Collectie catalogus deel I - Museum van Bommel van Dam
Transcription
Collectie catalogus deel I - Museum van Bommel van Dam
De ontstaansgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam Maarten & Reina van Bommel-van Dam Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo Van particuliere verzameling in AmsterdamMaarten naar openbare & Reina van Bommel-van Dam collectie in Venlo Maarten & Reina van Bommel-van Dam Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo Maarten & Reina van Bommel-van Dam De ontstaansgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam auteurs Helleke van den Braber Truus Gubbels Frans Hermans Jos de Jong Ingrid Kentgens Renée Steenbergen Rick Vercauteren George Vogelaar eindredactie Ingrid Kentgens Rick Vercauteren Thei Voragen Saskia van de Wiel Museum van Bommel van Dam 2009 Inhoudsopgave Rick Vercauteren Ingrid Kentgens Helleke van den Braber Truus Gubbels Renée Steenbergen George Vogelaar Woord vooraf 5 Van particuliere verzameling naar openbare collectie 11 Uit liefde voor de kunst? De motieven van het echtpaar Van Bommel-van Dam 69 Gepassioneerde collectioneurs. De totstandkoming van de collectie Van Bommel-van Dam 89 Een eigen museum met dank aan de overheid. Museum van Bommel van Dam vergeleken met andere verzamelaarsmusea 145 Een kleine reconstructie van een tijdsgeest of hoe Venlo aan een museum kwam 167 Jos de Jong & Frans Hermans Van Amsterdam naar Limburg – Hoe Venlo een museum kreeg 177 ‘Sober, fraai en functioneel en dies alom geroemd!’ De bouw van Museum van Bommel van Dam 193 Frans Hermans Register 213 Sponsors 218 Colofon 220 Deutsche Übersetzung 221 Woord vooraf Museum van Bommel van Dam (foto Sjaak Peters, Venlo). ‘Wie kunstgeschiedenis gestudeerd heeft, moet elke vergelijking wantrouwen’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen, Amsterdam 2009, p. 20). In Nederland zijn diverse kunstmusea uit collecties van particu liere verzamelaars ontstaan. Dat is ook het geval bij Museum van Bommel van Dam in Venlo. Maarten en Reina van Bommelvan Dam, woonachtig te Amsterdam, schonken in 1969 een collectie moderne kunst van ruim duizend werken aan Venlo op voorwaarde dat de gemeente hun brede kunstverzameling in een museum zou onderbrengen en adequate huisvesting zou realiseren voor beide stichters. De opzienbarende schenking, waarvan de formele aanvaarding door de gemeenteraad bij het programma Van Gewest tot Gewest op de nationale tele visie werd uitgezonden, leidde er in 1971 toe dat in Venlo het eerste museum voor moderne kunst in de provincie Limburg werd geopend. Naar aanleiding van vragen van bezoekers uit het hele land, heldere adviezen van het marketingbureau Projekt 2508 uit Bonn, gesprekken met het bestuur van de Stichting van 5 6 Paul Gauguin, D’ou venonsnous? Qui sommes-nous? Ou allons-nous?, 1897, olieverf op doek, 139,1 x 374,6 cm, Provenance Museum of Fine Arts, Boston, Mass. us a. Bommel van Dam alsook de absolute noodzaak om in be leidsmatig opzicht strategische vernieuwingen door te voeren, lanceert de directie van Museum van Bommel van Dam in 2006 het idee om met hulp van externe onderzoekers en schrijvers de feitelijke betekenis van de schenking in een lokaal, provinciaal en nationaal historisch perspectief te plaatsen. De museumstaf wil – indachtig het citaat van Cees Nooteboom dat boven dit woord vooraf staat – de schenking uit 1969 op eigen merites beschouwen. De uitkomsten van de interne en externe onderzoeken zullen daartoe worden gesyn thetiseerd en in de vorm van een expositie, publicatie, docu mentaire en symposium gebundeld worden aangeboden in 2009. In dat jaar is het immers veertig jaar geleden dat de verzameling van Maarten en Reina van Bommel-van Dam is overgedragen aan de gemeente Venlo. Medio 2008 komt het omvangrijke project in een stroom versnelling als de Mondriaan Stichting, het Prins Bernhard Cultuurfonds, het vsb Fonds, de Stichting ter Bevordering van Cultuurbezit Venlo, de Stichting van Bommel van Dam én de provincie Limburg te kennen geven dat zij de voorgenomen presentatie en de flankerende producten en activiteiten in de meest ambitieuze varianten financieel mogelijk willen maken. Vrijwel parallel besluiten het college van b&w én de raad van de gemeente Venlo, op basis van de nieuwe Meerjarenbeleids nota Museum van Bommel van Dam 2008-2012, het exploitatie budget van Museum van Bommel van Dam aanzienlijk en struc tureel te verhogen. Daarenboven wordt door de gemeenteraad separaat een geldelijke bijdrage voor het optimaliseren van het museumgebouw ter beschikking gesteld. Graag bedank ik op deze plaats alle betrokkenen hiervoor nogmaals uit de grond van mijn hart. Worden wie we zijn In het Museum of Fine Arts te Boston hangt een monumentaal op Tahiti geschilderd doek uit 1897 van de Franse kunstenaar Paul Gauguin met de intrigerende titel Waar komen we vandaan? Wie zijn we? Waar gaan we heen? Deze fundamentele vragen, die een zoeken naar existentiële betekenis weerspiege len, zijn continu de leidraad geweest bij de meerjarige research naar het historische en sociologische verhaal achter de schen king, het correcter duiden van de collectie, het achterhalen van de bouwgeschiedenis van het museumcomplex én het gericht uitspitten van de volledige levensgeschiedenis van het verzamelaarsechtpaar. Zo is er in museaal teamverband be wust naar gestreefd om, zoals Friedrich Nietzsche ooit kern achtig formuleerde, ‘te worden wie we zijn’. Na jaren van intensieve voorbereiding komen anno 2009 vele ambities en voornemens van directie en medewerkers voor het eerst samen: de uitkomsten van parallelle onderzoeken, het voorbereiden van de breed opgezette expositie, de docu mentaire, de publicatie, het symposium alsook verbeteringen in het museumgebouw. Gaarne wil ik mijn collega’s Paul Hermans (public relations), Ingrid Kentgens (conservator collectie), Ted Kilsdonk-Lamée (educatie) en Saskia van de Wiel (conservator tentoonstellingen) veel dank zeggen voor hun grote betrokken heid en inzet bij het laten welslagen van het wijd vertakte project. Ten opzichte van 2006 zijn op het vlak van behoud en beheer, registreren, fotograferen, digitaliseren, presenteren, educatie, publiceren, duurzaam informatief ontsluiten en public relations in meerdere talen zowel collectief als individueel grote stappen voorwaarts gezet. Het voormalige particuliere bezit fungeert, door alle positieve, inhoudelijke bijdragen van voor noemde stafleden, in de nabije toekomst daadwerkelijk als een publieke collectie. De verder ontsloten basiscollectie is een vitaal organisme dat in combinatie met de museale ontstaans geschiedenis en relevante informatie over het verzamelaars echtpaar voortaan aansluit bij de Culturele Biografie Limburg en de Collectie Nederland. Enthousiasmerende externe bijdragen In mijn dankwoord be trek ik ook graag oud-directeur Thei Voragen, die op basis van zijn onschatbare kennis van de oorspronkelijke verzameling en goede persoonlijke contacten met Maarten en Reina van Bommel-van Dam, van grote waarde is geweest voor het suc cesvol afronden van diverse projectonderdelen, in het bijzonder met betrekking tot het samen met Ingrid Kentgens zorgvuldig selecteren van relevante kunstwerken. Tezelfdertijd wil ik de pro jectmedewerkers Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers en Gabi Stoffels prijzen voor hun dynamische en enthousiasmerende bijdragen aan de onderzoeken en de concrete realisatie van de tentoon stelling, publicatie en documentaire. Voorts maak ik graag melding van de goede collegiale samenwerking met Jos de Jong en Frans Hermans, beiden werkzaam op het Gemeentearchief Venlo. Dank voor de kritische en scherpe bijdragen aan het archiefonderzoek naar de specifieke wordingsgeschiedenis van het museum en de vlot geschreven, uitstekend gedocumen teerde bijdragen aan de publicatie. 7 8 Reina van Bommel-van Dam en Armando in Museum van Bommel van Dam. Tevens bedank ik filmregisseur Kees Maaswinkel, die mede op basis van uitgebreide eigen research, een korte documentaire heeft gerealiseerd waarin het persoonlijke verhaal van de ge passioneerde kunstverzamelaars doordacht en gevoelvol wordt gecombineerd met visies van kunstenaars van het eerste uur zoals Armando en Tajiri; het reilen en zeilen van de toenmalige Culturele Raad in Maastricht; de culturele wederopbouw van Venlo onder bezielende leiding van burgemeester Leonard de Gou; de positieve rol van de kunstcritici Hans Redeker, Lambert Tegenbosch en Walter de Bruijn én het bloeiende kunstzinnige klimaat in Venlo met aanjagers als Lei Alberigs (later de eerste museumdirecteur), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi en Ferdi Tajiri én de wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken. Lof voor de wijze waarop de onvoorwaardelijke, persoonlijke liefde voor kunst van Maarten en Reina van Bommel-van Dam is verknoopt met een veel grotere maatschappelijke context, de dyna miek van bestuurders én accurate recon structie van de complexe tijdsgeest in de jaren 1967-1971. Naast Jos de Jong en Frans Hermans dank ik de auteurs Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Ingrid Kentgens, Renée Steenbergen en George Vogelaar voor hun zonder uitzondering fascinerende bijdragen aan de omvangrijke publicatie waarin de schenking op meerdere niveaus als scharnier punt functioneert. Het meest bijzondere aspect van de door ontwerper Baer Cornet magnifiek vormgegeven publicatie is, dat conform het idee in 2006, de vaardig verwoorde invalshoeken en inhoudelijke meningen complementair zijn. Het tussen 1967 en 1971 tot stand komen van Museum van Bommel van Dam in Venlo krijgt, mede in samenhang met de weloverwogen ge kozen documents humains en ruime selectie van kunstwerken, op indrukwekkende, caleidoscopische wijze gestalte. Het interieur van Museum van Bommel van Dam is, mede door de elementaire visie van ruimtelijk ontwerper Ton Tesink, het afgelopen jaar in fasen sterk verbeterd. In nauw overleg met de museumstaf en externe adviseurs, waaronder Thei Voragen en Peter Kerkhoff, heeft Ton Tesink een uitgewogen inrichtingsplan voor de tentoonstelling Maarten & Reina van Bommel-van Dam gemaakt. De presentatie wordt gekenmerkt door een uitgekiende routing, eigentijds ritme en 9 Impressies van de vernieuwde entreehal naar een ontwerp van Ton Tesink/p otm. Maquette inrichtingsplan (foto Zebra Fotostudio’s, Venlo). een esthetisch verantwoorde clustering van archivalia, uitvergrotingen van foto’s, kunstwerken en teksten. Speciaal ten behoeve van het basisonderwijs is er ook een aparte projectruimte ingericht waar kinderen figuurlijk bij Maarten en Reina op bezoek gaan en vervolgens op speelse wijze kennis maken met het fenomeen ‘verzamelen’. Hommage Met gepaste eerbied en veel respect dragen directie en medewerkers van Museum van Bommel van Dam het pro ject Maarten & Reina van Bommel-van Dam op aan Maarten van Bommel (1906-1991) en Reina van Dam (1910-2008). Reina van Bommel-van Dam, die vorig jaar temidden van alle voorbereidingen tamelijk onverwacht op 97-jarige leeftijd is overleden, kan de officiële openstelling van de expositie, de 10 Maarten en Reina van Bommel-van Dam. première van de documentaire en het in ontvangst nemen van het eerste exemplaar van de publicatie tot onze spijt niet meer persoonlijk meemaken. Anno 2009 is de wordingsgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam nationaal gezien nog relatief onbekend. Wij verwachten echter dat het verhaal achter de schenking in 1969, dat kan worden samengevat in de regel van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo, in 2010 bij veel meer mensen in Nederland en daarbuiten bekend zal zijn. In de toekomst wil Museum van Bommel van Dam nadrukkelijk een analoge en digitale bron van informatie zijn voor echte én virtuele bezoekers. We zijn er van overtuigd dat Maarten en Reina van Bommel-van Dam door de in dit woord vooraf vermelde inspanningen niet in de gapende muil van de tijd zullen verdwijnen maar als verzamelaars, stichters én naamgevers zullen voortleven in de canon van de Nederlandse museumgeschiedenis. Rick Vercauteren Directeur Museum van Bommel van Dam Ingrid Kentgens Van particuliere verzameling naar openbare collectie 12 Maarten en Reina van Bommelvan Dam in hun Amsterdamse bovenwoning (foto Aart Klein, Amsterdam). In een brief van 16 december 1967 aan oud-directeur Lei Alberigs noemt Maarten van Bommel de verzameling kunst werken die hij en zijn vrouw Reina hebben samengebracht ‘ons levenswerk’. Tegenwoordig refereren we in de wandelgangen van Museum van Bommel van Dam aan ‘de oercollectie’. Andere tijden Maarten en Reina van Bommel-van Dam ver zamelen in een tijd waarin ontwikkelingen in de wereld van de beeldende kunsten elkaar opvolgen. In het vaderlandse naoor logse culturele klimaat komen figuratie en abstractie naast maar vooral tegenover elkaar te staan. Kunstenaars nemen duidelijke en tegengestelde posities in. Het vrijgevochten kun stenaarschap zet zich af tegen de meer traditionele uitingen van hen die worstelen met het loslaten van de herkenbare voorstelling en voor wie vooral de gevoels expressie doorslaggevend is. Een tijd waarin uiteenlopende bewegingen terrein winnen; avant-gardisten verzetten zich tegen voor opgezette ideeën en een getrouwe weergave van de zichtbare werkelijkheid, de experimen telen vinden zich in de Cobragroep, abstractie en non-figuratie vinden elkaar enkele jaren later in de Nulbeweging. Temidden van dit klimaat zetten Maarten en Reina van Bommel-van Dam hun eigen route uit. Zij oriënteren zich op de actuele kunsten door de jaarlijkse, toonaangevende Contourtentoonstellingen in Delft te bezoeken. Bovendien waarderen zij de mening van des kundigen als Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, en vooraanstaande recensenten als Hans Redeker. Het opmerkelijke van privéverzamelingen is de eigen zinnigheid waarmee zij totstandkomen en zo verrassingen en figuren naar voren brengen die niet altijd binnen het nationale en internationale aandachtsveld vallen en de daarmee samen gaande mate van waardering krijgen. In een tijd van storm achtige, elkaar opvolgende trends en ismen volgen Maarten en Reina van Bommel-van Dam kunstenaars, individuen, die ge staag en consequent voortbouwen op de bronnen uit het ver leden, die reflecteren op de kunstgeschiedenis en op het leven zelf en daarom niet als voorlopers worden beschouwd. Maarten van Bommel spreekt in dit verband van Typisch Neder landse onderwaardering van vruchten van eigen bodem!1 In 1971 beschrijft kunstrecensent Walter de Bruijn de verzameling van Wil Bruin, Don Quichotte, z.jr., gemengde techniek op papier, 37,5 x 20,5 cm. Brief van Willem Sandberg aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam). het echtpaar als ‘een levensgrote erkenning van enkele traditi onele waarden in de beeldende kunst: de voortdurende ont dekking van de natuur als bron van inspiratie, de ingreep van de kunstenaar daarin door middel van zijn creatieve fantasie en zijn ambachtelijke vaardigheid zonder welke hij in het ge stamel van de eerste verwondering zou blijven steken. In de tijd van objecten en conceptual art is dat iets om over na te denken.’ En: ‘In de verzameling is ook een duidelijke waarde ring ingebouwd voor de kunstenaars van het zogenaamde tweede plan, die het internationaal wel nooit zullen maken en wier werk door dit soort verzamelaars min of meer aan de ver getelheid wordt ontrukt. En vaak is dat terecht omdat hun werk niet alleen waardevoller kan zijn als [sic] de bovenste kunstbazen beweren, maar omdat het bovendien een bijdrage kan leveren aan een genuanceerder beeld van de kunst in een bepaald tijdperk.’6 In de catalogus bij de openingsexpositie van Museum van Bommel van Dam in 1971 zegt directeur Lei Alberigs over de collectie: Nagenoeg alle stromingen en tendenzen zijn erin vertegenwoordigd, maar uiteraard zijn niet alle belangrijke kunstenaars terug te vinden.’3 Voor de Van Bommels speelt vooral de kring rond Haarlemmer H.F. Boot een belangrijke rol. Via Cor Dik komen zij met hem in contact. Boot heeft met zijn 13 14 Brief van H.H. Kamerlingh Onnes aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam). H.H. Kamerlingh Onnes, 1962, portret van Netty van Konijnenburg, olieverf op doek, 60 x 50,5 cm. uitgesproken kunstopvattingen en alledaagse onderwerpskeuze beslissende invloed op leerlingen als Poppe Damave, Otto B. de Kat, Wim Steijn en Kees Verwey. Hij biedt ook letterlijk onder dak aan kunstenaars, Anton Heyboer woont lange tijd bij hem op zolder. Maarten en Reina van Bommel-van Dam kopen veel werk van kunstenaars die, los van modernismen, werken naar de waarneming; Marius Bauer, Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peter (Peerke) Bust, Cor Dik, Leo Gestel, Edouard Righetti, Albert Grosveld, Dirk van Gulik, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes, Arie Kater, A.W. Kort, Jan Meijer, Ro Mogendorff, Nico Molen kamp, Jaap Stellaart, Nardus van de Ven en Piet Wiegman. Tegelijkertijd kiezen ze binnen de meer actuele ontwikkelingen voor individuele vertegenwoordigers als Gerrit Benner en Willem Oepts (expressionisme/colorisme), Kees van Bohemen (lyrisch expressionisme), Eugène Brands (Cobra), Lataster (abstract expressionisme), Melle (surrealisme), Jaap Wagemaker, Bram Bogart, Armando en Jan Schoonhoven (materieschilder kunst en informele kunst, Nulbeweging). Bij schilders als Jan Schoonhoven en Edgar Fernhout volgen zij de ontwikkeling van figuratie naar toenemende abstractie, maar de puur geometrisch abstracte kunst is niet voor hen weggelegd. Interieur Sarphatistraat Amsterdam met o.a. een ijzerplastiek van Frans de Boer Lichtveld (foto Aart Klein, Amsterdam). Interessant gegeven is dat een behoorlijk aantal van bovenge noemde kunstenaars, in eigen tijd min of meer gerespecteerde namen, lange tijd onvermeld bleven, maar anno 2009 opnieuw waardering en erkenning krijgen. Recentelijk verschenen nieuwe monografieën over Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, de surrealist Melle, Jaap Stellaart en Piet Wiegman. Dit najaar verschijnt een nieuwe publicatie over Edgar Fernhout.4 Stuk voor stuk ‘favorieten’ van Maarten en Reina van Bommel-van Dam! Verzamelen De oorspronkelijke verzameling is heterogeen van aard. Het in de hoofdstad woonachtige echtpaar start na de Tweede Wereldoorlog met het gepassioneerd verzamelen van beeldende kunst. Zij kopen in korte tijd honderden werken op papier en schilderijen van eigen bodem én internationale grafiek bij kunstenaars thuis, op veilingen en in het galeriecircuit van Noord-Holland. Bovendien leggen zij onbewust de basis voor de verzameling werken van Limburgse kunstenaars door werken te verwerven van Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas, Lei Molin en Ger Lataster. Uit persoonlijke interesse verzamelen zij Russische iconen, Chinese en Japanse inkttekeningen en prenten, aardewerk uit Zuid-Amerika en etnografica uit Afrika en Nieuw-Guinea. Beeldhouwkunst is in de collectie nauwelijks te vinden, met uitzondering van enkele fraaie ijzerplastieken van Frans de Boer Lichtveld en keramiek van H.H. Kamerlingh Onnes. De schenking van de verzameling in 1969 heeft in 1971 geleid tot de opening van het eerste museum voor moderne kunst in de provincie Limburg, hetgeen met recht een daad van kunsthistorisch belang mag worden genoemd. Het betreft een particuliere collectie die een tijdsgeest vertegenwoordigt, veel persoonlijke voorkeuren behelst en tegelijk enkele zeer fraaie aanzetten en kernen laat zien. Hoe