaanse Villa). Zij meent dat gevorderd van diverse bedragen. Bij verstek- een op hem in die hoedanigheid van deskun- onderdeel 2 faalt, omdat de schade van Y niet vonnis van 14 december 2005 heeft de recht- dig bemiddelaar rustende zorgvuldigheids- uitsluitend door het handelen van X is ont- bank de vordering toegewezen. De vereffe- norm. Zoals vermeld in genoemd arrest had staan (2.42). naars van Administratiekantoor NSS en NSS het hof immers (in cassatie onbestreden) hebben, nadat het verstekvonnis aan hen was geoordeeld dat niet de vennootschap waar- betekend, op 22 februari 2006 uit hoofde van van de betrokkene bestuurder was, maar de de hiervoor genoemde derdenbeslagen USD betrokkene zelf als bemiddelaar optrad. Voor 26.823 aan Morning Star betaald. Republiek toepassing van de verzwaarde maatstaf als Gabon is bij verzetdagvaarding van 4 februa- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2193 Rechtspraak ri 2009 in verzet gekomen. De rechtbank art. 3:276 BW, dan wel ten laste van een goed stig is van A. HR: Blijkens de gedingstukken heeft de Republiek Gabon niet-ontvankelijk van een derde dat is, respectievelijk die zich was X verbonden aan RGN en niet aan A. in het verzet verklaard wegens termijnover- heeft, verbonden voor de schuld van de ver- De overweging van het hof berust kennelijk schrijding. Het hof heeft de Republiek Gabon oordeelde, dan wel ten laste van een goed op een vergissing. alsnog in het verzet ontvangen en bepaald van een derde waarvan de veroordeelde het dat de Nederlandse rechter onbevoegd is. Het genot heeft, kan in de regel worden aangeno- hof heeft daarbij overwogen dat de beslagen men dat de veroordeelde op de hoogte raakt geen doel hebben getroffen en dat de verzet- van die tenuitvoerlegging en daardoor ken- A, adv. mr. W.H. van Hemel, vs. RGN, adv. mr. termijn daarom niet is aangevangen op 22 nis neemt van dat vonnis, indien dat niet al H.J.W. Alt. februari 2006. voordien was gebeurd. In dergelijke gevallen (RO art. 79 lid 1 sub a) is toepassing van art. 143 lid 3 Rv in beginsel Feiten en procesverloop Hoge Raad gerechtvaardigd. Deze aanname geldt even- Op 1 oktober 2008 is door de gemeente De verzettermijn vangt aan – kort gezegd – wel niet voor een geval als het onderhavige, Almelo als verkoper en RGN als koper een hetzij (i) door de betekening van het verstek- waarin de tenuitvoerlegging van een verstek- koopovereenkomst getekend met betrekking vonnis in persoon (art. 143 lid 2 Rv), hetzij vonnis geschiedt door uitbetaling van het- een perceel. Op 24 april 2009 hebben RGN en (ii) door een door de bij verstek veroordeelde geen een derde in het kader van een onder A een intentieverklaring getekend, waarin is in persoon gepleegde daad van bekendheid hem gelegd beslag heeft verklaard aan de vermeld dat onder bepaalde voorwaarden het met het verstekvonnis of de aangevangen veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl ach- perceel niet zou worden gekocht door RGN, tenuitvoerlegging (art. 143 lid 2 Rv), hetzij teraf blijkt dat die derde in het geheel niets maar door A, en dat A een vergoeding aan (iii) op de dag waarop het verstekvonnis ten aan de veroordeelde verschuldigd was. Nu in RGN zou betalen. Op 20 juli 2009 heeft een uitvoer is gelegd (art. 143 lid 3 in verbinding een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat notariskantoor een concept-koopovereen- met art. 144 Rv). De regeling van de verzet- dat de verzettermijn is verstreken voordat de komst naar RGN en A verstuurd. Bij e-mailbe- termijn berust op een afweging van enerzijds veroordeelde met het verstekvonnis bekend richt van 30 juli 2009 heeft X een aantal wij- het belang dat een oorspronkelijk gedaagde is geraakt, is toepassing van art. 143 lid 3 in zigingen in de concept-koopovereenkomst niet gebonden wordt aan een hem niet verbinding met art. 144 Rv alsdan niet doorgegeven aan onder meer iemand van bekend veroordelend vonnis, en anderzijds gerechtvaardigd. Het vorenstaande brengt RGN. De e-mail houdt onder meer in: het belang van de oorspronkelijk eiser dat op mee dat onderdeel I faalt. Opmerking ver- ‘Mannen, er zijn punten en komma’s aange- enig met een voldoende mate van zekerheid dient dat onderdeel I niet opkomt tegen het past, geen inhoudelijke punten, op aangeven te bepalen moment de veroordeling bij ver- oordeel van het hof dat niet is gesteld of van A. Vanaf de 17e augustus is iedereen stek onherroepelijk wordt. Bij de toepassing gebleken dat het verstekvonnis of enige uit weer terug van vakantie. In die week vindt van de regeling van de verzettermijnen in kracht daarvan of ter uitvoering daarvan ondertekening en overdracht plaats.’ een concreet geval mag het recht van de bei- strekkende akte aan de Republiek Gabon in Bij brief van 29 maart 2010 heeft A medege- de betrokken partijen op toegang tot de rech- persoon is betekend of dat de Republiek deeld dat zij zich niet gebonden acht aan de ter niet in de kern worden aangetast (vgl. HR Gabon voor 15 december 2008 enige daad intentieverklaring en dat zij RGN sommeert 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936, van bekendheid met het verstekvonnis of om het perceel aan A te leveren. Bij brief van NJ 2000/509 (Stienstra vs. Weijters); HR 16 met de tenuitvoerlegging daarvan heeft 1 april 2010 heeft RGN bericht in staat en januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341, NJ gepleegd, noch tegen de daaraan door het bereid te zijn tot levering. 2005/191 (Jamaloeddin vs. Bodha); HR 26 hof verbonden gevolgtrekking dat – gelet op In dit geding heeft RGN gevorderd dat A maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ de verzettermijn van acht weken – de Repu- wordt bevolen het perceel af te nemen tegen 2010/526 (Azeta vs. Chili)). Art. 81 lid 2 (oud) bliek Gabon met haar dagvaarding van 4 betaling van een koopprijs en van de in de Rv bepaalde dat – buiten de gevallen voor- februari 2009 tijdig in verzet is gekomen en intentieverklaring genoemde vergoeding. De zien in art. 81 lid 1 (oud) Rv – het verzet ont- zij in dat verzet kan worden ontvangen. rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het vankelijk was totdat het vonnis ten uitvoer Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- hof heeft de vordering alsnog toegewezen. was gelegd. Dit kon meebrengen dat iemand sie van de A-G. Het hof is daarbij ervan uitgegaan dat het aan wie een verstekvonnis niet in persoon De A-G zet onder 2.3 en 2.4 de regeling ter e-mailbericht van 30 juli 2009 afkomstig is was betekend, geen verzetmogelijkheid meer zake van de aanvang van de verzettermijn van A. Het heeft dat uitgangspunt betrokken had indien hij pas van het vonnis kennis uiteen. bij zijn oordeel over de vraag welke betekenis RGN redelijkerwijs mocht toekennen aan de nam nadat het tegen hem ten uitvoer was gelegd. Blijkens de wetsgeschiedenis is met art. 143 lid 3 Rv beoogd, mede tegen de ach- 1638 tergrond van art. 6 lid 1 EVRM, de toegang brief van 29 maart 2010. Hoge Raad tot de rechter in geval van een verstekvonnis 5 september 2014, nr. 13/04164 Onderdeel 1 klaagt dat onbegrijpelijk is dat beter te waarborgen door – buiten de geval- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa- het hof ervan is uitgegaan dat de e-mail van len waarin sprake is van, kort gezegd, beteke- pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, 30 juli 2009 afkomstig is van A. De klacht ning in persoon of een daad van bekendheid T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. J. Spier) slaagt. Blijkens de gedingstukken was X ver- (art. 143 lid 2 Rv) – de verzettermijn niet te ECLI:NL:HR:2014:2630 bonden aan RGN en niet aan A. De overwe- laten eindigen, maar te laten ingaan op de ging van het hof dat de e-mail van 30 juli dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd Onbegrijpelijk oordeel. Tussen A en RGN 2009 afkomstig was van A berust dan ook (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 348). In zijn contacten over de koop van een perceel kennelijk op een vergissing. De vergissing gevallen waarin de tenuitvoerlegging van gemeentegrond. Op enig moment verzendt van het hof brengt mee dat de daarop voort- een verstekvonnis geschiedt ten laste van X in dat verband een e-mailbericht. Het hof bouwende overwegingen van het hof niet in een goed van de veroordeelde als bedoeld in gaat ervan uit dat het e-mailbericht afkom- stand kunnen blijven. 2194 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Rechtspraak Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van (EVRM art. 6; Rv art. 810a lid 2) mede tot de beslissing van de zaak kan leiden, is dit oordeel onbegrijpelijk. Daarbij is het hof dat RGN de sommatie in de brief van A van 29 maart 2010 heeft mogen begrijpen De moeder, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de Raad van belang dat de moeder voor het hof heeft als een concreet aanbod tot afname van het voor de Kinderbescherming, niet verschenen. aangevoerd dat het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming de beslissing over de perceel, dat RGN in haar brief van 1 april 2010 dat aanbod heeft aanvaard en dat der- Feiten en procesloop ondertoezichtstelling niet kan dragen, en halve in ieder geval op 1 april 2010 tussen De Raad voor de Kinderbescherming heeft in daarbij rapporten van door haar geraadpleeg- partijen een koopovereenkomst tot stand is een eerder geding op 14 mei 2013 een rap- de deskundigen heeft overgelegd waarin gekomen. Het onderdeel klaagt dat het hof port uitgebracht over het ouderlijk gezag bevindingen uit het raadsrapport gemoti- buiten de grenzen van de rechtsstrijd is over twee kinderen. veerd in twijfel worden getrokken. getreden door de vordering van RGN toe te In dit geding heeft de Raad voor de Kinder- Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- wijzen op een grond die door RGN niet is bescherming op basis van dat rapport een komstig de conclusie van de A-G. gesteld. De klacht faalt. RGN heeft aan haar verzoek tot ondertoezichtstelling van de kin- De A-G gaat onder 2.3-2.11 in op de maatsta- vorderingen ten grondslag gelegd dat tussen deren ingediend. De kinderrechter heeft de ven voor de beoordeling van de toewijsbaar- haar en A een bindende overeenkomst tot kinderen voor de duur van een jaar onder heid van een verzoek om contra-expertise op stand is gekomen. Kennelijk en in het licht toezicht gesteld. Het hof heeft de beschik- de voet van art. 810a lid 2 Rv. van de gedingstukken (in het bijzonder de king van de kinderrechter bekrachtigd. Het memorie van grieven en de pleitnota in hof heeft daarbij het verzoek van de moeder appel) niet onbegrijpelijk heeft het hof de afgewezen om op de voet van art. 810a lid 2 Hoge Raad (strafkamer) stellingen van RGN in dit verband aldus uit- Rv een deskundige te benoemen (een contra- Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. gelegd dat, zo al niet op 24 april 2009 een expertise te doen uitvoeren). P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar bindende overeenstemming tussen partijen straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij- tot stand was gekomen, dan toch in ieder Hoge Raad geval uit de briefwisseling van 29 maart en 1 Art. 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in april 2010 mag worden afgeleid dat A (als- zaken betreffende de ondertoezichtstelling nog) heeft ingestemd met de koopovereen- van minderjarigen, de ontheffing en ontzet- komst op de eerder overeengekomen voor- ting van het ouderlijk gezag, of de ontzetting waarden. Het hof is derhalve niet buiten de van de voogdij, op verzoek van een ouder en 2 september 2014, nr. 12/05350 grenzen van de rechtsstrijd getreden door te na overleg met die ouder een deskundige (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin oordelen dat ‘in ieder geval op 1 april 2010’ benoemt, mits dat mede tot de beslissing van Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan) een koopovereenkomst tot stand was geko- de zaak kan leiden en het belang van het kind (Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. men. De juistheid van dit oordeel is echter zich daartegen niet verzet. Met deze bepaling Spronken, strekkende tot vernietiging en mede afhankelijk van de betekenis die RGN is beoogd te bevorderen dat ouders van min- tot terugwijzing; adv. mr. M.C. van der Want, redelijkerwijs mocht toekennen aan de som- derjarigen een standpunt van de Raad voor Middelburg) matie van A van 29 maart 2010. In verband de Kinderbescherming in een zaak over een ECLI:NL:HR:2014:2573 met het slagen van onderdeel 1 dient dit na maatregel van jeugdbescherming die wezen- verwijzing opnieuw te worden onderzocht. lijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en Bewijs van opzet op telen hennep: onge- Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- het familie- en gezinsleven, desgewenst loofwaardige bewering van de verdachte komstig de conclusie van de A-G. gemotiveerd kunnen weerspreken (Kamer- dat hij het gedeelte van de loods waarin de stukken II 1993/94, 22487, 15 en 18; Hande- hennepkwekerijen zijn aangetroffen, aan lingen II 1993/94, p. 4135-4161). Een voldoen- een hem onbekende persoon heeft ver- de concreet en terzake dienend verzoek tot huurd. A-G: anders. 1639 megen. 1640 toepassing van art. 810a lid 2 Rv, dat feiten en 5 september 2014, nr. 13/06407 omstandigheden bevat die zich lenen voor (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. de een onderzoek door een deskundige, zal in Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; beginsel moeten worden toegewezen indien Inleiding: A-G mr. F.F. Langemeijer) de rechter geen feiten of omstandigheden Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort ECLI:NL:HR:2014:2632 aanwezig oordeelt op grond waarvan moet gezegd – opzettelijk heeft geteeld (in een worden aangenomen dat toewijzing van het pand aan de [a-straat]) een hoeveelheid van Ondertoezichtstelling. Verzoek om benoe- verzoek strijdig is met het belang van het in totaal 1090 hennepplanten, zijnde hennep ming van een deskundige. HR: Een vol- kind. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat een middel vermeld op de bij de Opiumwet doende concreet en terzake dienend ver- het zich op grond van de stukken en het ver- behorende lijst II. zoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv, handelde ter zitting voldoende voorgelicht De raadsman heeft ter terechtzitting in dat feiten en omstandigheden bevat die acht om een beslissing te nemen, respectieve- hoger beroep bepleit dat verdachte dient te zich lenen voor een onderzoek door een lijk dat de kwaliteit en de wijze van totstand- worden vrijgesproken nu verdachte niet wist deskundige, zal in beginsel moeten worden koming van het raadsrapport geen aanleiding dat er in de door hem gehuurde loods hen- toegewezen indien de rechter geen feiten of geven tot een nader onderzoek, heeft het mis- nepkwekerijen aanwezig waren. Verdachte omstandigheden aanwezig oordeelt op kend dat noch het een noch het ander de heeft - kort en zakelijk weergegeven - ver- grond waarvan moet worden aangenomen afwijzing van een verzoek op de voet van art. klaard dat hij het deel van de loods waarin dat toewijzing van het verzoek strijdig is 810a lid 2 Rv rechtvaardigt. Voor zover het de hennepkwekerijen zijn aangetroffen zon- met het belang van het kind. hof heeft geoordeeld dat een nader onder- der onderliggend schriftelijk contract aan zoek, zoals door de moeder verzocht, niet een derde heeft verhuurd wiens naam of (Opiumwet art. 3) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2195 Rechtspraak telefoonnummer hij niet weet. Verdachte eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het heeft aanvaard dat zij varkens hield zonder ontkent dat hij op enige manier betrokken is middel in zoverre niet noopt tot beantwoor- het vereiste varkensrecht. geweest bij de inrichting van de hennepkwe- ding van rechtsvragen in het belang van de kerijen of het telen van hennep. Hij ontkent rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. (Wet herstructurering varkenshouderij art. 15) en vervolgens in werking zijn van de hennep- A-G Spronken, onder meer: Inleiding: kwekerijen. 9. Het hof heeft geoordeeld dat betrokken- Verdachte (een rechtspersoon) is veroordeeld Het hof overweegt hieromtrent onder meer heid van een ander dan verdachte niet aan- omdat zij – kort gezegd – opzettelijk op een het volgende (opgenomen in r.o. 2.3 arrest nemelijk is geworden en dat het niet anders bedrijf met het mestnummer [0001] gelegen Hoge Raad). ‘Het hof hecht geen geloof aan kan zijn dan dat verdachte degene was die aan [a-straat 1] gemiddeld gedurende het jaar de enkele bewering van verdachte dat hij het opzettelijk de hennep teelde. Weliswaar kan 2003 2 631 en gedurende het jaar 2004 2 479 betreffende deel van de loods heeft verhuurd in beginsel worden gesteld dat de huurder varkens onderscheidenlijk fokzeugen, heeft aan een hem onbekende persoon en niets van een loods verantwoordelijk is voor het- gehouden, zijnde een groter aantal dan het heeft gemerkt van de inrichting en in het geen zich in die loods afspeelt1 en hecht het op dat bedrijf rustende varkensrecht onder- werking zijn van de hennepkwekerijen. Het hof kennelijk geen geloof aan verdachtes ver- scheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met dossier bevat ook geen enkel aanknopings- klaring over onderhuur van die loods, dat het grondgebonden deel van het varkens- punt dat de stelling van verdachte dat een neemt niet weg dat de gebezigde bewijsmid- recht onderscheidenlijk fokzeugenrecht. ander verantwoordelijk is voor de aangetrof- delen niet méér inhouden dan dat in een Namens de verdachte is ter terechtzitting in fen hennepkwekerijen, zou kunnen onder- door verdachte gehuurde loods een hennep- hoger beroep ten verweer betoogd dat zij bouwen. Verdachte heeft zijn verklaring op kwekerij is aangetroffen, zonder dat ook moet worden vrijgesproken van het haar ten geen enkele wijze voldoende geconcretiseerd maar één omstandigheid is gebleken waaruit laste gelegde, omdat enige vorm van opzet en verifieerbaar gemaakt. Uit de bewijsmid- kan worden afgeleid dat verdachte daarmee niet bewezen kan worden. Daartoe is aange- delen, waaruit blijkt dat verdachte de huur- enige bemoeienis had, laat staan dat hij voerd dat verdachte met ingang van 1 janua- der en gebruiker was van de loods waarin de degene was die opzettelijk de hennep teelde. ri 2003 de pacht van de stallen van [betrok- aangetroffen hennepplanten werden geteeld, Hierbij neem ik in aanmerking dat verdachte kene 1] en [betrokkene 2] heeft overgenomen zulks in samenhang bezien met hetgeen kennelijk geen sleutel van de afgetimmerde op basis van een verplichting aangegaan hiervoor is overwogen, leidt het hof af dat ruimte had en hij de politieagenten zelfs door [betrokkene 3] op een moment dat op het verdachte is geweest die opzettelijk de heeft geholpen de deur te forceren. basis van de tekst van het Besluit hardheids- hennepplanten heeft geteeld. Het hof ver- 10. Het middel klaagt terecht dat de bewe- gevallen erop vertrouwd mocht worden dat werpt het verweer.’ zenverklaring van feit 1 primair onvoldoende de pachters een varkensrecht toegekend zou- Het middel bevat onder meer de klacht dat met redenen is omkleed. den krijgen dat vervolgens in het kader van dat hij iets heeft gemerkt van het inrichten het hof de bewezenverklaring, voor zover de pachtoverdracht overgedragen kon wor- inhoudende dat de verdachte opzettelijk de den aan verdachte. hennepplanten heeft geteeld, ontoereikend 1. Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Jörg Het hof overweegt dienaangaande onder heeft gemotiveerd. voor HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8496 (niet meer als volgt: ‘Naar het oordeel van het hof gepubliceerd, HR 81RO). mocht verdachte er redelijkerwijs niet op ver- Hoge Raad, onder meer: 3.2. Het Hof heeft de bewering van de verdachte dat hij het gedeelte van de loods trouwen dat de pachters alsnog een varkens- 1641 recht toegekend zou worden dat aan haar overgedragen kon worden. De uitkomst van de procedure bij het College van beroep voor waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen, aan een hem onbekende persoon heeft 2 september 2014, nr. 13/01585 het bedrijfsleven was immers, zoals de verte- verhuurd, niet geloofwaardig geacht. Dat oor- (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin genwoordiger van verdachte ook verklaarde, deel is, in aanmerking genomen hetgeen het Lohman, en H.A.G. Splinter-van Kan) nog ongewis, terwijl verdachte aan de enkele Hof daartoe heeft overwogen als weergege- (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, omstandigheid dat zij op basis van de tekst ven in 2.3, niet onbegrijpelijk en leent zich strekkende tot vernietiging en tot terugwij- van het Besluit hardheidsgevallen meende niet voor verdere toetsing in cassatie. zing dan wel verwijzing; adv. mr. Th.J.H.M. dat de pachters een varkensrecht toegekend Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijs- Linssen, Tilburg) zouden krijgen, redelijkerwijs niet dat ver- middelen voorts vastgesteld dat de verdachte ECLI:NL:HR:2014:2574 trouwen kon ontlenen. Immers, er zal in zijn algemeenheid slechts sprake zijn van een de huurder en sinds september 2009 de gebruiker is van de loods waarin zich de Opzet op het houden van meer varkens/ procedure bij het College van beroep voor ruimte met de hennepkwekerijen bevond fokzeugen dan het op dat bedrijf rustende het bedrijfsleven na een negatieve beslissing met planten die, toen de opsporingsambte- varkensrecht/fokzeugenrecht toeliet: het van een bestuursorgaan. Verdachte heeft naren op 16 oktober 2009 die ruimte binnen- enkele feit dat de verdachte niet erop aldus door varkens te houden alvorens door gingen, drie weken (ruimte I en ruimte III) mocht vertrouwen dat de pachters alsnog het College van beroep voor het bedrijfsleven respectievelijk een week (ruimte II) oud een varkensrecht toegekend zou worden uitspraak was gedaan in de procedure voor waren. Uit die feiten en omstandigheden dat aan verdachte overgedragen kon wor- het verkrijgen dan wel toegekend krijgen van heeft het Hof het daderschap van de verdach- den nu de uitkomst van de procedure bij varkensrechten bewust de aanmerkelijke te met betrekking tot het opzettelijk telen het College van Beroep voor het bedrijfsle- kans aanvaard dat zij varkens zou houden van die hennepplanten, kunnen afleiden. De ven nog ongewis was, sluit niet uit dat zij zonder dat de varkensrechten aanwezig klacht is ongegrond. dat vertrouwen wel had. Aldus sprake van waren. […] Het hof verwerpt het verweer.’ 