zit het met de actu aliteitswaarde van deze privéverzameling? Hoe verhoudt de oercollectie zich tot het aankoopbeleid van het huidige Museum van Bommel van Dam? Museum van Bommel van Dam heeft zich in de afgelopen veertig jaar ontwikkeld tot een middelgroot museum voor moderne en hedendaagse beeldende kunst met een museale verzameling van circa vijfduizend objecten. Aanvankelijk richt het aankoopbeleid zich vooral op kunstenaars uit de oercollectie. Na de opening van het museum breiden directeur Lei Alberigs en zijn opvolger Thei Voragen de in Noord-Holland opgebouwde collectie uit; zij verwerven onder meer kunstwerken uit de 15 16 Armando, Espace criminelle, 1957, gemengde techniek op doek, 116 x 92 cm. Armando, Körperlich, 1982, olieverf op doek, 225 x 155 cm. Bram Bogart, Silence du Sud, 1957, gemengde techniek op doek, 151,5 x 115 cm. Bram Bogart, Roodrougered, 1993, olieverf op doek op paneel, 195 x 140 cm. Cobrabeweging, de informele kunst, de Nulbeweging en de materieschilderkunst. Het lukt hen om kwalitatief sterke deel verzamelingen bijeen te brengen van o.a. Armando, Bram Bogart, Edgar Fernhout, Jan Schoonhoven en Jaap Wagemaker, die door hun volledigheid en de aanwezigheid van relatief vroeg werk voor Nederland als bijzonder te bestempelen zijn. Zij inves teren bovendien in een bredere en meer representatieve ver tegenwoordiging van hedendaagse beeldende kunst uit Limburg. Met name onder Voragen groeit de onderscheidende deel collectie van naoorlogse, van oorsprong Limburgse schilders met Pieter Defesche, Jef Diederen, Ger Lataster, Lei Molin en Pierre van Soest als de bekendste vertegenwoordigers, sterk. Ook de huidige museumstaf, onder leiding van directeur Rick Vercauteren, beschouwt het uitbreiden van de verzameling als kerntaak en bouwt voort op verzamelgebieden uit de oor spronkelijke collectie. Het aankoopbeleid richt zich in hoofdzaak nog steeds op Nederlandse schilderkunst en werk op papier, met inachtneming van bestaande lijnen in de verzameling. Het over langere tijd afstemmen op sociaal-maatschappelijk geëngageerde kunstenaars, betrokken individuen met een her kenbare eigen beeldtaal en schriftuur zorgt voor samenhang tussen collectieonderdelen. Daarbij wordt Limburg nadrukkelijk niet uit het oog verloren. In toenemende mate is er aandacht voor onderscheidende representanten van de jongere gene raties en actuele ontwikkelingen in de beeldende kunst en de deelcollectie fotografie groeit gestaag. Het verzamelgebied breidt zich in de nabije toekomst naar verwachting verder uit in de richting van Duitsland en in mindere mate België. Ondanks het feit dat het museum de laatste jaren vooral gefunctioneerd heeft als tentoonstellingshal, waarbij wissel tentoonstellingen elkaar in hoog tempo opvolgen, vinden er met regelmaat collectie- en/of collectiegerelateerde tentoon stellingen plaats. In 2005 start het museum, naar aanleiding van aanhoudende verzoeken van bezoekers én een groeiende interne noodzaak om de eigen identiteit zichtbaar te maken en te onderscheiden, met een reeks collectietentoonstellingen onder de titel Aan de Hand van. Deze presentaties verbinden tekeningen, grafiek, gouaches en schilderijen uit de oercollec tie met latere en recente aanwinsten. Inmiddels heeft het museum een belangrijke koerswijziging doorgevoerd; met in gang van januari 2009 is de eigen collectie, die inmiddels meer dan vijftig jaar bestrijkt, permanent op zaal te zien onder de titel Uit de verzameling. De belangstelling én waardering van het publiek blijken groot. Dat sterkt ons in de overtuiging dat Uitnodigingskaarten Aan de Hand van 1, 2 en 3 naar een het museum nog méér museum moet zijn, waarbij voor de collectie een belangrijke rol is weggelegd. ontwerp van Carmen Arends, Venlo. Impressie collectietentoon stelling Uit de verzameling naar een ontwerp van Ton Tesink (foto Zebra Foto studio’s, Venlo). Onderzoek en tentoonstelling Kennis over de eigen identiteit en de daarbij behorende verzameling objecten is onmisbaar met het oog op het verstrekken van gedegen publieksinformatie. De hommage aan de schenking van veertig jaar geleden is, bezien binnen de bandbreedte van het alternerende tentoonstellings programma van de afgelopen jaren, geen reguliere tentoon stelling. Het onderscheidende karakter ligt voornamelijk in het feit dat voor het eerst uitgebreid wordt stilgestaan bij de ont staansgeschiedenis van het museum. Gedurende de afgelopen vierentwintig maanden is in teamverband diepgaand onderzoek verricht naar genoemde kunsthistorische feiten en gebeurtenissen. Archief- en bron nenonderzoek hebben een enorme hoeveelheid materiaal aan het licht gebracht, foto’s, bewegend beeld, recensies, documents humains, citaten en geluidsfragmenten. De bewaard gebleven correspondentie van Maarten van Bommel heeft veel nieuwe kennis opgeleverd. De oercollectie, waarvan grote delen zich al geruime tijd in depot bevinden, is opnieuw gelokaliseerd, geregistreerd én volgens de huidige standaarden gefotografeerd. De ontsluiting van de oercollectie is uitgangspunt voor verdergaande inspan ningen op het gebied van registratie en ontsluiting en het begin van een digitaliseringtraject waarbij de volledige museale ver zameling digitaal toegankelijk wordt en informatieoverdracht wordt gemoderniseerd. De toekomstige openstelling van de 17 18 De schenking (1044 werken), vergeleken met de keuze voor de tentoonstelling (316 werken). werken op papier: 57% / 45% werken op doek: 26% / 35% etnografica: 10% / 10% oosterse prenten: 4% / 5% keramiek: 2% / 4% sculpturen: 1% / 1% collectie maakt Museum van Bommel van Dam tot een inte ressante bruikleenpartner voor collega-musea in binnen- en buitenland. Indirect brengt dit voortraject met zich mee dat er met onmiddellijke ingang gewerkt wordt aan de totstand koming van een actueel collectie- en restauratieplan en fun geert het als eerste aanzet tot het realiseren van een volledige collectiecatalogus. Eén van de resultaten van het onderzoek, de tentoonstel ling, is een reconstructie van een bijzondere ontstaansgeschie denis en een beeld van een verzameling met een zeer eigen en divers karakter. Het jaar 1969 staat centraal, het jaar van aan vaarding van de schenking door de gemeente Venlo. De tentoon stelling maakt gebruik van authentiek materiaal. In een chrono logische route wordt ingegaan op de voorgeschiedenis van de schenking. Wie zijn de ver zamelaars, en hoe komt hun verzameling in het naoor logse Amsterdam tot stand? Welke activiteiten onder nemen zij rondom hun ver zameling en hoe landt deze uiteindelijk in Venlo? Hoe ziet het culturele klimaat in Venlo er dan uit en hoe wordt de stad ‘warm ge maakt’ voor het te bouwen museum? Vervolgens gaat de ten toonstelling meer specifiek in op aard en omvang van de col lectie. De totale verzameling van 1044 werken is teruggebracht naar een selectie van ongeveer 300 werken. Vanaf het begin staat vast dat daarbij niet alleen de grote namen worden ge toond maar juist ook de persoonlijke voorkeuren van de verza melaars, kunstenaars die in vergetelheid zijn geraakt of wel licht nooit de aandacht van kunstkritiek hebben gehad, favorie ten van Maarten en Reina van Bommel-van Dam of gedood verfde publiekslievelingen. De verzamelaars worden bovendien in een breder nationaal perspectief en tijdsbeeld geplaatst. Er wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan hun aankoopgedrag; Galerie Magdalene Sothmann, veilinghuis Paul Brandt en de Contourtentoonstellingen in Delft. Opmerkelijk is dat zich in de verzameling opvallend veel werken bevinden van vrouwe lijke kunstenaars; de tentoonstelling zoomt in op de Amster damse Joffers, een groep kunstenaressen die aan het eind van de negentiende eeuw studeerden aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, daar bevriend raakten en De Amsterdamse Joffers (foto uit: Adriaan Venema, De Amsterdamse Joffers, 1977, Het wereldvenster Baarn, isbn 9029307498). samen exposeerden; in de collectie zijn ondermeer Lizzy Ansingh, Betsy Westendorp-Osieck, Jo Bauer-Stumpff, Marie van Regteren-Altena en Jacoba Surie vertegenwoordigd. Maarten van Bommel onderhield een intensieve briefwisseling met galeriehouders, museumdirecteuren én kunstenaars. Aan de hand van enkele opmerkelijke verhalen krijgen individuele collectieonderdelen bijzondere aandacht. Als een apotheose komt de oercollectie vervolgens in de volle breedte op zaal. In salonsfeer pakt het museum groots uit. Tot slot wordt de vertelling van het persoonlijke verhaal kracht bijgezet door de vertoning van de documentaire die door Kees Maaswinkel over het echtpaar is gemaakt. Voor mij, als conservator collectie, is het ontwikkelen van een tentoonstelling als deze een uitgelezen kans om de diepte in te gaan, letterlijk de museumkelders in. Voor het eerst heb ik het voorrecht gehad alle werken uit de oercollectie zelf in handen te hebben; een verrassende en boeiende zoektocht naar de beginselen van ons museale bestaan. De zoektocht leverde voor mij persoonlijk, in positieve zin, met regelmaat verrassingen op en ik ben ervan overtuigd geraakt dat ook ons publiek, bestaand en nieuw publiek, jong en oud, enthousiast zal zijn. 1 3 Maarten van Bommel, ‘Hans van Lei Alberigs, Museum van Bommel van Ieperen’. In Idem (1986): Zij kozen met Dam. Een beeld van de collectie, hun hart. Toespraken en overpeinzingen, Culturele Dienst gemeente Venlo, achterhaald uit bescheiden van M.F. van Venlo 1971, 4. Bommel (...) Venlo, Stichting van 4 Bommel van Dam, 24. Dr. Mieke Rijnders doet onderzoek naar 2 Edgar Fernhout, het werk na 1945, ten Walter de Bruijn ‘Over kunst gesproken: behoeve van een tentoonstelling en Een kunstverzameling kreeg een een bijbehorende publicatie in het museum’. In: e3 Journaal, Weekblad Museum voor Moderne Kunst in voor Noord-Limburg; 18 november 1971. Arnhem in najaar en winter 2009-2010. 19 20 21 Henri Boot De inschrijving 1932 olieverf op doek 150 x 187 cm < Henri Boot Indringers 1956 olieverf op doek 151,5 x 102,5 cm 22 Cor Dik Uitzicht over de daken in de Jodenbreestraat 1965 olieverf op doek 87,5 x 109,5 cm 23 Poppe Damave Pineda (Spanje) z.jr. aquarel 20,5 x 22 cm 24 Wim Steijn Landschap achter zeedijk Petten Camperduin 1964 olieverf op doek 72 x 92,5 cm Otto de Kat Zeilboten bij Hellerup 1961 olieverf op board 35,5 x 45 cm 25 Johan Buning Aspedistra 1960 olieverf op doek 86 x 67,5 cm Marius Bauer Een sultan z.jr. ets 18,8 x 13 cm Marius Bauer Een grootvizier z.jr. ets 5 x 13 cm 26 Leo Gestel Vluchtelingen te Roosendaal 1914 pasteltekening 30,5 x 46 cm Leo Gestel De vlucht 1914 pasteltekening 30,5 x 23 cm 27 Leo Gestel Mallorca 1914 olieverf op doek 69,5 x 58,5 cm 28 Jan van Herwijnen Tessin 1955 olieverf op doek 94 x 96 cm 29 Jan van Herwijnen Frans straattype z.jr. houtskool en zwart krijt op papier 86,5 x 56,5 cm 30 Harm Kamerlingh Onnes Bloemstilleven 1958 olieverf op board 29,5 x 23,5 cm Arie Kater Nachtcafé z.jr. aquarel 26 x 19 cm Arie Kater Zelfportret z.jr. olieverf op doek 45 x 35,5 cm 31 Jan Meijer Collioure 1952 olieverf op doek 74,5 x 109,5 cm 32 Nardus van de Ven Paarden 1953 olieverf op doek 40,5 x 60,5 cm Nardus van de Ven Zelfportret z.jr. olieverf op board 48,5 x 38,5 cm 33 Jan Meijer Rode horizon 1956 gouache 46,7 x 67,8 cm Ro Mogendorff Zee en strand 1955 gewassen inkttekening 13 x 24,5 cm 34 Gerrit Benner Duinen 1953 gouache 55,5 x 74,5 cm 35 Wim Oepts Tentenkampje / zigeunerfamile 1956 olieverf op doek 49 x 59,5 cm Wim Oepts La route nationale no. 7 z.jr. olieverf op doek 36,5 x 53 cm 36 Ger Lataster Brandende lucht 1957 olieverf op doek 94 x 200 cm Eugène Brands Verontruste werelden 1956 olieverf op papier 25 x 30 cm 37 38 Melle Rood landschap 1953 drieluik olieverf op paneel 39 x 92 cm Melle zonder titel z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm Melle zonder titel z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm 39 40 Bram Bogart Silence du sud 1957 gemengde techniek op doek 151,5 x 115 cm 41 Jaap Wagemaker Ombuiging 1958 gemengde techniek op doek 64 x 46 cm 42 Armando Espace criminelle 1957 gemengde techniek op doek 116 x 92 cm 43 Armando zonder titel 1958 potloodtekening 47,5 x 63,5 cm Armando zonder titel 1954 potloodtekening 47,5 x 63,5 cm 44 Jan Schoonhoven Langzaam groen 1955 olieverf op board 50 x 59 cm Jan Schoonhoven r 62-13 1962 papiermaché en muurverf op karton 81,5 x 62 cm 45 46 Edgar Fernhout Mistig bos 1959 olieverf op doek 46,5 x 99 cm Edgar Fernhout Stilleven 1934 olieverf op doek 25 x 25 cm 47 Gustave de Smet La ferme au cheval z.jr. olieverf op doek 44,5 x 62,5 cm 48 Wim Schuhmacher Winter z.jr. olieverf op doek 74 x 88 cm 49 Rudi Bierman Blaskets 1961 olieverf op doek 109,5 x 140 cm 50 51 Jaap Min Landwegje Schoorl z.jr. gewassen inkttekening 40,3 x 52,5 cm < Leo Dooper Piëta i 1964 gemengde techniek op papier 84,5 x 51,5 cm 52 Alfred Manessier l’Offrande z.jr. litho, 99/175 52 x 38,7 cm Hap Grieshaber zonder titel z.jr. houtsnede, 156/200 44,8 x 36,4 cm 53 Marino Marini Cavalier sûr fond ocre z.jr. litho, 18/50 63 x 46 cm 54 Pieter Defesche Adios Muchachos z.jr. gouache 29,5 x 32,2 cm Charles Eyck Vaas met bloemen z.jr. olieverf op doek 57 x 41 cm 55 Charles Eyck Scandinavisch stadje 1928 inkttekening 45 x 63,5 cm 56 Aad de Haas Wahlwiller z.jr. gouache 36,5 x 52 cm Aad de Haas Lidwina z.jr. inkttekening 27,5 x 32,5 cm 57 Lei Molin Mykonos 1959 olieverf op doek 96 x 91,5 cm 58 Ger Lataster zonder titel 1961 gemengde techniek op papier 63 x 97,5 cm 59 Hokusai Katsushika Mooi weer bij de Fuji z.jr. houtsnede 24,5 x 35,5 cm Hokusai Katsushika Donderbui aan de voet van de Fuji z.jr. houtsnede 24 x 35 cm 60 China kakimono geschilderde vis z.jr. inkt op papier en textiel 97 x 36 cm Mexico Totonake figuur z.jr. aardewerk 47,5 x 26,5 x 27 cm 61 Mexico opgegraven pul z.jr. aardewerk 42 x 26 ø cm Nigeria, Yoruba Ere Ibeji (tweelingfiguur) z.jr. handgesneden / hout 31 x 8,5 x 7,5 cm 62 Ivoorkust, Senufo Doogele / Deble (ritmestamper) z.jr. handgesneden / hout 123 x 17,5 x 22 cm Ivoorkust, Senufo Doogele / Deble (ritmestamper) z.jr. handgesneden / hout 125 x 15 x 18,5 cm 63 Irian Jaya, Maprik Tumbuan / Tumbwan (dansmasker) z.jr. gevlochten / rotan 37 x 30 x 40 cm Irian Jaya, Tami Lokele (voorouderbeeld) z.jr. handgesneden / hout 61,5 x 19 ø cm 64 65 Frans de Boer-Lichtveld Reliëf z.jr. ijzerassemblage 46 x 124 x 15 cm Harm Kamerlingh Onnes Drie kaarters z.jr. keramiek 13 x 15 x 15 cm < Frans de Boer-Lichtveld De verborgen tuin 1964 ijzerassemblage 115 x 58 x 33 cm 66 Lizzy Ansingh Pop z.jr. olieverf op doek 79,5 x 63,5 cm 67 Betsy Westendorp-Ossiek Italiaanse perziken z.jr. aquarel 36,5 x 42 cm Jacoba Surie Stilleven met kannen z.jr. pasteltekening 58 x 49 cm 68 Jo Bauer-Stumpff Expressie ca. 1955 aquarel 54,5 x 46 cm Helleke van den Braber Uit liefde voor de kunst? De motieven van het echtpaar Van Bommel-van Dam 70 Jules Dalou (31.12.1838-15.04.1902) (bron: www.wikipedia.org, foto Reutlinger, Paris). Maarten van Bommel, 1944. In 1971 hield Maarten van Bommel een lezing met de titel Wat bezielde die twee...1 Daarmee stelde hij een vraag die veel be zoekers aan Museum van Bommel van Dam bezighoudt. Wat dreef Maarten en Reina van Bommel-van Dam om decennia lang al hun geld, tijd en energie te besteden aan de opbouw van een collectie kunstwerken? Van Bommel zelf stelt dat Reina en hij ‘niet konden léven’ zonder kunst, en dat zij beiden een niet aflatende drang voelden om ‘op jacht’ te gaan naar kunstwerken.2 Wat bezielde die twee? Welke persoonlijke mo tieven lagen ten grondslag aan hun verzameldrang? Maarten van Bommel heeft herhaaldelijk benadrukt alleen ‘uit liefde voor de kunst’ te hebben gehandeld. Maar betekent dit dat het echtpaar louter de bloei van de kunsten wilde bevorderen, of mikten ze ook op het verbeteren van de maatschappelijke po sitie van kunsten en kunstenaars? Een antwoord op deze vragen is niet alleen in Van Bommels lezing uit 1971 te vinden, maar laat zich ook afleiden uit de talloze inleidingen die hij bij expo sities hield, uit interviews en krantenartikelen, en uit privé materiaal uit het archief van het museum. Toen Maarten van Bommel in 1922 zestien jaar oud was, zag hij in de etalage van een Amsterdamse kunsthandel een bronzen beeldje. Het vrouwenfiguurtje van de hand van de Franse beeldhouwer Jules Dalou raakte hem diep. ‘De hele spaarpot ging eraan’, herinnerde hij zich later. ‘Zo begon het.’3 De kunstgevoeligheid van de jonge Van Bommel lag niet erg voor de hand. Hij groeide op in een hecht maar armoedig gezin, waar vader na een ongeluk thuiszat en moeder geld inbracht door kostgangers in huis te nemen. Maarten zelf werkte al vanaf zijn twaalfde, en combineerde zijn baan als bediende bij een effectenkantoor met een studie aan de avondhandelsschool. Zijn volledige salaris droeg hij aan zijn ouders af, maar toch leidde het kopen van dure studieboeken thuis voortdurend tot conflicten. ‘Een zware jeugd’, zo concludeerde hij achteraf. Lichtpuntjes waren er ook: zijn vader liet hem regelmatig zijn lievelingsschilderijen zien in het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum. Zo leerde de jonge Maarten naar kunst kijken, een vaardigheid die hem later nog zeer van pas zou komen.4 In 1922 zou het nog 22 jaar duren voordat Maarten van Bommel met Reina van Dam trouwde. Hoewel hij ook vóór 1944 regelmatig kunst kocht, nam de opbouw van de collectie pas na hun huwelijk een grote vlucht. En het was ook pas toen dat Maarten een begin maakte met het ontwikkelen en for muleren van zijn ideeën over verzamelen en verzamelaars en 71 Maarten en Reina van Bommel-van Dam op bevrijdingsdag 5 mei 1945. Reina van Bommel-van Dam als kraamverzorgster, ca. 1941. Rechtsboven: Het Damrak te Amsterdam met effecten kantoor Van Bommel & Co (ansicht Vroom & Dreesman Amsterdam nv, Archief Museum van Bommel van Dam). over de (maatschappelijke) waarde van kunst. In de tussenlig gende jaren slaagde hij erin om zich te ontworstelen aan zijn jeugd: na een snelle carrière bij een commissionair op de Amster damse beurs begon hij in 1932 voor zichzelf. Geen voor de hand liggend moment om een beursbedrijf op te starten: Nederland bevond zich op het dieptepunt van de economische crisis. Maar het bedrijf kwam er, en Van Bommel wist er vanaf het begin een succes van te maken. Uit veel bronnen blijkt dat de goede resultaten niet alleen aan zijn werklust te danken waren, maar ook aan zijn intelligentie, zijn prettige omgang met men sen, zijn solide handelsprincipes en zijn brede belangstelling.5 Ondertussen rondde Maartens latere vrouw Reina van Dam haar verpleegstersopleiding af, waarna ze vanaf 1937 in ziekenhuizen in Rotterdam en Den Haag werkte. Ze ontmoette haar latere echtgenoot in 1943, toen Maarten een huis be woonde naast dat van één van haar oudere zusters.6 De vonk sloeg over toen ze hem dat jaar meevroeg naar een uitvoering van de Mattheüs Passion. Hij was toen 38, zij 33. Maarten was al eerder getrouwd geweest, maar vond nu in haar een stabiele levenspartner. De man die door anderen werd gekarakteriseerd als een warm, praatgraag, aimabel maar ook wat melancho lisch figuur, typeerde op zijn beurt zijn vrouw in die beginjaren als ‘een streng, stuurs, kuis ivoren beeldje’ dat van buiten ‘wel een gletcher [sic]’ leek, maar waarvan hij graag ‘een dartel beekje’ wilde maken.7 Helaas werd het huwelijk niet gezegend met kinderen, iets wat zij beiden altijd betreurd hebben. In zekere zin heeft de collectie die leegte in hun leven opgevuld. Niet voor niets noemde Maarten hun kunstwerken herhaalde lijk ‘onze schatten, onze kinderen’.8 72 Maarten en Reina tijdens de opening van een tentoonstelling van Jaap Stellaart, 1964 (foto Wim Krijt, Zaandam). Maarten en Reina van Bommel-van Dam temidden van hun kunst verzameling (foto Aart Klein, Amsterdam). Na hun huwelijk werd Reina voor haar man een belangrijke partner in crime bij het uitbouwen van hun kunstcollectie. Hoewel ze later benadrukte ‘vooral door haar man aangestoken’ te zijn, was het verzamelen iets wat hen van meet af aan bond.9 Samen bezochten ze talloze exposities en ateliers, samen selecteerden ze de werken die hen aanspraken, en samen genoten ze van de almaar groeiende collectie kunst die hun Amsterdamse bovenwoning vulde. ‘Wie beroepshalve zijn ronde doet langs galeries en musea, op vernissages en andere dagen, op zoek naar de kunst van vandaag’, schreef de promi nente kunstcriticus Hans Redeker in 1964, ‘komt hen (...) vrijwel zonder mankeren tegen (...): een klein en onopvallend echtpaar, zonder pose of gewichtigdoenerij, twee gewone Amsterdamse mensen en vrijwel onafscheidelijk samen.’10 Ook diverse ateliers werden gezamenlijk be zocht, waarbij beiden genoten van dit soort inkijkjes in de doorgaans gesloten wereld van de kunstenaar. Zo vond Maarten hun ener verende bezoek aan de excentrieke schilder Henri Boot ‘een ware belevenis’: ze belandden in ‘een verwaarloosde uitdragerij onder een stoflaag van jaren met [de] gastheer (...) scherp kijkend vanonder de rand van zijn hoed.’11 Bij dergelijke atelierbezoeken beslisten ze ge zamenlijk welke werken hen het meeste troffen. Persoonlijke emotie, het gevoel hevig geraakt, ‘meegenomen’ en uiteindelijk ‘bevrijd’ te worden door een kunstwerk, ook het besef van zielsverwantschap met de kunstenaar: dit alles bepaalde of een werk een plaats zou vinden in de verzameling.12 Uit veel bronnen blijkt dat het kiezen en bekijken van eenmaal uitverkoren kunst voor Van Bommel sterk emotioneel geladen was, en zelfs religeuze dimensies had: ‘Laat mij maar liever alléén, mét mijn Vrouw [sic] (...), me verliezend in een door ons be hoede schepping, om daardoor in contact te treden met een werkelijkheid, welke niet is aan te wijzen, noch te omvamen, of te meten, maar evenzeer realiteit is als de ‘buitenkant’, ja méér nog, het wézen raakt.’13 Het lijkt dus niet overdreven te stellen dat de opbouw van de collectie voor Maarten en Reina van Bommel een levens vervulling is geweest. Toch is de verzameling niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. ‘We hebben steeds alleen dat ge H.F. Boot in atelier (foto D. van Graas). Woning aan de Sarphati straat Amsterdam op bevrijdingsdag 5 mei 1945. Vakantie in Florence, de enige grote buitenlandse reis die het echtpaar maakte. kocht wat ons beiden persoonlijk genot schonk. Dit is onze grote weelde: daar hebben we alles wat we hadden aan ten koste gelegd’, stelde Maarten in 1968.14 En: ‘Wat hebben we ons samen al niet op velerlei wijze ontzegd om ons te omringen met scheppingen van kunstenaars!’15 Hoewel hij in interviews benadrukte dat het verzamelen zoveel geld kostte dat vakantie er jarenlang niet inzat, en dat het er zelfs om spande of zij hun auto zouden kunnen houden, lijken deze uitlatingen toch met een korrel zout genomen te moeten worden.16 Familieleden van Van Bommel herinneren zich dat huizen, auto’s en vakan ties het echtpaar inderdaad niet interesseerden, maar dat Maarten er daarentegen eer in stelde zich altijd tiptop te kleden, zijn vrouw regelmatig prachtige juwelen schonk, en het belangrijk vond een gul gastheer te zijn. Van geldgebrek is volgens hen dan ook nooit sprake geweest.17 Waarschijnlijk heeft Van Bommel door deze wat overdreven voorstelling van zijn persoonlijke investeringen meer nadruk willen leggen op de grote (artistieke) waarde van zijn collectie. Van Bommel had een hekel aan het woord ‘verzamelaar’. Hij noemde zichzelf liever een ‘kunstminnaar’.18 Liefde voor de kunst moest, vond hij, de motor zijn achter alles wat hij deed. Voor hem betekende verzamelen het dienen van de kunst en van individuele kunstenaars, en zo bezien streefde hij met zijn activiteiten vooral artistieke doelen na. Het verzamelen lijkt voor hem ook een vorm van mecenaat geweest te zijn. Aan collectioneurs die uit waren op aanzien, en alleen werk van be kende kunstenaars kochten, had hij een hekel. ‘Statuszoeken was ons vreemd (...). We brachten de collectie ook niet uit sno 73 74 Maarten van Bommel en Willem Sandberg bekijken een schilderij van Jan Meijer op een tentoonstelling in de Twentsche Bank, 1956. bisme bij elkaar en kochten dus ook nooit ‘namen’, al kregen verschillende ‘onzer’ kunstenaars bereids naam’, stelde hij in 1971.19 Het echtpaar vond het belangrijk om kunstenaars die nog geen erkenning hadden gevonden door middel van aankopen te ondersteunen, en hen op die manier in staat te stellen ‘iets nieuws te doen.’20 Zo konden hun protégés in alle rust werk maken waarvoor nog weinig kopers belangstelling hadden. Uit veel bronnen blijkt dat Maarten en Reina er eer in stelden er als eerste bij te zijn als kunstenaars iets nieuws pro beerden of een andere richting insloegen. Vaak kondigden ze na een aankoop met lichte trots aan dat het werk ‘voorshands maar een kleine kring zal aanspreken’ of ‘nog door te weinigen wordt erkend.’21 Die erkenning zou, zo veronderstelden ze, met de tijd wel komen. Juist het experiment moet gekoesterd worden: ‘Het zegt u nog niets; accoord. Misschien is [de kunstenaar] nog pas in het experimentele stadium, en leidt het ook tot niets. Maar de kunstenaar moet ook leven, en laten we dan maar blij zijn dat hij kopers vindt. De tijd zal leren aan welke kant het gelijk was.’22 Dat Van Bommel zichzelf graag als ontdekker van talent zag blijkt ook uit het feit dat hij uiterst gevoelig was voor het oordeel van gevestigde kunst kenners over de werken in zijn collectie. In zijn artikelen liet hij bijvoorbeeld nooit na te ver melden dat Willem Sandberg, op dat moment directeur van het Stedelijk Museum, in de jaren vijftig en zestig herhaaldelijk op bezoek kwam om werk uit de verzameling te bekijken.23 Zijn neven Gerrit en Martin de Jong herinneren zich ook zijn trots toen kunstcriticus Hans Redeker een uiterst lovend, paginagroot artikel aan hem en Reina wijdde, en zijn te vredenheid toen hun beider namen in 1981 in grote letters op de gevel van hun eigen museum werden geplaatst.24 Maarten van Bommel lijkt zich, bij al zijn bescheidenheid, toch terdege bewust te zijn geweest van het prestige dat zijn verzamelactivi teiten hem verleende. Het lijkt erop dat hij, net als veel andere verzamelaars en weldoeners, naar een zekere vorm van onster felijkheid heeft gestreefd. De stichting van een eigen museum was voor hem de manier bij uitstek om ervoor te zorgen dat zijn naam ook na zijn dood weerklank zou behouden. Bij het verzamelen lijken Maarten en Reina van Bommel niet alleen te hebben gekeken naar vorm, thematiek en zeg gingskracht van de kunstwerken, maar ook naar het soort Overhandiging van de gevelletters aan het echt paar door de Stichting Vrienden van het museum, 1981. kunstenaar dat het werk maakte. Opvallend vaak typeerde Maarten kunstenaars die hij interessant vond als ‘gravers’ en ‘schouwers’, die moeite hadden zich in het normale maat schappelijke verkeer staande te houden.25 Hij had een voorkeur voor getormenteerde, anti-burgerlijke, intens levende, vurige en diep bewogen kunstenaars, die ‘worstelend’ en ‘gekweld’ hun werk tot stand brachten.26 Hij bewonderde met name die kunstenaars die uit innerlijke noodzaak werkten, die ‘als ge grepenen’ niet anders kónden dan scheppen.27 Deze kunste naars, zo meende hij, hadden hun steun en aanmoediging het hardste nodig, en hij zag de aanschaf van hun werk dan ook als een manier om ‘naast hen’ te gaan staan. ‘Kunst maakt ons tot mede-strijders, mede-genieters, mede-verwonde raars’, concludeerde hij in 1971.28 Met een aantal van ‘hun’ kunstenaars bouwde het echtpaar hechte vriendschap pen op, die soms decennia lang standhielden. Uit brief wisselingen blijkt dat die contacten vaak intensief en zeer persoonlijk waren. Van Bommel vond het belangrijk om niet alleen als zakelijk contact, maar ‘in de eerste plaats als meelevende vriend’ beschouwd te worden, en inderdaad stortten kunste naars als Wil Bruin, Hans van Ieperen, Jaap Stellaart en Jan van Herwijnen regelmatig per brief hun hart bij hem uit als ze artistiek of financieel waren vastgelopen.29 Maarten voorzag hen van goede adviezen, wijze raad en praktische hulp. Voor Jaap Stellaart bemiddelde hij bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte expositieruimte, en Wil Bruin gaf hij niet alleen bemoedigend commentaar op zijn werk, maar ook steun bij het afhandelen van zijn financiële en commerciële zaken.30 De openhartige manier waarop deze schilders Van Bommel toegang gaven tot de dagelijkse praktijk van hun kunstenaarschap is opvallend. Kennelijk was zijn betrokken heid belangrijk voor ze. Niet voor niets verzekerde Henri Boot het echtpaar dat ‘Uw vaste en niet aflatende belangstelling voor mij een grote aanmoediging [is].’31 75 76 Brief van H.F. Boot aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam). Dit betekent echter niet dat het contact met kunstenaars altijd soepel verliep. Aan de ene kant hadden velen van hen zo hun gebruiksaanwijzing (‘kunstenaars zijn veelal lastige, egocen trische, zo niet egoïstische mensen, die zichzelf als het middel punt beschouwen en dan alles op eigen belang en waarde betrekken, zonder zich dan om de gevoelens van anderen te bekommeren’, concludeerde een boze Van Bommel na een aanvaring met Hans van Ieperen), aan de andere kant kende ook Van Bommel zélf zo zijn gevoeligheden.32 De briefwisseling met Jan van Herwijnen laat vele kleine en grote botsingen zien. Maarten bewonderde zijn werk, maar ergerde zich vaak aan het gemak waarmee Van Herwijnen financiële eisen aan hem stelde. Al in 1957, vrij snel na het begin van hun contact, raakte de schilder in de geldzorgen. Hij vroeg Van Bommel voor duizend gulden een schilderij aan te schaffen, zodat hij uit de problemen kwam. Toen Van Bommel weigerde, verweet hij zijn verzamelaar gierigheid, gebrek aan betrokken heid en een berekenende houding. Dit schoot Maarten in het verkeerde keelgat. ‘Jullie over schatten ons in financieel opzicht in belang rijke mate, en dat zou wel zeer duidelijk uit komen als we elkaars levenswijze met elkaar zouden vergelijken. We moeten héél erg rekenen om uit te komen en nog iets over te houden om af en toe een kunstwerk te kopen, hetgeen ik broodnodig heb als compensatie voor een ál te gespannen bestaan. (...) Ik voel me toch ergens gekwetst door de voorstelling van een soort sjaggerende schilderijen handelaar, wat je naar we hopen ook zult terugnemen.’33 Deze keer liep het goed af, maar twee jaar later bleek de schilder Van Bommels financiële bereidwilligheid en reikwijdte opnieuw danig te overschatten. Nieuwe boze brieven volgden. ‘Misschien ben je gewoon een schilderijenkoper, verzamelaar van artistieke zaken – je staat er bij de Amsterdamse schilders om bekend overal verschrikkelijk te pingelen – soit, dan is dat je ware gedaante...’, fulmineerde Van Herwijnens vrouw.34 Hiermee trapte ze Van Bommel dus danig op zijn hart, dat hij het contact (tijdelijk) verbrak.35 Zijn woede is wel begrijpelijk. Hoewel Maarten van Bommel zich liet kennen als een statusbewuste en trotse ver zamelaar, was kunst kopen als investering of uit (financieel) Tekst van Maarten van Bommel bij lunchexpositie in de Twentsche Bank (Archief Museum van Bommel van Dam). Tekening van Melle Oldeboerrigter op brief papier van de Twentsche Bank (Archief Museum van Bommel van Dam). winstbejag voor het echtpaar uit den boze. ‘Een speculerende kunstminnaar en -koper is in onze ogen een zieleverkwanse laar die de kous lelijk op zijn kop kan krijgen. Kunstwerken be horen geen handelsobjecten te zijn. Het zijn cultuurgoederen’, stelde Van Bommel in 1971.36 Voor hem was verzamelen ‘een cultuurdaad, te verrichten door liefdevolle handen, bereid tot offers’.37 De term cultuurdaad betekende voor hem dat een verzamelaar naast artistieke doelen ook maatschappelijke doelen zou moeten nastreven. Kunstwerken moesten, vond hij, niet in het verborgene gekoesterd worden, maar juist aan zo veel mogelijk mensen getoond. Pas dan kon de boodschap van kunst (dat wat mensen kan raken) doel treffen. Van Bommel en zijn vrouw zagen het als een opdracht om anderen deelgenoot te maken van wat hun collectie te bieden had, en vatten deze maatschappelijke verant woordelijkheid uiterst serieus op. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Maarten vanaf 1956, vier jaar na zijn aantreden als directeur bij de Twentsche Bank, lunchexposities op zijn werk ging organiseren, met de bedoeling de meer dan duizend bankemployés voeling te laten krijgen met vormen van moderne kunst. Maar dit bleek verre van gemakkelijk: tot teleurstelling van Van Bommel stuitte zijn initiatief op veel weerstand. De kunst die hem zo na aan het hart lag werd niet begrepen en niet gewaardeerd door zijn collega’s – zo weinig zelfs dat een schilderij van Kees van Bohemen dat op de directeurskamer van Van Bommel hing door één van hen ernstig werd beschadigd.38 Deze ervaring schokte het echtpaar diep, maar sterkte hen ook in de overtuiging dat hun collectie het beste in een eigen museum op zijn plaats zou zijn. Dat museum zou dan ‘een tempel’ moeten zijn, maar wel een ópen tempel, waar mensen graag zouden komen en steun en begeleiding zouden vinden bij het kijken naar kunst..39 Wat bezielde die twee...? Op deze vraag zijn, zo weten we nu, meerdere antwoorden mogelijk. Het echtpaar lijkt zowel uit persoonlijke als uit artistieke en maatschappelijke mo tieven te hebben gehandeld. Dat de opbouw van de collectie Maarten en Reina zélf veel heeft opgeleverd is duidelijk. Het kopen van en kijken naar kunst bracht hen zelfinzicht en 77 78 Maarten en Reina van Bommel-van Dam voor het uitgebreide museum in 1985 (foto Jacques Peeters, Venlo). zelfverwezenlijking, en hun zorg voor de collectie verving in zekere zin de zorg die ze graag aan kinderen hadden gegeven. De nadruk die het echtpaar legde op het belang van steun aan (vernieuwende) kunstenaars betekent dat deze verzamelaars zich bewust waren van hun functie als mecenas. Daarnaast lijken ze via hun verzameling te hebben gestreefd naar een zekere vorm van persoonlijk prestige en onsterfelijkheid. Maar ook de cultuur profiteerde mee: door hun aankopen konden vormen van kunst bloeien die het anders veel moei lijker hadden gehad. Hun aandacht voor het maatschappelijke belang van verzamelen, ten slotte, komt tot uiting in hun plei dooi voor een zo breed mogelijk bereik van kunst. Zo bezien is het geen wonder dat juist dit echtpaar, dat zo gepassioneerd en vanuit zo’n brede motivatie verzamelde, er in 1971 in slaagde een eigen museum op te richten. 1 7 Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde Boekje met liedjes gemaakt bij het die twee...’ In: Idem (1986), Zij kozen 35-jarige huwelijksfeest van Maarten met hun hart. Toespraken en overpein en Reina. Archief Museum van zingen, achterhaald uit bescheiden van Bommel van Dam. M.F. van Bommel (...) Venlo, Stichting 8 van Bommel van Dam, 19-21. Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een 2 avontuur’. In: De Telegraaf, 1 juni 1968. Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde Archief Museum van Bommel van Dam. die twee...’, 19. 9 3 Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In: Maarten van Bommel, ‘Al schouwend Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur- komt men in contact...’ Archief Historische Publicaties voor het Stads Museum van Bommel van Dam. gewest Venlo, 44-51. Archief Museum 4 van Bommel van Dam. Voor de reconstructie van Maarten van 10 Bommels jeugd en latere huwelijk met Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Reina zijn vier documenten gebruikt: Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge de notitie ‘Flitsen maatsch. Levens meen Handelsblad, 5 december 1964. loop’, gedateerd februari 1986; de on 11 gedateerde lezing ‘Al schouwend komt Maarten van Bommel, ‘H.F. Boot’. In: men in contact...’, waarschijnlijk in de Zij kozen met hun hart, 77. Overigens jaren zeventig geschreven; de korte bio heeft Reina ditzelfde bezoek beschre grafie die Maarten schreef ter gelegen ven in Eykhout, ‘Reina cum laude’. In: heid van het 40-jarig huwelijksfeest Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur- van Klaas en Riek de Jong-van Dam, Historische Publicaties voor het Stads ‘Martinus Franciscus van Bommel’, ge gewest Venlo, 44-51. Archief Museum dateerd 28 augustus 1980; en het (on van Bommel van Dam. gepubliceerde) boekje met liedjes dat is 12 gemaakt bij het 35-jarige huwelijks Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde feest van Maarten en Reina. De vier do die twee...’, 21. cumenten bevinden zich in het archief 13 van Museum van Bommel van Dam. Maarten van Bommel in een brief aan 5 (kunsthistoricus en later galeriehouder) Maarten van Bommel, ‘Flitsen Lambert Tegenbosch, 24 juli 1969. maatsch. Levensloop’. Archief Museum Archief Museum van Bommel van Dam. van Bommel van Dam. 14 6 Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Maarten van Bommel, ‘Martinus Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge Franciscus van Bommel’. Archief meen Handelsblad, 5 december 1964. Museum van Bommel van Dam. 15 Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact...’ 79 80 16 25 36 Zie bijvoorbeeld Redeker, ‘Kunstkenners Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. In: Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde keuze’ en het boekje met liedjes ge Idem, Zij kozen met hun hart, 17. die twee...’, 20. maakt bij het 35-jarige huwelijksfeest 26 37 van Maarten en Reina. Archief Zie bijvoorbeeld zijn artikelen over Nico Maarten van Bommel, ‘Leken in de Museum van Bommel van Dam. Molenkamp (Zij kozen met hun hart, 46) pastorie’, 25. 17 en Arie Kater (Zij kozen met hun hart, 4). 38 Deze informatie is afkomstig uit een 27 Maarten van Bommel, ‘Kees van gesprek dat ik d.d. 11 maart 2009 had Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. In: Bohemen’. In: Idem, Zij kozen met hun met Gerrit en Martin de Jong, neven Idem, Zij kozen met hun hart, 56. hart, 95-96 en Ferry Feenstra, ‘Echt van Reina van Dam. 28 paar Van Bommel-van Dam: een waar 18 Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde achtig kunstwerk behoort per definitie Maarten van Bommel, ‘Leken in de die twee...’, 21. gemeenschapsbezit te zijn’. In: Anker pastorie’. In: Idem, Zij kozen met hun 29 tros (juli/augustus 1978), Amsterdam, hart, 25. Maarten van Bommel in een brief aan abn Bank, 28-29. 19 Anita Schoonhoven, 28 april 1960. 39 Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde Archief Museum van Bommel van Dam. Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e die twee...’, 21. 30 museumcatalogus 1971’. In: Idem, Zij 20 De briefwisselingen met Stellaart en kozen met hun hart, 56. Maarten van Bommel, ‘Samenvatting Van Ieperen bevinden zich in het van de inleiding van de 8-avonden archief Museum van Bommel van Dam. cursus van de Volksuniveristeit Venlo 31 (...