3.3. Ook voor het overige kan het middel niet ontoereikend gemotiveerd oordeel dat de Het middel klaagt over de motivering van tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, verdachte bewust de aanmerkelijke kans het bewezenverklaarde opzet. 2196 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Rechtspraak Hoge Raad, onder meer: ste lid, van de Wom beperkingen gesteld aan niet langer het karakter van een betoging 3.3. Het Hof heeft overwogen dat de verdach- de betoging op het Malieveld, (…). draagt in de zin van artikel 9, eerste lid, van te ‘er redelijkerwijs niet op [mocht] vertrou- Bij het besluit van 22 februari 2012 heeft de de Gw en van de Wom. wen’ dat de pachters alsnog een varkensrecht burgemeester de voortzetting van het tot (…) toegekend zou worden dat aan haar overge- permanent verblijf geworden kampement 5.3. De rechtbank heeft gelet op het voreno- dragen kon worden nu de uitkomst van de van Occupy Den Haag op grond van artikel 2 verwogene echter ten onrechte niet onder- procedure bij het College van beroep voor en artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, kend dat de burgemeester, die zich ook op het bedrijfsleven ‘nog ongewis’ was. Het enke- van de Wom met ingang van 29 februari het standpunt stelde dat zich niet langer een le feit dat de verdachte dat vertrouwen niet 2012 verboden. Hij heeft hieraan ten grond- manifestatie in de vorm van een betoging mocht hebben, sluit niet uit dat zij dat ver- slag gelegd dat het verblijf op het Malieveld voordeed, ten onrechte de Wom niettemin trouwen wel had, mede in aanmerking geno- een meer permanente vorm heeft aangeno- nog van toepassing heeft geacht. Nu het men dat nog niet vaststond dat de uitkomst men en niet langer een manifestatie is als kampement het karakter van een betoging van de lopende procedure ongunstig voor bedoeld in de Wom. Voorts heeft de burge- als bedoeld in artikel 9 van de Gw en de haar zou zijn. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel meester daaraan ten grondslag gelegd dat Wom had verloren, was immers geen sprake dat de verdachte bewust de aanmerkelijke het kampement ter bestrijding en voorko- meer van een manifestatie waarop de Wom kans heeft aanvaard dat zij varkens hield ming van wanordelijkheden moet worden van toepassing was. Het besluit van 10 zonder het vereiste varkensrecht ontoerei- beëindigd. (…) augustus 2012, waarbij het besluit van 22 kend gemotiveerd. Bij de besluiten van 10 augustus 2012 heeft februari 2012 is gehandhaafd, komt reeds 3.4. Het middel slaagt. de burgemeester de besluiten van 21 decem- hierom voor vernietiging in aanmerking. ber 2011 en 22 februari 2012 gehandhaafd. (…) (…) 7. Ter zitting heeft de burgemeester te ken- Raad van State 5.2. Hoewel een manifestatie in de vorm van nen gegeven dat indien de Wom niet van Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. een kampement gericht op het uiten van een toepassing zou zijn, hij zijn in artikel 172, Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam visie op politiek of maatschappelijk gebied in derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bij de directie bestuursrechtspraak van de beginsel kan worden aangemerkt als een bevoegdheid had kunnen gebruiken om het Raad van State. Volledige versies van deze betoging in de zin van artikel 9, eerste lid, kampement te beëindigen. Ingevolge dat uitspraken zijn te vinden op www.raad- van de Gw en van de Wom, heeft de recht- artikel is de burgemeester bevoegd bij versto- vanstate.nl. bank met juistheid overwogen dat de burge- ring van de openbare orde of bij ernstige meester zich terecht op het standpunt heeft vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen gesteld dat het kampement ten tijde van het te geven die hij noodzakelijk acht voor de besluit van 22 februari 2012 het karakter van handhaving van de openbare orde. (…) een betoging had verloren. De rechtbank 8. Uit het besluit van 10 augustus 2012 volgt 27 augustus 2014, nr. 201302545/1/A3 heeft hierbij terecht in aanmerking geno- dat het kampement incidenten aantrok. Uit (Mrs. Slump, Vermeulen, Steendijk) men, dat naarmate de tijd vorderde de het bij het besluit van 22 februari 2012 ECLI:NL:RVS:2014:3174 nadruk van de manifestatie steeds sterker is gevoegde overzicht van incidenten is daar- komen te liggen op het opzetten en in stand naast af te leiden, dat de personen die op het Kampement Occupy Den Haag had karak- houden van een voortdurend en permanent kampement verbleven het door hen bezette ter betoging verloren. Derhalve is voortzet- verblijf door middel van het plaatsen van deel van het Malieveld steeds meer als eigen ting kampement ten onrechte op grond van bouwsels en tenten met allerlei al dan niet terrein gingen beschouwen waartoe zij de WOM verboden. Wel mocht krachtens art. daaraan gerelateerde extra voorzieningen. politie geen toegang wilden verschaffen. 172 lid 3 Gemw beëindiging kampement Daarmee is het in het openbaar uiten van Bovendien had het kampement geen duide- worden bevolen. gedachten, gevoelens en overtuigingen lijke organisatie en was er geen vast aan- steeds verder op de achtergrond geraakt. Ter spreekpunt. Verder volgt uit dit besluit dat er (Grondwet (Gw) art. 9; Wet openbare zitting bij de rechtbank hebben [appellanten] vanaf november 2011 - tegen de gemaakte manifestaties (WOM) art. 2, 5; Gemeentewet bovendien erkend dat de energie en tijd die afspraken in - steeds grotere objecten bij het (Gemw) art. 172) werd besteed aan andere zaken, zoals het kampement werden geplaatst, waardoor het voeren van procedures gericht op behoud en kampement onoverzichtelijk werd. Daarnaast Uitspraak op het hoger beroep van: [appel- uitbreiding van het kampement, ten koste is werd geprobeerd water- en elektravoorzienin- lanten], vs. de uitspraak van Rechtbank Den gegaan van het publiekelijk presenteren van gen aan te leggen, open vuur en gasbranders Haag van 13 februari 2013 in zaken nrs. hun opvattingen. Voorts wordt in aanmer- in te zetten en een tractor met bouwkeet te 12/9180 en 12/9208 in het geding tussen: king genomen dat [appellanten] ruim vier plaatsen; de burgemeester heeft de tractor en [appellanten] en de burgemeester van Den maanden de tijd hebben gehad hun menin- bouwkeet door de politie laten verwijderen. Haag. gen en standpunten aan het publiek bij wege Daarbij komt dat de permanente bezetting van een kampement kenbaar te maken en zij het gebruik van deze openbare plaats door (…) nooit een einddatum voor de manifestatie anderen onmogelijk maakte. Gelet hierop 2. Op 10 oktober 2011 heeft [belanghebben- hebben willen stellen. Met de rechtbank is de heeft de burgemeester zich in redelijkheid op de] de burgemeester kennis gegeven van een Afdeling van oordeel dat het voor langere en het standpunt kunnen stellen dat zich een betoging, uitgaande van het samenwerkings- potentieel onbeperkte duur bezetten van de verstoring van de openbare orde voordeed, verband genaamd ‘Occupy Den Haag’, die publieke ruimte met een kampement als zodat hij in het kader van de handhaving van vanaf 15 oktober 2011 zal plaatsvinden. (…) thans aan de orde, waarbij daarenboven de de openbare orde als bedoeld in artikel 172, Bij het besluit van 21 december 2011 heeft hoedanigheid van een gemeenschappelijke derde lid, van de Gemeentewet het bevel had de burgemeester op grond van artikel 5, eer- meningsuiting op de achtergrond is geraakt, mogen geven het kampement per 28 februa- 1642 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2197 Rechtspraak ri 2012 te beëindigen. Toepassing van die of haar uitkering in dat geval terecht wordt zijn moeder. Het gezinsleven met de vader bevoegdheid en vermelding van de juiste beëindigd. Zij zou dan alle schepen achter kan onvoldoende worden uitgeoefend door- wettelijke grondslag zou derhalve niet tot zich moeten verbranden. Anders is geen dat deze geen toegang tot Nederland heeft. een inhoudelijk ander besluit hebben geleid sprake van het verleggen van haar woon- Door de intrekking van de WAO-uitkering dan het besluit van 10 augustus 2012, waar- plaats. van appellante wordt een gezinsleven in bij het besluit van 22 februari 2012 is 4.3. Nu de brief van 21 september 2010 op Senegal onmogelijk gemaakt, aldus de gehandhaafd. Gelet hierop zal de Afdeling één lijn moet worden gesteld met een gemachtigde van appellante. bepalen dat de rechtsgevolgen van het ver- besluit, moet worden vastgesteld dat de 5.4.2. Zoals de Raad al bij herhaling heeft over- nietigde besluit van 10 augustus 2012 geheel rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat wogen, merkt het EHRM als ‘the very essence’ in stand blijven. het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden van het EVRM aan, respect voor menselijke (…) verklaard. De aangevallen uitspraak moet waardigheid en menselijke vrijheid. Het in derhalve worden vernietigd. artikel 8 van het EVRM besloten liggende 5.1. Teneinde tot een definitieve beslechting recht op respect voor het privéleven en Centrale Raad van Beroep van het geschil te komen, overweegt de Raad gezinsleven van een persoon omvat mede de Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. met betrekking tot de inhoudelijke kant van fysieke en psychische integriteit van die per- van der Ham, vice-president van de Centrale het geschil het volgende. soon en is er primair op gericht, zonder Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd 5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat toe- inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van Wetenschappelijk bureau van de Centrale passing van het nationale recht bij verhui- de persoonlijkheid van elke persoon in zijn Raad van Beroep. zing naar Senegal zal leiden tot de intrekking betrekkingen tot anderen te waarborgen, als- van appellantes uitkering op grond van de mede het gezinsleven te beschermen. Het arti- WAO. kel beoogt niet alleen de staten tot onthou- 5.3.1. Namens appellante is in de eerste ding van inmenging te dwingen, maar kan plaats een beroep gedaan op artikel 1 van onder omstandigheden ook inherente positie- 29 augustus 2014, nr. 12/5607 WAO het Eerste Protocol. In dit verband is van ve verplichtingen meebrengen die noodzake- (Mrs. Van der Kade, De Vries, Damen) belang dat - zoals in het bestreden besluit is lijk zijn voor een effectieve waarborg van het ECLI:NL:CRVB:2014:2889 vermeld - per 1 januari 2000 de Wet beper- recht op privéleven en bescherming van het king export uitkeringen in werking is getre- gezinsleven. Daarbij hebben kinderen en De mededeling dat de uitkering bij verhui- den. Per die datum is middels de Wijzigings- andere kwetsbare personen in het bijzonder zing naar Senegal wordt ingetrokken is wet beperking export uitkeringen artikel 43b recht op bescherming. Het EHRM heeft meer- gelijk te stellen met een besluit. De intrek- in de WAO ingevoegd en is artikel 20 van die dere malen geoordeeld dat artikel 8 van het king van de uitkering is niet in strijd met wet, waarnaar in artikel 43b wordt verwezen, EVRM ook relevant is in zaken die betrekking diverse verdragsbepalingen. gewijzigd. In artikel 43b is bepaald dat de hebben op de besteding van publieke midde- arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt inge- len. Daarbij is wel van belang dat in een der- (Awb art. 1:3; WAO art. 43b; EVRM art. 8; trokken indien de verzekerde niet meer in gelijk geval aan de Staat een extra ruime ‘mar- Eerste Protocol bij het EVRM art. 1; ESH art. Nederland woont, behoudens de in artikel 20 gin of appreciation’ toekomt. 12 aanhef lid vier onder a; IVESCR art. 9) opgenomen uitzondering dat de betrokkene 5.4.3. Ten tijde dat appellante in Nederland woont in een land waarin op grond van een woonachtig was, stond niets aan een normaal verdrag of een besluit van een volkenrechte- gezinsleven van haar met haar zoon in de lijke organisatie recht op een arbeidsonge- weg. Nu zij met behoud van haar uitkering Overwegingen schiktheidsuitkering kan bestaan. naar Spanje is verhuisd, is hierin geen wijzi- 4.1. Met betrekking tot de ontvankelijkheid 5.3.2. Aan appellante is per 15 november ging gekomen. Vanaf de geboorte van de van het bezwaar oordeelt de Raad als volgt. 2006 een WAO-uitkering toegekend. Deze zoon in 2003 tot appellantes verzoek van 31 4.2. Appellante heeft aan het Uwv toestem- uitkering kan worden aangemerkt als eigen- augustus 2010 om haar uitkering te mogen ming gevraagd om op 1 augustus 2011 met dom in de zin van artikel 1 van het Eerste exporteren, heeft geen dan wel een zeer behoud van haar uitkering in Senegal te Protocol. Dit eigendom omvat evenwel niet beperkt gezinsleven tussen de zoon en zijn gaan wonen. In de brief van het Uwv van 21 meer dan aan appellante op die datum is vader plaatsgevonden. Niet valt in te zien dat september 2010 is haar meegedeeld dat de toegekend, te weten een uitkering waarvoor op grond van artikel 8 van het EVRM op (een uitkering bij verhuizing op 1 augustus 2011 onder andere de voorwaarde geldt dat zij in orgaan van) de Staat de positieve verplich- naar Senegal zal worden beëindigd. Deze Nederland dan wel in - kort gezegd - een ver- ting zou rusten door middel van export van mededeling heeft geen voorlopig en alge- dragsland woonachtig is. Op dit eigendom is appellantes uitkering gezinsleven tussen de meen karakter en is niet aan te merken als met het bestreden besluit geen inbreuk zoon en zijn vader mogelijk te maken. Het het verstrekken van informatie. Er wordt zon- gemaakt. Verwezen wordt naar het arrest van niet aannemen van een dergelijke positieve der voorbehoud een oordeel gegeven over de het Europees Hof voor de Rechten van de verplichting gaat de ‘margin of appreciation’ toepassing van een wettelijk voorschrift in Mens (EHRM) van 10 november 2009, Bladh van de staat niet te buiten. een concrete situatie. Dat is aan te merken vs. Zweden, nr. 46125/06. 5.4.4. Ook het beroep op artikel 8 van het als een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit 5.3.3. Het beroep op artikel 1 van het Eerste EVRM kan derhalve niet slagen. bestuurlijke rechtsoordeel moet in de voor- Protocol kan daarom niet slagen. 5.5.1. Namens appellante is voorts een liggende situatie op één lijn worden gesteld 5.4.1. Namens appellante is voorts een beroep gedaan op artikel 12, aanhef en lid 4, met een besluit in de zin van artikel 1:3 van beroep gedaan op het in artikel 8 van het van het ESH en artikel 9 van het IVESCR. Vol- de Awb, nu het voor appellante onevenredig EVRM neergelegde recht op gezinsleven. gens eerstgenoemde bepaling verplichten bezwarend is om naar Senegal te verhuizen Daarbij is erop gewezen dat haar zoon recht partijen bij het ESH zich stappen te onderne- alvorens zij in rechte beoordeeld kan krijgen heeft op gezinsleven met zowel zijn vader als men teneinde een gelijke behandeling van 1643 (….) 2198 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Rechtspraak onderdanen van verdragspartijen en eigen (Regeling GLB-inkomenssteun 2006 art. 28, veerd bestreden. onderdanen te waarborgen, met inbegrip van 29, 34; Awb art. 3:9, 7:12) Appellanten hebben volgens verweerder onvoldoende onderbouwd dat er, door zowel het behoud van uitkeringen ongeacht verplaatsingen van de beschermde personen Subsidie voor duurzame (patio)stal. opfok als afmest binnen de patio uit te voe- tussen de grondgebieden van verdragspartij- Advies van adviescommissie. ren, sprake is van een meer dan gemiddeld en. In artikel 9 van het IVESCR is neergelegd Zorgvuldigheid. Motivering. duurzaam huisvestingssysteem. Volgens verweerder is voorts niet gebleken dat de com- dat de staten die partij zijn bij dit verdrag, het recht van ieder op sociale zekerheid Appellanten vs. de Staatssecretaris van missie zich heeft gebaseerd op onjuiste gege- erkennen, daarbij inbegrepen sociale verze- Economische Zaken, verweerder vens en dat er onjuiste feiten of gegevens in het beoordelingsmemorandum van de com- kering. 5.5.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten missie staan. in zijn uitspraak van 1 november 2007 van 11 mei 2012 de aanvragen van appellan- Het College overweegt dat verweerder in bei- (ECLI:NL:CRVB:2007:BB7475), kan artikel 12, ten om steun (subsidie) bij investering in een de zaken mag uitgaan van het advies van de aanhef, vierde lid, aanhef en onder a, van het integraal duurzame stal op grond van de deskundigencommissie, nadat hij zich ervan ESH, niet worden aangemerkt als een ‘eenie- Regeling GLB inkomenssteun 2006 (de Rege- heeft vergewist dat dit advies op zorgvuldige der verbindende bepaling’ als bedoeld in arti- ling) afgewezen en vervolgens hun bezwaren wijze tot stand is gekomen. Naar het oordeel kel 94 van de Grondwet. Gelet op de bewoor- daartegen ongegrond verklaard. van het College is verweerder hierin tekortge- dingen en strekking van deze bepaling is Appellanten hebben hiertegen beroep bij het schoten. daarin veeleer sprake van een algemeen College ingesteld. Het beoordelingsmemorandum biedt geformuleerde sociale doelstelling, tot het Op grond van de Regeling kan op aanvraag immers geen inzicht in de afwegingen die de nastreven en verwezenlijken waarvan in hun steun worden verstrekt aan onder meer hou- deskundigen hebben gemaakt bij de toeken- regelgeving de verdragsstaten zich hebben ders van pluimvee voor de bouw van een ning van de scores op de hier aan de orde verbonden, dan van een door die verdragssta- integraal duurzame stal of houderijsysteem. zijnde aspecten (dierenwelzijn, milieu, ten erkend recht, waarop de burgers zich in Hieronder wordt verstaan: een stal of houde- arbeidsomstandigheden, diergezondheid, hun nationale rechtsorde zonder meer kun- rijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke marktintroductie, economische haalbaarheid nen beroepen. Met betrekking tot artikel 9 normen op het gebied van dierenwelzijn en en technisch perspectief). Ter zitting heeft van het IVESCR moet hetzelfde worden over- minimaal voldoet aan wettelijke normen op verweerder aangevoerd dat het in het beoor- wogen. de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, delingsmemorandum genoemde aspect ‘per- 5.5.3. Dit neemt niet weg dat genoemde landschappelijke inpasbaarheid en arbeids- spectief’ moet worden opgevat als ‘maat- bepalingen in zoverre een rol kunnen spelen omstandigheden. Per jaar geldt een subsi- schappelijk perspectief’ (omdat dit type dat nationale bepalingen in het licht van dieplafond. Een door verweerder ingestelde huisvesting geen vrije uitloop kent). Het Col- deze door de staat op zich genomen verplich- commissie brengt advies uit over de onderde- lege vindt hiervoor echter geen aanknopings- tingen moet worden uitgelegd. Niet valt in te len van het investeringsplan en de rangschik- punten. zien dat dit er in het voorliggende geval toe king van de aanvragen. De als hoogste Het College is verder van oordeel dat de zou moeten leiden dat aan appellante, in gerangschikte aanvragen worden het eerste bestreden besluiten in strijd met artikel 7:12 weerwil van het bepaalde in artikel 43b van gehonoreerd en aanvragen waarvoor geen van de Awb niet berusten op een deugdelijke de WAO, bij verhuizing naar Senegal een geld meer beschikbaar is, worden afgewezen. motivering. Verweerder is ten onrechte niet WAO-uitkering zou toekomen. Ter motivering van de afwijzing van de subsi- ingegaan op hetgeen appellanten in hun 5.5.4. Ook het beroep op artikel 12, aanhef en dieaanvragen heeft verweerder erop gewezen bezwaar ten aanzien van de aspecten milieu lid 4, van het ESH en artikel 9 van het IVESCR dat het subsidiebudget voor 2012 onvoldoen- en technische en economische haalbaarheid kan derhalve niet slagen. de is om alle aanvragen die aan de voorwaar- naar voren hebben gebracht. 5.6. Het onder 5.2 tot en met 5.5.4 overwoge- den voldoen goed te keuren en dat de aan- Volgt: gegrond verklaring van de beroepen ne leidt tot het oordeel dat het beroep tegen vragen van appellanten door de commissie en vernietiging van de bestreden besluiten. het bestreden besluit ongegrond moet wor- op basis van de beoordelingscriteria, te laag Verweerder zal nieuwe besluiten moeten den verklaard. Doende wat de rechtbank had zijn gerangschikt om voor subsidie in aan- nemen met inachtneming van de uitspraak. behoren te doen, zal de Raad daartoe over- merking te komen. Het College stelt hiervoor een termijn van gaan. Appellanten stellen beroep in bij het College acht weken na de datum van de uitspraak. en voeren aan dat de beoordeling door de Hierbij merkt het College het volgende op. De commissie van hun aanvragen onzorgvuldig uiterste realisatiedatum in het kader van de College van Beroep voor het bedrijfsleven is geweest. Bij een juiste waardering van het subsidie is 28 februari 2014. Ten tijde van type patiostal waarin zij willen investeren, deze uitspraak is die datum reeds verstreken. Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. zouden hun projecten wel in aanmerking De gemachtigde van verweerder heeft ter J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en zijn gekomen voor subsidie. In bezwaar heb- zitting van het College toegelicht dat het ver- mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi- ben appellanten uiteen gezet waarom de toe- strijken van deze datum als zodanig niet teur bij het College. gekende scores op het gebied van dierenwel- betekent dat aan appellanten geen subsidie zijn, diergezondheid en milieu geen recht meer kan worden toegekend. 1644 doen aan de kwaliteit van het patiosysteem en hebben zij het oordeel van de commissie dat het systeem op economisch en technisch 1 mei 2014, nrs. 12/1000 en 12/1001 perspectief onvoldoende scoort (in vergelij- Mrs. Schukking, Munsterman, Van der Beek king met andere aanvragen is hier de helft ECLI:NL:CBB:2014:166 van het aantal punten toegekend), gemoti- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2199 Rechtspraak 1645 den de containers geopend en volgt behande- genomen om verder te toetsen of in dit geval ling voordat zij de kassen verlaten. aan het Besluit werd voldaan, moet zij, aldus 1 mei 2014, nr. 13/45 Op 22 januari 2011 is de Regeling van het College, geacht worden daartoe onver- (Mrs. Aerts, Munsterman, Schukking) rechtswege vervallen en op 1 mei 2011 is plicht te zijn overgegaan. Gezien de strekking ECLI:NL:CBB:2014:172 het Warenwetbesluit Lucky Bamboo, Stb. van het handhavingsverzoek, maakte die 2011, 196, (hierna: het Warenwetbesluit) in vraag immers geen onderdeel uit van het Verzoek handhaving importverbod. werking getreden. In het Besluit komt het geschil. Motivering. verbod om Lucky Bamboo vrij van tijger- Volgt bevestiging van de aangevallen uit- muggen te verhandelen niet meer voor en spraak met verbetering van gronden. (Tijdelijke Warenwetregeling productvoor- is – kort gezegd – voorgeschreven dat de schriften Lucky Bamboo, hierna: de Regeling eerste opening van de container in Neder- (vervallen op 22 januari 2011)). land in een afgescheiden ruimte geschiedt 1646 en een afdoende behandeling met een bioHoger beroep tegen de uitspraak van de cide plaatsvindt voor de plant die ruimte 28 mei 2014, nr. 10/141 rechtbank Rotterdam met kenmerk 11/867 verlaat. ECLI:NL:CBB:2014:213 in het geding tussen de Vereniging ‘plat- De rechtbank verklaart het beroep van appel- form Stop invasieve exoten’ en de Minister lante opnieuw gegrond. De minister heeft van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onvoldoende gemotiveerd waarom hij op (VWS) grond van de Regeling heeft afgezien van (Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Rege- handhaving. Omdat de Regeling inmiddels ling); Besluit gebruik meststoffen art. 4b; Ver- Appellante heeft op 17 april 2009 een ver- vervallen is, beziet de rechtbank of er aanlei- ordening (EG) nr. 796/2004 art. 65; Verorde- zoek gedaan tot handhaving van de Rege- ding is de rechtsgevolgen van het besluit in ning (EG) nr. 73/2009 art. 23; Verordening ling in verband met het verbod van invoer stand te laten. Zij beantwoordt deze vraag (EG) nr. 796/2004 artikel 67 lid 1; Awb art. 5:2 van tijgermuggen op Lucky Bamboo. Het bevestigend. Zij gaat voorts in op de vraag of lid 1 onder c) verzoek was gericht tegen twee bedrijven en aan de nieuwe regeling is voldaan. Appellan- tegen andere bedrijven voor zover op basis te voert in hoger beroep tegen de uitspraak Appellant vs. de Staatssecretaris van van de meest actuele (vangst)gegevens van aan dat de minister ook op grond van de Economische Zaken, verweerder de Plantenziektenkundige Dienst zou blij- nieuwe Regeling (het Warenwetbesluit) had ken dat naast deze twee bedrijven nog ande- moeten handhaven, omdat er tijgermuggen Beroep na een ongegrond verklaard bezwaar re importbedrijven na de inwerkingtreding zijn gevangen in de kassen en deze dus blijk- tegen een op grond van de Regeling GLB- van de Regeling tijgermuggen hebben inge- baar uit de afgescheiden ruimte in de vallen inkomenssteun 2006 (de Regeling) opgelegde voerd. in de kassen zijn gevlogen. Appellante ver- randvoorwaardenkorting van 20% op de aan De minister heeft het verzoek afgewezen op zoekt het College de minister op te dragen appellant voor het jaar 2008 te verlenen de grond dat uit het feit dat bij enkele handhavend op te treden tegen Lucky Bam- rechtstreekse betalingen, in verband met importbedrijven tijgermuggen zijn aange- boo bedrijven waar tijgermuggen in de con- niet-naleving van het Besluit gebruik mest- troffen nog niet blijkt dat in strijd met de trolevallen worden gevonden. De minister stoffen neergelegde verbod om op grasland Regeling is gehandeld. Het tegen deze beslis- stelt hier tegenover dat het om een inspan- de graszode te vernietigen. De korting op sing ingediende bezwaar verklaart de minis- ningsverplichting gaat. grond van de Regelling bedraagt in geval van ter ongegrond. Het College overweegt dat de rechtbank het opzet 20%, anders 3%. Verweerder verwijt Appellante stelt beroep bij de rechtbank in. (tweede) bestreden besluit van de Minister appellant opzet. Na de behandeling van het De rechtbank verklaart dit beroep gegrond, terecht heeft vernietigd. Het overweegt dat beroep ter zitting door het College is het vernietigt de beslissing op bezwaar en appellante bij haar inleidend verzoek uitslui- onderzoek heropend en zijn partijen in de bepaalt dat de minister met inachtneming tend om handhaving van het importverbod gelegenheid gesteld om te reageren op het van de uitspraak opnieuw op het bezwaar heeft gevraagd. Appellante heeft dat ter zit- arrest van het Hof van Justitie van de Europe- beslist. Voor zover hier van belang overweegt ting van het College bevestigd. De rechtbank se Unie van 27 februari 2014, C-396/12. de rechtbank daarbij dat uit artikel 3, eerste zag zich ten tijde van de aangevallen uit- De aangevraagde betalingen zien op het jaar lid, aanhef en onder a, van de Regeling blijkt spraak gesteld voor de situatie dat de minis- 2008. De Algemene inspectiedienst (hierna: dat Lucky Bamboo al bij het importeren vrij ter de afwijzing van het verzoek om handha- AID) heeft op 9 december 2008 geconsta- van tijgermuggen moet zijn. De minister ving opnieuw niet deugdelijk had teerd dat rond 10 september 2008, dus bui- heeft naar het oordeel van de rechtbank, gemotiveerd, maar dat het verbod om te han- ten de toegestane periode, op een perceel gelet op de bedoeling van de Regeling, onvol- delen in strijd met het voorschrift om Lucky aan de [adres] te [plaats] de graszode was doende gemotiveerd waarom hij niet over- Bamboo vrij van tijgermuggen te verhande- vernietigd in opdracht van de eigenaar van gaat tot handhaving len waaronder ook import moet worden ver- dit perceel. Appellant had dit perceel tot 1 Bij besluit van 17 januari 2011 verklaart de staan – waar het geschil om draaide – niet september 2008 in gebruik. minister het bezwaar van appellante opnieuw meer bestond. Het vervolgens in werking Appellant voert aan dat hij ten onrechte niet ongegrond. Daartoe overweegt hij dat er juri- getreden Besluit voorzag niet meer in een is gewezen op het ook bij het opleggen van disch gezien geen reden is om niet te handha- dergelijk importverbod. Het College conclu- bestuurlijke sancties geldende zwijgrecht. ven, maar dat handhaving vóór het moment deert dat de rechtbank niet anders kon dan Ook kan, aldus appellant, geen bestuurlijke dat de behandelde planten de kassen verlaten na de vernietiging van het bestreden besluit boete worden opgelegd voor zover de overtre- naar zijn mening niet effectief is. De planten te bepalen dat de rechtsgevolgen ervan in ding niet aan de overtreder kan worden ver- komen in gesloten containers aan en worden stand worden gelaten. weten. De overtreding is begaan door een aangevoerd in de gesloten kassen. Daar wor- Voor zover de rechtbank het op zich heeft loonwerker in opdracht van de nieuwe eige- 2200 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Overtreding; opzet, zwijgrecht, cautie? Rechtspraak naar van het perceel. Appellant staat hier doel voor ogen heeft – de mogelijkheid dat van 3% op te leggen. geheel buiten en draagt geen schuld aan de die niet-naleving zich voordoet, aanvaardt. Hieraan doet niet af dat appellant de overtre- overtreding. Appellant en de loonwerker hebben ten over- ding niet zelf heeft begaan. Volgens het Het College overweegt dat niet in geschil is staan van de AID verklaard dat zij het hier arrest van het Hof van Justitie van de Europe- dat op het in het AID-rapport omschreven aan de orde zijnde verbod niet kenden en se Unie van 13 december 2012 (C-11/12) perceel grasland de graszode is vernietigd zich niet bewust waren van het feit dat zij moet artikel 23 van Verordening (EG) nr. buiten de daarvoor toegestane periode. Ver- een overtreding begingen. Onder deze 73/2009 immers zo worden uitgelegd dat weerder kon dus overgaan tot een verlaging omstandigheden kan naar het oordeel van niet-naleving van de voorschriften inzake de van rechtstreekse betalingen waaronder de het College niet worden gezegd dat zij de met randvoorwaarden door de persoon aan of bedrijfstoeslag. Het College volgt verweerder de randvoorwaarde strijdige toestand hebben door wie de landbouwgrond is overgedragen, niet in zijn betoog dat appellant opzettelijk beoogd dan wel aanvaard. naar aanleiding waarvan het totaalbedrag heeft gehandeld in strijd met het verbod op Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van de rechtstreekse betalingen wordt ver- het vernietigen van graszoden. Nog afgezien komt voor vernietiging in aanmerking. Ver- laagd of uitgesloten, volledig moet worden van de beleidscriteria die verweerder daar- weerder had moeten volstaan met een rand- toegerekend aan de landbouwer die de steun- voor hanteert, vindt het College daarvoor voorwaardenkorting van (in beginsel) 3% in aanvraag heeft ingediend, in dit geval appel- onvoldoende aanknopingspunten, in voor- verband met de vaststaande overtreding van lant. noemde uitspraak van het Hof van Justitie artikel 4b, eerste lid, van het Besluit gebruik Het betoog dat verweerder appellant had waarin het begrip ‘opzettelijke niet-naleving’ meststoffen. Het College ziet geen grond voor moeten wijzen op zijn recht om te zwijgen zo wordt uitgelegd dat daarvoor sprake moet het oordeel dat verweerder in afwijking daar- slaagt niet. Het Hof van Justitie van de Euro- zijn van een inbreuk op de voorschriften van een lagere korting had dienen op te leg- pese Unie heeft reeds herhaaldelijk overwo- inzake randvoorwaarden die is gepleegd door gen, dan wel met een waarschuwing had die- gen dat een subsidiekorting als hier aan de een steunontvanger die een toestand van nen te volstaan. Daarom zal het College zelf orde geen bestraffende sanctie is als bedoeld niet-overeenstemming met deze randvoor- in de zaak voorzien door aan appellant voor in artikel 5:2, eerste lid, onder c, Awb. waarden beoogt of die – zonder dat hij dit het jaar 2008 een randvoorwaardenkorting AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen en een naschrift binnen de 300 woorden. geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs bij voorkeur in de tekst zelf. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2201 1647 Boeken Het enquêterecht in rechtsvergelijkend perspectief Nederland, Curaçao, Aruba, de BESeilanden, St. Maarten en Suriname Het enquêterecht is in een periode van 122 jaar uitgegroeid van een bescheiden voorstel naar een uiterst adequaat intstrument om misstanden binnen rechtspersonen mee te beslechten. Dit boek beschrijft de geschiedenis en de huidige stand van het Nederlandse enquêterecht. Tevens wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van het enquêterecht in andere, al dan niet voormalige, (ei)landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden, in het bijzonder het sinds 1 januari 2012 en 1 april 2014 in werking getreden enquêterecht in Curaçao, respectievelijk Sint-Maarten. De voorfase, de eerste fase en de tweede fase van het Nederlandse enquêterecht komen - in rechtsvergelijkend perspectief - uitgebreid aan de orde. R.P. Jager Uitgeverij Paris 2014, 202 p., € 37,50 ISBN 978 94 6251 024 1 Wet & Geschiedenis Wet Clawback Parlementaire geschiedenis bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van excessieve bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers Op 1 januari 2014 trad de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers (‘Wet Clawback’) in werking. Het doel van de Wet Clawback is om ondernemingen in staat te stellen buitensporige bonussen aan te passen of terug te vorderen. Ook bevat de wet de verplichting om in overnamesituaties een waardestijging van aandelen en opties van bestuurders van beursvennootschappen in te houden. Bijzonder van de Wet Clawback is dat deze niet alleen op financiële ondernemingen ziet, maar op alle nv’s. Deze Wet & Geschiedenisbundel geeft chronologisch per wets- 2202 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 artikel de parlementaire geschiedenis weer van de totstandkoming van de Wet Clawback. Tevens bevat het boek de parlementaire voorgeschiedenis die heeft geleid tot de totstandkoming van het wetsvoorstel. G.M.T.J. Raaijkmakers, E.H.F. Haantjes (red.) Boom Juridische uitgevers 2014, 443 p., € 95 ISBN 978 90 8974 913 0 The EU Services Directives: Law or simply policy? The objective of the EU Services Directive is to realise the internal market for services which is of great importance to the EU and its Member States in respect of facilitating jobs and economic growth. This goal is difficult to achieve without also issues of national social policy, closely related to the welfare state, being affected. This has led to the EU Services Directive exhibiting distinctive features and functions, introducing unique implementation and evaluation procedures and mechanisms to be used by, and within, the Member States. Thus, the Services Directive’s characteristics have raised numerous legal questions essential for its full understanding and implementation. It has become a “moving target” for the national administrations. The understanding and implementation of the Services Directive raises several central questions, such as: is it to be interpreted as law or simply policy, and, in light of this, what are its actual effects on the regulatory autonomy of the Member States? In general, does the Services Directive represent a new and innovative instrument which facilitates prosperous integration within the EU or, has the EU legislator gone beyond its regulatory competence? This book provides an in-depth analysis of the EU Services Directive, its scope and its application, and clarifies the problems in interpreting the Services Directive and its effects on the national regulatory autonomy of the Member States. It is a valuable source of information for government officials, practitioners and researchers involved in matters of European Law and especially the EU Services Directive. M. Wiberg Springer 2014, xv + 309 p., € 91,62 ISBN 978 94 6265 022 0 Curatoren en vereffenaars: Actuele ontwikkelingen III Het insolventierecht is voortdurend in beweging. De afgelopen jaren werd er bijzonder veel aandacht besteed aan het redden van ondernemingen in moeilijkheden door de invoering en de daaropvolgende aanpassing van de Wet Continuïteit Ondernemingen. Daarnaast probeerde de wetgever ook de vereffeningsprocedure efficiënter te maken. Om deze evoluties te duiden, werd in 2013 een nieuwe editie van de postuniversitaire opleiding Curator-Vereffenaar georganiseerd. Deze opleiding speelt in op de bepaling in de Faillissementswet die vereist dat curatoren een bijzondere opleiding genoten hebben en waarborgen bieden inzake bekwaamheid op het gebied van vereffeningsprocedures. Sinds 2006 worden ook vereffenaars van vennootschappen gecontroleerd door de rechtbank van koophandel, zonder dat er evenwel wettelijke bekwaamheidsvereisten worden gesteld. Dit boek bundelt een aantal bijdragen van sprekers die meewerkten aan deze opleiding. Dit boek is een actualisering van de twee gelijknamige boeken die respectievelijk in 2006 en 2010 verschenen zijn. De bijdragen behandelen thema’s en onderwerpen die nieuw zijn sinds 2009. Deze nieuwe uitgave vormt m.a.w. een aanvulling op de eerder verschenen boeken, die op verschillende punten hun gelding behouden. Het boek bevat uitgebreide informatie en duiding over vereffeningsprocedures en over de recente tendensen in het insolventierecht in de ruime zin. H. Braeckmans, E. Dirix, M.E. Storme, B. Tilleman, M. Vanmeenen (eds.) Intersentia 2014, xx + 560 p., € 160 ISBN 978 94 0000 392 7 Jurisprudentie Publiekrecht 1879 - 2014 Dit boek bevat staats- en bestuursrechtelijke uitspraken van 1879 tot en met 2014, speciaal geselecteerd voor het bacheloronderwijs. Ars Aequi Libri 2014, 327 p., € 34,50 ISBN 978 90 6916 420 5 Tijdschriften 1648 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 18, 9 september 2014 Mr. M.I. Nijenhof-Wolters, Bb 2014/57 Doorwerking contractueel beding in samenhangende rechtsverhoudingen kan niet al te snel worden aangenomen – Uitgangspunt is dat uit een overeenkomst slechts verbintenissen voortvloeien voor de bij die overeenkomst betrokken partijen. Indien een rechtsverhouding tussen partijen die niet in een contractuele verhouding tot elkaar staan wordt beoordeeld, kan betekenis worden toegekend aan de feitelijk economische samenhang tussen overeenkomsten waarbij zij wel partij zijn. De enkele omstandigheid dat een zodanige samenhang bestaat is echter niet steeds van belang voor de beoordeling van de rechtsverhouding. Vanwege het hiervoor genoemde uitgangspunt dient het rechterlijk oordeel dat een contractueel beding doorwerkt in een daarmee samenhangende rechtsverhouding specifiek gemotiveerd te zijn. WPNR 145e jrg. nr. 7029, 23-30 augustus 2014 Mr. dr. C.N.J. de Vey Mestdagh Vertrouwen in de toekomst: notariële betrouwbaarheidsdiensten in de informatiesamenleving – De ruimte voor notariële betrouwbaarheidsdiensten in de interneteconomie is veel groter dan gedacht. Dit artikel geeft een overzicht van de vele nieuwe mogelijkheden om deze ruimte te benutten. Mr. E. van den Brink-Baggerman Begrijpelijke taal in notariële akten, kan dat? Onbegrijpelijke taal in notariële akten, mag dat? – In deze bijdrage staat de vraag centraal of in de notariële akte taal mag worden gebruikt die de cliënt niet begrijpt en hoe dit zich verhoudt tot de Belehrungspflicht. Mr. J.W.E. Litjes, mr. M. Tydeman-Yousef Certificering versus flexibele aandelen in de ring (I). Wie wordt de winnaar? – In dit tweeluik treedt de rechtsfi- guur certificering denkbeeldig in de ring tegenover het gebruik van flexibele aandelen. In het eerste deel zijn de schijnwerpers gericht op de civielrechtelijke verschillen. Mr. R.J. Abendroth Rangwisseling pandrecht door eigenlijke achterstelling – Rangwisseling van pandrecht kent geen soortgelijke wettelijke basis als art. 3:262 BW biedt voor hypotheek. Geen nood. Rangverlaging via eigenlijke achterstelling is de weg. ‘Watov’ nog van deze tijd, gezien de ontwikkelingen van maatschappij en technologie? Mr. J.W.E. Litjens, mr. M. Tydeman-Yousef Certificering versus flexibele aandelen in de ring (II). Wie wordt de winnaar? – In dit tweeluik treedt de rechtsfiguur certificering denkbeelding in de ring tegenover het gebruik van flexibele aandelen. In dit tweede deel ligt de focus op de fiscaalrechtelijke aspecten in de inkomstenbelasting. WPNR 145e jrg. nr. 7029, 6-13 september 2014 Mr. G-J. Vossestein Europees vennootschapsrecht en de besloten vennootschap – Dit artikel gaat over de invloed van de Europese Richtlijnen vennootschapsrecht op het Nederlandse bv-recht. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het recente richtlijnvoorstel tot invoering van een Societas Unius Personae (een sterk vereenvoudigde eenpersoons-bv, die zonder notariële akte kan worden opgericht) Mr. J. Vos De invoering van een Europese verklaring van erfrecht en een landregistratie informatiemodel: simplificatie van het recht door invoering van formulieren? – De Erfrechtverordening kan worden gezien als een stap richting unificatie van de verschillende nationale rechtsstelsels in Europa. De dagelijkse praktijk en praktische ingerichte (kennisdelings)projecten zijn voor een effectieve unificatie van groot belang. Prof. M. Barendrecht Notariaat en innovatie – Een onderzoek naar de trends en innovaties die relevant zijn voor het notariaat. Er zijn nog wel onvervulde behoeften van cliënten en kansrijke bedrijfsmodellen die daarop kunnen inspelen. Dit vergt een complexe strategie voor het notariaat als beroepsgroep. Mr. Th.A. Ritsema De Watov: goed genoeg? – Een overzicht van het doel en de achtergronden van het toezicht op veilingen van roerende zaken. Is de WR Tijdschrift voor Huurrecht Nr. 8, augustus 2014 Mr. J.J. Dammingh, WR 2014/97 Bemiddelingscourtage bij de verhuur van woonruimte – Veel huurders die woonruimte willen huren, vinden via een bemiddelingsbureau (of een makelaar) een woning, etage of kamer. Vaak brengt het bemiddelingsbureau voor het ‘regelen’ van de woonruimte een bemiddelingscourtage ter grootte van een maandhuur aan de huurder in rekening. De laatste tijd hebben nogal wat huurders in een gerechtelijke procedure terugbetaling gevorderd van de courtage die zij in verband met het huren van woonruimte aan het bemiddelingsbureau hebben voldaan. Over (de toewijsbaarheid van) deze vordering tot restitutie van de bemiddelingscourtage is door de diverse kantonrechters in Nederland verschillend geoordeeld: sommige kantonrechters hebben de vordering afgewezen, terwijl anderen de vordering wel toewijsbaar hebben geacht. Het feitencomplex was in al die procedures vrijwel steeds hetzelfde. 1649 Fiscaal recht Juridisch up to Date Nr. 15, 28 augustus 2014 Mr. drs. G.O. Hoeksma De werkkostenregeling – De werkkostenregeling werd op 1 januari 2011 ingevoerd. Na aanvan- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2203 Tijdschriften kelijk een overgangsrecht, geldt vanaf 1 januari 2015 dat inhoudingsplichtigen de werkkostenregeling moeten toepassen. Schr. bespreekt deze regeling op hoofdlijnen met aandacht voor het loonbegrip, nihilwaarderingen, eindheffingsbestanddeel en vrijstellingen. Daarnaast wordt ingegaan op de wijzigingsvoorstellen van de staatssecretaris. Met de werkkostenregeling wilde de regering het aantal regels terugbrengen. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat dit zou lukken, maar vanwege onder politieke en maatschappelijke druk aangebrachte wijzigingen is de regeling volgens schr. weer ingewikkelder geworden. Ondernemingsrecht Nr. 12, 2 september 2014 Mr. dr. G.K. Fibbe, Ondernemingsrecht 2014/105 Recente ontwikkelingen omtrent fiscaal hybride entiteiten binnen de OESO en de EU – In de nationale en internationale media wordt in toenemende mate bericht over belastingbesparende constructies van multinationals. Belastingplanning die gebruikmaakt van fiscaal hybride structuren is daarbij een belangrijk doelwit. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen hieromtrent binnen de OESO en de EU. Hierbij worden enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de denkrichting van de OESO alsmede de Commissie. Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7062, 4 september 2014 Prof. dr. S.J.C. Hemels, WFR 2014/1060 Periodieke giften: een tweeluik – deel I: oorsprong en weerslag in de Wet IB 2001 – In dit eerste deel van een tweeluik over de periodieke giftenaftrek wordt de historische achtergrond van deze aftrek en het onderscheid met aftrek van andere giften geanalyseerd. Vervolgens wordt een belangrijk kenmerk besproken, te weten het onzekerheidsvereiste en de wettelijke invulling daarvan door de vijfjaarstermijn en de eis van beëindiging bij overlijden. 2204 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Dr. F.M. Werger, mr. A.L. Mertens, WFR 2014/1067 De werkkostenregeling; knutselen aan een lelijk eendje maakt nog niet een mooie zwaan – In deze bijdrage gaan schrs. in op de geschiedenis van de werkkostenregeling. Hierbij gaan ze ook in op het recent door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde pakket aan lapmiddelen om de regeling voor de praktijk meer acceptabel te maken. Hierbij is volgens schrs. wederom verzuimd om de opzet van de regeling fundamenteel aan te pakken, waardoor de bakfouten die al vanaf het begin in de regeling zitten niet worden weggenomen. Ze geven een aantal suggesties voor een eenduidig en samenhangend loonbegrip dat wel aansluit op de maatschappelijke opvattingen en de doelstellingen die met de aankondiging van de werkkostenregeling zijn geformuleerd. Mr. A.J. Luimes, WFR 2014/1076 Actuele ontwikkelingen rond het leerstuk van de redelijkerwijs kenbare fout – Dit artikel geeft een uitgebreide beschouwing over het op 1 januari 2010 ingevoerde art. 16 lid 2 onderdeel c Algemene wet inzake rijksbelastingen dat navordering zonder ‘nieuw feit’ mogelijk maakt, wanneer ten gevolge van een fout te weinig belasting is geheven en dit voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij de recente jurisprudentie die over dit wetsartikel is gewezen en bij de gevolgen die de Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst voor dit wetsartikel heeft. 1650 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 18, 9 september 2014 Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/59 Rapportage juli 2014: welke insolventierechtelijke wetswijzigingen kunnen ondernemingen en particulieren verwachten? – Het groot onderhoud aan de Faillissementswet vordert gestaag. Want het wetgevingsprogramma ‘Herijking faillissementsrecht’ ligt op schema, aldus de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn meest recente voortgangsrapportage van 15 juli 2014. Bij brieven van 26 november 2012, 27 juni 2013 en 15 november 2013 is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over dit omvangrijke wetgevingsprogramma, dat uiteindelijk uit zeven afzonderlijke wetsvoorstellen moet gaan bestaan. Het programma bestaat uit drie hoofdthema’s (‘pijlers’), namelijk bestrijding van faillissementsfraude; bevordering van het reorganiserend vermogen van bedrijven; en de modernisering van de faillissementsprocedure. Ieder half jaar bericht de minister de Kamer over de stand van zaken van de herijking van het faillissementsrecht. Mr. H. Koster, Bb 2014/60 De nieuwe ‘claw back’ wetgeving in Boek 2 BW – In deze bijdrage gaat schr. in op het per 1 januari 2014 in werking getreden Wet tot wijziging van Boek 2 van het BW en de Wet op het financieel toezicht in verband met de afroomverplichting en de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers. Ondernemingsrecht Nr. 12, 2 september 2014 Mr. B.E. Verburgt, Ondernemingsrecht 2014/104 De onbegrensde mogelijkheden van een beperkt recht – Het pandrecht op aandelen op naam is in de (financierings)praktijk van groot belang. Bij verpanding van aandelen op naam is het gebruikelijk dat het stemrecht op de verpande aandelen (onder opschortende voorwaarde) toekomt aan de pandhouder. De uitoefening van dit stemrecht door de pandhouder en de parate executie van aandelen op naam bewegen zich op het snijvlak van het goederen- en zekerhedenrecht en het vennootschapsrecht en kunnen aanleiding geven tot onvermoede mogelijkheden maar ook tot complicaties. Dit artikel gaat in op de rechten en mogelijkheden die de (stemgerechtigde) pandhouder van aandelen op naam heeft op grond van het vennootschapsrecht (waaronder het enquêterecht) en bespreekt de positie van de doelwitvennootschap bij de parate executie van deze aandelen door de pandhouder. Tijdschriften Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte 11e jrg. nr. 4, juli/augustus 2014 Mr. L.W.M. van Dam-van den Broek, mr. E.E.S. Groothedde, mr. E.M. Jooren Het afhaalpunt: de juridische (on) mogelijkheden huurrechtelijk en planologisch nader beschouwd – In dit artikel wordt aan de hand van de parlementaire geschiedenis van het huurrecht en de jurisprudentie nader ingegaan op de kenmerken van 290-bedrijfsruimte in relatie tot het afhaalpunt. Tevens wordt beschouwd welke bestuursrechtelijke kwalificatie aan een afhaalpunt wordt toegekend en in hoeverre de vestiging van een afhaalpunt op een bedrijventerrein planologisch gezien mogelijk is. Mr. L.M. Rooseboom Artikel 7:226 vs. 6:159 BW – Reeds sinds 1923 is het uitgangspunt onder het Nederlandse huurrecht dat slechts zogenaamde kernbedingen van rechtswege (thans op grond van art. 7:226 lid 3 BW) overgaan op een nieuwe verhuurder bij verkoop van een onroerende zaak. De jurisprudentie uit 2007 en 2010 heeft ertoe geleid dat oplettende huurders oplossingen hebben gezocht om de ‘achterblijvende’ rechten toch op een nieuwe verhuurder over te laten gaan. Ook oplettende verkopers van onroerende zaken hebben belang bij het over laten gaan van niet-kernbedingen. De meest gebruikte wijze om niet-kernbedingen over te laten gaan op een opvolgend verhuurder is contractsoverneming (art. 6:159 BW). Dit artikel tracht te beschrijven welke additionele gevolgen deze contractuele verplichting tot contractsoverneming kan hebben voor kopers van onroerende zaken in Nederland. Schr. komt tot de conclusie dat de risico’s voor de opvolgend eigenaar met betrekking tot de reeds voor de levering van een onroerende zaak opeisbare verplichtingen onder het regime van contractsoverneming verstrekkender zijn dan bij een overgang van bedingen op grond van art. 7:226 BW. Huurder en verhuurder hebben in veel gevallen beoogd de werking van art. 7:226 BW te verzekeren voor alle verplichtingen, ook voor die welke niet onder het bereik van art. 7:226 lid 3 vallen. In het slot van dit artikel draagt schr. daarom praktische oplossingen aan om deze bedoeling van partijen ook daadwerkelijk in de huurovereenkomst vast te leggen. Prof. mr. P. Abas ‘Gebruik’ betekent (niet) hetzelfde als ‘gebruik’ – Deze bijdrage is gewijd aan het begrip ‘gebruik’ dat in de huurrechtelijke traditie al sinds de Huurwet-1950 een voorname rol speelt in art. 18 van die wet als opzeggings- en beëindigingsgrond van de huur van gebouwde onroerende zaken: dringend eigen gebruik. Beschreven wordt het wettelijk kader waarin het eigen gebruik is neergelegd bij de huur van woonruimte en bedrijfsruimte. Tevens komt de dringendheid aan de orde, vooral in de vorm van financiële noodzaak. Schr. bespreekt het op woonruimte betrekking hebbende arrest van HR 26 maart 2010, NJ 2010, 190. Het is de vraag of dat arrest mede van toepassing is bij de huur van bedrijfsruimte. Het ontkennend antwoord op deze vraag wordt besproken in de conclusie van de A-G en het arrest van de Hoge Raad. Schr. brengt zijn bezwaren tegen deze uitkomst naar voren. 1651 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 18, 9 september 2014 Mr. V. van Druenen, Bb 2014/58 Het Guidance Document voor de toepassing van de Richtlijn Consumentenrechten: een helpende hand van de Commissie – Op 13 juni 2014 is de Nederlandse wetgeving ter implementatie van de Richtlijn Consumentenrechten in werking getreden. Het Directoraatgeneraal Justitie van de Europese Commissie heeft recent een Guidance Document voor de toepassing van de bepalingen uit deze Richtlijn gepubliceerd. In dit artikel wordt de achtergrond, het karakter en de inhoud van dit document besproken. Berichten Industriële Eigendom 5e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 T. Douma, M. Kokke Recent SPC case law – In this article authors first discuss the background of supplementary protection certificates (SPCs) and of the regulations and, subsequently, the uncertainty that arose after the 2011 decisions which led to three of the recent decisions. They subsequently discuss the main teachings of the decisions and the implications they may have. In addition to the actual rulings, the Court’s decisions contain some interesting considerations concerning, for example, the duration of SPCs. The Court also seems to introduce a new criterion for the granting of SPCs: if the granting of an SPC were to be contrary to the objective of the SPC Regulation, the SPC could be refused. M. Schut, S. van Loon Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen – Deel I – In Nederland gaat op afzienbare termijn het nodige veranderen in de bescherming van knowhow, of bedrijfsgeheimen. Op 28 november 2013 publiceerde de Europese Commissie haar voorstel voor een Richtlijn Bedrijfsgeheimen. Inmiddels heeft de Raad van de Europese Unie op 26 mei 2014 een gewijzigd voorstel voorgelegd aan het Europese Parlement. Daarmee wijkt de Raad af van de gewone wetgevingsprocedure – waarin het commissievoorstel eerst langs het parlement gaat – met de bedoeling om bij de eerste lezing reeds tot een overeenstemming te komen, mogelijk nog in 2014. Na inwerkingtreding hebben de lidstaten twee jaar de tijd om de richtlijn te implementeren. In Nederland heeft de Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangegeven dat daarvoor specifieke wetgeving nodig is. In dit artikel bespreken schrs. de huidige stand van zaken wat betreft knowhow bescherming, het meest recente voorliggende concept voor de richtlijn en de mogelijke consequenties daarvan voor de Nederlandse situatie. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2205 Tijdschriften 1652 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Nederlands-Vlaams tijdschrift voor Mediation en conflictmanagement 18e jrg. nr. 2, juni 2014 E. Verhage ADR en ODR voor consumentenzaken in beweging – In deze bijdrage staat de implementatie van de ADRrichtlijn in het Nederlandse rechtsstelsel centraal, alsook enige juridische complicaties die met deze implementatie samenhangen. Na een korte schets van de ADR-richtlijn en de ODR-verordening passeren de Nederlandse subsidiariteitsbezwaren tegen de voorstellen van de ADRrichtlijn en de ODR-verordening de revue. Vervolgens wordt belicht welke implementatiemethode het meest geschikt is om de ADR-richtlijn in Nederlands recht om te zetten. Voorts worden drie juridische implicaties voor het Nederlandse ADR-landschap voor consumentenzaken besproken. Voor deze geconstateerde implicaties van de ADR-richtlijn en de ODR-verordening worden tot slot oplossingen aangedragen. N. Creutzfeldt, C. Hodges Consumer Dispute Resolution (CDR) in Europe – This paper is a combination of the ‘Oxford study 2012’ (C. Hodges, I. Benöhr and N. Creutzfeldt-Banda, Consumer ADR in Europe, Oxford: Hart Publishing 2012) and subsequent publications about consumer dispute resolution in Europe. Recent EU legislation aims to establish a EUwide framework for consumer alternative dispute resolution (CADR or CDR) schemes and a platform for online dispute resolution (ODR). This forces member states to revisit their existing CDR models and in some cases, to modernize their structures. Many member states face challenges of reform of existing systems by the directives implementation date of 2015. This paper will provide an overview of CDR, the development of current legislation and discuss some 2206 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 national examples. The paper concludes with comments about implementation of the directive and potential future direction. C. Schmidt, M. Hammes Dispute Management as a means of value based corporate governance – Disputes are part of a company’s daily business reality, involving a broad range of internal and external stakeholders. As disputes may have significant consequences in terms of costs and damages, it is crucial that disputes are managed in a ‘wise’ manner. In this context, PwC and the Institute of Conflict Management at the European University Viadrina Frankfurt (Oder) initiated a broader ten years research project. The fourth and most recent survey was published in October 2013 and examines the question of how dispute management can be established as a means of value based corporate governance. The survey describes how disputes can be successfully managed by employing a professional framework and associated tools. 1653 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Omgevingsrecht Nr. 2, september 2014 Mr. dr. J.R.C. Tieman Meer of minder afval? Het onderscheid tussen afvalstoffen en grondstoffen onder de vernieuwde Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008/98/EG – De vernieuwde Kaderrichtlijn Afvalstoffen verscheen eind 2008 in het Europese publicatieblad. Vijf jaar na dato kan aan de hand van de rechtspraak over het begrip afvalstof en de in de richtlijn opgenomen uitzonderingen de balans worden opgemaakt: is het met de nieuwe richtlijn in de hand inderdaad makkelijker geworden om afvalstoffen van (secundaire) grondstoffen te onderscheiden? De conclusie is dat dit maar zeer ten dele is gelukt, en dat het nog steeds vooral aan de rechter is om de scherpe randjes van het afvalstoffenbegrip weg te vijlen. Wel lijkt het zo dat het begrip afvalstof anno 2014 minder ruim is dan in 2000 na het arrest ARCO Chemie misschien nog werd gedacht. Mr. H.A.J. Gierveld Over de uitbreidingsmogelijkheden van een dierenpension in Grolloo – In deze bijdrage wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de uitbreiding van het dierenpensioen in Grolloo besproken en vergeleken met enkele andere uitspraken over ontheffingen opgenomen in provinciale verordeningen in relatie tot art. 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening. Bekeken wordt hoe de verschillende provincies omgaan met de gevolgen van de uitspraak voor provinciale verordeningen en hoe de relatie tussen de ontheffing en art. 4.1a van de Wro in de Omgevingswet vorm wordt gegeven. Mr. J.J. van der Gouw Besluit ruimtelijke ordening aangepast aan Dienstenrichtlijn – Bij koninklijk besluit van 16 mei 2014 (Stb. 2014, 174) zijn enkele wijzigingen aangebracht in zowel het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) als het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Aanleiding voor de wijziging in het Bro zijn klachten van (groot)winkelbedrijven dat provincies en gemeenten in de praktijk economische voorwaarden stellen, zoals economische behoefte en marktvraag, aan de vaststelling van bestemmingsplannen, die strijdig zijn met het verbod van art. 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn. Naar verluidt heeft de Europese Commissie aan de regering vragen gesteld over het Nederlandse (ruimtelijke) detailhandelsbeleid. De wijzigingen in het Barro hebben geen betrekking op de Dienstenrichtlijn en blijven in deze bijdrage onbesproken. 1654 Onderwijsrecht School en Wet 94e jrg. nr. 4, augustus 2014 Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans Wet werk en zekerheid – Op 29 november 2013 is het voorstel van de Wet werk en zekerheid Tijdschriften (Wwz) bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Een half jaar later is het wetsvoorstel tot wet verheven. De Wwz bevat in de eerste plaats wijzigingen van het arbeidsovereenkomstenrecht in het BW en treedt op 1 juli 2015 in werking. Een deel van de in de Wwz opgenomen flexmaatregelen treedt al eerder in werking en wel op 1 januari 2015. Hiermee is het wetgevingstraject nog niet afgerond. Resultaat van de behandeling in de Eerste Kamer was onder meer dat er op enkele onderdelen reparatiewetgeving komt. In dit artikel worden in grote lijnen de hoofdthema’s van de Wwz besproken; de bespreking is vooral gericht op de sectoren primair en voortgezet onderwijs. Mr. V. Kellenaar, mr. drs. L. van der Pols Kroniek: Huisvesting en leerlingenvervoer – Deze kroniek geeft een overzicht van enkele recente ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan ten aanzien van leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting. Uitspraken over de kwalificatie van een ‘toegankelijke school’ en de ‘richting van een school’ hebben deze begrippen nader uitgekristalliseerd. 1655 Rechtspleging & procesrecht Recht der Werkelijkheid 35e jrg. nr. 1, april 2014 Symposiumnummer: Gezag en rechtspraak M. Bokhorst Overvragende wetgever zet gezagsuitoefening van rechter onder druk – De legitimiteit van de rechtspraak en het gezag van de rechter kan onder druk komen te staan wanneer de rechtspraak meer taken krijgt toegeschoven dan zij kan waarmaken, maar ook wanneer de prestaties die de rechtspraak levert structureel achterblijven bij de hooggespannen politieke en maatschappelijke verwachtingen. Dat roept de vraag op hoe het komt dat de overvraagde wetgever op zijn beurt de rechter is gaan overvragen. Op wat voor manieren probeert de wetgever de proces- en productlegitimiteit van de rechter als ketenpartner bij te sturen. Tot slot wordt verkend welke activiteiten de rechtspraak verricht om autonoom zijn gezag te bewaken dan wel tegemoet te komen aan de democratische wensen en verwachtingen. N. Holvast, N. Doornbos Loyaliteit binnen de rechterlijke macht – De ogenschijnlijke contradictie – rechters uiten openlijke kritiek op de rechterlijke organisatie en hebben tegelijkertijd een sterk gevoelde loyaliteit met het werk – vormt de aanleiding voor dit artikel. Hoe kan de kritiek van rechters worden begrepen in het licht van de sterk gevoelde loyaliteit? Kunnen veranderingen in de organisatie of in de toegang tot het beroep gevolgen hebben voor het gevoel van verbondenheid? En ten aanzien van wie of wat voelen rechters zich eigenlijk loyaal? Deze vragen willen schrs. in dit artikel onderzoeken aan de hand van een literatuurstudie. Daarbij beperken ze zich tot de zittende magistratuur, omdat ze daar het meeste zicht op hebben. Ze vermoeden echter dat veel aspecten die in dit artikel aan de orde komen, ook relevant zijn voor de staande magistratuur. M. Scholten Legitimatie van de rechterlijke bewijsbeslissing door het opnemen van alternatieve scenario’s in de motivering – In dit artikel wil schr. laten zien hoe de kans op de rechterlijke dwalingen kan worden verkleind door de rechter te laten beslissen en motiveren in termen van verhaalsvergelijking, waardoor de kans op biases wordt verkleind. In dit artikel wil schr. aantonen dat het wel degelijk belangrijk is de verhaalsvergelijking ook te gebruiken bij de motivering. De relevantie hiervan volgt uit de drie functies van de motivering in strafzaken. Schr. begint dan ook met het uiteenzetten van deze drie functies. Vervolgens legt schr. kort uit wat de verhaalstheorie als theorie van rationeel bewijzen inhoudt. Daaropvolgend bespreekt schr. hoe cognitie- ve biases tot een rechterlijke dwaling kunnen leiden en hoe de toepassing van de verhaalstheorie bij het nemen en motiveren van de bewijsbeslissing de kans op het optreden van deze biases kan verkleinen. Tot slot volgt een conclusie en doet schr. een aantal aanbevelingen. Y. Verkruisen, N. Doornbos De rechter als regisseur. Een verkennend onderzoek naar de ervaringen van rechtzoekenden en rechters met de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht – In dit artikel doen schrs. verslag van een verkennend onderzoek naar de ervaringen van rechtzoekenden en rechters met de nieuwe zaaksbehandeling binnen de Rechtbank Midden-Nederland. Besproken worden achtereenvolgens de achtergronden van de nieuwe zaaksbehandeling, de onderzoeksvragen en theoretische achtergronden van het onderzoek, de methodologie en de resultaten van het onderzoek. Tot slot trekken ze enkele voorlopige conclusies en doen ze suggesties voor nader onderzoek. Gezien de beperkte omvang van het onderzoek is het evident dat geen generaliserende uitspraken kunnen worden gedaan. Het onderzoek geeft evenwel een indicatie van enkele eerste ervaringen met de nieuwe procedure en van de eventuele dilemma’s die de nieuwe werkwijze voor rechters met zich kan meebrengen. 