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35. Brief van H.F. Boot aan Maarten van 21 Bommel van 19 februari 1958. Archief Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. In: Museum van Bommel van Dam. Idem, Zij kozen met hun hart, 15 en 32 Maarten van Bommel, ‘Stramien inlei Brief van Maarten van Bommel aan ding tot rondleiding Vrienden museum’ Hans van Ieperen van 14 september (ongepubliceerde tekst, gedateerd 1971. Archief Museum van Bommel van 18 april 1978). Archief Museum van Dam. Bommel van Dam. 33 22 Brief van Maarten van Bommel aan Jan Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van Herwijnen van 17 september 1957. van de inleiding van de 8-avonden Archief Museum van Bommel van Dam. cursus van de Volksuniveristeit Venlo 34 (...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35. Brief van Dien van Herwijnen aan 23 Maarten van Bommel van 2 juli 1959. Zie bijvoorbeeld Maarten van Bommel, Archief Museum van Bommel van Dam. ‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’ en 35 ‘Kees van Bohemen’. In: Idem, Zij kozen Brief van Maarten van Bommel aan met hun hart, 8, 15 en 95. Dien van Herwijnen van 6 juli 1959. 24 Archief Museum van Bommel van Dam. Gesprek d.d. 11 maart 2009 met Gerrit en Martin de Jong. 81 Paula Thies Beauties 1965 olieverf op doek 90 x 120 cm 82 Jan Wiegers Paal 6 met branding Ameland 1959 aquarel 28,5 x 41 cm Jan Wiegers Berglandschap z.jr. houtsnede 37,7 x 28 cm 83 Piet Wiegman Santpoort z.jr. inkttekening 48 x 58,5 cm 84 Jaap Ploos van Amstel Oorlogsschip z.jr. olieverf op doek 64 x 84 cm 85 Jaap Gardenier Winter 1960 olieverf op board 49,5 x 64,5 cm 86 Gerard Sluyter De Waag op de Nieuwmarkt in Amsterdam z.jr. olieverf op doek 164,5 x 148,5 cm 87 Edgard Tytgat Promenade Forestière des quatres Martyres 1955 gouache 40,2 x 53,9 cm 88 Kees Franse Bloemen en vruchten z.jr. olieverf op doek 69 x 79 cm Truus Gubbels Gepassioneerde collectioneurs. De totstandkoming van de collectie Van Bommel-van Dam ‘Kunstkennerskeuze’, artikel van Hans Redeker in het Algemeen Handelsblad 05.12.1964 uit de reeks: Bij Nederlandse verzamelaars. Het verzamelaarsechtpaar in gesprek met Jan van Herwijnen (foto Bureau Culturele Zaken, gemeente Amstelveen nh). Jan en Anita Schoonhoven, (ansicht, 1967, Archief Museum van Bommel van Dam). Catalogusomslag Contour tentoonstelling. Kunstcriticus Hans Redeker schreef in 1968 in de catalogus Facetten collectie Van Bommel-van Dam, uitgegeven door het Cultureel Centrum in Venlo dat kenmerkend voor de collectie ‘de liefde voor het echte schilderen, de bezielde taal van de penseelstreek, expressieve kleur, compositie, vorm en voor stelling [was]. Maar dan in heel de breedheid van expressionis tische felheid tot de structuren van de materieschilders, van surrealisten tot lyrisch abstracten, van de aandachtig verliefden op het wonder der alledaagse werkelijkheid tot de ontmaske raars en opstandigen.’ Daarmee benadrukte hij de focus van de selectie die gebaseerd was op passie en emotie, opgewekt door de werken als zodanig. Ook persoonlijke bindingen en betrokkenheid met de makers waren echter van groot belang: Maarten en Reina van Bommel-van Dam ontvingen kunstenaars vaak thuis, niet zelden bij nacht en ontij om gezamenlijk onder het genot van een drankje van gedachten te wisselen over beeldende kunst. Er was geen sprake van een vooropgesteld verzamelplan of collectiebeleid. Zoals Van Bommel in een voordracht voor de Lions International in Venlo op 6 september 1972 zei: ‘In onze collectie ontbreekt systematiek. Wat ons aansprak, ons boeide, intrigeerde, beroerde werd opgenomen (…). Dat als regel op kwaliteit werd gelet behoeft geen betoog. Feeling speelde daarbij een grotere rol dan analyse. Waarachtigheid was eerste eis!’ Hans Redeker typeerde in een artikel in het Algemeen Handelsblad van 5 december 1964 het verzamelbeleid als ‘ondogmatisch’, ‘sympathiek’ en ‘verrassend’. Maar ook als ‘getuigend van een eigenheid waarin niet het nieuwste van het nieuwste vooropstond.’ Zo kochten ze werken van be vriende kunstenaars, opgeleid aan de Rijksacademie te Amsterdam, waaronder Otto B. de Kat en Arie Kater, schilder van het portret Mijn vriend Maarten dat deel uit maakt van de 91 92 Arie Kater, Mijn vriend Maarten, 1963, olieverf op doek, 80 x 70,5 cm. Kees van Bohemen, Seashore, 1963, olieverf op doek, 110 x 280 cm. Aankoopfactuur van het werk Sea-shore op Contour 1963. collectie. Van een aantal kunstenaars, die niet direct in een stroming of ‘school’ zijn onder te brengen, kregen ze in de loop van de jaren vijftig en zestig meer dan tien werken in bezit. Bijvoorbeeld van H.F. Boot, Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peerke Bust, Cor Dik, Aad de Haas, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, C. Koning, Mechtilt, Melle, Jan Meijer, Nico Molenkamp, Edouard Righetti, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. De aankopen vonden plaats bij galerieën, op veilingen, tentoonstellingen van kunstenaars verenigingen en verkoopexposities in musea en ateliers. Het aanbod en de tentoonstellingen van Veilinghuis Paul Brandt en Galerie Magdalene Sothmann waren een belangrijke leidraad. Maarten en Reina van Bommel-van Dam bezochten veel kunstenaarsateliers, bijvoorbeeld in Bergen, waar ze ’s zomers op vakantie gingen, en onder meer van Jan van Herwijnen, Dirk Trap en Jan Kagie werken verwierven. Ook de jaarlijkse zogenaamde Contourtentoonstellingen, die van 1954 tot en met 1967 in Delft in het Prinsenhof werden gehouden en gericht waren op actuele, eigentijdse kunst, waren een bron. Daar maakten ze bijvoorbeeld kennis met het werk van Kees van Bohemen, Melle en Jan Schoonhoven. Van Melle noteerden ze in de catalogus van 1955 het adres van de kunstenaar, later gingen ze op atelierbezoek. Ze kochten meer dan twintig werken van hem zowel op het atelier als bij Galerie Sothmann. Van Jan Schoonhoven zochten ze in 1955 een paar werken uit bij Contour en daarna nog wat werk op het atelier. Maar op een gegeven moment ging het werk een richting uit die ze niet meer interessant vonden. De witte reliëfs konden het echtpaar niet bekoren en nadat een eerste reliëf in 1960 in hun bezit kwam – inmiddels een van de trofeeën in de collectie – lieten ze het afweten. Van Bram Bogart, Arie Kater, Toon Kelder, Ro Mogendorff en Friso ten Holt kregen ze eveneens via de Contourtentoonstellingen werk in bezit. Vaak zochten ze bij tentoonstellingsbezoek – van een of meer kunstenaars – meerdere werken tegelijk uit waardoor ze soms ook deals konden sluiten. Maar de bedragen die ze uitgaven waren in het algemeen niet zo hoog – vaak een paar honderd gulden – en gingen zelden de duizend gulden te boven. Er waren uitschieters, zoals een werk van Hans van Ieperen dat in 1959 voor 1500 gulden werd aangeschaft, of een Kees van Bohemen voor 2000 gulden op Contour in Delft in 1963. Vanaf 1960 maakten ze bij de aankopen uitbundig gebruik van Uitnodigingskaart van veilinghuis Paul Brandt (Archief Museum van Bommel van Dam). Gevel van Galerie Magdalene Sothmann aan de nz Voorburgwal 284, Amsterdam. Magdalene Sothmann met Edgar Fernhout en Jaap en Didi Wagemaker (foto Archief erven Edgar Fernhout). Herbert Fiedler, z.jr., portret van Magdalene Sothmann, olieverf op board, 86 x 68 cm. de toenmalige Aankoopsubsidieregeling Kunstwerken (a sk). Een regeling waarbij de overheid 25 of 35 procent subsidie ver strekte bij aankoop van een kunstwerk. De regeling werd eind jaren zeventig afgeschaft vanwege oncontroleerbaarheid en (verondersteld) misbruik in de kunstmarkt. Soms kocht het echtpaar op afbetaling als het krap bij kas zat en iets heel graag wilde hebben, zoals in 1959 bij Magdalene Sothmann het schilderij Mistig bos van Edgar Fernhout. De afspraak was dat ze 1500 gulden zouden betalen in 1960 en 1000 gulden in februari 1961 – indien mogelijk eerder. Ex-bankman Van Bommel maakte altijd precieze aantekeningen van de bedragen die nog openstonden en de planning van en de vorderingen in het afbetalen. Heel veel kocht het echtpaar bij Paul Brandt in Amsterdam, makelaar, taxateur en veilinghouder, vaak grafiek of tekeningen, van een enorme diversiteit aan kunstenaars naar tijd en plaats. Sommigen al opgenomen in de hall of fame van de twintigste eeuw, sommigen daaruit alweer verdwenen. Bijvoorbeeld van M.A.J. Bauer, Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido Codagone, Jan van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg, Bart van der Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans Olde, Pablo Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour Haden, E. Vuillard, Willem Witsen en J.A. Zandleven. Dat zij ‘met hun hart kozen’ zoals de titel van een boek uit 1986 luidt 93 94 Recensie in Algemeen Handelsblad 22.10.1959. Edgar Fernhout, Mistig bos, 1959, olieverf op doek, 46,5 x 99 cm. Johan Buning, Reina, 1961, olieverf op doek, 48,5 x 38,5 cm. dat aan de collectie is gewijd, blijkt alleen al uit deze mengel moes van diehards en disparues. Galerie Magdalene Sothmann te Amsterdam was de tweede belangrijke plek voor aankopen door het echtpaar. Ze hadden een goede, persoonlijke verhouding met de galerie houdster en onderhielden een levendige briefwisseling over de (inter)nationale kunstwereld. De verzamelaars bezochten de meeste vernissages bij Sothmann en kregen ook wel eens een werk van haar cadeau. Ze kochten bij haar onder andere werk van Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis Collet, Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Friedhändler, Aad de Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy, Perdok, Nono Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker. Evenals bij Paul Brandt een afwisselend geheel van gevestigde kunstenaars en jonge talenten. Een deel van de zogenaamde ‘Amsterdamse Limburgers’ in de collectie van het echtpaar is van Sothmann afkomstig. De Van Bommel-van Dams voeren hun eigen koers in de keuze en selectie van kunstenaars die zíj interessant vonden. Maar één kanttekening is hier op zijn plaats. Maarten van Bommel was de mening van kunstcriticus Hans Redeker zeer toegedaan. Hij bewaarde alle recensies van tentoonstellingen die Redeker vanaf het begin van 1949 tot 1962 schreef, een aantal jaren in Vrij Nederland in de rubriek ‘Langs de galeries’ en later in het Algemeen Handelsblad. De koers werd soms ook – al dan niet bewust – door die recensies bepaald. Meerdere malen kochten ze een werk dat Redeker met naam en toenaam in zijn bespreking van een tentoonstelling noemde. Bijvoorbeeld Mistig bos van Edgar Fernhout bij Magdalene Sothmann, een werk waarvan de recensent melding maakte op 22 oktober 1959 in het Algemeen Handelsblad. In datzelfde jaar kochten ze Oude vrouw met papegaai van H. Fiedler, eveneens bij Sothmann, waaraan Redeker op 23 januari 1959 aandacht besteedde. Na 1962 werden de kritieken niet meer bewaard. Een teken van het einde van een leerperiode waarna de eigen koers van de verzamelaars was bepaald en uitgezet? Een andere kunsthandel in Amsterdam waar het echtpaar regelmatig kwam was M.L. de Boer op de Prinsengracht. Tussen 1955 en 1960 voegden zij daar onder andere werk van Johan Buning en H.H. Kamerlingh Onnes aan de collectie toe, maar ook van Suze Robertson en Ro Mogendorff. Bij Galerie 845, van Ru en Dolly Melchers, eveneens op de Prinsengracht 95 96 Briefje van Jan Kagie aan Maarten en Reina van Bommel-van Dam (Archief Museum van Bommel van Dam). Jan Kagie, handgesneden stok, 120 cm. gevestigd, kochten ze werk aan van onder anderen Michael Cardena en Woody van Amen en bij Galerie Espace, van Eva Bendien en Polly Chapon, schaften ze in 1959 zes werken aan van Anton Heyboer en werk van Kees Okx. Incidenteel waren ze klant bij Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie D’Eendt en ba s, boven de Moderne Boekhandel aan de Leidsestraat. In Den Haag winkelden ze regelmatig bij Kunsthandel Liernur en kwamen zo in het bezit van werk van Edgar Fernhout, Hans van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes en Willem Oepts. Het grootste deel van de collectie werd bijeengebracht door aankopen op de ateliers van de kunstenaars zoals bij Kees van Bohemen van wie de Van Bommels na een aankoop op Contour nog vier werken uitzochten. Van Eugène Brands schaften ze uit het atelier in de loop van de jaren vijftig een tiental werken aan en van Armando twaalf. Van Johan Buning kochten ze zowel werk op het atelier als bij Kunsthandel De Boer. Daarnaast kreeg Buning in 1961 de opdracht om een portret van Reina te maken. Van Peerke Bust kochten ze over wegend op het atelier evenals van Cor Dik, Jan van Herwijnen en Friso ten Holt. En van Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob Slegt, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. Maar ook van H.F. Boot uit Haarlem, wiens werk ze zeer hoog achtten en waarvan ze ook op andere plekken werk uitzochten zoals in Huis van Looy Nieuwjaarswens van Jan en Anita Schoonhoven 1976 (Archief Museum van Bommel van Dam). Ansichtkaart van Melle en Puck Oldeboerrigter vanaf vakantieadres (Archief Museum van Bommel van Dam). te Haarlem. Begin jaren zeventig probeerde Van Bommel voor deze in Maastricht geboren ‘twintigste-eeuwse meester van Haarlem’ een herdenkingstentoonstelling in het Bonnefanten museum in Maastricht te regelen. De toenmalige directeur had er geen belangstelling voor omdat het museum geen werk van Boot in de collectie had. Met sommige kunstenaars onderhield het echtpaar nauwe contacten. Met Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik en Hans van Ieperen, Nardus van de Ven en anderen voerden ze een uitgebreide correspondentie over en weer, die soms zoals bij Van de Ven, nog na de dood van de kunstenaar stand hield in een briefwisseling met de familieleden. Soms hadden die contacten een moeizaam karakter, zoals met Jan van Herwijnen, die het grootste deel van de werken op een tentoonstelling van de collectie Van Bommel-van Dam in Museum Aemstelle te Amstelveen in 1962 in een brief betitelde als ‘verflappen’ en ‘kitsch’ waardoor Maarten van Bommel zich geroepen voelde hem van repliek te dienen. Naast ateliers, veilingen, galeries en kunsthandels be zochten (en kochten) de verzamelaars regelmatig (op) tentoon stellingen in de Kunstenaarssociëteiten als Arti et Amicitiae te Amsterdam en de Utrechtse Kring. Maar ook in Museum Aemstelle in Amstelveen en niet te vergeten bij de tentoon stellingen van de verschillende kunstenaarsverenigingen, zoals St. Lukas, die tijdens het bewind van Willem Sandberg in de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum te Amsterdam werden gehouden, deden ze aankopen. Maarten van Bommel koesterde grote bewondering voor Sandberg en nodigde hem 97 98 wel eens uit om een expositie te openen toen hij bij de Twentsche Bank, waar hij tijdens zijn werkzame leven in dienst was, tentoonstellingen organiseerde. Nu dit beeld van de inhoud en herkomst van de collectie is geschetst, blijft de vraag bestaan hoe de rol van Maarten en Reina van Bommel-van Dam als verzamelaars gezien moet worden in het kleurrijke scala dat de nationale beeldende kunstwereld bood in de 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog. Duidelijk is dat de collectioneurs hun eigen koers bepaalden. Er waren voor zover bekend niet veel contacten met andere verzamelaars uit die tijd – wel met kunstenaars; de affiniteit met de persoon van de kunstenaar én zijn werk was de be langrijkste insteek. Vaak bleven ze iemand dan ook trouw volgen. Ze leken zich niet echt druk te maken over nieuwe ontwikkelingen in het nationale artistieke bestel. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat sommige in de naoorlogse decennia actu ele stromingen en kunstenaars buiten het blikveld en de in teresse vielen en dus ook buiten de verzameling bleven. Zo is van de Cobrakunstenaars bijvoorbeeld slechts één litho van Corneille opgenomen, in Constant en Appel waren Maarten en Reina van Bommel-van Dam destijds niet geïnteresseerd. ‘Individuen’ als Co Westerik en Jan Wolkers pasten schijnbaar evenmin in hun esthetisch vocabulaire. De waarde van de collectie Van Bommel-van Dam uit de eerste 25 jaar lijkt vooral gelegen in de persoonlijke keuze uit het aanbod aan beeldende kunst uit jaren vijftig en zestig gebaseerd op een autonoom kwaliteitsgevoel en geleid door gedeelde emotie. Die eigen weg maakt de collectie, zowel in zijn hoogtepunten als in zijn breedte, bijzonder! Bronnen Literatuur Steenbergen, R. (2002) Iets wat zoveel Archief Schenking Maarten en Reina Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen kost, is alles waard. Amsterdam: van Bommel-van Dam 1969 (versie 23- (1985) Een keuze uit de verzameling van Vassalucci. 12-2008). Museum van Bommel van Dam. Venlo: Zij kozen met hun hart; toespraken en Briefwisseling en administratie aan Museum van Bommel van Dam. overpeinzingen, achterhaald uit kopen Maarten van Bommel. Alberigs, L. (1968) Facetten collectie Van bescheiden van M.F. van Bommel, met Knipsels van recensies en artikelen van Bommel-van Dam. Cult. Centrum Venlo. zijn echtgenote grondleggers van het Hans Redeker uit Vrij Nederland en Gubbels, T. (1999) Passie of Professie, gemeentelijk Museum van Bommel van Algemeen Handelsblad 1949-1962. Galeries en kunsthandel in Nederland. Dam Venlo (1986). Venlo: Museum van Abcoude: Uniepers. Bommel van Dam. 99 Johan Buning Aspedistra i z.jr. gouache 50,3 x 57,8 cm 100 Peter Bust Koekoek in landschap 1949 gemengde techniek op papier 31,5 x 49,5 cm Peter Bust Landschap vogelvlucht 1949 pasteltekening 48 x 31 cm 101 Aad de Haas De geweldloze en de geweldenaar 1960 olieverf op doek 73,5 x 49,5 cm Aad de Haas Vrouw bij trap 1959 linosnede 33 x 24,8 cm 102 Hans van Ieperen Landschap met witte wolk z.jr. olieverf op board 68,5 x 84 cm Hans van Ieperen De witte vaas z.jr. olieverf op doek 98,5 x 78 cm 103 104 Nico Molenkamp Clown ca. 1963 olieverf op doek 119 x 139 cm Nico Molenkamp Baby 1953 gewassen inkttekening 18 x 19,3 cm Jan Meijer ‘hij en zij’ (Les Noces) 1952 olieverf op doek 139,5 x 94 cm 105 106 Jaap Stellaart Windveren z.jr. olieverf op doek 61,5 x 103 cm 107 Jaap Stellaart Waar en wanneer? z.jr. olieverf op doek 102,5 x 87,5 cm 108 Nardus van de Ven Vogeltje in de sneeuw z.jr. olieverf op paneel 15,5 x 38 cm 109 Nardus van de Ven Vogel op tak 1957 olieverf op doek 58,5 x 48,5 cm 110 Jan van Herwijnen Sleutelbloemen z.jr. olieverf op doek 78,5 x 73 cm 111 Jan van Herwijnen Boerderij met blauwe deur te Bergen 1957 olieverf op doek 109 x 119 cm 112 Dirk Trap Duinen te Groet z.jr. olieverf op doek 59 x 72,5 cm 113 Dirk Trap Meisje met diabolo 1952 olieverf op doek 98,5 x 78,5 cm 114 Jan Kagie Huis te Rolde 1951 olieverf op doek 99 x 119 cm 115 Melle Zeebodem met vis in rood landschap z.jr. olieverf op doek 45,5 x 53,5 cm 116 Melle Opstanding Lazarus 1956 olieverf op paneel 43,5 x 58,5 cm Melle Het noodlot 1954 inkttekening 32 x 48 cm 117 Melle Zelfportret z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm 118 Kees van Bohemen Sea-shore 1963 olieverf op doek 110 x 280 cm 119 120 Jan Schoonhoven Oude torens 1956 gouache 67,5 x 47,5 cm 121 Jan Schoonhoven Vegetation 1959 papier-maché en muurverf op karton 98 x 31 cm 122 Toon Kelder Seine te Parijs z.jr. inkttekening 48,5 x 66,8 cm > Bram Bogart zonder titel 1955 gouache 29,5 x 39 cm Friso ten Holt Jacob en de engel 1954 ets 19,8 x 25,4 cm 123 124 Rudi Bierman Déjeuner sur l’herbe 1965 olieverf op doek 96,5 x 120 cm 125 Rudi Bierman Optocht 1955 gewassen inkttekening 37 x 50 cm Rudi Bierman Broek in Waterland 1955 gewassen inkttekening 30,2 x 42 cm 126 Ger Langeweg Tegeltje met scheepje 1945 olieverf op doek 50,5 x 60,5 cm 127 Willem Witsen Amsterdam z.jr. ets 29,2 x 42,2 cm Willem Witsen Amsterdam in de sneeuw z.jr. ets 38,7 x 48,8 cm Jan Zandleven Nature morte de deux bouteilles, un chandelier et une chruche 1914 olieverf op doek 33 x 47,5 cm 128 129 Victor Brauner La fiancée Heliotropique z.jr. litho, 46/125 39 x 55 cm Massimo Campigli Tromplin 1954 litho, 177/200 39,5 x 49,5 cm < Roger Bissière La verge 1953 litho, e.a. 56,8 x 40,8 cm 130 Clavé La femme peintre z.jr. litho, 96/99 41 x 54 cm Johnny Friedhändler Oiseaux au soleil bleu z.jr. ets, e.a. 32,5 x 27,7 cm 131 Herbert Fiedler Amstelkerk op Amstelveld z.jr. gouache 47 x 56 cm 132 Ger Lataster Trapeze 1957 olieverf op doek 62,5 x 93 cm Ger Lataster Paartje in de zomer 1955 ets, 1/25 20,8 x 14,4 cm 133 Imre Nagy Fête 1959 gouache 34 x 64,5 cm Henk Perdok Compositie z.jr. olieverf op board 33 cm ø 134 Jaap Wagemaker Compositie 1966 houtdruk, 17/25 50 x 41 cm 135 Jaap Wagemaker Structuurstudie (La montagne aux rayures) 1958 gemengde techniek op doek 43 x 72 cm 136 Harm Kamerlingh Onnes Ondergaande zon in duingebied 1957 olieverf op board 34 x 44 cm Harm Kamerlingh Onnes Weiland met schapen 1958 olieverf op board 24 x 34 cm 137 Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 5/9 29,6 x 44,4 cm Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 2/9 42,5 x 31 cm 138 Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 7/9 30,9 x 44,8 cm Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 1/9 29,6 x 44,3 cm 139 Kees Okx Naklank van de zomer 1961 olieverf op doek 135 x 200 cm 140 Eugène Brands Meisje met vogel 1954 olieverf op papier 36 x 41 cm Eugène Brands Landschap 1954 olieverf op papier 23,5 x 31,5 cm 141 Armando Paysage criminel 1956 gemengde techniek op doek 122 x 92 cm 142 Dirk van Gulik Kinzelmeer, Zuiderzee ii 1959 olieverf op doek 53 x 69,5 cm 143 Dirk van Gulik Landschap Dordogne 1951 olieverf op doek 68,5 x 73,5 cm 144 Nardus van de Ven De jury z.jr. olieverf op doek 77 x 118 cm Nardus van de Ven Roeier 1953 olieverf op doek 38,5 x 48,5 cm Renée Steenbergen Een eigen museum met dank aan de overheid. Museum van Bommel van Dam vergeleken met andere verzamelaarsmusea 146 Maarten en Reina van Bommel-van Dam in hun woning aan de Sarphati straat Amsterdam temidden van hun kunstverzameling, 1968 (copyright de Volkskrant). ‘Ik wil bij wijze van spreken ’s nachts, als ik niet kan slapen, de gelegenheid hebben om op mijn pantoffels de tentoonstellings ruimte in te lopen en er een geliefd schilderij in mijn handen te nemen.’ Dat was de reden die Maarten van Bommel opgaf voor het willen wonen naast het museum dat zijn collectie herbergt. Via een verbindingsdeur tussen de speciaal voor hem en zijn vrouw gebouwde bungalow en de tentoonstellings ruimte kreeg hij daadwerkelijk de gelegenheid op elk gewenst moment ‘zijn’ kunstwerken te bezoeken in Museum van Bommel van Dam. Kennelijk beschouwden de Van Bommels de kunstcol lectie die zij hadden overgedragen aan de gemeente Venlo nog steeds als de hunne. Het ook ’s nachts willen bekijken en zelfs aanraken van de kunst in dit museum – een voorrecht dat geen enkele bezoeker heeft – was voor hen thuis als verzamelaars een normale gang van zaken. Volgens de museale codes is het ondenkbaar dat een particulier eist zich in een publieke instel ling te mogen gedragen alsof het zijn huiskamer is. Stichters die het museum dat hun collectie herbergt beschouwen als hun huis, staan echter in een rijke traditie. Immers, een lange reeks door particulieren gestichte musea was Museum van Bommel van Dam vóór gegaan, toen het in 1971 zijn deuren opende. Zonder privéverzamelingen zouden de meeste musea niet bestaan. Verzamelaarsmusea waren traditioneel vaak gevestigd in het woonhuis van de stichter. Het aardige daarvan was, dat je de collectie er in zijn oorspronkelijke samenhang kon zien, in het huiselijke interieur van de verzamelaars. De bezoeker kon er letterlijk bekijken hoe zij er leefden temidden van hun kunst. Dat gold bijvoorbeeld voor het in 1966 aan de Utrechtse Oudegracht opengestelde woonhuis van broer en zus Van Baaren, wier collectie net als die van mevrouw Kröller met hulp van de adviseur H.P. Bremmer tot stand kwam. Overigens had ook mevrouw Kröller aanvankelijk een woonhuis-museum, toen zij in de jaren tien van de twintigste eeuw haar huis aan het Haagse Lange Voorhout op afspraak openstelde. Later liet zij ontwerpen maken voor een museum in de tuin van haar huis in Wassenaar, om ten slotte te komen tot een museum op eigen Veluwse grond, nabij haar buitenhuis, het jachtslot Sint Hubertus. In feite een museum in haar eigen achtertuin. Het Museum Van Baaren werd in 1980 door de beheer stichting gesloten omdat er nog maar weinig bezoekers kwamen om de statische opstelling te bekijken; de verzameling is tegen woordig ondergebracht bij het Centraal Museum in Utrecht. Brief van dr. D. Hannema aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam). Een naoorlogs woonhuis-museum dat wél intact is gebleven, is de in 1967 opengestelde Hannema-de Stuers Fundatie in Heino. De oud-directeur van Museum Boijmans bracht daar zijn eigen collectie oude en moderne kunst onder, aangevuld met schenkingen van bevriende verzamelaars. De provincie Overijssel kocht in 1967 het kasteeltje met de omringende grond en nam de exploitatiekosten ervan voor zijn rekening. De constructie die Hannema daarbij bedong is vergelijkbaar met die van het echtpaar Van Bommel. In dezelfde tijd dat de Van Bommels met diverse gemeentes in het land onderhan delden, regelde Hannema met de provincie dat hij als directeurbeheerder vrijwel gratis het kasteeltje kon bewonen. Hij bedong nog dat zijn hond – die hem overleefde – tot diens dood in het kasteel mocht blijven; zelfs de hondenbrokken werden door de 147 148 Brief van dr. D. Hannema aan Maarten van Bommel (vervolg) (Archief Museum van Bommel van Dam). overheid betaald. Vreemd genoeg is de naam van de stichterverzamelaar geschrapt na de renovatie van dit verzamelaars museum in 2006, terwijl de oorspronkelijke woonhuisfunctie juist opnieuw werd benadrukt. De verzamelaar en weduwe van de Amerikaanse schilder William Singer had, net als de Van Bommels, een rondgang langs musea gemaakt om haar verzameling schilderijen uit de Larense, Amsterdamse en Haagse School onder te brengen. Ondanks het genereuze fonds dat Anna Singer-Burgh erbij aan bood, wilde geen enkel museum de destijds weinig populaire landschapsschilderijen permanent opstellen. Het in 1956 geopende Singer Museum in Laren, nog altijd zetelend in de villa De Wilde Zwanen, werd daarom door Anna Singer uitgebreid met een moderne museumvleugel en een De aan het museum gebouwde woning van het echtpaar (foto Sef Dael, Venlo). theater. Zij bekostigde dit zelf en gaf het museum een fonds van anderhalve ton mee (circa zeventigduizend euro), dat echter nooit toereikend is geweest om de exploitatiekosten te dekken. Nog steeds kunnen bezoekers in de serre of bij de open haard waar ooit het echtpaar Singer zat, hun koffie drinken. Een moderne variant van het museum annex woonhuis keerde recent verrassend terug toen in 1994 De Buitenplaats, museum voor figuratieve kunst opende in Eelde, NoordDrenthe, in de tuin van de stichters die overigens wel subsidies wisten te vinden voor hun initiatief. En de Limburgse onder nemer Jo Eyck en zijn vrouw openden in 2001 naast het door hen bewoonde kasteel Wylre een deels ondergronds museum ontworpen door Wiel Arets, middenin hun eigen tuin. Behalve een huis naast het museum en kostenloos ge bruik van een auto, eisten de Van Bommels ook invloed op het collectiebeleid van het museum. Die niet aflatende zorg voor en bemoeienis met hun verzameling hadden zij gemeen met Jan van Heek, de stichter van het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Meer nog dan de Van Bommels eiste de verzame laar Van Heek het alleenrecht op over het aankoopbeleid van ‘zijn’ museum. Hoewel er een professionele conservatordirecteur door het Rijk was aangesteld, zwaaide de textielfabri kant Van Heek er onverbloemd de scepter, alsof de collectie nog van hem was en het museum zijn huis. De verzameling had hij weliswaar overgedragen aan het Rijk, dat de exploi tatiekosten van het museum op zich nam. Maar de familie had de bouw van het in 1930 geopende museum zelf bekostigd en 149 150 een destijds aanzienlijk vermogen meegegeven (twee ton) voor aankopen. Mede door zijn grote hoeveelheid schenkingen kon Van Heek de koers van het verzamelbeleid tot zijn dood in 1956 vrijwel volledig zelfstandig bepalen. Hij is een voorbeeld van een verzamelaar die zijn collectie nooit heeft kunnen en willen loslaten, maar erover blijft waken als over een kind. Het kinder loze echtpaar Van Bommel noemde de collectie zelfs letterlijk ‘ons kind’. De band ermee voelden zij zo sterk, dat zij ervoor van Amsterdam naar de andere kant van het land verhuisden om er naast hun ondergebrachte verzameling verder te kunnen leven. Ook in de naam van dit gemeentelijke museum wordt de verbintenis tussen de verzamelaars en hun verzameling nog altijd voortgezet. Alle stichters van musea menen dat zij kunst laten zien die ten onrechte wordt miskend en willen daarvoor een lans breken. In dat opzicht vormen deze musea een daadwerkelijke aanvulling op het bestaande museumbestand, en dat is ook hun bestaansrecht en -grond. Immers: Nederland is de nummer één qua aantal musea per inwoner, ieder nieuw museum dient toegevoegde waarde te hebben. Opvallend is dat het na 1945 overwegend collecties zijn van realistische of figuratieve kunst, door de toonaangevende kunstwereld op dat moment minder gewaardeerde kunst vormen. Deze stichters zijn vaak ‘sociale verzamelaars’, die eerst en vooral ‘hun’ nog weinig bekende en in hun ogen on terecht miskende kunstenaars willen steunen. Ook in dit opzicht staan de Van Bommels in een traditie. Maarten van Bommel spreekt van ‘gekwelde’ zielen, volledig op hun kunst gerichte talenten die zich moeilijk kunnen handhaven in het dagelijks leven. Een onzakelijke artiest, die alleen met kunst bezig is en niet met geld en de hulp van een verzamelaar dus goed kan gebruiken. Ik noem het in mijn boek over kunstverzamelaars in Nederland het ‘Van Gogh-syndroom’, je komt het bij veel ‘sociale’ verzamelaars tegen. Naast een oprechte behoefte dit talent te beschermen en op te kweken, is er vaak ook een heimelijke hoop dat de verzamelaar een – tot nu toe weinig gewaardeerd – genie heeft ontdekt en dat het nageslacht hem dankbaar zal zijn voor dit feilloze oog van de echte kenner die tegen de heersende smaak in als eerste het geniale van ‘zijn’ kunstenaar onderkende. Ondanks de neiging om armlastige kunstenaars te helpen, zijn er weinig echte mecenassen onder de naoorlogse verzamelaar-stichters. Zij kochten weliswaar regelmatig werk aan bij ‘hun’ kunstenaars en steunden hen op die manier, maar er zijn er maar weinig die een kunstenaar langdurige financiële steun gaven zodat hij in alle rust zijn oeuvre kon ontwikkelen. Mevrouw Kröller-Müller bijvoorbeeld gaf de schilder Bart van der Leck jaren achtereen een toelage, waarvoor zij jaarlijks een reeks kunstwerken kon uitzoeken. En de verzamelaar Alexandre Regnault steunde in de jaren dertig de onbekende schilder Quirijn van Tiel, die hij als een nieuwe Van Gogh beschouwde en betaalde zelfs de rekeningen van diens psychiatrische behandelingen. De meest mecenas-achtige onder de naoorlogse stichters was – betekenisvol genoeg – een stichter die geen verzamelaar was. Henriëtte Polak was maatschappelijk werkster en betrokken bij het Humanistisch Verbond. Zij was bevriend met een aantal naar de klassieke traditie werkende figuratieve kunstenaars en trok zich als vermogende vrouw zonder kinderen hun moeizame bestaan aan. Het feit dat deze kunstenaarsvrienden in de toonaangevende musea weinig vertegenwoordigd waren, deed haar in 1968 de Stichting Henriëtte Antoinette in het leven roepen. Het doel was een nieuw museum te ontwikkelen waar deze miskende kunst centraal zou staan. Zij stelde een kwart miljoen gulden (circa 120.000 euro) beschikbaar om zo’n collectie op te bouwen en liet dit grotendeels over aan het stichtingsbestuur. Ook bekostigde zij de aankoop van twee panden in Zutphen waarin het museum werd gehuisvest, om collectie en gebouwen vervolgens voor een symbolisch bedrag over te dragen aan de gemeente die de exploitatie van haar overnam. Deze opzet is enigszins verwant met die van de De Pont Stichting, die in 1992 het gelijknamige museum opende in Tilburg. De advocaat en auto-importeur Jos de Pont was zelf een sociale verzamelaar die privé vooral werk van bevriende kunstenaars kocht. Hij legateerde een som van naar schatting vijftien miljoen euro om de locale cultuur in Tilburg te stimu leren door er een museum te stichten. Daarin is niet het particuliere kunstbezit van De Pont zelf ondergebracht, een onafhankelijke stichting begon met het opbouwen van een internationale collectie eigentijdse kunst. De Pont was, net als Polak, een sociaal bewogen mens; hij stichtte ook het charita tieve Janivo Fonds voor ondersteuning van projecten in ont wikkelingslanden. Zijn volwassen kinderen ondersteunen de culturele en filantropische stichtingen van hun vader ten volle en doneren hier ook zelf regelmatig aan. 151 152 Minister Brinkman, Maarten en Reina van Bommel van Dam en burgemeester J. van Graafeiland in het Venlose museum (foto Fotopers bureau Giesen Lommen bv, Venlo). Dat was niet het geval bij de kinderen uit het eerste huwelijk van de ondernemer Jan van der Togt, die zijn collectie moderne schilderijen en glas in het gelijknamige privémuseum in 1991 in Amstelveen onderbracht. Zonder hen te raadplegen had hun vader een groot deel van zijn vermogen ondergebracht in een stichtingsfonds waaruit het museum werd bekostigd. Na een juridische procedure werden de kinderen in het gelijk gesteld en moest de stichting alsnog hun kindsdeel uitbetalen. De zoon van de verzamelaar Willem Dreesmann, de latere business tycoon Anton die overigens zelf ook fervent verzamel de, definieerde de twee privémusea van zijn overleden vader zakelijk als ‘renteloos kapitaal waar nog geld bij moet’. Onder zijn aanvoering werden de Dreesmann-musea in Amsterdam, gevestigd in twee woonhuizen van de collectioneur van Amsterdamse prenten en kaarten, in de jaren zestig gesloten. Al betreurden de Van Bommels het geen kinderen te hebben, als ze die wél gehad hadden, was het museum in Venlo er misschien nooit gekomen. Mede als gevolg van de neergaande conjunctuur in de jaren zeventig kwam er een einde aan de overname van privécollecties door gemeenten of Rijk. In de jaren tachtig kondigde minister Brinkman van Cultuur aan dat de centrale overheid geen nieuwe taken meer op zich zou nemen, maar juist culturele diensten wilde overhevelen naar provincies en gemeenten. Nadrukkelijk werd ook het particuliere initiatief aangemoedigd. Inderdaad is er in de jaren negentig een kleine maar duidelijke hausse aan privémusea te constateren die het licht zagen. Ze zijn onveranderlijk opgezet door verzamelaar-onder nemers die alle kosten zelf dragen, soms deels via hun bedrijf. Zij hebben soms wel geprobeerd hun collectie bij een bestaand museum onder te brengen, maar stuitten op desinteresse of kregen niet al hun eisen ingewilligd. Dan doe ik het zelf wel, concludeerden zij. Ze willen liefst verschoond blijven van de ambtelijke raderen van de museumwereld en de overheden, en opereren liever onafhankelijk. Zo kunnen zij volledig de regie Plattegrond van het museum met depot en woonhuis. voeren over hun eigen museum. Zo opende in 1994 Museum Beelden aan Zee zijn deuren, fraai verzonken in een duin aan de Scheveningse kust. De oprichters, het echtpaar Scholten, maakten net als de Van Bommels een ware odyssee door Nederland om een geschikte locatie voor het museum te vinden en een gemeente die wilde meewerken. Maar anders dan in Venlo bekostigden Theo en Lida Scholten de bouw van het door architect Wim Quist ontworpen museum volledig uit eigen zak; kosten: circa twaalf miljoen gulden (5,5 miljoen euro). Ook de kosten voor de uitbreiding van de collectie en de exploitatie zijn geheel voor rekening van de stichters en door hen geworven sponsoren. Naast een kleine professionele staf opereert een legertje vrijwilligers, dat de personeelskosten beperkt. De ondernemer Dirk Scheringa pakte het zakelijker aan toen hij in 1997 in een oude school zijn Frisia Museum opende in het Noord-Hollandse Spanbroek. Het museum was aanvankelijk een bv onder Scheringa’s financieringsbedrijf waarnaar ook het museum was genoemd. Omdat dit een zakelijke constructie was, kreeg het niet het keurmerk van de Nederlandse Museum Vereniging en kwam het niet in aanmerking voor vrijstelling van schenkingsrecht en andere voordelen van niet-commerciële culturele initiatieven. De juridische constructie is inmiddels ge wijzigd en het museum, dat in 2010 verhuist naar een splinter nieuw gebouw, werd in 2008 omgedoopt tot Scheringa Museum voor Realisme en zo alsnog vernoemd naar de stichter. 153 154 Uitreiking door Maarten van Bommel van de Van Bommel-van Dam Prijs 1983 aan Piet Dieleman (foto Sef Dael, Venlo). Overzien we de recente geschiedenis van het verzamelaars museum, al dan niet genoemd naar de samenstellers van de collectie die er de grondslag van vormt, dan wordt duidelijk dat de Van Bommels passen in een traditie. Hun museum annex woonhuis is een moderne variant van het verzamelaarsmuseum dat traditioneel in het huis van de collectioneur was gevestigd. Het museum in Venlo kan als een hybride beschouwd worden van een autonoom museum en een verzamelaarsmuseum. Vanuit de Van Bommels be keken was deze constructie niet veel anders dan wat mevrouw Singer deed: de kern was voor hen het woonhuis, waaraan een museum was gebouwd. Een mooiere constructie is voor een verzamelaar niet denkbaar: hij heeft de collectie nog steeds dichtbij en er vrijwel onbeperkt toegang toe. De collectie mocht dan juridisch niet meer hun eigendom zijn, geestelijk was die dat nog onverminderd voor de Van Bommels. Van mecenaat in zuivere zin is daarom geen sprake. Verzamelaars die hun collectie onderbrengen in een museum dat door een overheid wordt overgenomen en gefinancierd, zijn wel schenkers maar geen mecenassen. Ze hebben immers zelf volop genoten van de collectie, en laten vervolgens het beheer betalen uit gemeenschapsgeld. Hieruit blijkt dat maat schappelijk belang – het openbaar kunstbezit – en welbegrepen eigenbelang niet op gespannen voet met elkaar hoeven te staan en zelfs in elkaars verlengde kunnen liggen. De Van Bommel-van Dam Prijs van vijfduizend euro, die driejaarlijks wordt uitgereikt aan een jonge kunstenaar, is natuurlijk wel een vorm van mecenaat. Duidelijk is ook dat het Reina van Bommel-van Dam. echtpaar als sociale verzamelaars een vorm van mecenaat bedreef. Zij spanden zich in om het oeuvre van een aantal (nog) weinig bekende, deels figuratief werkende kunstenaars te steunen door aankopen en bij het publiekelijk tonen van hun werk. Tegelijk was en bleef Maarten van Bommel een zaken man. Hij vond het niet meer dan normaal dat er tegenpresta ties werden geboden voor de schenking van zijn dierbare collectie, waaraan hij een aanzienlijk deel van zijn inkomen had besteed. Zo heeft mevrouw Van Bommel-van Dam nog vele jaren op kosten van de gemeente Venlo mogen telefoneren – zij werd maar liefst 97 jaar. Als zoon van een arm gezin met een werkloze vader was het thuis ingegeven streven naar zekerheid, ondanks zijn decennia lang goede inkomen, kenne lijk nog een sterke drijfveer. Hij zorgde dat niet alleen de collectie onder dak kwam, maar ook hijzelf en zijn vrouw. De recente generatie stichters van musea, de onder nemers, koesteren juist hun onafhankelijkheid van overheden. Zij hebben daartoe de middelen, maar ze moeten ook wel, omdat de scheiding tussen privé-initiatief en overheidsverant woordelijkheid tegenwoordig strikter is. Een mooie hobby als ver zamelen is immers je eigen keuze en als je die zo nodig met anderen wilt delen, dan moet je dat zelf maar bekostigen, is nu de opvatting. Het feit dat er al zo veel musea in Nederland zijn, speelt daarbij zeker een rol. De Van Bommels hebben, ook economisch, het tij mee gehad en zijn een van de laatste verzamelaars wier collectie in een museum is ondergebracht waarbij een overheid alle kosten op zich nam. Beknopte literatuurlijst Schretlen, Helen, Loving art. The Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75 William & Anna Singer Collectie. jaar mecenaat in het Rijksmuseum Waanders, 2006. Twenthe. Enschede, 2006. Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als kost, is alles waard. Verzamelaars van verzamelaar en museumdirecteur. moderne kunst in Nederland. Rotterdam, 1973. Amsterdam, 2002. Netel, Lies, Het hart van de collectie. Plus diverse artikelen en catalogi over Museum Henriette Polak. Zutphen, 2008. de collectie Van Bommel-van Dam. Roodenburg-Schadd, Caroline, De collectie Regnault in het Stedelijk. Waanders 1995. 155 156 157 Ru de Bruyn-Ouboter Amarilles 1960 aquarel 61,5 x 45 cm < Leo Gestel Stilleven 1916 aquarel 107,5 x 77,5 cm 158 159 Jac. Vonk ‘Verlaten huizen’ Dordogne (Fr.) 1966 olieverf op doek 69,5 x 79,5 cm < Kees Timmer Kat z.jr. olieverf op doek 95 x 60 cm 160 Gerrit Benner Laan met koetsje z.jr. gouache 48,5 x 64 cm 161 Jan de Dobbeleer Communications z.jr. olieverf op doek 88 x 115 cm 162 Jaap van der Pol Sterke man 1965 olieverf op doek 135 x 110 cm 163 Wepko van de Wint Honingpurend 1965 olieverf op doek 100 x 80,5 cm 164 165 Max Reneman Geslachte os z.jr. gouache 63,5 x 48,5 cm < Dick Elffers Naakt op rode stoel 1959 olieverf op doek 93,5 x 63,5 cm 166 Jan Schoonhoven Wirwar 1950 tekening 62,5 x 46 cm George Vogelaar Een kleine reconstructie van een tijdgeest of hoe Venlo aan een museum kwam 168 Omslag van het boekje over Limburgse kastelen. Het Zuid-Limburgse dorp Elsloo speelde een beslissende rol bij de geboorte van Museum van Bommel van Dam in Venlo. Zowel de eerste directeur Lei Alberigs was er geboren en ge togen, als Harry Dobbelstein, de directeur van de Culturele Raad Limburg. En Alberigs’ eerste assistent in Venlo, Math Schmeitz kwam er vandaan. Zij kenden elkaar zeer goed uit het lokale verenigingsleven in Elsloo. ‘Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is iets voor Lei, die collectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar dat er nooit in de Culturele Raad Limburg over gesproken is. Ja, dat ging toen gewoon zo.’ ‘Overigens zoudt U voor Uzelf beslist goed in overweging moeten nemen of het U en mevrouw – als Amsterdammers – geen bezwaar is in de provincie en juist Limburg te gaan leven’, schreef J.C. Vemer, wonend in Maastricht, in een uitge breide brief op 4 augustus 1967 aan Maarten van Bommel. Vemer had kort tevoren een boek over Limburgse kastelen gepubliceerd en dat was in een van de kranten besproken en zo onder ogen gekomen van het gereformeerde Amsterdamse echtpaar Van Bommel-van Dam. Van Bommel had Vemer in formatie gevraagd over leegstaande kastelen in Limburg, een kasteel waarin hij en zijn vrouw konden wonen en hun col lectie konden onderbrengen. Vemer somde in zijn brief tien kastelen annex kasteel achtige huizen op ‘waar uw collectie goed tot zijn recht kan komen’. Het valt makkelijk te raden waarop Vemer precies doelde met zijn expliciete opmerking over Limburg. Vergeleken met Amsterdam, waar toen al jaren elke zaterdag de provo’s bijeen kwamen bij ’t Lieverdje en grote politieke spanningen waren tussen behoudende bestuurders en opstandige jonge ren, studenten en intelligentsia, was Limburg een ‘kabbelend landschap’ zoals Jan Volleberg, destijds medewerker van de Limburgse Culturele Raad in Maastricht, de jaren typeert tussen 1965 en 1970. Je ging niet naar Limburg voor de op winding of om grote culturele manifestaties te zien. Daarvoor ging je bij uitstek juist naar Amsterdam, naar het Stedelijk Museum dat toen wereldfaam had. O ja, er was opwinding in Limburg, maar dat had een sociaal-economische achtergrond. Minister van Economische Zaken, Joop den Uyl, had in Heerlen, in december 1965, het einde van de Staatsmijnen aangekondigd. De Staatsmijnen waar duizenden mensen in Zuid-Limburg werk vonden en die jarenlang hadden gezorgd voor welvaart. De aangekondigde sluiting betekende voor Limburg en zeker voor de mijngebieden veel, heel veel. Tot aan de dag van van daag zijn daarvan de gevolgen merkbaar. Over de overweging die Vemer het echtpaar Van Bommel meegaf had het al nagedacht, zo blijkt uit het antwoord op de brief. ‘We hebben van Uw zinvolle en van medeleven getuigen de opmerkingen goede nota genomen en gevoelen ons een beetje als Abraham: ‘Niet wetend waar hij komen zal’.’ Limburg was terra incognita voor het echtpaar, maar dat nam het op de koop toe als het er maar een goede plek zou vinden. En Amsterdam, door toenmalige activisten als het ‘magies sentrum’ van de wereld beschouwd, Amsterdam zou niet echt gemist worden getuige deze woorden: ‘Ik geloof ook niet dat wij als Amsterdammers spoedig zouden besluiten uit ons land en maatschap te trekken, ware het niet dat wij de collectie ‘veilig’ wilden stellen en – ondanks alles wat voor blijven pleit – de toenemende stadsdrukte niet goed meer aan kunnen.’ Van Bommel kreeg van Vemer de suggestie contact op te nemen met de Culturele Raad Limburg in Maastricht. En dat deed hij snel. Nog dezelfde dag waarop Van Bommel ant woordde en Vemer dankte voor zijn informatie, tikte hij een brief aan de Culturele Raad en bood hun collectie aan met de aanhangende voorwaarden. Ruim twee weken later stuurde directeur mr. H.Chr.C. Dobbelstein een twee alinea’s tellend formeel briefje terug waarin hij meedeelde dat de Culturele Raad Limburg zorgvuldig het voorstel zou bestuderen en toetsen op ‘zijn realisatie-mogelijkheid in deze provincie’. Een zakelijk briefje vanuit Limburg dat weinig verraadde van het enthou siasme dat het had losgemaakt. Volleberg weet nog goed dat hij op kantoor met directeur Harry Dobbelstein een aantal keren over het voorstel sprak. ‘We beseften dat we een unieke collectie kregen aangeboden met werken van de modernste Nederlandse kunstenaars. Daar was zeker opwinding over op het kantoor. Zo’n collectie was er domweg niet in Limburg.’ Overigens kan Volleberg zich niet herinneren dat de brief van Van Bommel is besproken in het bestuur van de Culturele Raad, 169 170 Maarten van Bommel achter zijn bureau in de Sarphatistraat, Amsterdam (copyright de Volkskrant). Rechts: Brief van Maarten van Bommel aan de Culturele Raad Limburg (Archief Museum van Bommel van Dam). noch in de commissie beeldende kunst van de raad onder voor zitterschap van Nic. Tummers. Volleberg: ‘Dobbelstein regelde dat onderhands. Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is iets voor Lei, die collectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar dat er nooit in de Culturele Raad over gesproken is. Ja dat ging toen gewoon zo.’ Dobbelstein was in die jaren volgens Volleberg een conser vatief katholieke man, maar ‘een bevlogen man op het gebied van kunst en cultuur.’ Hij was tegelijk een man die niet alleen koos voor medewerkers uit kringen van de k vp. Volleberg: ‘Nee hij besefte dat je bij de raad juist vernieuwing binnen moest halen. Mensen zonder politieke binding zoals ik, maar ook mensen met een duidelijke PvdA-visie. Dobbelstein vond dat razend interessant al die meningen.’ Dobbelstein, afkomstig uit het Zuid-Limburgse Elsloo, nam inderdaad contact op met zijn in Venlo werkzame dorpsgenoot Lei Alberigs. Zij kenden elkaar al lang en door en door en hielden allebei van een ‘mooi glas’. Ze waren als bestuursleden en drijvende krachten betrokken bij het Toernooi der lage landen, een toneel festival voor amateurgezel schappen uit België en Nederland dat in Elsloo jaarlijks werd georganiseerd. Een van de medeoprichters van het toernooi was de vader van Math Schmeitz, in Elsloo wonend tegenover Alberigs. Schmeitz, in 1967 begonnen bij Alberigs in Venlo omdat hij daar binnen de culturele dienst de verantwoordelijkheid kreeg voor het toen malige theater: ‘Alberigs was een man met veel overtuigings kracht, kreeg veel voor elkaar. Als hij zich ergens hard voor maakte, ging hij tot het gaatje.’ Dobbelstein en Alberigs waren ook mannen die zich voor de Euregio interesseerden. Vlaanderen had hun liefde, maar ze gingen ook naar Duitsland om daar, kort na de Tweede Wereldoorlog, weer contacten te leggen. Bij Dobbelstein was ook bekend dat burgemeester De Gou van Venlo grote culturele ambities had. Hij stimuleerde de op richting van het Goltziusmuseum en stelde een culturele dienst bij de gemeente in. Dobbelstein had De Gou meegemaakt als 172 Lei Alberigs en Thei Voragen in gesprek met Gerrit Benner sr. en Gerrit Benner jr. in het Cultureel Centrum (foto Sef Dael, Venlo). lid van de Culturele Raad Limburg en hij wist hem via de telefoon te overtuigen van het belang van de collectie voor Venlo. Dobbelstein werd daarbij op het stadhuis van Venlo van harte ondersteund door Lei Alberigs, daar werkzaam als het hoofd van de Culturele Dienst van de gemeente. Volleberg: ‘Dobbelstein vond het voor de spreiding van de kunst over de provincie goed als zo’n collectie in Noord-Limburg zou te rechtkomen. Er was daar niet zoveel.’ Op 6 september 1967 schreef Dobbelstein een vier alinea’s tellend briefje aan De Gou waarin hij refereerde aan een gevoerd telefoongesprek en De Gou erop wees dat het hier een ‘serieus te nemen aangelegen heid is’. Ondanks het geuite enthousiasme in Venlo zette Dobbelstein niet al zijn kaarten op Noord-Limburg. ‘Voor de goede orde moge ik U nog berichten dat door ons tot dusver alleen met het gemeentebestuur van Sittard over de onderhavige aangelegen heid contact werd opgenomen.’ Maar over Sittard is in de dossiers niets meer terug te vinden, wellicht was alleen Venlo in de race om de collectie Van Bommel-van Dam binnen te slepen. Ondanks het feit dat Heerlen toen in Limburg hét centrum van de moderne kunst was, is nooit overwogen om de collectie Van Bommel-van Dam daar aan te bieden, weet Volleberg zich te herinneren. De Culturele Raad Limburg was vlak na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht. Het was de eerste culturele raad van Nederland. De taak van de raad was advies uit te brengen aan Provinciale Staten op het gebied van kunst en cultuur. Daarnaast organi seerde de raad ook tentoonstellingen die door de provincie reisden. Volleberg, in 1964 bij de Culturele Raad begonnen, noemt het culturele leven in de zestiger jaren niet alleen ‘kabbelend’, maar tegelijk ‘spannend’. Het was een overgangstijd. De macht en invloed van de katholieke kerk nam af, evenals het aantal opdrachten uit kerkelijke kringen. Dat voelden vooral de oudere kunstenaars in Limburg in hun portemonnee. De jongeren, vaak gevormd op de Jan van Eyck academie, hadden zich van die machtsblokken al afgekeerd, maar waren nog niet echt doorgebroken of waren verhuisd Burgemeester De Gou in gesprek met Maarten en Reina van Bommel-van Dam (foto Jacques Peeters, Venlo). Catalogusomslag van de tentoonstelling Facetten (crl, Dienst Beeldende Kunsten). naar Amsterdam. In die tijd ontstonden wel overal culturele initiatieven in de gemeenten. Hier een cultureel centrum, daar een theater – er werd duidelijk gewerkt aan een begin van een culturele provinciale infrastructuur. Het was de tijd dat jongeren overal in de wereld zich laafden aan popmuziek: Elvis Presley, Beatles, Rolling Stones, Small Faces om er een paar te noemen. Of Heintje in Neder land met Ich bau dir ein Schloss, maandenlang nummer één in de hitlijsten. In september 1967 maakte Nederland voor het eerst kennis met de kleurentelevisie op de Firato in Amsterdam. In 1968 gooiden provo’s rookbommen naar Beatrix en Claus, werd Robert Kennedy vermoord, kwam Rosemary’s Baby van Polanski in roulatie en werd Italië voor het eerst Europees kampioen voetbal. Limburg was in die tijd, vertelt Math Schmeitz, wat naar binnengericht. ‘Ja, zo kun je dat wel zeggen.’ En volgens Jan Volleberg speelde het culturele leven in Limburg zich grotendeels af in Heerlen. ‘Daar was al een schouwburg gebouwd en zag je moderne kunste naars in de Stadsgalerij dankzij een man als Pieter Defesche, chef van het kabinet van de burgemees ter van Heerlen en neef van de gelijknamige schilder. Hij was een man die systematisch moderne en vernieuwende kunst aankocht en tentoonstelde. Zeker ook van Limburgse kunstenaars.’ Dat kan Thei Voragen beamen. Hij was vanaf 1970 assistent van Lei Alberigs, de eerste directeur van Museum van Bommel van Dam. Voragen woonde in ZuidLimburg en ging regelmatig naar het raadhuis van Heerlen om daar moderne kunst te bekijken. ‘Defesche had, zeker voor die tijd, een prachtig tentoonstellingsprogramma ontwikkeld. Mede mogelijk door uitstekende relatie met het Stedelijk Museum in Amsterdam, met Willem Sandberg de toenmalige directeur. Als Sandberg een tentoonstelling had in Amsterdam dan wist je zeker dat een maand of wat later een deel hier te zien zou zijn.’ 173 174 Transportbon van de bruik lenen van Maarten en Reina van Bommel-van Dam voor de Lataster tentoonstelling in het Raadhuis te Heerlen (Archief Museum van Bommel van Dam). Catalogusomslag van de Lataster tentoonstelling in het Raadhuis te Heerlen. Heerlen was in zijn jeugd de stad van de moderniteiten. Voragen: ‘Heerlen had voor die tijd fantastische warenhuizen met als stralend middelpunt Schunck, het huidige Glaspaleis. En er waren een aantal prachtige gebouwen van de hand van Frits Peutz: naast Schunck, Royal, het retraitehuis op de Molenberg en het raadhuis natuurlijk, een fantastische ruimte, nog altijd. Ik vind het een droom.’ Maastricht, heden ten dage de meest internationale en bekendste stad van Limburg, stelde in de jaren zestig niets voor, een stadje waar het provinciaal bestuur was gevestigd. En Venlo? Noord-Limburg? ‘Om eerlijk te zijn, ook niet’, zegt Volleberg. Of, zoals een van de geïnterviewden het uitdrukt: ‘Als je aan Noord-Limburg dacht, dacht je aan tuinbouw.’ Het Bonnefantenmuseum in Maastricht was in die jaren niet meer dan een klein, op de historie georiënteerd museum, hetzelfde gold voor het museum in Sittard. Roermond had een kleintje, afgestemd op Cuypers, en Venlo had toen niks. Daar kwam verandering in door de cultureel bevlogen burge meester Leonard de Gou die de aanzet gaf tot het Golt ziusmuseum en een cultureel centrum in de stad ambi eerde samen met zijn wet houder mevrouw Rie van Soest-Jansbeken. Als hoofd van deze Culturele Dienst van de gemeente Venlo werd aangetrokken Lei Alberigs uit Elsloo. Hij werd als hoofd verantwoordelijk voor het Cultureel Centrum met de bibliotheek en de tentoonstellingsruimte en de oude schouwburg Prins van Oranje (inmiddels afgebroken – gv). Alberigs werkte, voordat hij naar de gemeente Venlo overstapte, op de reclame- en marketingafdeling van de Staatsmijnen in Sittard. Die afdeling was ook buiten de Staatsmijnen bekend vanwege de prachtige kunstzinnige jaarkalenders die onder haar verantwoordelijkheid verschenen en onder kunstlief hebbers een waar collectors item werden. Overigens bleef Alberigs in Elsloo wonen, ook toen hij in Venlo werkte. Zijn vrouw wilde niet weg uit het zuiden van de provincie, vandaar. Volleberg: ‘Alberigs deed daar in Venlo hele mooie dingen. Met allerlei tentoonstellingen trok hij de belangstelling. Ook van de 175 Twee voorbeelden van jaarkalenders van Staatsmijnen, Sittard. Catalogusomslag van de Appel tentoonstelling in het Cultureel Centrum. kranten uit de Randstad en zelfs kwam hij af en toe op tele visie. Nou dat was wat in die tijd. Hij organiseerde een ten toonstelling over Karel Appel waar heel Nederland op af kwam. Met andere woorden: de collectie Van Bommel-van Dam daar in Venlo onder te brengen was geen slechte gedachte. Het viel daar letterlijk en figuurlijk in goede aarde.’ Bekend is hoe het af liep. Op 12 juni 1968 gaat de gemeenteraad van Venlo akkoord met het aanvaarden van het aanbod plus voor waarden van het echtpaar Van Bommel-van Dam. Zeven gemeenteraadsleden stemmen tegen vanwege de financiële consequenties voor Venlo. ‘Het aannemen van het bod door de gemeenteraad van Venlo ontlokte op de publieke tribune een hartelijk applaus, dat door de burgemeester moest worden afgebroken, omdat het in strijd is met het reglement van orde’, staat de volgende dag te lezen in het verslag van de raadsvergadering in het Dagblad voor Noord-Limburg. Bronnen Brief M.F. van Bommel, 5 augustus Gesprekken met Thei Voragen, oud- 1967, Archief Museum van Bommel directeur Museum van Bommel van van Dam. Dam, Math Schmeitz, oud-directeur Brief Mr. H.Chr.C. Dobbelstein, direc Theater De Maaspoort, Jan Volleberg, teur Culturele Raad Limburg, 6 septem vice directeur van de Culturele Raad ber 1967, Archief Museum van Bommel Limburg en Martin de Jong, Stichting van Dam. van Bommel van Dam. Dagblad voor Noord-Limburg, 13 juni Brief J.C. Vemer, 4 augustus 1967, 1968. Archief Museum van Bommel van Dam. 176 Artikel in de Volkskrant, 31.05.1968 Jos de Jong en Frans Hermans Van Amsterdam naar Limburg. Hoe Venlo een museum kreeg 178 Woning aan de Sarphati straat Amsterdam (foto Aart Klein, Amsterdam). Op 16 oktober 1971 werd Museum van Bommel van Dam in Venlo geopend. In dit eerste speciaal aan moderne kunst ge wijde museum in Limburg werd de collectie ondergebracht die door Maarten en Reina van Bommel-van Dam aan de gemeente Venlo was geschonken. Het echtpaar was ten minste vanaf 1964 om verschillende redenen bezig met het zoeken naar een ge schikte bestemming voor de omvangrijke collectie. De woning aan de Amsterdamse Sarphatistraat puilde letterlijk uit van de kunst.1 Via enkele omwegen werd in 1967 contact met Venlo gelegd. Hoe een en ander verliep, is onderwerp van een andere bijdrage aan dit boek.2 In dit artikel wordt aandacht besteed aan het verloop van de besluitvorming in Venlo en aan twee per sonen die hierin een hoofdrol speelden: burgemeester Leonard de Gou en directeur van de Culturele Dienst Lei Alberigs. Duidelijk zal worden dat de totstandkoming van het museum in zekere zin het einde markeert van een decennium waarin als resultaat van wel bewust gemeentelijk beleid in Venlo op cul tuurhistorisch terrein veel tot stand kwam, wellicht meer dan in welke andere periode daarvoor en – vooralsnog – daarna.3 Het ver haal is dus niet compleet zonder het schetsen van een bescheiden impressie van het (culturele) klimaat in het Venlo van die dagen. De voorwaarden Burgemeester De Gou moet enthousiast zijn geweest over het perspectief dat Venlo de hand zou kunnen leggen op een belangrijke collectie moderne kunst. Binnen het college waren overigens ook tenminste de wethouders Billekens en Van Soest-Jansbeken positief gestemd. Spoedig volgde een bezoek aan de Amsterdamse woning van het echtpaar, waarbij aanwezig waren De Gou, Alberigs en namens het Rijk de heer Lunsingh Scheurleer, Rijksinspecteur voor Roerende Monu menten. ‘Men bleek van mening dat in Limburg Venlo de plaats was welke het meest in aanmerking zou komen om de schenking te aanvaarden. De redenen waren en zijn ons on bekend.’4 Terugkijkend is het niet moeilijk vast te stellen dat de ‘Elsloo-connectie’ (zowel Alberigs als Harry Dobbelstein, directeur van de Culturele Raad Limburg, waren afkomstig uit dit Zuid-Limburgse dorp; zij kenden elkaar al langer5) de voor zet gaf, die door De Gou, die – zoals we hieronder nog zullen zien – al jaren bezig was de culturele infrastructuur van Venlo te verbeteren, in nauwe samenwerking met Alberigs werd ingekopt. Notariële akte van schenking uit 1969 (Archief Museum van Bommel van Dam). De kogel was dus in principe snel door de kerk, al moest over de details nog wel overeenstemming worden bereikt. Het echt paar Van Bommel-van Dam stond zijn waardevolle collectie om niet af, maar verbond daaraan een groot aantal voorwaar den. Het kan niet anders dan dat over deze voorwaarden in tensieve besprekingen hebben plaatsgevonden, zowel intern bij de gemeente als tussen de gemeente en het echtpaar. Het verloop van de onderhandelingen is voor zover thans bekend niet vastgelegd. De belangrijkste bepalingen waarover beide partijen het eens werden zijn vastgelegd in een notariële akte van schenking, op het Venlose stadhuis verleden voor notaris Meeuwis op 29 januari 1969. Het echtpaar droeg de collectie met bijbehorende documentatie om niet in onherroepelijke eigendom over aan de gemeente, die zich verplichtte de collectie als een onverbrekelijk geheel intact te laten en haar vóór medio 1970 onder te brengen in een daartoe geschikt gebouw, geheten ‘Gemeentelijk Museum Van Bommel - Van Dam’. De inbewaarneming geschiedde voor rekening en risico van de gemeente. De schenkers werd gratis woonruimte toegezegd, die in directe verbinding met de museumruimte moest staan. Alle woonkosten waren voor rekening van de gemeente, terwijl het echtpaar tevens een jaarlijks budget voor representatieve kosten bedong. Bovendien kreeg het echtpaar voor elkaar dat de gemeente instemde met Van Bommels eisen dat ‘teneinde het museum levendig te houden’ de expositie van de collectie elk kwartaal veranderde, dat elk jaar in de zomermaanden een selectie uit de collectie in het Cultureel Centrum werd getoond, ‘waartoe partij Van Bommel te allen tijde gratis toegang zal hebben’, dat het paar in al deze exposities medezeggenschap kreeg en een vetorecht had over alle objecten die zouden worden getoond, dat in principe elk kunstwerk tenminste éénmaal in de vijf jaar voor tenminste drie achtereenvolgende weken zou worden geëxpo seerd, dat het paar naar eigen goeddunken objecten in de private woonruimte mocht plaatsen en tenslotte dat de gemeente na het overlijden van het echtpaar verder zou blijven handelen in de geest van deze overeenkomst. Inkomsten uit reproductierechten en toegangsbewijzen waren voor de gemeente, die nog wel moest opdraaien voor de kosten van de akte. Voorwaar een uitgebreid eisenpakket! Niet voor niets vond een wethouder van de Friese gemeente Dantumadeel, waar het Amsterdamse echtpaar eerder had geprobeerd de collectie onder te brengen, het eisenpakket ‘er net om lige’.6 179 180 Maarten van Bommel en zijn vrouw hadden kennelijk stevig onderhandeld met Venlo. In een interview met Het Vrije Volk van 27 juni 1968 toonden zij zich erg ingenomen met het resul taat. Zij verklaarden ‘enkele condities’ te hebben gesteld, met name het wonen en de plicht tot regelmatige tentoonstelling: ‘Welnu, gezegd moet zijn dat de gemeente Venlo ons verder tegemoet is gekomen dat we hadden durven hopen.’ Besluitvorming in Venlo Een rapport van de gemeentelijke commissies voor Onderwijs/Cultuur en Financiën/Openbare Werken maakte de weg vrij voor aanvaarding van de collectie. Op 12 juni 1968 kon het college van burgemeester en wet houders een voorstel aan de gemeenteraad voorleggen, dat zonder al te veel discussie werd aanvaard. De beslissende raadsvergadering vond plaats in het Cultureel Centrum, alwaar de raadsleden eerst door Lei Alberigs werden rondgeleid door een tentoonstelling van een deel van de collectie waarover de raad die avond een besluit moest nemen. Burgemeester De Gou had bij de opening van deze expositie al verklaard ‘dat aan de vooravond van ingrijpende wijzigingen in het levenspatroon op alle gebied niets onbeproefd mag worden gelaten om ook de culturele en recreatieve sfeer te bevorderen. Daarom mag men blij zijn met een dergelijk aanbod.’7 In de vergadering werd vooral gesproken over de financiële consequenties van aanvaarding van de schenking. De v vd-er Hagenaars was ‘de enige die de waarde van een dergelijke collectie voor de stad Venlo in twijfel trok. Volgens hem heeft de collectie geen enkel verband met Venlo en kon zij evengoed in Lutjebroek worden ondergebracht. Hij verweet de burgemeester dat deze zijn eigen cultuurbegrip vereenzelvigt met dat van de bevolking.’8 Vijf leden van de kvp-fractie en de beide v vd-ers stemden tegen, 22 leden stemden voor. In zijn jaarverslag over 1968 zou Alberigs melden dat de aanwinst ‘van uitzonderlijke betekenis [was] voor het culturele leven in de gemeente’.9 Venlo na de Tweede Wereldoorlog Venlo worstelde – net als menige andere Nederlandse stad, om nog maar te zwijgen van vrijwel alle grotere plaatsen in het aangrenzende Duitsland – lang met de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de laatste fase van de oorlog was Venlo maandenlang frontstad, als gevolg waarvan de stad hevig werd getroffen door bombar dementen en beschietingen. De materiële schade was immens. Talloze woningen, winkels, kerken en bedrijven waren vernield of beschadigd. De infrastructuur was zwaar getroffen. De im 181 Luchtfoto van Venlo met zicht op Julianapark en rotonde, 1956 (foto klm Aerocarto). Zicht op Julianapark en rotonde in Venlo, ca. 1960 (foto g a Venlo). materiële schade is – afgezien van aantallen doden en gewon den10 – tot op heden nauwelijks of niet systematisch onder zocht, maar het is logisch te veronderstellen dat er op het vlak van het maatschappelijke en culturele leven veel schade is aan gericht. Van het vooroorlogse ‘stedje van lol en plezeer’ met zijn bloeiende volkscultuur en rijke verenigingsleven was niet veel meer over, aldus Maarten Plukker, hoofdredacteur van het Dagblad voor Noord-Limburg in een essay uit 1968.11 In de eerste naoorlogse jaren lag het accent noodgedwongen letterlijk en figuurlijk op het ruimen van puin en het treffen van de nood zakelijke voorzieningen om de getroffen inwoners een mens waardige leefomgeving te bieden. Er werd hard gewerkt aan de bouw van woningen, al bleef de woningnood tot ver na de oorlog een immens sociaal probleem. Het stadje werd een 182 Burgemeester Leonard de Gou (foto g a Venlo). stad, met grootsteedse problemen die doorgaans met groei te maken hadden. De binnenstad werd aan de hand van het Wederopbouwplan van ir. Jules Kayser in gereconstrueerde vorm heropgebouwd, waarbij op onderdelen respect werd getoond aan de historische stad, terwijl anderzijds grote ingrepen niet werden geschuwd.12 Rondom de binnenstad werd naar ontwerp van ir. Jos Klijnen het Brugplan uitgevoerd, een imposant ontwerp voor nieuwe, moderne infrastructuur, waarbij werd ingespeeld op de eisen van het moderne verkeer en ruime verbindingen tussen de verschillende stadsdelen werden gerealiseerd.13 De stad groeide alle kanten op. De infrastructuur rondom de stad eiste volop de aandacht; in de jaren zestig kwam de snelwegverbinding Antwerpen/ Roergebied via Venlo (a67/e3) met een nieuwe brug over de Maas tot stand. De oude binnenstadshaven werd vervangen door een nieuwe haven op het industriegebied Groot-Boller. Geheel volgens de tijdgeest van de jaren zestig werd gedacht in termen van een stad van een half miljoen inwoners tegen de eeuwwisseling.14 De cultuursector moest in Venlo tot in de jaren zestig wachten op investeringen. Toen pas kwamen er – onder regie van burgemeester De Gou – van gemeentewege initiatieven om de culturele infrastructuur te verbeteren. Plukker sprak in zijn essay uit 1968 van ‘de aera van de ludische mens’, voor wie Venlo moest investeren om een aantrekkelijke woonstad te zijn. Tot zijn genoegen was er in de jaren voor 1968 het nodige gebeurd: ‘Zo mogen we constateren, dat Venlo ook op dit gebied een verheugende groei kent, en haar veel geprezen ‘identiteit’ weet te verrijken overeenkomstig de eisen, die het leven in deze tijd stelt.’ De ‘passage’ van burgemeester De Gou15 De in Den Haag geboren Leonard de Gou (1916-2000) studeerde rechten in Amsterdam, alwaar hij in 1943 cum laude op een rechtshisto risch onderwerp promoveerde. Aanvankelijk vestigde hij zich als advocaat in zijn geboortestad. In 1946 werd hij benoemd tot burgemeester van het Brabantse stadje Steenbergen. De Gou maakte vervolgens ook carrière binnen de kvp. Hij was onder meer senator (1955-1963) en lid van de Europese Staats commissie voor Defensie. Kennelijk had zijn succesvolle burge meesterschap in Steenbergen de aandacht op zijn persoon gevestigd, want in 1957 werd hij geroepen tot hetzelfde ambt in Venlo.16 In de Maasstad versterkte hij zijn faam als kundig bestuurder. De Gou spande zich zeer in voor het versterken Exterieur Openbare Bibliotheek met Cultureel Centrum Venlo, 1965 (foto g a Venlo). Interieur Cultureel Centrum Venlo, 1965 (foto g a Venlo). van de positie van Venlo als centrumgemeente in de regio Noord-Limburg en zette zich ook in voor verbetering van de in ternationale bestuurlijke, culturele en economische contacten. Dat De Gou grote affiniteit had met geschiedenis en cultuur en daarbij zeker ook een voorliefde had voor – zoals hij het zelf formuleerde – ‘oude traditiën’, bleek al vroeg. In 1949 kocht hij uit naam van zijn vader de overgeleverde heerlijke rechten van de nabij Rotterdam gelegen ambachtsheerlijkheid Hillegers berg, Bergschenhoek en Rotteban. Na het overlijden van zijn vader erfde De Gou bijgevolg de titel Heer van Hillegersberg. In 1960 werd hij ridder van het Heilig Graf. In Venlo – waar hij het stadhuis bij zijn ambtsaanvaarding betrad in het traditionele ambtskostuum met sabel – vestigde hij zijn reputatie als liefhebber van geschiedenis onder meer door zijn nimmer aflatende streven het pas gerenoveerde en verbouwde historische stadhuis aan te kleden met aangekochte antiquiteiten die goed in het gebouw pasten maar verder geen enkele band met de stad hadden. ‘De Venlose gemeenteraad kon niet steeds begrijpen wat al die bruiklenen en aankopen met Venlo’s verleden te maken hadden, maar gunde de ijverige burgemeester zijn cultureel apostolaat’, aldus zijn biograaf.17 Het allereerste teken van zijn betrokkenheid bij cultuur en historie stamt al uit zijn eerste jaarrede, die hij enkele maanden na zijn aantreden uitsprak in de raads vergadering van januari 1958. Hij uitte daarin zijn zorgen over de toestand van het kostbare oud-archief van Venlo. In zijn jaarrede van januari 1959 sprak hij al over de noodzaak van de totstandkoming van een nieuwe Openbare Bibliotheek, waarin ook ruimte voor ‘culturele manifestaties’ moest komen.18 Een interview met De Gou, gepubliceerd in de Volkskrant van 18 december 1962, verduidelijkt een en ander over zijn standpunten ten aanzien van het belang van cultuur. De Gou wees op de bloei van het in de oorlog zwaar getroffen Venlo en op het feit dat de accenten vooral lang op woningbouw en infrastructuur hadden gelegen. Anno 1962 was het ook tijd om te werken aan de vervulling van andere behoeften, waarmee hij overduidelijk doelde op investeringen in de culturele infra structuur. Gedurende de volgende jaren zou De Gou regel matig pleidooien voor dit soort initiatieven blijven houden en zijn visie hierop blijven verdedigen.19 183 184 Burgemeester De Gou en architect Jos van Hest op bezoek in Venlose Vrije Academie onder de biblio theek in de Begijnengang, ca. 1968 (foto g a Venlo). Concertzaal Concert gebouw Venlo, 1967 (foto g a Venlo). In de loop van de jaren zestig kwam er daadwerkelijk het nodige tot stand.20 Afgezien van een groot aantal sportaccomodaties, zoals de fraaie sporthal aan de Craneveldstraat uit 1965, kan op een breed scala aan culturele voorzieningen worden gewezen. In 1965 werd het imposante gebouw van de Openbare Biblio theek en Leeszaal aan de Begijnengang geopend, waarin tevens de Venlose Vrije Academie en het Cultureel Centrum werden gehuisvest. Het uit 1910 stammende concertgebouw Prins van Oranje aan de Kaldenkerkerweg werd in de jaren 1965-1967 gerenoveerd en uitgebreid. De wens tevens een echte schouw burg te realiseren bleef daarnaast overeind, maar zou pas in 1984 met de opening van De Maaspoort werkelijkheid worden. De Gou zag de bouw van een schouwburg als het sluitstuk van zijn grote plan om Venlo te ontwikkelen tot een cultureel goed geëquipeerde centrumstad voor Noord-Limburg.21 Het gemeente lijke Goltziusmuseum, waarin ook de nieuwe studiezaal van het stadsarchief werd ondergebracht, werd in 1967 geopend. De Gou, die zich intensief had bemoeid met de inrichting van dit historische museum: ‘Ik ben er erg blij mee, dat de stad nu dit museum kan presenteren, want bij de snel groeiende functies van Venlo hoort dit er toch ook bij!’ De opening van Museum van Bommel van Dam vond weliswaar plaats ten tijde van burgemeester Gijsen, maar mag worden beschouwd als het laatste grote succes uit de periode-De Gou. Kort voor zijn afscheid in 1969 gaf De Gou nog een inter view aan Jan Derix van het lokale dagblad.22 Kennelijk was in Venlo de laatste jaren kritiek ontstaan op de kosten van de vele investeringen in de culturele hoek, waarvoor vooral De 185 Artikelen in Dagblad voor Noord-Limburg, 04.06.1964 en 05.06.1967. 186 Lei Alberigs, directeur van de Culturele Dienst (foto g a Venlo). Gou verantwoordelijk werd gehouden. De interviewer prikkelde de burgemeester met de stelling dat het intensieve gemeente lijke cultuurbeleid omstreden was, tot gemor leidde en dat Venlo werd bespot omdat andere belangrijke zaken erbij zouden inschieten. De Gou riposteerde dat historie voor hem een ‘bacil [is] die ik niet kan kwijt raken’. Hij liet er zich in het ge meentelijke beleid gaarne door leiden en ontkende dat het ten koste ging van andere ontwikkelingen. ‘Ik ga dan ook gewoon door, kritiek of geen kritiek.’ Immers, toen hij in 1957 aantrad ‘was hier helemaal niets, behalve een versleten concert gebouw.’23 Op 27 juli 1969 nam De Gou afscheid van Venlo: hij werd burgemeester van Haarlem. Loco-burgemeester Munten zei in zijn toespraak tijdens de bijzondere raadsvergadering dat De Gou tijdens zijn ‘passage door Venlo een positieve bijdrage heeft betekend in de continuïteit van het bestuur onzer stad’ en dat hij Venlo rijker achterliet dan hij het aantrof. De Gou kwam, aldus Munten, op een moment waarop Venlo zich alleen naar het uiterlijk had hersteld van de zware en diepe slagen, die de oorlog 1940-1945 haar had toegebracht. De vertrekkende burgemeester werd onderscheiden met de gouden erepenning van de stad.24 Lei Alberigs Naast De Gou moet Lei (Leon Mathieu) Alberigs als een tweede centrale figuur in de ontwikkelingen in het Venlose culturele leven worden genoemd. De Zuid-Limburger Alberigs (1921-1998) was van 1966 tot 1982 in dienst van de gemeente Venlo, aanvankelijk als cultureel ambtenaar, spoedig als directeur van de Culturele Dienst, waaronder het Cultureel Centrum ressorteerde. Alberigs werd door burgemeester De Gou op advies van Dobbelstein25 aangesteld om een tentoon stellingsbeleid te ontwikkelen in Venlo. ‘Ik was nog nooit in Venlo geweest. Het was een soort algemene opinie dat er boven Sittard niets gebeurde.’26 De Gou streefde naar het opbouwen van een soort tegenwicht tegen de wat al te veel op het Duitse winkelpubliek ingestelde cultuur van de grensstad Venlo. De burgemeester ergerde zich eraan dat men in Venlose winkels niet zelden in het Duits werd aangesproken.27 De Gou kwam met Alberigs overeen dat het Venlose cultuurbeleid zich overwegend zou gaan richten op het westen van het land en op Vlaanderen. Met name dat laatste was een kolfje naar de hand van Alberigs, die vanwege zijn contacten met de Vlaamse letter kundige Wies Moens28 beschikte over een uitgebreid Vlaams 187 Ferdi Tajiri, Elly Claus, Karel Appel en Hugo Claus in het Cultureel Centrum Venlo tijdens de tentoonstelling sf 1967 (foto Shinkichi Tajiri). Karel Appel, Shinkichi Tajiri en Willem Sandberg in het Cultureel Centrum Venlo, 1967 (foto g a Venlo). Catalogusomslag tentoon stelling sf (Shinkichi & Friends), 1967. netwerk. Uiteindelijk zou Alberigs meer dan tweehonderd tentoonstellingen in Venlo organiseren, waaronder met name in de beginjaren een aantal spraakmakende evenementen die Venlo veel publiciteit opleverden. Budget had Alberigs nauwelijks, maar hij kreeg het vertrouwen van De Gou en van wethouder Haffmans van financiën. Het eerste grote succes was een Appel-tentoonstelling in het seizoen 1968-1969, die bijna tienduizend belangstellenden trok. Karel Appel weigerde aanvankelijk medewerking, ‘totdat Appel naar Venlo kwam en het cultureel centrum zag. Dat bekeerde hem volledig.’29 Alberigs was nauw betrokken bij de verwerving van de collectie Van Bommel-van Dam en bij de realisatie van het gelijknamige museum, waarvan hij tot zijn vertrek uit Venlo in 1982 directeur zou blijven. 188 Brief van Karel Appel aan Lei Alberigs (Archief Museum van Bommel van Dam). 189 Artikelen in Dagblad voor Noord-Limburg, 12.02.1969 en 24.02 1969. 190 Artikel in het Dagblad voor Noord-Limburg, 24.03.1966. 1 10 Zie het artikel van Hans Redeker in het Zie hiervoor de website www.historie Algemeen Handelsblad van 5 december venlo.nl. 1964. 11 2 Maarten Plukker, Venlo in beeld Zie het artikel van Vogelaar in dit boek. gebracht na 625 jaar stadsrechten (Venlo 3 1968). Zie ook de woorden van wethouder 12 Van Soest-Jansbeken in de ‘openings Frans Hermans, Venlo in de Weder publicatie’ Een beeld van de collectie: opbouwperiode 1945-1970 (Venlo 2005; ‘Blijdschap omdat de opening van dit Venlose Katernen nr. 2). museum de afronding betekent van 13 een reeks van gemeentelijke investe Leon van Meijel, Schakel in Europa. ringen, die tot doel hadden een infra- De totstandkoming en betekenis van het structuur te scheppen waarbinnen de Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo cultuurbeoefening en de cultuur 2008; Venlose Katernen nr. 12). begeleiding in al haar facetten en voor 14 alle geledingen van onze gemeenschap Plukker, Venlo in beeld gebracht. optimaal zou kunnen plaatsvinden.’ 15 4 Zie voor biografische gegevens: Maarten van Bommel tijdens een C.A.A. Linssen, ‘Leonard de Gou lezing voor de Venlose afdeling van ’s-Gravenhage 22 december 1916-Aken Lions International, 6 september 1972. 22 januari 2000’, in: Jaarboek van de 5 Maatschappij der Nederlandse Letter Zie hierover het artikel van Vogelaar in kunde te Leiden 2005-2006, 49-59; dit boek. Dobbelstein sprak uitvoerig O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam over zijn banden met Alberigs in een dr. mr. Leonard de Gou’, in: Pro Memorie. interview uit november 2008 (geluids Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der opname in Museum van Bommel van Nederlanden 3 (2001) 330-333. Dam). 16 6 Installatie: g a Venlo, notulen van de Leeuwarder Courant van 4-3-1967. raad van 16-10-1957. Zie ook dvnl van 7 17-10-1957 en 28-9-1957. De Nieuwe Limburger van 8-6-1968. 17 8 Linssen, ‘Leonard de Gou’, 52. Dagblad voor Noord-Limburg (dvnl) 18 van 13-6-1968, Gemeentearchief Venlo Resp. g a Venlo, handelingen gemeente (g a Venlo), handelingen van de raad raad van 15-1-1958 en 2-1-1959. van 12-6-1968. 19 9 Zie onder meer zijn jaarrede in de ge g a Venlo, archief Culturele Dienst, meenteraad in januari 1968: ‘Het is de jaarverslagen. taak en de plicht van de overheid om geen mogelijkheid onbenut te laten tot opvoering van de volksontwikkeling.’ 