1656 Sociaal Recht Arbeidsrechtelijke Annotaties 13e jrg. nr. 2, augustus 2014 L.G. Verburg Schikken in het nieuwe ontslagrecht: bedenk eer ge begint – De in de Wet werk en zekerheid (Wwz) neergelegde regeling van de bedenktermijn heeft grote invloed op het schikken van ontslagzaken. De Wwz maakt een niet uitlegbaar onderscheid tussen de beëindigingsovereenkomst en de opzegging met instemming. Het verschil ziet op de betaling van een transitievergoe- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2207 Tijdschriften ding. Mogelijk komt bovendien de pro-forma-ontbinding van de arbeidsovereenkomst terug. Niet meer voor WW-doeleinden, maar met het oog op het bekorten van de periode van de bedenktermijn. Deze bijdrage behandelt de in dat kader te bewandelen weg en noemt ook een alternatief voor de formele ontbinding. Dit alternatief maakt gebruik van de antistapelingsbepaling in de regeling van de bedenktermijn en voorziet in een soort ‘tweetrapsraket’. Voor een succesvolle aanpak moet tussen beide trappen wel denkruimte voor de werknemer zitten. F. Dorssemont De binding van werkgevers aan collectieve arbeidsovereenkomsten. Enkele beschouwingen over juridische factoren die binding bevorderen of verzwakken – De dekkingsgraad van cao’s wordt gedefinieerd als de verhouding van het aantal werknemers dat gebonden is aan een cao tot het geheel van de werkende bevolking. In deze bijdrage beperkt schr. zich tot een analyse van de juridische factoren die de binding van werkgevers bevorderen dan wel bemoeilijken. De volgende nationale rechtsorden worden in het onderzoek op systematische wijze betrokken: België, Nederland, Italië, Frankrijk en Duitsland. De problematiek van de binding aan (Europese) cao’s wordt eveneens onderzocht binnen de rechtsorde van de Europese Unie. 1657 Staats- & bestuursrecht Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 5, augustus 2014 Mr. R. Benhadi, mr. T. Hendriks Overgang van onderneming bij de beëindiging van subsidierelaties en (de)privatisering – Of er sprake is van een overgang van onderneming (ovo) is niet altijd duidelijk. Schrs. onderzoeken wanneer er van ovo sprake is en welke gevolgen dit kan hebben. Ingegaan wordt op de ovo en het zogenaamde ‘omleggen van subsidie’. In een recente uitspraak van de Kantonrechter Amsterdam werd de vraag of het 2208 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 ‘omleggen van subsidie’ van de ene welzijnsinstelling naar de andere door de gemeente kwalificeerde als een ovo door de rechter bevestigend beantwoord. Dit had verstrekkende gevolgen voor zowel de opvolgende welzijnsinstelling als de gemeente. Zoals doorbetaling van de loonkosten en de beëindigingstermijn van de subsidieregeling. Vervolgens bespreken schrs. ovo en overheidspersoneel in het geval van (de)privatisering. Hierbij geldt dat overgang van werknemerschap naar ambtenaarschap is beschermd, maar andersom niet. Omdat het niet altijd makkelijk is vast te stellen of er sprake is van een ovo en als daarvan sprake is dat dit verstrekkende gevolgen kan hebben, adviseren schrs. alert te zijn en tijdig te onderkennen dat er sprake is van een ovo. Mr. L.J. Gerritsen Artikel 6:22 Awb; de huidige stand van zaken – Art. 6:22 Awb is gewijzigd met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Vanaf 1 januari 2013 kan een besluit ondanks schending van een rechtsregel of algemeen beginsel in stand worden gelaten mits het aannemelijk is dat de belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Schr. zet deze wijziging uiteen en bespreekt een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 april 2014. In deze uitspraak ging het om een ontwerpbesluit dat niet langs nietelektronische weg bekend was gemaakt. De afdeling overwoog dat het in dit geval aannemelijk was dat er geen belanghebbenden door dit gebrek waren benadeeld, want volgens de Afdeling waren er geen andere belanghebbenden dan de belanghebbenden die hoger beroep hadden ingesteld en die laatsten waren door het gebrek niet in hun belangen geschaad. De redenering van de Afdeling dat in het verleden steeds dezelfde appellanten tegen een besluit procedeerden, sluit volgens schr. echter niet uit dat ook anderen een zienswijze naar voren hadden willen brengen. Met deze uitspraak van de Afdeling lijkt volgens schr. sprake te zijn van een versoepeling van het benadelingscriterium. Tijdschrift voor Veiligheid 13e jrg. nr. 2, juni 2014 P. van Bergeijk, M. Mennen De economische betekenis van nationale veiligheidsrisico’s – Op het gebied van het inschatten van de economische invloed van rampen is in Nederland weinig onderzoek gedaan. Schrs. geven in deze literatuurstudie een overzicht van internationaal onderzoek naar verschillende methodieken op dit gebied en laten zien dat dit handvatten kan bieden om de economische impact van uiteenlopende rampen te schatten. Deze studie beoogt niet alleen een stand van zaken te geven, maar ook een startpunt te zijn voor nader onderzoek. Aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden van de Nationale Risicobeoordeling (NRB), die met behulp van scenario’s rampen analyseert, worden de voor- en nadelen van toegepaste ramingsmethoden op een rijtje gezet met als doel de economische impact van rampen bij het stellen van preventieprioriteiten mee te wegen. Een belangrijke conclusie is dat deze economische invalshoek een bijdrage kan leveren aan de strategie Nationale Veiligheid, omdat het beleidsmakers en analisten helpt goede afwegingen te maken met betrekking tot investeringen in capaciteiten ter voorkoming van rampen en crises. 1658 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Proces 93e jrg. nr. 4, augustus 2014 J. Verbaan, J. Nan Probleemoplossingsgericht denken bij witwassen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen – Gelet op de thans geldende rechtspraak is er sprake van een problematische situatie bij het witwassen van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen. Het betreft in het bij- Tijdschriften zonder de (verstopte) contante bedragen die bij de verdachte worden aangetroffen. Dat geen veroordeling ter zake van witwassen mogelijk is, is problematisch. Wellicht is een oplossing om te vervolgen ter zake van poging tot witwassen. B. van Velthoven Hoe effectief straft de keten eigenlijk? De ontwikkeling van het strafrisico in de periode 1995-2012 – Het strafrisico is de sanctie die een delinquent gemiddeld per misdrijf tegemoet kan zien vanwege de strafrechtelijke keten. Het betreft een onderzoek naar het verloop van het strafrisico in de periode 1995-2012. Het gemiddelde strafrisico is in 2012 lager dan in 2004, maar hoger dan in 1995. De cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid beoordeeld worden en vragen om nader onderzoek. C. van Grumbkow, R. van Wonderen Daar doen we het voor! Opbrengsten en effecten van verslavingsreclassering – In dit artikel wordt een onderzoek naar het aantoonbaar maken van de resultaten van het werk van de verslavingsreclassering besproken. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de legitimiteit van de verslavingsreclassering. De ontwikkelde monitor geeft op gestructureerde wijze inzicht in de opbrengsten en effecten van de werkzaamheden van de verslavingsreclassering. Sancties Nr. 4, augustus 2014 N. Roeleveld-Kuijper, H. Lohmann, Sancties 2014/28 Medische zorg in detentie: gelijkwaardig maar niet gelijk aan de vrije zorg – Op het eerste gezicht verschilt de zorg in een penitentiaire inrichting niet van de zorg die wij van onze eigen huisarts op de hoek van de straat ontvangen. Toch verschillen de zorg in detentie en de positie van de patiënt en de arts op een aantal punten duidelijk van die in de vrije samenleving. Vaak wordt gesteld dat de zorg in detentie wel gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije samenleving, maar niet gelijk. Waarin verschilt de zorgverlening aan de gedetineerde dan van de zorg die wij van onze eigen huisarts ontvangen? In dit artikel gaan schrs. hierop dieper in. Ze beschrijven dat de positie van de gedetineerde als patiënt een aantal beperkingen heeft ten opzichte van de patiënt in de vrije samenleving en dat de positie van de inrichtingsarts gecompliceerder is dan die van een reguliere huisarts. Maar eerst wordt ingegaan op de grondslag en de organisatie van de medische zorg in een Penitentiaire Inrichting. D.E.M. Kremers, E.D.M. Masthoff, Sancties 2014/29 Calamiteitenonderzoek in detentie: omgaan met vertrouwelijke informatie – Het bieden van (somatische en psychiatrische) zorg binnen genoemde omgeving is in de kern niet veel anders vergeleken met de situatie in de vrije maatschappij, zowel ten aanzien van de professionele inhoudelijke afwegingen als met betrekking tot de juridische inkadering ervan. Echter, van genoemde zorgprofessionals wordt niet alleen verwacht dat zij zorg verlenen aan gedetineerden, maar ook dat zij in bepaalde mate een rol spelen in het justitiële proces. Dit kan in de dagelijkse praktijk gemakkelijk tot een conflict van plichten leiden. In alle genoemde gevallen moet de zorgprofessional zorgvuldig afwegen of en, zo ja, welke informatie verstrekt mag of zelfs moet worden. Uit de praktijk is bekend dat deze afweging niet altijd eenvoudig is voor de zorgprofessional, enerzijds omdat de ‘regels van het spel’ niet altijd afdoende bekend zijn bij hem of haar, anderzijds omdat situaties nu eenmaal vaak gecompliceerd zijn. Te denken valt onder andere aan geweldsincidenten, natuurlijke (bijna) overlijdens en (pogingen tot) suïcide. Laatstgenoemde soort calamiteit heeft een zeer hoge impactwaarde op alle betrokkenen, inbegrepen de zorgprofessional. De gemiddelde zorgprofessional ervaart een persoonlijke negatieve impact door een suïcide en door de collaterale effecten daarvan. Genoemde professional begrijpt goed dat iedere calamiteit een kritische evaluatie behoeft, doch dit brengt het eerder genoemde dilemma mee inzake het omgaan met vertrouwelijke informatie. Hierop wordt in het onderhavige artikel verder ingegaan. M. Westra, N. Roeleveld-Kuijper, Sancties 2014/30 Medische klachten van gedetineerden – Elke gedetineerde komt tijdens zijn detentie in aanraking met één of meer medewerkers van de medische dienst. Immers, bij binnenkomst in een justitiële inrichting vindt er binnen 24 uur een medische intake door een justitieel verpleegkundige plaats. Vervolgens kan er zowel vrijwillig, door de gedetineerde geïnitieerd, als verplicht contact zijn. Tijdens de contacten met de hulpverleners die werkzaam zijn bij de medische dienst kan iets misgaan in de behandeling of de communicatie, en ook is het mogelijk dat de verwachtingen van de gedetineerde over de te leveren dan wel de geleverde zorg te hoog gespannen zijn. De penitentiaire regelgeving voorziet in een klachtenregeling voor gedetineerden. In deze bijdrage wordt ingegaan op het ontstaan en het functioneren daarvan. M. Westra, J. Muilwijk, N. Roeleveld-Kuijper, Sancties 2014/31 Detentiegeschiktheid – Een aantal malen per jaar komt het voor dat een vrijheidsstraf in zijn geheel niet ten uitvoer wordt gelegd of voortijdig wordt afgebroken, omdat betrokkene om medische redenen niet ‘detentiegeschikt’ is. Of iemand detentiegeschikt is, wordt vastgesteld door de medisch adviseurs van de Dienst Justitiële Inrichtingen, meestal op basis van gegevens van behandelende artsen. Vanuit de optiek van de medisch adviseurs schetsen schrs. in deze bijdrage hoe de beslissing tot detentie (on)geschiktheid tot stand komt. Tijdschrift voor Herstelrecht 14e jrg. nr. 2, juni 2014 J. Claessen Het esoterische mensbeeld in Die Zauberflöte van Mozart. Wat straf- en herstelrecht daarvan kunnen leren – In deze bijdrage staat het esoterische mensbeeld, zoals uitgebeeld in Die Zauberflöte, centraal. Daarbij wordt gefocust op de bewustzijns- en zielenontwikkeling die een mens – mede onder invloed van externe prikkels – volgens esoterici NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2209 Tijdschriften kan doormaken. Het doel/de bestemming van de mens is volgens hen dat hij in contact komt met zijn goddelijke natuur, dat hij zich daarmee identificeert en dat hij vanuit deze natuur gaat leven. De vraag is wat het straf- en herstelrecht kunnen leren van het esoterische mensbeeld. In antwoord op deze vraag wordt een aanzet gegeven tot een spirituele levensloopbenadering, ter aanvulling op de bestaande levensloopbenadering en de daarmee samenhangende desistance-theorieën in de hedendaagse criminologie. Daarnaast wordt het concept verbondenheid dat in het kader van het esoterische mensbeeld een belangrijke plaats inneemt, in verband gebracht met een herstelgerichte misdaadaanpak, waarmee herstelrecht als het ware van een spirituele legitimatie wordt voorzien. A. Pemberton Een remix van het strafproces? Een hiphop-theorie van het herstelrecht – Hiphop en herstelrecht hebben meer met elkaar gemeen dan men denkt. Er is de gedeelde kritiek op het strafrechtelijk apparaat, de wijze waarop rituelen een rol spelen in omgang met conflicten en het belang van – en nadruk op – authenticiteit. De ervaringen in de block parties in de South Bronx bieden stof tot verder nadenken. Is het spel met respect en disrespect in de battles van de MC’s, en de rol die humor daarin speelt, te transplanteren naar herstelrechtelijke processen? Hoe kunnen hierin nieuwe sacred values worden vormgegeven? En in hoeverre moeten processen die ertoe dienen om te gaan met conflicten gericht zijn op uitstel of afstel in plaats van herstel? De vergelijking leert ook dat een gebrekkige legitimiteit en effectiviteit van het strafrechtelijke systeem niet zonder meer een voedingsbodem biedt voor herstelrechtelijke alternatieven. In hoeverre bieden herstelrechtelijke processen daadwerkelijk een ruimte om te reflecteren op de normen en waarden die de grondslag vormen voor het conflict? Blijven juist de kern- 2210 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 waarden van de Zeitgeist buiten schot? En sturen of domineren die zelfs daardoor de richting van herstelrechtelijke initiatieven? Bij het beantwoorden van deze vragen vermoedt schr. dat er is te leren van de hiphop. J. Goedegebuure Vlieland als ons eigen Siberië. Over de (on)mogelijkheden van resocialisatie voor ex-delinquenten – Eerder dit jaar nam de Leuvense hoogleraar kerkrecht Rik Torfs het op voor de schrijfster Kristien Hemmerechts, die in België mikpunt werd van volkswoede omdat zij het had gewaagd in haar roman ‘De vrouw die de honden eten gaf’ stem te geven aan Michelle Martin, echtgenote en medeplichtige van Marc Dutroux. De verdediging van Hemmerechts die Torfs vrijwillig op zich nam, richtte zich op de vraag of een crimineel die haar of zijn straf heeft uitgezeten, recht heeft op terugkeer in de samenleving. Torfs stelde vast dat de maatschappelijke acceptatie van de resocialisatie de laatste jaren steeds problematischer is geworden. De vox populi komt woorden tekort om zijn verontwaardiging te uiten wanneer er wordt gezocht naar huisvesting voor deze (ex-)delinquenten. In zijn artikel suggereerde Torfs een mogelijk antwoord op de vraag waarom de publieke opinie zich zo aan het verharden is als het op schuld en boete aankomt. Met de ontkerstening, zo stelt hij, neemt ook de autoriteit van de evangelische ethiek van vergeving en kwijtschelding van zonden af. Het is precies op dit punt dat schr. zijn analyse wil verbreden door aandacht te vragen voor het werk van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski, de roman ‘Misdaad en straf’ in het bijzonder. Tijdschrift voor Veiligheid 13e jrg. nr. 2, juni 2014 M. Timmermans, K. de Vaan Een evaluatie van de effectiviteit van de Wet tijdelijk huisverbod – De Wet tijdelijk huisverbod (Wth) trad vijf jaar geleden in werking. Op grond van deze wet kan een (potenti- ele) pleger van huiselijk geweld tien dagen uit huis worden geplaatst en wordt na uithuisplaatsing aan alle betrokkenen hulpverlening aangeboden. Schrs. doen verslag van de eerste landelijke effectevaluatie van de Wth. De bevindingen waren dat het huisverbod nieuwe incidenten niet uitbant. Aannemelijk op grond van dit onderzoek is wel dat het huisverbod bijdraagt aan het uitblijven van recidive. Het tijdelijk huisverbod inclusief bijbehorende hulpverlening is een zinvol instrument voor het verminderen van huiselijk geweld en kent betere resultaten dan strafrechtelijke vervolging, waarbij geldt dat het effect van hulpverlening groter is wanneer de problematiek groter is. G. ten Wolde, B. Zwirs, N. Kruse Professionele weerbaarheid en de politie. Naar een persoonsgerichte aanpak – Politiemensen zijn kwetsbaar. Onderzocht is welke factoren weerbaarheidverhogend gedrag voorspellen. De centrale vraag was in hoeverre sociaalcognitieve factoren uit de Theory of Planned Behaviour (TPB) weerbaarheidsverhogend gedrag bij politiemedewerkers kunnen voorspellen. TPB is een voorspellend gedragsveranderingsmodel dat voorspelt dat het vertoonde gedrag een direct gevolg is van gedragsintenties. Mensen die bereid en van plan zijn hun gedrag te veranderen slagen daar beter in. Gedragsintenties zijn weer een gevolg van attitude, sociale norm en eigen-effectiviteit. Schrs. bespreken de methode van onderzoek en de resultaten. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat politiemedewerkers die positief denken over weerbaarheid (attitide) en waarvan de collega’s ook bezig zijn met hun weerbaarheid (sociale norm) eerder van plan zijn om een weerbaarheidstraining te volgen en vertrouwen hebben in het slagen van de training (eigen-effectiviteit). Volgens schrs. is het van belang deze factoren bij de politie te versterken. Verder worden nog aanbevelingen voor de praktijk gegeven en worden de beperkingen van het onderzoek benoemd. Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Verruiming gronden voorlopige hechtenis Inwerkingtreding ning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de AOWopbouw, ter vervanging van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden en gefinancierd uit het ouderdomsfonds. De regering stelt voor om de inkomensondersteuning te relateren aan het aantal AOW-opbouwjaren en te financieren uit het Ouderdomsfonds. Dit heeft als consequentie dat personen met een onvolledige AOWopbouw, zowel in Nederland als in het buitenland een lagere inkomensondersteuning krijgen dan mensen met een volledige AOW-opbouw. Kamerstukken II 2013/14, 34 015, nrs. 1-4 1659 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 14 mei 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis (Stb. 2014, 176) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 01-09-2014, Stb. 2014, 316 Nieuwe wetsvoorstellen Inkomensondersteuning AOW-ers 1660 - Wetsvoorstel (04-09-2014) tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen – De regering heeft aangekondigd dat de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOBgerechtigden met een AOWpensioen (hierna: MKOB) komen te vervallen. Met onderhavig voorstel van wet wordt de MKOB-wetgeving daadwerkelijk ingetrokken en wordt een wettelijke inkomensondersteu- Verruiming gronden verlies Nederlanderschap 1661 - Voorstel van rijkswet (04-092014) tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven – Het voorstel van rijkswet bevat een uitbreiding van de mogelijkheid tot ontneming van het Nederlanderschap in gevallen waarin sprake is van hulp bij het plegen van terroristische activiteiten of bij de voorbereiding van dergelijke activiteiten. Intrekking van het Nederlanderschap kan plaatsvinden wanneer de persoon handelingen verricht die de essentiële belangen van het Koninkrijk of een van de landen van het Koninkrijk ernstig schaden. Deze handelingen tegen de essentiële belangen van de staat zijn geconcretiseerd in een lijst van misdrijven opgenomen in artikel 14, tweede lid, van de rijkswet op het Nederlanderschap. Er is thans aanleiding om de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap uit te breiden. Op 1 april 2010 is artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht in Nederland in werking getreden. Artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht luidt: ‘Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.’ Een veroordeling op grond van dit artikel is op dit moment nog geen grond voor intrekking van het Nederlanderschap. Het misdrijf waarop artikel 134a Sr het oog heeft is van dezelfde orde als het misdrijf van het – zonder toestemming – werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd dat thans reeds grond is voor ontneming van het Nederlanderschap. Ook de strafmaat (8 jaar) komt overeen met de strafmaat in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van de rijkswet op het Nederlanderschap. In de strafmaat komt de ernst van de schending van de essentiële belangen van de staat mede tot uitdrukking. Met het uitbreiden van de intrekkingsgrond wil de regering tot uitdrukking brengen dat het Nederlanderschap niet op enigerlei wijze faciliterend mag zijn om in den vreemde terroristische misdrijven te plegen of om personen voor te bereiden op het plegen van terroristische misdrijven. Hierom wordt voorgesteld artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de rijkswet op het Nederlanderschap op dit punt uit te breiden. De uitbreiding van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de rijkswet op het Nederlanderschap met artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht kan relevant zijn voor zowel de uitreizende Syriëgangers als voor degenen die in Nederland jongeren opleiden tot het plegen van een terroristisch misdrijf. De intrekking van het Nederlanderschap kan na een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling op grond van artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht plaatsvinden. Verlies of intrekking van het Nederlanderschap kan op grond van Nederlandse wetgeving alleen plaatsvinden indien dit niet tot gevolg heeft dat betrokkene staatloos wordt. Dit blijft ook bij de uitbreiding van de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap het uitgangspunt en is blijkens de memorie van toelichting gewaarborgd in artikel 14, zesde lid, van de rijkswet op het Nederlanderschap voor wat betreft de intrekking van het Nederlanderschap. Kamerstukken II 2013/14, 34 016 (R2036), nrs. 1-3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2211 Wetgeving Rijkssanctiewet 1662 - Voorstel van rijkswet (01-092014) houdende bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet) – Sancties die door de VN Veiligheidsraad zijn vastgesteld, binden het Koninkrijk en dienen daarom door alle landen in het Koninkrijk te worden uitgevoerd. Voor Europese sancties – hetzij sancties die uitsluitend door de Europese Unie zijn vastgesteld, hetzij sancties die door de EU als aanvullende autonome maatregelen in aanvulling op een VNsanctie worden geplaatst, rust een dergelijke verplichting uitsluitend op het land Nederland. Dat Nederland wel uitvoering geeft aan Europese sancties en de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk niet, doet afbreuk aan de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk. Deze discrepantie springt nog sterker in het oog door de omstandigheid dat de Sanctiewet 1977 bij gelegenheid van de herziening van de Koninkrijksverhoudingen op 10 oktober 2010 van toepassing is verklaard op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De onderhavige rijkswet strekt ertoe de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk te waarborgen, in die zin dat besluiten, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, houdende beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme die voor het land Nederland een bindend karakter hebben, ook in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zullen worden uitgevoerd. Kamerstukken II 2013/14, 34 009 (R2035) 1663 Rijden onder invloed drugs Vervolgstukken Eindverslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (09-092014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs. Positie advocatuur in de rechtsorde Eindverslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (09-092014) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde. Kamerstukken I 2013/14, 32 382, D Normalisering rechtspositie ambtenaren Memorie van antwoord (09-09-2014) bij het initiatiefvoorstel van wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Kamerstukken I 2013/14, 32 550, C Woningcoporaties Memorie van antwoord (04-09-2014) bij het wetsvoorstel tot herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). Kamerstukken I 2013/14, 32 769, D NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Belastingverdrag NL-D Brief van de Staatssecretaris van Financiën (05-09-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). – Brief met een reactie op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel over goedkeuring van het belastingverdrag Nederland-Duitsland (2012). Kamerstukken II 2013/14, 33 615, nr. 11 Minimumloon voor opdracht Brief van de Minister van SZW (0209-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. – Brief over beleidsmatige ontwikkelingen inzake de toepassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Kamerstukken I 2013/14, 33 623, H Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Verslag van een schriftelijk overleg (05-09-2014) en brief van de Minister van VenJ (o4-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. – Brief ter aanbieding van een afschrift van de brief van de Minister aan de Tweede Kamer inzake de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in ZuidNederland. Kamerstukken I 2013/14, 32 842, H-I 2212 Kamerstukken I 2013/14, 32 859, B Afschaffing plusregio’s Brieven van de Staatssecretaris van IenM (14-07-2014 (B) en 20-08-2014 (C)) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. – Brief ter aanbieding van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit personenvervoer 20001 en andere besluiten in verband met de Wet afschaffing plusregio’s (B) en brief over de termijn van de voorhang (C). Kamerstukken I 2013/14, 33 659, B en C Wetgeving Partnertoeslag AOW Beroepsonderwijs Verslag van een schriftelijk overleg (09-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot. Nota van wijziging (09-09-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs). Kamerstukken I 2013/14, 33 687, D Verslag (10-09-2014) over het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338). Langdurige Zorg Nota n.a.v. het verslag (06-06-2014), brieven van de Staatssecretaris van VWS (04-09-2014, nrs. 36-37), 08-092014, nr. 49), 09-09-2014, nr. 67)), tweede nader verslag (09-09-2014, nr. 39), brief van de Algemene Rekenkamer (05-09-2014 (nr. 41)) en nota n.a.v. het tweede verslag (10-09-2014, nr, 9) over het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Brief over de gevolgen van de Hervorming Langdurige Zorg (HLZ) voor ziektekostenpremies, eigen risico, belastingtarieven, en Fonds langdurige zorg (Flz) (nr. 36), brief over de gevolgen van de Hervorming Langdurige Zorg (HLZ) voor premies en lasten van burgers en bedrijven (nr. 37), brief ter aanbieding van het afschrift van de adviesbrief over dit wetsvoorstel (nr. 41), brief met een reactie op vragen gesteld tijdens het ordedebat van 4 september 2014 (Handelingen II 2013-2014, nr. 105, Regeling van Werkzaamheden) (nr. 49) en brief over de cliëntgroepen waarvoor overgangsmaatregelen worden getroffen (nr. 67). Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nrs. 9, 36-37, 39, 41, 49, 55, 67 Wijzigingswet financiële markten 2015 Tweede nota van wijziging (25-082014) en derde nota van wijziging (02-09-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiele markten (Wijzigingswet financiële markten 2015). Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nrs. 9-10 Kamerstukken II 2013/14, 33 948, nr. 7 Europees Beschermingsbevel Kamerstukken II 2013/14, 33 954, nr. 5 Novelle kerntaken volkshuisvesting Brieven van de Minister voor WRD (02-09-2014 (nr. 8 en B) en 03-092014 (C)) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. – Brief ter aanbieding van een eerste proeve van een amvb waarmee een aantal onderdelen m.b.t. de wooncoöperatie nader wordt uitgewerkt (nr. 8), brief ter aanbieding van het afschrift van de nota van wijziging en integrale wettekst Herzieningswet (B) en brief met proeve van de AMvB met betrekking tot wooncoöperaties (C). Kamerstukken II en I 2013/14, 33 966, nr. 8 en B-C 1664 Nota’s, rapporten & verslagen Asielinstroom Brief van de Staatssecretaris van VenJ (05-09-2014) met de maandelijkse cijfers over de asielinstroom. – In juni 2014 is beloofd deze cijfers maandelijks, in ieder geval de resterende maanden van 2014, aan de Kamer te doen toekomen. Als bijlage bij deze brief zijn de Asylum Trends van juli 2014 bijgevoegd. In juli 2014 heeft het aantal eerste asielaanvragen van 2014 in totaal, bijna het niveau bereikt van het aantal eerste asielaanvragen in heel 2013. De hoge asielinstroom eerder dit jaar is toe te schrijven aan een onverwachte en onvoorziene hoge instroom van met name Eritrese asielzoekers in april en mei 2014. In deze twee maanden werden 2.943 eerste asielaanvragen van Eritreeërs geregistreerd. Na de hoge instroom van Eritrese asielaanvragen bleef de asielinstroom hoog door asielzoekers uit Syrië: de cijfers van juli 2014 laten een stijging zien van het aantal eerste asielaanvragen door Syriërs en staatlozen, samen 1.415 aanvragen. Deze staatlozen zijn vooral staatloze Palestijnen uit Syrië. Het aantal Eritrese eerste asielaanvragen daalde in juli verder naar 104 aanvragen. De totale asielinstroom in 2014 – eerste en herhaalde aanvragen samen – is in juli gestegen tot 15.509. Met 1.168 aanvragen blijven de herhaalde aanvragen in de eerste zeven maanden van 2014 ruim onder het niveau van dezelfde periode in 2013. Opvallend in de recente cijfers is de stijging van herhaalde aanvragen van Iraakse vreemdelingen, vanaf juni 2014. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1887 Besloten club- en het Ingezetenencriterium Brief van de Minister van VenJ (0409-2014) bij de aanbieding van het rapport ‘Coffeeshops, toeristen en lokale markt. Evaluatie van het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops’. – Het onderzoek geeft een beeld van de implementatie en effecten van het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops in de periode tussen begin 2012 en begin 2014. Het onderzoek geeft aan dat de invoering en handhaving van het Besloten club- en Ingezetenencriterium op 1 mei 2012 in de zuidelijke provincies leidde tot een scherpe daling van het drugstoerisme. Een ongewenst neveneffect hierbij was echter dat ook ingezetenen wegbleven uit de coffeeshops en uitweken naar de illegale markt. De ervaren overlast bij omwonenden van coffeeshops verschoof van overlast van coffeeshops naar overlast van dealactiviteiten. Het beleid is eind 2012 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2213 Wetgeving aangepast met het vervallen van het Besloten clubcriterium en de landelijke invoering van het Ingezetenencriterium. De handhaving van dit ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Belangrijke constatering is dat de drugstoeristen, daar waar gehandhaafd wordt, nog steeds grotendeels weg bleven en dat het merendeel van de ingezetenen van Nederland zijn teruggekeerd naar de coffeeshops, al is er geen sprake van 100% herstel. Uit het onderzoek komt naar voren dat niet alle gemeenten het Ingezetenencriterium handhaven. Als redenen hiervoor worden genoemd het niet ervaren van overlast gerelateerd aan softdrugstoerisme, het afwachten van een uitspraak van de Raad van State over de toelaatbaarheid van het Ingezetenencriterium en de vrees dat sluiting van de overtredende coffeeshops tot straathandel en overlast zou kunnen leiden. De onderzoekers stellen dat eind 2013 de situatie op de meeste plaatsen relatief rustig en beheersbaar is, zeker in vergelijking met 2012, toen zich een heftige dynamiek van verschuivingen op de gebruikersmarkt voordeed in de drie zuidelijke provincies waar het nieuwe beleid werd gehandhaafd. Kamerstukken II 2013/14, 24 077, nr. 320 Hennepplantages Brief van de Minister van VenJ (0409-2014) waarin een landelijk beeld wordt geschetst van de bestrijding van hennepplantages door het Openbaar Ministerie en de Politie. – Het werkproces van meldingen over hennepplantages tot feitelijk ontruiming en vervolging wordt beschreven. Tevens zijn er mededelingen over de toezeggingen met betrekking tot het afstandscriterium en het jeugdcriterium. Samen met het lokale bestuur, de belastingdienst en andere organisaties wordt het criminele productieproces zo veel mogelijk belemmerd. Waar mogelijk worden barrières opgeworpen. Dit gebeurt zowel op (inter)nationaal niveau als regionaal en lokaal, waar in RIEC-verband wordt bezien via welke weg de crimi- 2214 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 nele samenwerkingsverbanden het hardste worden geraakt. Vanuit dit oogpunt wordt ook ingezet op het ontnemen van onverklaarbaar vermogen en facilitators die een belangrijke schakel vormen in het proces. Bij de Eerste Kamer ligt op dit moment het wetsvoorstel Voorbereidingshandelingen voor. Daarin wordt voorgesteld om in de Opiumwet een zelfstandig delict op te nemen op grond waarvan handelingen ter voorbereiding of bevorderen van illegale hennepteelt en uitvoer van grote hoeveelheden als strafbaar feit wordt aangemerkt. Daarmee is dit wetsvoorstel het juridische sluitstuk om de illegale hennepteelt daadwerkelijk terug te dringen. Kamerstukken II 2013/14, 24 077, nr. 321 Intern functioneren NZa Brief van de Minister van VWS (0209-2014) bij de aanbieding van het rapport van de Commissie Borstlap die onderzoek heeft uitgevoerd naar het intern functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit alsmede het accountantsrapport dat verslag doet van een nadere beoordeling van de bestuurskosten van de NZa en een evaluatie van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de NZa. – De commissie Borstlap schetst de dringende noodzaak voor een aantal verbeteringen binnen de NZa. De commissie groepeert haar conclusies en aanbevelingen rond vijf onderwerpen. De wijze waarop de heer A. Gotlieb is behandeld (de NZa medewerker die een omvangrijk bezwaarschrift indiende bij de NZa en kort daarop zelfmoord pleegde), beleid en praktijk op het gebied van HRM, de werksfeer en organisatiecultuur, de beveiliging van en omgang met vertrouwelijke informatie en de verhouding tussen het Ministerie en de NZa. De kern van de aanbevelingen van de commissie is naar eigen zeggen het thema: ‘Versterk op alle niveaus binnen de NZa de tegenkracht’. De rapporten zijn als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 25 268, nr. 87 Titel 4.4 Awb Brief van de Minister van VenJ (0409-2014) met een reactie op de conclusies van het rapport ‘De bestuursrechtelijke geldschuldenregeling. Titel 4.4 Awb geëvalueerd’. – Dit rapport is met een eerdere reactie aan de Kamer toegezonden bij brief van 18 maart 2014 (Kamerstuk 29 279, nr. 194). Heeft de invoering van titel 4.4 Awb al met al gebracht wat de betrokkenen ervan hoopten en verwachtten? Zoals zo vaak moet het antwoord luiden: gedeeltelijk. Waar de rechtsbescherming van burgers (in elk geval op papier) is verbeterd door het verdwijnen van ‘de knip’ tussen het beroep bij de bestuursrechter en het verzet bij de burgerlijke rechter, is het streven naar één, uniforme regeling maar zeer ten dele succesvol geweest. Het naast elkaar bestaan van civiel-, bestuurs- en fiscaalrechtelijke invordering, alsmede de vele afwijkingen in bijzondere wetten doen afbreuk aan die uniformiteit en relativeren de beoogde eenvoudige toepasbaarheid van de – op zichzelf als duidelijk ervaren – geldschuldentitel. In het streven naar eenvoud en uniformiteit is nog wel wat terrein te winnen. In de brief worden een aantal voorstellen gedaan om de eenvoud en uniformiteit die met de geldschuldentitel wordt nagestreefd, in sterkere mate te bereiken dan tot nu toe volgens het onderzoek het geval is geweest. Die voorstellen hebben aan de ene kant betrekking op wijziging van de wettelijke regeling om knelpunten op te lossen en de helderheid te vergroten. Aan de andere kant betreffen de voorstellen het verbeteren van de uitvoeringspraktijk en van de informatievoorziening aan burgers. De onderzoekers hebben er met recht op gewezen dat juist hier nog veel te winnen valt. Ook de ervaringen met het project Prettig contact met de overheid hebben aangetoond dat de wijze van uitvoering voor het bereiken van de doelstellingen van de wetgever evenzeer van belang is als de tekst van de wet zelf. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 205 Aanpak jihadisme Brief van de Ministers van VenJ en SZW (29-08-2014) over de aanpak van de jihadistische beweging die in alles het tegengestelde van onze democratische rechtsstaat is en met harde hand moet worden bestreden. – In Nederland is de jihadistische beweging een kleine, maar gevaarlijke extremistische, sekteachtige groe- Wetgeving pering die geweld propageert als enig middel om haar doelen te realiseren. Met het bij deze brief bijgevoegde Actieprogramma geeft het kabinet uitvoering aan twee eerdere toezeggingen om respectievelijk met een Actieprogramma te komen over de aanpak van het jihadisme en met een meerjarenaanpak preventie van maatschappelijke spanningen en radicalisering. Het Actieprogramma is beschreven in de rubriek Nieuws van aflevering 29 (NJB 2014/1568). Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 253 Criminaliteit Zuid Nederland Brief van de Minister van VenJ (0409-2014) over de (ontwikkeling van de) ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Brabant, Zeeland en Limburg. – Openbaar Ministerie (OM) en politie hebben verontrustende signalen over de (ontwikkeling van de) ondermijnende en georganiseerde criminaliteit aldaar. Ook vanuit het openbaar bestuur uit die regio’s zijn hierover grote zorgen geuit. De aard, ernst en omvang van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland is fors en lijkt toe te nemen. Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft dan ook, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, besloten om per 1 oktober 2014, binnen de bestaande sterkte, meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. De drie politie-eenheden leveren hiertoe ieder 25 medewerkers en de Landelijke Eenheid levert 50 medewerkers. Dit komt neer op een totaal van 125 medewerkers welke vanuit vaste ondermijningsteams gaan opereren (dedicated capacity). Deze specifieke politiecapaciteit wordt met name ingezet op ‘korte klappen’: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. Het afpakken van crimineel vermogen staat hierbij centraal. Kamerstukken II 2013/14, 29 911, nr. 93 AIVD op sociale media Brief van de Minister van BZK (04-092014) bij de toezending van het toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake onderzoek door de AIVD op sociale media (rapport nr. 39). – De CTIVD merkt op dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is geschreven in een tijd dat sociale media nog niet de maatschappelijke rol hadden die zij inmiddels vervullen. Niettemin constateert zij dat de wet op de meeste punten een voldoende kader biedt om de rechtmatigheid op het gebruik van sociale media te beoordelen. De wet biedt ook naar Europese maatstaven voldoende waarborgen. Op enkele specifieke punten zoals de bewaartermijnen van ruwe gegevens en metadata-analyse behoeft het wettelijk kader echter aanvulling. De Ministers van Defensie en BZK hebben reeds eerder aangegeven deze aanbeveling mee te nemen in de komende wetswijziging. De aanbeveling van de CTIVD om vooruitlopend hierop reeds bewaartermijnen vast te stellen, wordt eveneens overgenomen. Voor het tijdig onderkennen van ongekende dreiging is onderzoek op het internet en op sociale media onontbeerlijk. Uiteraard moet dat onderzoek zorgvuldig en rechtmatig uitgevoerd worden. De CTIVD schetst een positief beeld van de activiteiten van de AIVD op dat gebied. In algemene zin constateert de CTIVD ook dat het onderzoek op sociale media zich goed verhoudt tot de kaders die de huidige wet stelt. De CTIVD heeft bij het onderzoek naar het verzamelen van gegevens op basis van de algemene bevoegdheid geen onrechtmatigheden aangetroffen. De CTIVD heeft ook geen aanwijzingen dat de AIVD bij de samenwerking met buitenlandse diensten de eigen bevoegdheden omzeilt. Voorts heeft de CTIVD bij operaties die de AIVD samen met buitenlandse diensten heeft uitgevoerd geen onrechtmatigheden geconstateerd. Desalniettemin is in een beperkt deel van de agentenoperaties waarbij eigen medewerkers zijn ingezet op sociale media onder een virtuele identiteit (vijf gevallen), de AIVD tekort geschoten op het vlak van verslaglegging. Het gebrek aan verslaglegging heeft zich ook voorgedaan in operaties waarbij toestemming is gegeven om strafbare feiten te plegen. De CTIVD geeft aan dat in de meeste gevallen de verwerving van de webfora noodzakelijk en passend was binnen de taakstelling van de dienst. In vier gevallen vindt de Commissie de verwerving echter niet proportioneel en bij vijf agentenoperaties oordeelt de CTIVD dat de motivering tekortschiet. In vier gevallen van het verwerven van een webforum voor een buitenlandse dienst ontbrak de hiervoor benodigde ministeriële toestemming. In een vijfde geval heeft de AIVD een webforum gedeeld met een buitenlandse dienst waarvan de CTIVD niet overtuigd was dat de verwerving proportioneel was. In één geval heeft de AIVD bij de verwerving van een webforum real time gegevens binnengekregen. De Commissie acht het evident dat deze activiteit als tap had moeten worden aangemerkt en dat toestemming van de Minister benodigd was. Deze toestemming was niet gevraagd. De minister heeft het hoofd van de AIVD verzocht om waar nodig maatregelen te treffen en procedures aan te scherpen. Kamerstukken II 2013/14, 29 924, nr. 114 Protocol bij het ESC-verdrag Brief van de Minister van OCW (0509-2014) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport aan van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM): ‘De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten’. – Het kabinet beraadt zich momenteel op de ratificatie van het facultatief protocol bij het ESC-verdrag. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 826, nr. 4 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2215 Nieuws 1665 Raadsman aanwezig bij politieverhoor De politie moet er binnenkort dan toch echt voor zorgen dat een aangehouden verdachte een beroep kan doen op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor. Bij deze verhoren mag de raadsman aanwezig zijn en daaraan deelnemen. Hij mag onder meer vragen stellen, opmerkingen maken en om een time out vragen. Een en ander blijkt uit twee wetsvoorstellen van de bewindslieden van Veiligheid en Justitie waarmee de ministerraad van 12 september heeft ingestemd. E en aangehouden verdachte heeft nu al het recht om voorafgaand aan het politieverhoor een raadsman te raadplegen. Dit recht wordt uitgebreid met een recht om ook tijdens dat verhoor door een raadsman te worden bijgestaan. Het kabinet had in 2011 ook al een wetsvoorstel over de raadsman en politieverhoor in procedure gebracht. Dat voorstel is nu gesplitst in twee afzonderlijke wetsvoorstellen. Aanleiding hiervoor is de inmiddels tot stand gekomen Europese richtlijn over het recht op toegang tot een raadsman, die moet worden omgezet naar Nederlands recht. Implementatie Richtlijn In het ene wetsvoorstel zijn alleen elementen opgenomen die noodzakelijk zijn voor de implementatie van de Europese richtlijn. Naast het recht op toegang tot een raadsman in verband met het politieverhoor betreft dit bijvoorbeeld ook de mogelijkheid voor verdachten om een derde naar hun keuze van hun vrijheidsbeneming in kennis te stellen. het opsporingsonderzoek. Daarbij gaat het onder meer om het verloop van de aanhouding en de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie, de termijn waarbinnen de verdachte voor verhoor kan worden opgehouden, en de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze regels hebben tot doel het recht op bijstand van een raadsman in verband met het politieverhoor gemakkelijker in de eerste fase van het opsporingsonderzoek in te bedden. Raad van State Eerste fase opsporing De twee nieuwe wetsvoorstellen komen inhoudelijk grotendeels overeen met het eerdere wetsvoorstel. Beide wetsvoorstellen zijn nu voor advies aan de Raad van State gezonden. De tekst van de wetsvoorstellen en van de adviezen worden openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer. In het andere wetsvoorstel staan aanvullende regels over de eerste fase van Nieuwsbericht Rijksoverheid.nl 1666 Advocaten krijgen beschikking over digitale strafdossiers Uiterlijk 1 januari 2015 hebben advocaten in heel Nederland de mogelijkheid strafdossiers digitaal te downloaden via www.rechtspraak.nl. Dat hebben de Rechtspraak, het OM, de NOvA en het ministerie van VenJ bekend gemaakt. R echters en officieren van justitie werken al geruime tijd met digitale strafdossiers. Voor het evenwicht tussen procespartijen is het belangrijk is dat advocaten over dezelfde digitale documenten kunnen beschikken als OM en Rechtspraak. Om dat te bewerkstelligen, zijn het OM, de Recht- 2216 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 spraak, de NOvA en het ministerie van VenJ gezamenlijk gestart met het advocatenportaal. Vanaf maart hebben advocaten uit Den Haag en Midden-Nederland met het advocatenportaal geëxperimenteerd. De werkwijze is als volgt. In de zogeheten ‘stelbrief’ aan de griffier of de officier van justitie geeft de advocaat aan het strafdossier digitaal te willen ontvangen. De ontvangende partij zet het digitale dossier klaar in het advocatenportaal op rechtspraak.nl. Vervolgens kan de advocaat met zijn advocatenpas en kaartlezer inloggen op het advocatenportaal en het strafdossier naar zijn eigen werkplek downloaden. Het systeem is eenvou- dig in het gebruik en de digitale dossiers bieden net als de papieren versie de mogelijkheid tot markeren en het plaatsen van bladwijzers. Een verbeterpunt is nog de snelheid waarmee dossiers gedownload kunnen worden. Op 8 september is de landelijke introductie van het advocatenportaal gestart. Uiterlijk 1 januari 2015 kunnen advocaten door het hele land het advocatenportaal gebruiken om digitale strafdossiers te downloaden. Advocaten die de voorkeur geven aan papieren dossiers, blijven deze zoals gebruikelijk via de post ontvangen. Nieuwsbericht Rijksoverheid.nl Nieuws 1667 Koppeling persoonsgegevens tegen misbruik van voorzieningen Raad van State heeft zijn bedenkingen De overheid krijg meer mogelijkheden om woongegevens en gegevens over belasting en sociale uitkeringen aan elkaar te koppelen, waaronder fiscale gegevens en gegevens over arbeid, huisvesting, inburgering, re-integratie, schuldenlasten, uitkeringen, vergunningen en zorgverzekeringen. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft echter zijn bedenkingen. D e Afdeling advisering heeft advies uitgebracht over het ontwerpbesluit houdende regels voor fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekend zijnde gegevens (Besluit SyRI). De overheid krijgt met dit besluit meer mogelijkheden om woongegevens en gegevens over belasting en sociale uitkeringen aan elkaar te koppelen. Het ontwerpbesluit geeft uitvoering aan een wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). Die wetswijziging voorziet erin dat gemeenten en overheidsinstanties op het terrein van sociale zekerheid en belastingen samenwerken bij het bestrijden van fraude door het koppelen van gegevens waarover zij beschikken. De koppelingen worden uitgevoerd binnen het Systeem risico-indicatie (SyRI), waarvoor de Minister van SZW verantwoordelijk is. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het vastleggen van waarborgen tegen te vergaande beperkingen van de persoonlijke levenssfeer in het ontwerpbesluit zelf, over de verwerking van strafrechtelijke en andere bijzondere persoonsgegevens en over het register risicomeldingen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit nodig is. Het advies is op 11 september 2014 openbaar gemaakt. Te veel soorten persoonsgegevens Het ontwerpbesluit somt op welke soorten persoonsgegevens kunnen worden gekoppeld. Het gaat onder meer om gegevens over arbeid, bestuursrechtelijke maatregelen en sancties, detentie, fiscale gegevens, gegevens over huisvesting, inburgering, re-integratie, schuldenlasten, uitkeringen, vergunningen en zorgverzekeringen. De opsomming is zo ruim dat er nauwelijks een persoonsgegeven te bedenken is dat er niet onder valt. De opsomming lijkt niet bedoeld om in te perken, maar om zoveel mogelijk armslag te hebben. De Afdeling adviseert kritisch te bekijken of al deze categorieën persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het tegengaan van onregelmatigheden en of er niet minder zware methoden zijn om onregelmatigheden te ontdekken. Gegevens over bestraffing en gezondheid Bij de verruiming van de wet is benadrukt dat gegevens over bestraffing en gezondheid niet bij de koppeling zullen worden gebruikt. In het ontwerpbesluit worden zulke gegevens wel opgesomd. Bij bestraffing gaat het bijvoorbeeld om gegevens over overtredingen, opgelegde boetes en detentie. Bij gezondheid betreft het gegevens over de zorgverzekering en re-integratie. De Afdeling adviseert alle gegevens over bestraffing en gezondheid uit het ontwerpbesluit te schrappen. ‘Select before you collect’ Bij elk koppelingsproject wordt aan de hand van een risicomodel vastgesteld of er een verhoogd risico is op onregelmatigheden. De Wet bescherming persoonsgegevens bepaalt dat persoonsgegevens alleen mogen worden gebruikt voor ‘welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden’. Het criterium ‘verhoogd risico’, dat de regering wil gebruiken, voldoet niet aan die wettelijke eisen: het is te weinig toegespitst en maakt het mogelijk persoonsgegevens te gebruiken waarvan maar een klein deel nuttig is voor het bestrijden van misbruik. Dit staat ook wel bekend als het beginsel ‘select before you collect’. De Afdeling adviseert in de toelichting bij het ontwerpbesluit uiteen te zetten hoe dat beginsel zal worden toegepast bij het opstellen van de risicomodellen. Risicomeldingen ook aan de betrokkene De koppeling van persoonsgegevens moet gegevens opleveren over verhoogde risico’s op onregelmatigheden bij belastingen, subsidies en sociale uitkeringen. Die verhoogde risico’s worden dan gemeld aan het overheidsorgaan dat belast is met de controle. Zo’n risicomelding is niet zonder betekenis: het gaat om een aanwijzing dat wettelijke voorschriften niet zijn nageleefd. Als het onderzoek niet leidt tot straffen of maatregelen, zal de betrokkene niet zo snel op de hoogte raken van het feit dat er een risicomelding is gedaan en dat hij voorwerp van onderzoek is geweest. Hij zal daar meestal ook niet op bedacht zijn en daarom ook niet op het idee komen te informeren of hij in het register staat vermeld. De Afdeling advisering geeft daarom in overweging te bepalen dat de personen op wie een risicomelding betrekking heeft, binnen een bepaalde termijn na afloop van het onderzoek daarvan op de hoogte worden gesteld. Advies W12.14.0102/III is te vinden op www.raadvanstate.nl NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2217 Nieuws 1668 Uitlevering in strijd met EVRM als levenslange gevangenisstraf dreigt Op 4 september oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de uitlevering van de van terrorisme verdachte Tunesiër Nizar Trabelsi door België aan de Verenigde Staten in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Trabelsi hangt in de VS een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd. Omdat de VS geen adequate procedure kent om dit soort straffen te herzien is deze uitlevering in strijd met het verbod op ‘inhuman or degrading treatment’. Bovendien wordt het België kwalijk genomen dat het bevel tot schorsing van de uitlevering, zoals bevolen door het Hof, heeft genegeerd en dat Trabelsi ondanks dit bevel is uitgeleverd. (application no. 140/10) http://hudoc.echr.coe.int/ 1669 Tewerkstellingsvergunning te strikt De Nederlandse vergunningsplicht voor werk is in strijd met de vrijheid van dienstverlening die in Europa geldt. Dat oordeelde het Europese Hof van Justitie op 11 september (zaak C-91/13) in een zaak over een Nederlandse boete van 264.000 euro voor energiebedrijf Essent. E ssent had als opdrachtgever aan een Nederlands bedrijf gevraagd steigers te bouwen. Dit bedrijf liet deze opdracht uitvoeren door een Duits bedrijf, dat 29 Turken, 1 Marokkaan en 3 arbeiders uit voormalig Joegoslavië inzette. Volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie mocht dit niet, omdat deze vreemdelingen geen Nederlandse tewerkstellingsvergunning hadden. Volgens het Hof werkten de betrokken werknemers legaal in Duitsland. De overeenkomst tussen het Nederlandse bedrijf en het Duitse valt daarom onder het vrij verkeer van diensten in Europa. De boete van Essent moet worden herroepen en de Nederlandse regels zullen moeten worden aangepast. 1670 Bibliotheken mogen digitaliseren zonder toestemming rechthebbende Lidstaten van de EU mogen toestaan dat bibliotheken zonder toestemming van de rechthebbenden bepaalde boeken uit hun verzameling digitaliseren om deze op elektronische wijze beschikbaar te stellen aan zijn gebruikers. De lidstaten mogen binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden, waaronder de betaling van een billijke vergoeding aan de rechthebbenden, 2218 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 toestaan dat gebruikers de door een bibliotheek gedigitaliseerde boeken afdrukken op papier of opslaan op een USB-stick. D at bepaalde het Hof van Justitie EU op 11 september jl. in de zaak Technische Universität Darmstadt/Eugen Ulmer KG (C-117/13). In het arrest verklaart het Hof om te beginnen dat een bibliotheek, zelfs indien de rechthebbende haar onder redelijke voorwaarden aan biedt om licentieovereenkomsten te sluiten voor het gebruik van zijn werk, zich kan beroepen op de ten behoeve van de speciale bibliotheekcomputers of terminals vastgestelde beperking, om dat zij anders haar fundamentele taak niet zou kunnen vervullen. Het Hof oordeelt vervolgens dat de Nieuws Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij er niet aan in de weg staat dat de lidstaten bibliotheken het recht verlenen om de werken van hun verzameling te digitaliseren, wanneer het voor onderzoek of privéstudie noodzakelijk blijkt om die werken via speciale terminals beschikbaar te stellen voor particulieren. Het Hof verklaart dat dit recht van mededeling daaren- tegen niet meebrengt dat particulieren de werken op papier mogen afdrukken of op een USB-stick mogen opslaan. Bij het afdrukken van een werk op papier en de opslag ervan op een USB-stick is immers sprake van reproductie handelingen, aangezien daarmee wordt beoogd een nieuwe kopie te maken van de voor particulieren beschikbaar gestelde digitale kopie. Het Hof voegt hier evenwel aan toe dat de lidstaten, binnen de grenzen en onder de voor- waarden die in de richtlijn zijn gesteld, kunnen voorzien in een beperking of een restrictie van het aan de rechthebbenden toekomende uitsluitende recht van reproductie en aldus kunnen toestaan dat de gebruikers van een bibliotheek de werken via speciale terminals op papier afdrukken of op een USB-stick opslaan. Daarvoor is met name vereist dat aan de rechthebbenden een billijke vergoeding wordt betaald. 1671 Nederlandse zaken voor het Europese Hof van Justitie in 2013 Op 9 september verscheen het Jaarbericht 2013 van de Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. het Jaarbericht geeft een overzicht van de werkzaamheden van de Nederlandse procesvertegenwoordiging in Luxemburg. Daarnaast bevat het de samenvattingen van alle uitspraken uit 2013 in zaken waaraan Nederland heeft deelgenomen. D e zaken waarin het Hof in 2013 uitspraak heeft gedaan, beslaan een breed terrein aan onderwerpen. Daaronder waren enkele belangrijke uitspraken op het terrein van de grondrechten. In Kadi oordeelde het Hof dat bij de EU-uitvoering van de VN-sanctielijst onvoldoende rechtsbescherming wordt geboden. In Akerberg heeft het Hof zich uitgesproken over het toepassingsbereik van het EU-Handvest. Het Hof heeft voor een ruime uitleg van het toepassingsbereik gekozen door te oordelen dat de in de Unie gewaarborgde grondrechten toepassing vinden in alle situaties die door het Unierecht worden beheerst. Dit betekent niet dat alle nationale maatregelen aan het EU-Handvest getoetst moeten worden. Zo oordeelde het Hof in Sindicato dos Bancários do Norte dat het niet bevoegd was om een vraag te beantwoorden over de verenigbaarheid met het EU-Handvest van een verlaging van de ambtenarensalarissen in Portugal met 10%. Vanuit het perspectief van de grondrechtenbescherming is ook de zaak Gascogne van belang. In die zaak oordeelde het Hof dat het een schending van de redelijke termijn oplevert wanneer een mededingingszaak voor het Gerecht langer dan vijf jaar zonder aanwijsbare redenen heeft stilgelegen. Dit hoeft niet te leiden tot het verlagen van een eventueel opgelegde boete. Voor een eventuele schadevergoeding dient de gedupeerde onderneming een aparte procedure op grond van artikel 268 VWEU (nietcontractuele aansprakelijkheid) te starten. Voorts heeft het Hof in 2013 uitspraak gedaan in een aantal institutionele geschillen, waaronder enkele over de bevoegdheidsverdeling op het terrein van de externe betrekkingen betreffende intellectueel eigendom (Daiichi) en rechtsbescherming van diensten (Commissie tegen Raad). zaken waren er 15 afkomstig van Nederlandse rechters. Daarnaast was de Nederlandse regering betrokken bij 19 rechtstreekse zaken. In vier zaken waarin het Hof in 2013 uitspraak deed, heeft de Nederlandse regering zich moeten verweren tegen de Europese Commissie. In 10 uitspraken heeft Nederland één van de partijen gesteund bij het geschil voor het Hof en drie keer in een geschil voor het Gerecht. Het oordeel van het Hof en het Gerecht komt in een ruime meerderheid van deze zaken overeen met het door de Nederlandse regering ingebrachte standpunt. Het jaarbericht geeft een overzicht van de werkzaamheden van de Nederlandse procesvertegenwoordiging in Luxemburg (hoofdstuk 1). Daarnaast bevat het de samenvattingen van alle uitspraken uit 2013 in zaken waaraan Nederland heeft deelgenomen (hoofdstuk 2). Zoals ieder jaar betreffen deze arresten verschillende onderwerpen, zoals asiel en migratie, burgerschap, douane, fiscaal recht, sociaal recht en de fundamentele vrijheden. Nederland Het Jaarbericht is te vinden op www. rijksoverheid.nl/ministeries/bz/documenten-en-publicaties In 2013 hebben de Europese hoven 75 zaken afgedaan waaraan de Nederlandse regering een bijdrage heeft geleverd. Van de 55 prejudiciële NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2219 1672 Universitair Nieuws Media en mediagebruikers Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Een kwestie van tijd Prof. mr. B.C.M. van Erp-Jacobs, hoogleraar Oud-vaderlands recht aan de Universiteit van Tilburg, sprak op vrijdag 12 september 2014 haar afscheidsrede ‘Een kwestie van tijd’ uit. Zij wees daarin op het belang van het behoud en de toegankelijkheid van rechtshistorische bronnen van groot belang om ook in de toekomst onderzoek mogelijk te maken. Rechtshistorische bronnen maken het mogelijk om te kunnen terugkijken naar en in context plaatsen van feiten en gebeurtenissen in en opvattingen over het verleden. In haar afscheidscollege ging Beatrix van Erp-Jacobs in op de betekenis van tijd en tijdsverloop in het oud-Nederlandse recht. Dat deed ze aan de hand van drie voorbeelden: • Om volledig als burger deel uit te kunnen maken van een stedelijke gemeenschap moest men onder andere eerst vaak een tijdlang in de stad wonen en mocht men jaarlijks slechts enige korte perioden buiten de stad verblijven. • In het privaatrecht kwam de jaar-endag-termijn voor. Bijvoorbeeld ongestoord bezit van jaar en dag. Over de betekenis hiervan bestaan verschillende theorieën. Sommige schrijvers zien hierin een volledig jaar, anderen beargumenteren een jaar en zes weken of een jaar en een rechtsdag. En ook over de rechtsgevolgen bestaan uiteenlopende interpretaties. • In het oud-Nederlandse recht onderscheidde men civiele strafprocessen en criminele strafprocessen. In het civiele strafproces werkte men met termijnen van veertien dagen. In het criminele proces werden termijnen van drie dagen gehanteerd. De korte procestermijnen waren bedoeld ter bescherming van de verdachte, al is het de vraag of dat in de praktijk wel altijd zo uitpakte. Op vrijdag 12 september 2014 om 16.00 uur houdt mw. prof. dr. N. Helberger, hoogleraar Informatierecht, in het bijzonder met betrekking tot het gebruik van informatie aan de Universiteit van Amsterdam, haar oratie ‘Media and Users: Towards a New Balance’. In haar oratie stelt Helberger dat om de balans tussen de media en mediagebruikers te waarborgen, media en beleidsmakers op nationaal en Europees niveau moeten beseffen hoe om te gaan met vragen rondom gebruikersprivacy, redactionele integriteit en een eerlijk gebruik van big data in media. In het huidige digitale medialandschap is de aandacht van de gebruiker schaars en daarmee de strijd om die aandacht groot. Volgens The New York Times zijn dan ook ‘slimme’ nieuwe strategieën, zoals het benaderen van gebruikers met gepersonaliseerde nieuws- en reclameberichten, nodig om het publiek te bereiken. Het verzamelen en analyseren van big data over gebruikersvoorkeuren creëert nieuwe mogelijkheden voor gebruikers, media en mediabeleid. Tegelijkertijd ontstaan hiermee nieuwe uitdagingen. Privacy is er daar een van, maar er spelen nog andere processen mee: het waarborgen van het gebruikersvertrouwen in de redactionele integriteit van nieuws, het vinden van een balans tussen het geven van gepersonaliseerde aanbevelingen en het manipuleren van het publiek, en het bepalen van grenzen als het medium verandert van algemene informatiebemiddelaar in persoonlijke informatiedienst. De personalisatie van media, en in breder perspectief de toenemende interactiviteit tussen media en gebruikers, is zowel in Brussel als in Den Haag een belangrijk beleidsonderwerp. Hoewel er grotendeels consensus bestaat over het feit dat het bestaande beleidskader voor media toe is aan een hervorming, is nog onduidelijk wat hiervoor in de plaats kan komen. Helberger stelt dat toekomstige regelgeving en (zelf)regulatie hiervoor zich moeten richten op de (gecommercialiseerde) relatie tussen gebruikers en media, en de waarden die deze relatie zouden moeten bepalen. Plaats: Aula UvA, Singel 411 te Amsterdam 2220 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Op vrijdag 10 oktober 2014 om 15.45 uur houdt de heer prof. mr. H.C.F.J.A. de Waele, hoogleraar Internationaal en Europees recht aan de Radboud Universiteit, zijn oratie ‘Autonome rechtsordes’. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen Promoties Grensoverschrijdende juridische splitsing Op 10 juni 2014 promoveerde Erwin Roelofs aan de Universiteit Utrecht op zijn proefschrift getiteld: ‘Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen’. Als promotores traden op prof. mr. D.F.M.M. Zaman en prof. mr. M.L. Lennarts. Grensoverschrijdende juridische splitsing is de grensoverschrijdende evenknie van juridische splitsing zoals geregeld in de Zesde richtlijn (Richtlijn 1982/891/EEG) en Titel 2.7 BW. Het verschil met een nationale juridische splitsing is dat bij een grensoverschrijdende juridische splitsing de betrokken vennootschappen (de eventueel nieuw op te richten verkrijgende vennootschap(pen) daaronder begrepen) door het recht van verschillende staten worden beheerst. Grensoverschrijdende splitsing kan, mede door de vermogensovergang onder algemene titel, een bruikbaar alternatief zijn voor andere vormen van grensoverschrijdende herstructureringen, zoals: (i) overdracht van activa en passiva onder bijzondere titel, (ii) overdracht van aandelen in dochtervennootschap(pen) – al dan niet gecombineerd met andere voorafgaande uitzakoperaties –, (iii) zetelverplaatsing (zonder wijziging van de lex societatis), (iv) zetelverplaatsing (met wijziging van de lex societatis (grensoverschrijdende omzetting)) en (v) grensoverschrijdende fusie. Het belangrijkste voordeel van grensoverschrijdende splitsing is dat een deconcentratie van ondernemingsvermogen plaatsvindt, hetgeen uniek is ten opzichte van de hiervoor gememoreerde alternatieven. Voor grensoverschrijdende splitsing bestaat thans nog geen wettelijke regeling, noch op het niveau van de Universitair Nieuws EU, noch op Nederlands niveau. Wel hebben enkele lidstaten van de EU reeds bij de implementatie van de Tiende richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusie (Richtlijn 2005/56/EG) grensoverschrijdende splitsing wettelijk geregeld. Ondanks het gebrek aan een wettelijke regeling, moet de vraag of grensoverschrijdende splitsing vanuit Nederlands perspectief toelaatbaar is positief worden beantwoord, althans voor zover de grensoverschrijdende splitsing zich voltrekt binnen de EU. In het Sevic-arrest (HvJ EG 13.12.2005), overwoog het Hof dat grensoverschrijdende fusies, ‘evenals overige omzettingen van vennootschappen’, beantwoorden aan de behoeften aan samenwerking en herstructureringen van vennootschappen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd en dat deze omzettingen bijzondere wijzen van uitoefening van de vrijheid van vestiging vormen. Uit onder meer een teleologische en taalkundige uitleg blijkt dat het Hof hiermee niet alleen doelde op grensoverschrijdende fusie, maar ook op andere vormen van grensoverschrijdende herstructurering, zoals grensoverschrijdende splitsing. Dat heeft het Hof nog eens bevestigd in het Vale-arrest (HvJ EU 12.07.2012). De vraag naar het toepasselijke recht op een grensoverschrijdende splitsing is niet gemakkelijk te beantwoorden. Roelofs komt in zijn proefschrift tot de conclusie dat de legi societati van de bij de splitsing betrokken vennootschappen gedifferentieerd cumulatief moeten worden toegepast. Dat resulteert in nu eens toepassing van de lex societatis van de splitsende vennootschap, dan weer toepassing van de lex societatis van de verkrijgende vennootschap(pen), dan weer beide. Op die manier wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de eisen gesteld door de legi societati van de bij de splitsing betrokken vennootschappen en worden deze niet onnodig toegepast op andere bij de splitsing betrokken vennootschappen. Roelofs vergelijkt in zijn proefschrift de grensoverschrijdende splitsing met andere vormen van herstructurering en beschrijft uitgebreid de toelaatbaarheid van, het toepasselijke recht op en de toe te passen regels op een grensoverschrijdende splitsing, zowel wat betreft de procedure, de bescherming van de belangen van belanghebbenden bij en de gevolgen van grensoverschrijdende splitsing. Daarbij maakt hij een rechtsvergelijking met het Duitse recht, het Deense recht en het Finse recht. E.R. Roelofs Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen Van der Heijden Instituut deel 122 Kluwer 2014, 672 p., € 92,50 ISBN 978 90 1312 487 3 Indigenous peoples and free, prior and informed consent The adoption of the UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples in 2007 reinvigorated discussions about participation by indigenous peoples in decision-making processes that affect them. In particular, the debate revolves around interpretations of the concept of ‘free, prior and informed consent’ (FPIC), which is becoming one of the central mechanisms in international law and policy for resolving conflicts about lands and natural resources. Indigenous and tribal peoples are often affected considerably when large-scale development projects – like mining, logging, the construction of hydroelectric dams, etcetera – take place on their territories. Precious and scarce resources are unfortunately often found in areas where indigenous communities reside. Within international human rights law a number of norms aim to protect indigenous groups from the adverse effects of what some call ‘development aggression’. One of the most important of these norms is that indigenous peoples should be allowed to give or withhold their free, prior and informed consent or FPIC with regard to certain decisions. In this study that was conducted by Bas Rombouts, the legal status of FPIC and conditions for its successful implementation are examined. The principle is contextualized by examining the underlying concept of selfdetermination and derivative rights to lands and resources. Subsequently, FPIC is explored from within the framework of the right to effective participation. The existing international platforms and institutions in which FPIC norms are present are surveyed and a detailed analysis of recent regional case law clarifies the legal application of FPIC in the context of land and resource rights. Finally, a number of recent guidelines for the implementation of FPIC processes in the framework of specific voluntary sustainability initiatives are compared and analyzed. It is argued that in order for FPIC to become a realistic legal norm, one should focus on what kind of process it denotes. Moreover, it is important to take into account the underlying rights and principles for determining the scope of FPIC and to grasp why it matters so much to indigenous peoples. Proper rights to (internal) selfdetermination, lands, and resources have to be in place to make FPIC a meaningful concept. Purely legally speaking, FPIC concerns a process of consultation that should always have the goal of reaching agreement. In some cases FPIC gains a more mandatory character and obtaining consent becomes obligatory. This is particularly so when hazardous substances are to be stored on indigenous lands, when indigenous groups are to be relocated, and when largescale developments projects could have a major impact on indigenous peoples’ lands and ways of life, and may threaten their cultural and physical survival. FPIC processes are gaining ground as the central mechanism for decisionmaking processes involving indigenous communities. This study provides both a theoretical and a practical starting point for scholars, lawyers, policy makers, or others interested in FPIC processes and indigenous peoples. Rombouts defended his dissertation on 27 June 2014 at Tilburg University. His supervisor was prof. dr. W.J.M. van Genugten. Bas Rombouts Having a Say: Indigenous Peoples, International Law and Free, Prior and Informed Consent Wolf Legal Publishers 2014, 442 p., € 34,95 ISBN 978 94 6240 134 1 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2221 1673 Personalia Vice-president Hoge Raad De heer mr. R.J Koopman wordt vice-president van de Hoge Raad der Nederlanden. De ministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten hem voor te dragen voor benoeming. De benoeming gaat in op 1 november 2014. De heer Koopman volgt in de functie van vice-president de heer mr. M.W.C. Feteris op, die per 1 november 2014 president wordt van de Hoge Raad. Koopman is sinds 1 februari 2010 al raadsheer in de belastingkamer van de Hoge Raad. Verder is Koopman in 1986 zijn loopbaan begonnen als medewerker van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad. Daarna is hij onder meer actief geweest als raadsheer en vicepresident van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en als docent bij de vakgroep belastingrecht van de Universiteit van Amsterdam. 1674 Advocatuur Osborne Clarke heeft Cristine Brinkman als Corporate/M&A partner aangetrokken voor het kantoor in Amsterdam. Brinkman heeft een brede ondernemingsrecht transactie- en adviespraktijk; ze is gespecialiseerd in fusies en overnames, joint ventures, corporate governance en vastgoedgoedtransacties. Brinkman was hiervoor Counsel bij Freshfields Bruckhaus Deringer waar zij meer dan twaalf jaar heeft gewerkt. Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar njb@kluwer.nl. bieden zijn privatiseringen, fusies/ overnames, desinvesteringen en allianties tot de volledige ontwikkeling en begeleiding van conventionele- en duurzame energieprojecten. Voor zijn overstap gaf hij leiding aan de energiepraktijk van Norton Rose Fullbright in Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Weero Koster heeft zich per 1 september 2014 als partner verbonden aan Baker & McKenzie. Zijn praktijk richt zich op bedrijven en organisaties die actief zijn op nationale en internationale energiemarkten, van ‘upstream’ olieen gas tot de grootste duurzame projecten in Nederland. Zijn expertisege- Martijn Welten wordt met ingang van 1 oktober 2014 managing partner bij Spigt Dutch Caribbean Advocaten en Belastingadviseurs. Martijn Welten is sinds de oprichting verbonden aan Spigt Dutch Caribbean, en al langere tijd betrokken bij het management. der Janssen (strafrechtsadvocaat) beiden werkzaam te Amsterdam. Met medewerking van een ‘maatschappelijke jury’, een panel met o.a. een filosoof en student. Debatleiders zijn Lonneke Stevens en Sonja Meijer. Dit is een initiatief van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de VU en NRC Handelsblad, in samenwerking met de UvT, stichting Mens en Strafrecht en de studievereniging QBDBD. event organised by the Junior Lawyers Division of the Law Society of England and Wales, the Young Barristers Committee of the Bar Council, the European Young Bar Association and the London Young Lawyers Group. They provide delegates with a mix of technical seminars, skills-based seminars, an overview of the legal system in England and Wales and an introduction to the City of London. Tijd: zondag 21 september van 15.30 tot 17.00 uur Tijd: donderdag 25 t/m zaterdag 27 september Plaats: NRC Café, Rokin 65 Amsterdam Plaats: Londen Inlichtingen en aanmelding: deelname kost € 5, het is Inlichtingen en aanmelding: via: www.iw2014.com. gratis voor leden QBDBD en leden VU-Vereniging. Aan- Deelname kost £ 195 Agenda 21 09 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij Onschadelijkmaking van gevaarlijke mensen: better safe than sorry? In de huidige samenleving wordt veel belang gehecht aan het beheersen van gevaren en risico’s. Dat is ook terug te zien in het strafrecht. Mensen die zijn veroordeeld voor een strafbaar feit, maar ook mensen die alleen nog maar verdacht zijn, worden gezien als gevaarlijke mensen. Wordt bij dit soort maatregelen niet te makkelijk gezegd: better safe than sorry? Of wordt ‘sorry’ simpelweg niet meer geaccepteerd door de samenleving? Is het strafrecht de beste manier om gevaren te beheersen? Hoe kunnen risico’s goed worden ingeschat en kan dat überhaupt wel? Debaters zijn onder anderen Willem Nijkerk (officier van justitie) en San- 2222 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 melden via: www.nrcrestaurantcafe.nl/agenda/-strongdebat-misdaad-en-maatschappij-i-strong-209/Meer informatie via Marloes van Noorloos, e-mail: l.a.vannoorloos@tilburguniversity.edu 25 t/m 27 09 2014 International Weekend 2014 International Weekend is an annual 28 09 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij Seks en strafrecht: vrijheid blijheid of bescherming boven alles? Soms is het nodig dat het strafrecht hard optreedt tegen zedendelicten. Agenda Maar de scheidslijn tussen goed en fout is hier lang niet altijd duidelijk. Moeten jongeren en andere kwetsbare groepen zoals geestelijk gehandicapten soms tegen zichzelf worden beschermd? Of moet de overheid zich verre houden van de rol van zedenmeester? Een debat over het spanningsveld tussen vrijheid en bescherming. Debaters zijn Eva Kwakman (officier van justitie te Amsterdam) en Ted van Lieshout, (schrijver, dichter en beeldend kunstenaar). Met medewerking van een ‘maatschappelijke jury’, een panel met o.a. een advocaat en student. Debatleiders zijn Marloes van Noorloos en Sonja Meijer. Dit is een initiatief van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de VU en NRC Handelsblad, in samenwerking met de UvT, stichting Mens en Strafrecht en de studievereniging QBDBD. fraudebestrijding te kijken. Tijdens het avondprogramma wordt de ‘Anti Fraude Award 2014’ uitgereikt. De tweede dag van het festival staat open voor alle geïnteresseerden. Een aantal speciaal geselecteerde films en documentaires worden vertoond. Daarnaast wordt het publiek in staat gesteld, via vraag- en antwoordsessies, kennis te maken met verschillende organisaties uit de publieke en private sector die op het gebied van fraudebestrijding actief zijn. Het Fraude Film Festival is georganiseerd door en voor partijen die bij fraudebestrijding betrokken zijn. Een deel van de opbrengsten van het Fraude Film Festival wordt gedoneerd aan Transparency International. Tijd: woensdag 1 en donderdag 2 oktober Plaats: filminstituut Eye in Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.fraudefilmfestival. nl/inschrijven/. Deelname kost € 75 en studenten betalen Tijd: zondag 28 september van 15.30 tot 17.00 uur. € 25. Nadere informatie in te winnen via: info@fraude- Plaats: NRC Café, Rokin 65 Amsterdam filmfestival.nl of bij Joyce Verhaert: j.j.verhaert@bijzon- Inlichtingen en aanmelding: deelname kost € 5, het is derstrafrecht.nl of telefoon: 06-19920976. gratis voor leden QBDBD en leden VU-Vereniging. Aanmelden via: www.nrcrestaurantcafe.nl/agenda/strong-debat-misdaad-en-maatschappij-i-strong-209/. Meer informatie via Marloes van Noorloos, e-mail: l.a.vannoorloos@tilburguniversity.edu 01 en 02 10 2014 Fraude Film Festival In het filminstituut Eye in Amsterdam vindt het eerste Fraude Film Festival plaats, waar films en documentaires vertoond worden rond het thema fraude. Peter van Ingen (VPRO) verzorgt het programma. Speciaal voor het festival maakt Frans Bromet (onafhankelijk televisiemaker) een korte film die op beide dagen vertoond wordt. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door Minister Opstelten, verzorgt de officiële opening van het festival. Het Fraude Film Festival biedt professionals en geïnteresseerden een platform om te discussiëren over de impact en diversiteit van fraude en de aanpak ervan. Enkele aspecten van fraude zoals corruptie, machtsmisbruik en de daarmee gepaard gaande reputatieschade komen tijdens dit festival aan de orde. Op de eerste dag van het festival krijgen professionals en beleidsbepalers de kans met elkaar kennis te maken en zullen zij - gevoed vanuit het festival - worden uitgedaagd op een andere manier naar fraude en 04 10 2014 Paul Scholten-studieochtend Deze jaarlijkse studieochtend over christen-rechtsgeleerde Paul Scholten is een activiteit van het ChristenJuristennetwerk van ForumC. Scholten was hoogleraar burgerlijk recht aan de UvA. Zijn werk motiveerde hem tot een actieve maatschappelijke betrokkenheid. Tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw vonden ingrijpende ontwikkelingen plaats: de Eerste Wereldoorlog (19141918), de Russische revolutie in 1917, de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland in de jaren dertig. Het inspireerde Scholten vanuit zijn christelijke levensovertuiging na te denken over democratie en rechtsstaat. Het thema van deze studiedag is dan ook: ‘Democratie en rechtsstaat: lood om oud ijzer? De visies van Paul Scholten en Ph.A. Kohnstamm op de verhouding tussen democratie en rechtsstaat.’ De inleiding wordt verzorgd door mr. W.L. Borst. Mr. drs. B.D. Hengstmengel houdt een coreferaat. Dagvoorzitter is mevrouw mr. dr. Hélène Evers. € 7,50. Aanmelding wordt op prijs gesteld en kan via ForumC, telefoonnummer: 033-4647770 of e-mail: info@forumc.nl. 05 10 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij Gestraft na de straf: een tweede kans? Iedereen heeft recht op een tweede kans. Maar geef je die ook aan de exveroordeelde die bij jou in de straat komt wonen? Zijn wij als samenleving eigenlijk wel bereid om een tweede kans aan ex-veroordeelden te geven? Wat wordt er gedaan om exveroordeelden te laten re-integreren in de samenleving? Een debat over de vragen rondom de terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving centraal. Tegen welke problemen en ook tegen welke stigma’s lopen zij aan? Debaters zijn Sjef van Gennip (voorzitter van de raad van bestuur van Reclassering Nederland), Lucas Bolsius (burgemeester van Amersfoort) en Rein Gerritsen (wetenschapsfilosoof en tevens ex-gedetineerde die spreekt uit eigen ervaring). Met medewerking van een ‘maatschappelijke jury’, een panel met onder anderen een advocaat en student. Debatleiders zijn Sonja Meijer en Marloes van Noorloos. Dit is een initiatief van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de VU en NRC Handelsblad, in samenwerking met de UvT, stichting Mens en Strafrecht en de studievereniging QBDBD. Tijd: zondag 5 oktober 2014 van 15.30 tot 17.00 uur Plaats: NRC Café, Rokin 65 Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: deelname kost € 5, het is gratis voor leden QBDBD en leden VU-Vereniging. Aanmelden via: www.nrcrestaurantcafe.nl/agenda/-strongdebat-misdaad-en-maatschappij-i-strong-209/. Meer informatie via Marloes van Noorloos, e-mail: l.a.vannoorloos@tilburguniversity.edu 08 10 2014 Rotterdams Juridisch Genootschap: het ‘natte’ recht Tijd: zaterdag 4 oktober van 10.00 tot 12.00 uur Mw mr. Emily Dérogée-van Roosmalen spreekt tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het Rotterdams Juridisch Genootschap over het onderwerp ‘De Rotterdamse haven en het ‘natte’ recht anno 2014; tijd voor een Legal Climate Change!’ Plaats: Christelijke Gereformeerde Kerk Utrecht-Centrum, Tijd: woensdag 8 oktober om 20.00 uur Wittevrouwensingel 33 te Utrecht Plaats: Sociëteit ‘De Maas’, Veerdam 1 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: Voor leden van het Christen- Inlichtingen en aanmelding: mw. mr. L.M. Muetstege, Juristennetwerk is de toegang gratis. Voor anderen e-mail: rotterdams.juridisch.genootschap@gmail.com. bedraagt de toegangsprijs € 15 en studenten betalen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 2223 Agenda 09 10 2014 NAI Lustrumsymposium Het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) organiseert het lustrumsymposium ‘NAI 65 jaar Jong!’. De herziene arbitragewet treedt op 1 januari 2015 in werking. Wat betekent dit voor het NAI en voor advocaten? Hoe vult het NAI de mogelijkheden die de wet biedt in? Gaat het NAI samenvoegen? Beslist het NAI zelf op een wrakingsverzoek? Komt er een nieuwe benoemingsregeling? Wordt de standaard elektronisch procederen? Krijgt de voorzitter van een scheidsgerecht bijzondere bevoegdheden? Het symposium wordt geopend door mr. drs. P. Cloo (Secretaris-Generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie). Vervolgens bespreken mr. Hilde van der Baan, mr. Willem van Baren, mr. Bommel van der Bend, prof. dr. Filip De Ly, mr. Fredy von Hombracht-Brinkman, mr. drs. Bart Leijnse, prof. mr. Gerard Meijer, mr. Rieke Smakman en prof. mr. Henk Snijders tijdens interactieve paneldiscussies de bepalingen van het nieuwe Reglement. Daarna volgt een feestelijk programma. Tijd: donderdag 9 oktober van 14.00 tot 22.00 uur Plaats: Schiecentrale, Sint Jobsweg 116 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via: secretariaat@nai-nl.org. Deelname kost € 225 en studenten betalen € 50 op vertoon van hun studentenkaart. Er worden 2 PO-punten 15 10 2014 Leidsch Juridisch Genootschap: de MH17 tragedie ‘De MH17 tragedie: de nog steeds niet opgeloste spanning tussen politiek en internationaal recht’ is het onderwerp waarover prof. dr. P.M.J. Mendes de Leon (hoogleraar Luchten Ruimterecht aan de Universiteit Leiden en directeur Internationaal Instituut voor Lucht- en Ruimterecht) de lezing voor het Leidsch Juridisch Genootschap houdt. De heer Mendes Stichting Jo Maes/Capra Prijs 2014 Ter bevordering van het enthousiasme en de belangstelling voor het ambtenarenrecht, arbeidsrecht en algemeen bestuursrecht heeft het bureau Capra Advocaten ter gelegenheid van het afscheid van haar voormalige partner mr. J.M.M.B. Maes een stichting in het leven geroepen, genaamd Stichting Jo Maes/Capra Prijs. Deze stichting stelt jaarlijks een scriptieprijs ter beschikking voor studenten aan een Nederlandse Universiteit die een scriptie hebben geschreven over een onderwerp op het gebied van ambtenarenrecht, het arbeidsrecht dan wel het algemeen bestuursrecht, die gewaardeerd is met een cijfer 8 of de Leon gaat verder in op vergelijkbare ongevallen, het onderzoek naar MH17, de informatieverschaffing over veiligheid, aansprakelijkheid en mogelijke initiatieven ter verbetering van de huidige situatie. Tijd: woensdag 15 oktober van 17:30 tot 18:30 uur met aansluitend een borrel Plaats: zaal B.041 van de Juridische Faculteit in het Kamerlingh Onnes Gebouw (KOG) aan de Steenschuur 25 te Leiden. Inlichtingen en aanmelding: mw. mr. J.M.D. Bharos, telefoon: 071-5165043, e-mail: m.bharos@servicepunt71.nl hoger. Met de toekenning van de prijs is een geldbedrag gemoeid van € 1.000. Belangstellenden dienen hun scriptie (in zevenvoud), opgesteld in de Nederlandse taal vóór 1 november 2014 in te dienen bij de secretaris van de Stichting, mr. J.J. Blanken, verbonden aan Capra Advocaten, Laan Copes van Cattenburch 56, 2585 GC ’s-Gravenhage. Het scriptiereglement is te verkrijgen bij de secretaris (telefoonnummer 070 - 364 81 02, e-mail adres: j.blanken@capra.nl of via de website www.capra.nl). De scripties worden beoordeeld door een jury, bestaande uit: mr. J.M.M.B. Maes, prof. mr. F.A.M. Stroink en mr. C.P.J. Goorden. toegekend. Agenda kort 08 09 t/m 01 12 2014 EIPA seminars NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011 25 09 2014 Jaarcongres Independent legal Professional 2014 25 t/m 27 09 2014 Expropriation law NJB 2014/1171, afl. 23, p. 1595 NJB 2014/790, afl. 14, p. 974 21 09 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij 25 09 2014 Staatssteun in en rondom zeehavens 26 09 2014 Neurowetenschap en de rechtspraktijk NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2222 NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011 NJB 2014/1087, afl. 21, p. 1464 23 09 2014 NGB Seminar 25 t/m 27 09 2014 International Weekend 2014 NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103 NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2222 28 09 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2222 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 2224 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-09-2014 – AFL. 31 Vormfouten Juridische consequenties van vormverzuimen in strafzaken Analyse van bestaande rechtspraak rondom vormfouten ‘Vormfouten’ gaat over het controleren van en reageren op vormverzuimen door de strafrechter. Het boek biedt een overzicht van de rechtspraak van de Hoge Raad en het EHRM - en vergelijkt deze met die van het Amerikaanse Hooggerechtshof. Daarnaast brengt het boek de gevolgen in kaart van de doelmiddel benadering. Rechtsgevolgen, jurisprudentie en meer Alle relevante jurisprudentie komt aan bod. Verder gaat de auteur in op rechtsgevolgen die een rechter aan een vormfout kan verbinden. De analyse van de bestaande rechtspraak die zo rondom vormfouten ontstaat, maakt dit boek onmisbaar voor advocaten, rechters, leden van het OM en andere professionals in de strafrechtspleging. Staat en Recht (STeR) Auteur: mr. R. Kuiper STeR-serie is de publicatiereeks van het Centrum voor Staat en Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen. Binnen het Centrum voor Staat en Recht vindt bestudering plaats van het staatsrecht, het bestuurs(proces) recht, het straf(proces)recht, het internationaal en Europees recht, de historische achtergronden en de ethische grondslagen van bovengenoemde rechtsgebieden, en rechtssociologisch onderzoek op dit terrein. Deel: 19 ISBN: 9789013125221 Datum verschijning: 02-07-2014 Aantal pagina’s: 696 Prijs: €65,- (incl. btw) www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten Aan wiens kant staat het recht als beide partijen gelijk hebben? Het gerechtshof Amsterdam zoekt voor de teams strafrecht, familierecht en handelsrecht Raadsheren m/v Het gerechtshof Amsterdam heeft de gerechtshof Amsterdam gevestigd in - mr. E. de Greeve, voorzitter afdeling ambitie toonaangevend te zijn in de het nieuwe Paleis van Justitie aan het strafrecht, telefoonnummer 088 – 361 appelrechtspraak in Nederland. Zoekt IJ. Het gerechtshof Amsterdam kent 1313 of u inhoudelijke verdieping, ruimte voor drie afdelingen: de afdeling strafrecht, kwaliteit en meervoudige rechtspraak de afdeling civiel recht en belasting- civiel met zeer ervaren collega's? Bent u recht en de afdeling bedrijfsvoering. telefoonnummer 088 – 361 3755. bereid hard te werken aan kwalitatief De afdelingen bestaan uit verschillende hoogwaardige arresten? Wij bieden teams met ieder een omvang van Solliciteren U kunt tot en met 3 oktober een plezierige werkomgeving, een goede ongeveer 25 medewerkers. Centraal 2014 uw sollicitatiebrief met vermelding collegiale werksfeer en uitstekende in de ontwikkeling van de cultuur van van drie referenten digitaal sturen naar arbeidsomstandigheden. het gerechtshof staat de ruimte om de president van het gerechtshof - mr. C. Hummel, voorzitter afdeling recht en belastingrecht, Wegens uitbreiding zijn wij op zoek verantwoordelijkheid te nemen voor Amsterdam, mr. H.T. van der Meer, via naar raadsheren voor de afdeling straf- de kwaliteit en de effectiviteit van het i.holzenspies@rechtspraak.nl. recht (meerdere vacatures). Bij het hof. Dit veronderstelt onder meer een Een eerste gespreksronde (met het team familierecht van de afdeling civiel open houding en nieuwsgierigheid ten gerechtsbestuur en de afdelingsvoor- recht en belastingrecht ontstaat één aanzien van mogelijke verbeteringen. zitter) zal naar verwachting plaatsvinden vacature voor een raadsheer. Bij het Het landelijke profiel van raadsheer en op 14 en 15 oktober 2014 (strafrecht) team handelsrecht ontstaat ook één meer informatie over het gerechtshof en op 30 oktober en 3 november 2014 vacature voor een raadsheer. Amsterdam kunt u vinden op (familie- en handelsrecht). De tweede www.rechtspraak.nl. gespreksronde (met de benoemings- N.B.: sollicitanten die nog geen rechter of raadsheer zijn zullen daartoe adviescommissie) zal naar verwachting kunnen worden opgeleid na het door- Inlichtingen Voor nadere inlichtingen plaatsvinden in de maand november lopen van de landelijke selectieprocedure over de vacatures kunt u telefonisch 2014. bij de LSR. contact opnemen met: - mr. H.T. van der Meer, president, Organisatie Vanaf half april 2013 is het telefoonnummer 088 – 361 3632, Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.