191 192 En: ‘door de gemeentelijke overheid nog als een soort verrader. Een paar moet het primaat van de cultuur ten jaar geleden heeft Harry Dobbelstein volle worden aanvaard’. mij dat letterlijk nog zo gezegd: ‘Je 20 maakt je wat wijs, daar in Venlo, dat Ten aanzien van alle in deze paragraaf stelt toch niks voor’.’ behandelde gebouwen is gebruik ge 27 maakt van: g a Venlo, archief gemeente In zijn jaarredes voor de gemeenteraad secretarie 1945-1978, div. dossiers; kwam De Gou inderdaad regelmatig op Archief Gemeentewerken, Bouw dit probleem terug, zie de handelingen dossiers. van de gemeenteraad van 3-1-1962 en 21 9-1-1963. Jaarrede 1966, g a Venlo, handelingen 28 van de raad. Wies Moens (1898-1982) was een 22 Vlaams letterkundige van nogal natio dvnl van 22-2-1969. nalistische snit, die vanwege zijn rol 23 tijdens de bezetting in 1947 – inmiddels Concertgebouw De Prins van Oranje voor de rest van zijn leven in Nederland stond in Venlo bekend als ‘de Schuur’; verblijvend – bij verstek ter dood werd ondanks de intensieve verbouwing veroordeeld. medio jaren zestig bleven er tal van 29 bezwaren aan het gebouw kleven. Alberigs in het dvnl van 2-6-1979. g a Venlo, archief Culturele Dienst, jaarverslag 1968-1969. Tegenwoordig worden wel eens gevoelens van spijt gehoord over de sloop van dit gebouw, immers een echte ‘Berlage’ en de enige concertzaal die deze beroemde bouwmeester heeft ontworpen. Mariet Verberkt, De Prins van Oranje en ‘de Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose Katernen nr. 6). 24 g a Venlo, handelingen van de raad van 27-7-1969. 25 Aldus Dobbelstein in het in noot 5 genoemde interview. Volgens Dobbel stein had De Gou eigenlijk een andere kandidaat op het oog. 26 Alberigs in het dvnl van 2-6-1979. Aan het in de tekst aangehaalde citaat voegde hij overigens toe: ‘Die heerst nu nog in Zuid-Limburg. Daar zien ze me Frans Hermans ‘Sober, fraai en functioneel en dies alom geroemd!’1 De bouw van Museum van Bommel van Dam 194 Julianapark te Venlo ca. 1968 (foto g a Venlo). Toen de gemeenteraad in juni 1968 eenmaal had besloten het aanbod van het echtpaar Van Bommel-van Dam te accep teren, was er werk aan de winkel. Immers: bij de schenking was bepaald dat de collectie medio 1970 onder dak moest zijn. Het was nu dus zaak de financiering te regelen en de huis vesting aan te pakken. Vaststelling van de vestigingslocatie In het najaar van 1968 onderzocht de gemeente in eerste instantie de mogelijkheid het museum te huisvesten in een bestaand pand. Gemeente werken kreeg opdracht de panden Deken Van Oppensingel 11 en 123 te onderzoeken op geschiktheid. Gezien de vele be perkingen en problemen werd al spoedig besloten een terrein te zoeken waarop nieuwbouw kon plaatsvinden. Onderzocht werden bouwplaatsen op de hoek Peperstraat/Maasschriksel en Arsenaalplein in de binnenstad, het monumentale Villapark, de Hertog Reinoudsingel en de Postweg op de Grote Heide. Om uiteenlopende redenen (te klein, te excentrisch) vielen al deze locaties af en werd het oog gericht op het Julianapark. Het Julianapark was na de oorlog ingericht op het terrein waar voordien een spoorwegemplacement en daarvoor de oostelijke flanken van de eeuwenoude Venlose vesting waren gesitueerd.2 Anno 1968 stonden er enkele negentiende-eeuwse spoorwegwoningen, het modernistische tankstation uit 1933 en de statige ambtswoning van de burgemeester uit 1955. Het park grensde onmiddellijk aan de binnenstad en bood een fraaie omgeving voor een museum voor moderne kunst. Burgemeester De Gou (l.) en architect Jos van Hest (foto g a Venlo). Klooster Maria-Weide Venlo naar een ontwerp van architect Jos van Hest (foto g a Venlo). Gemeentewerken aan zet De Dienst Gemeentewerken nam het initiatief en produceerde een in augustus 1968 vervaardigde schetsmatige plattegrond voor een ‘expositiehal’, bestaande uit een grote tentoonstellingsruimte van circa 880 m2, diverse kan toren en opslagruimten en natuurlijk een woning voor het echtpaar.3 Kennelijk was dit te ambitieus, want al een maand later werd een tweede, kleiner ontwerp gepresenteerd, met onder meer plaats voor een grote zaal van 440 m2 en een prentenkabinet van 100 m2. Optioneel werden ook twee extra paviljoens van ieder ruim 400 m2 getekend. In december kwam een schets van de gemeentelijke tekentafels, waarop een ambitieus museumgebouw in het park naast de ambtswoning werd ingetekend. Dit ontwerp, met de hoofdingang aan de parkzijde, voorzag in drie zalen van respectievelijk 175, 175 en 80 m2, een prentenzaal van 135 m2 en een depot van 120 m2. Laatstgenoemde tekening werd in januari 1969 getoond in de commissie voor Stadsontwikkeling. De commissie was ingenomen met deze voorlopige schets. Het idee kwam ter tafel om een prijsvraag voor het definitieve ontwerp uit te schrijven. Op instigatie van de Gemeentespaarbank, die toen nog in beeld was als opdrachtgever voor de bouw van het museum, werd twee weken later in dezelfde commissie echter bekend gemaakt dat de Venlose architect Jos van Hest was aangewezen voor het maken van het ontwerp. Jos van Hest (Van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998) van het Venlose bureau Van Hest & Kimmel mag als leidend ont werper van het museum worden gezien. Van Hest was al ge ruime tijd in Venlo actief en had eind jaren zestig al een groot aantal projecten gerealiseerd. Tot zijn belangrijkste ontwerpen mogen worden gerekend het klooster Maria-Weide en het klooster Albertushof. Daarnaast was hij onder meer verantwoor delijk voor zulke uiteenlopende projecten als de fraaie Venlose sporthal en twee grote galerijflats aan de Postweg. Van Hest wordt wel gerekend tot de Bossche School. De invloed van de grote Dom Hans van der Laan is in het werk van Van Hest zeker zichtbaar. Toch ontwikkelde hij binnen dit kader duidelijk een eigen karakteristiek. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn bijzondere aandacht voor details, waar de Bossche School overwegend een strakke vorm hanteert. Men zou Van Hests werk aanvanke lijk duidelijk traditionalistische kenmerken kunnen toeschrijven, terwijl het tegen het einde van zijn werkzame leven meer modernistische trekken vertoonde. In de tussenliggende jaren zijn voorbeelden van overgangsvormen aan te wijzen. 195 196 Detail uit brief van Maarten van Bommel aan Jos van Hest waarin hij een gedetailleerd pakket van eisen beschrijft, 05.07.1969 (Archief Museum van Bommel van Dam). Van Bommel denkt mee In maart 1969 stuurde Maarten van Bommel een nota getiteld ‘Enige punten voor gedachten wisseling’ richting Van Hest en Alberigs, waarin hij in feite een gedetailleerd eisenpakket voorlegde voor de bouw van het museum.4 Van Bommel hield de vinger aan de pols. Het echt paar ontmoette de architect tijdens een vakantie in Arcen in het voorjaar van 1969. In een brief aan Van Hest van 5 juli prees Van Bommel omstandig de goede sfeer en gastvrije ontvangst door Van Hest.5 ‘Onze voldoening gold óók het door U ge plande en op latere uitbreiding afgestemde museum, waar we geheel achter staan en in principe ook het daarmede recht streeks verbonden huis, waarbij de indeling van de ruimten – misschien – nog iets kan worden gewijzigd.’ Van Bommel dacht daarbij in ieder geval aan een aparte ruimte voor studie en ontvangst ‘buiten de huiselijke sfeer’. In deze studeerkamer kon hij zijn uit de ‘vrijgezellentijd’ stammende meubels, waar aan hij zeer gehecht was, plaatsen en kon hij zich rustig terug trekken. Van Bommel verstrekte op verzoek van Van Hest een gedetailleerde beschrijving met maten van de meubelen die het echtpaar beslist mee wilde nemen naar de nieuwe woning. De brief bevat verder een precieze opgave van de woonwensen van het paar, inclusief de inrichting van keuken en badkamer. Gewenst was ook een bergruimte voor drank, rookwaren en – ‘wijl na de zéér omvangrijke investeringen in de bereids ge schonken kunstschatten ons énige vermogen’ – de fraaie post zegelverzameling, ‘welke nimmer door vochtige lucht mag worden bedreigd’. Wethouder van Cultuur, Rie van Soest-Jansbeken (foto Jacques Peeters, Venlo). Financiering en voorbereiding Ook de financiering van het project kreeg de nodige aandacht. In eerste instantie ontwik kelde de gemeente in samenwerking met de Gemeentespaar bank een inventief scenario, waarbij overeenstemming werd bereikt over een plan waarbij de bank de bouwgrond gedurende veertig jaren voor het symbolische bedrag van één gulden per jaar zou pachten en de bouw – waarvan de kosten vooralsnog op 350.000 gulden werden geschat – zou financieren. De ge meente zou het museum vervolgens terughuren. Onderhoud en verzekering zouden daarbij voor rekening van de gemeente blijven, terwijl na afloop van de pachttermijn alles aan de ge meente zou vervallen. Op basis hiervan werd door de gemeente raad het benodigde krediet beschikbaar gesteld.6 De constructie werd echter door Gedeputeerde Staten afgewezen, waarop de gemeente besloot het benodigde kapitaal van de spaarbank te lenen en de bouw zelf ter hand te nemen.7 Om de plannen in overleg met de architect verder uit te werken en de uitvoering te begeleiden, werd in oktober 1969 een bouwcommissie samengesteld die onder voorzitterschap stond van wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken, en waarvan verder deel uitmaakten de raadsleden A. Frequin (Openbare Werken/Grondbedrijf) en J. Ex (Onderwijs/Cultuur), dr. ir. W. Boekelman, lid van de Stedelijke Culturele Raad, directeur De Haen van Gemeentewerken, Lei Alberigs, als ex terne deskundige de bekende Amsterdamse graficus, museum deskundige en Rijksadviseur Dick Elffers en last but not least Maarten van Bommel.8 De commissie stelde al spoedig vast dat de eerste begroting ter hoogte van 350.000 gulden te laag was. Men kwam nu uit op een bedrag van 500.000 gulden. Het verschil was te verklaren uit de inmiddels gestegen lonen en prijzen, aanvullende kosten van fundering vanwege de gebleken slechte ondergrond en de voorheen niet-geraamde kosten van inrichting. Maarten van Bommel was zich al zorgen gaan maken over de voortgang. In een brief van 29 september 1969 aan de verantwoordelijke wethouder Van Soest-Jansbeken schreef hij dat het ‘bijna angstig stil [is] geworden rond de voorgenomen bouw’ en dat terwijl de raad al ruim een jaar eerder de collectie had aanvaard en de notariële eigendomsoverdracht 29 januari ook al weer een hele tijd geleden was. Het paar had begrip voor alle drukte, maar toch... Intussen kwam het architectonische ontwerp van het nieuwe museum in beeld. Al in haar eerste vergadering op 12 november kreeg de bouwcommissie een presentatie door 197 Linkerpagina, boven: eerste schetsontwerp van Van Hest, onder: het ontwerp met weg lating van de noordelijke vleugel (g a Venlo). Jos van Hest voorgeschoteld. Van Hest toonde een schetsont werp, waarvan in eerste instantie slechts het binnen de rode markeringslijnen gelegen gedeelte zou kunnen worden gerea liseerd, ‘daar spreker zich stipt aan de eis, dat binnen de be groting moet worden gebleven, wil houden’. De architect han teerde naar eigen zeggen als uitgangspunt het creëren van ruimtelijkheid. Een hoge centrale ruimte werd omgeven door lagere en kleinere ruimten. Diagonale doorzichten zouden in een idee van ruimtelijkheid moeten resulteren. In een later stadium zou uitbreiding in de vorm van aanbouw van een zelfde ‘schakel’ kunnen worden gerealiseerd. Volgens de archi tect waren er in de omgeving geen directe, reeds gebouwde aanknopingspunten waar het ontwerp zich naar zou moeten of kunnen richten. De riante panden aan de overkant van de singel vormden in zijn ogen ‘een vrij gesloten wand met een nogal willekeurige bebouwing.’ Uit voorbesprekingen met Van Bommel was hem duidelijk geworden dat een ‘gesloten karakter’ van het gebouw de voorkeur verdiende. ‘In verband ook met de samenstelling van de collectie zal ten dele boven licht en ten dele kunstlicht moeten worden toegepast.’ Van Hest had instemmend kennis genomen van Van Bommels pleidooi voor de bouw van een koffiekamer met buitenterras. Van Bommel besprak de voorlopige plannen in detail met Elffers en formuleerde op basis van dat overleg een aantal in houdelijke opmerkingen over de bouw en inrichting van het museum, die hij in de vorm van een ‘Variantplan Museum van Bommel van Dam’ op 16 december 1969 richting Venlo stuurde. De belangrijkste opmerkingen in dit plan betreffen de gewenste weglating van vaste scheidingsruimten tussen de kleinere ex positieruimten (waarmee de omloop moet zijn bedoeld) en de toepassing van verplaatsbare expositievlakken, waardoor een maximum aan flexibiliteit en talloze ruimte-indelingen moge lijk zouden worden. De ‘koffie-bar met gespreksruimte’ moest aan de parkzijde geheel in glas worden gerealiseerd. Tenslotte moest ‘de toetreding van daglicht en toepassing van kunstlicht (...) in lineaire zin de vorm van het gebouw volgen.’ In de tweede vergadering van de bouwcommissie werd gesproken over de mogelijkheid de niet-geëxposeerde delen van de collectie elders in Venlo op te bergen, met andere woorden: zo kon worden bezuinigd op een depot. Van Bommel was hier faliekant tegen en kreeg gedaan dat dit onzalige plan werd ingetrokken. Een belangrijk besluit was dat de noordelijke expositievleugel uit het ontwerp werd geschrapt. Dat was een voudigweg te duur. Realisatie van het volledige ontwerp werd 199 200 gezien als ‘verre toekomstmuziek’. Dat zou overigens nog meevallen, zoals we hieronder zullen zien. Maarten van Bommel informeerde in een op ongeduldige toon geschreven brief in maart 1970 bij het college naar de voortgang. Was er nog geen raadsbesluit over de financiering in zicht? Hij beraadde zich op een verlenging van de termijn, een mogelijkheid die in geval van overmacht inderdaad was opengehouden in de overdrachtsovereenkomst. Hij beklaagde zich erover dat ‘wij verhinderd worden eventueel andere moge lijkheden aan te grijpen ter verwezenlijking van ons ideaal, de voltooiing van ons levenswerk op het gebied van de beeldende kunst.’ De getergde verzamelaar herinnerde nog maar eens aan het feit dat hij intussen al was benaderd door andere vestigingsplaatsen waar men, aldus Van Bommel, eerder wilde en kon gaan bouwen. Het echtpaar was daar tot nu toe niet op ingegaan, in de hoop dat het museum in Venlo nu toch echt op afzienbare tijd zou kunnen worden geopend ‘en dat wij ons burgers van de stad Venlo mogen noemen. Maar dan moeten wel álle betrokkenen, dus ook de Gemeente Venlo, verhéugd zijn over dat feit!’ Burgemeester De Gou zag zich kennelijk genoodzaakt een bezoek aan Amsterdam te brengen om de zaak te sussen. Dat lukte, maar het was duidelijk dat er vaart moest worden gemaakt. Een intern gemeentelijk rapport had al gewezen op een gevreesd imagoprobleem voor Venlo indien de gemeente er niet in zou slagen de financiering van de bouw rond te krijgen.9 In april 1970 presenteerde Alberigs een tweetal scenario’s met betrekking tot de financiering. Het college koos definitief voor de (goedkopere) variant waarin de koffieruimte – zeer be treurd door Van Bommel – werd weggelaten, geen tuin werd aangelegd rondom het gebouw en waarbij voor de inrichting zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van spullen afkomstig uit het Cultureel Centrum. De kosten: 485.000 gulden. Een tweetal lokale bedrijven10 werd bereid gevonden gezamenlijk een ton te schenken, waarna het resterende tekort werd bijge past door de gemeentelijke Stichting ter Bevordering van het Cultuurbezit. Een sigaar uit eigen doos dus, in zekere zin, maar de gemeentelijke begroting werd op deze wijze gespaard. ‘Eens te meer is weer eens gebleken, dat men in Venlo nog veel over heeft voor het algemeen belang’, aldus het raadsvoorstel.11 De raad ging op 13 mei 1970 akkoord met de financiering, waarmee de weg vrij was voor het leggen van de laatste hand aan het definitieve ontwerp voor het museum. Dat werd ook tijd, want de notarieel vastgelegde termijn waarop de bouw gereed had moeten zijn was al vrijwel verstreken. De schenkers toonden echter begrip voor alle moeilijkheden en verleenden uitstel tot 1 juni 1971. Het is overigens de vraag of het echtpaar in dit stadium nog reële alternatieven ter beschikking had. Definitief ontwerp en bouw Toen de financiering eenmaal geregeld was, kon ook het definitieve ontwerp van de nieuw bouw worden voltooid. Een nieuw schetsplan werd op 4 juni 1970 in de welstandscommissie behandeld. Er waren nog be zwaren tegen de geslotenheid van het complex. Het gebouw zou zich onvoldoende voegen in de omgeving. Ook zou de zelfstandigheid van het museum ten opzichte van de woning te weinig tot uitdrukking komen. Hoewel Van Hest de com missie tijdens een overleg op 18 juni wist te overtuigen van de kwaliteiten van zijn ontwerp, bleef voorlopig als kritiek over eind staan dat de wijze van verbinding tussen museum ener zijds en woning en depot anderzijds niet naar wens was. De architect bleef niettemin achter zijn ontwerp staan en stelde voor de bouwvergunning gewoon in te dienen en ‘tussentijds’ te bepalen of omwerking vanuit financieel en ‘museumtechnisch oogpunt’ mogelijk zou zijn. Een slimme manoeuvre, want het probleem zou verder geen rol meer spelen, vooral ook omdat elke wijziging in het eenmaal vastgestelde plan tot kosten zou leiden, hetgeen in strijd was met het taakstellende budget. De vergunning werd verleend onder een aantal voorwaarden met betrekking tot een nader goed te keuren voorstel voor de situering van het depot, nog te accorderen geveltekeningen en een aantal eisen op het gebied van veiligheid en brandwering. Besloten werd tot onderhandse aanbesteding van de bouw, zodat gericht kon worden gezocht naar een aannemer die het museum voor het beschikbare budget wilde bouwen. De Blerickse aannemer Bouwbedrijf J. en P. Janssen was bereid het museum binnen de financiële kaders te bouwen en op korte termijn te starten met het werk. Kort na de zomer werd een begin gemaakt met de grond werken, waarbij men al spoedig stootte op de – te verwachten – resten van vestingwerken. De voornaamste zorg was dat de kosten van sloop niet waren begroot; uit niets blijkt dat werd gedacht aan de mogelijkheid tot het instellen van een archeo logisch onderzoek. Op 20 oktober werd op feestelijke wijze de eerste paal de grond in geslagen. De bouw verliep verder voor spoedig. In september 1971 moesten er knopen worden door gehakt over de aankleding van de omgeving van het museum. Het terrein moest bij de opening ‘toch enigszins in orde zijn’, 201 202 203 Linkerpagina, boven: definitief schetsontwerp van Van Hest, links zijn de niet uitgevoerde noordelijke vleugel en de koffiekamer weergegeven, onder: ontwerp voor de tuin rondom het museum (g a Venlo). Het slaan van de eerst paal op 20 oktober 1970 en voortgang bouw museum (foto’s Sef Dael, Venlo). heet het zuinigjes in de collegestukken. Uit twee alternatieven voor de aanleg van de tuin rondom het gebouw werd het goedkoopste ontwerp gekozen. Men wilde de raad geen nieuw krediet vragen. De zuinige houding van de gemeente moet bij tijd en wijle frustrerend zijn geweest voor de betrokkenen. Behalve de strakke financiële kaders die door de raad waren gesteld was er wellicht ten tijde van de nieuwe burgemeester Gijsen ook sprake van een wat minder positieve houding ten opzichte van de cultuur dan in het tijdperk-De Gou. Alberigs 204 Verhuisbericht van Maarten en Reina van Bommel-van Dam. Het personeel van de Culturele Dienst wordt ingezet bij de verhuizing van Amsterdam naar Venlo (foto’s Sef Dael, Venlo). Registratie van de collectie in het Cultureel Centrum door het personeel van de Culturele Dienst, vlnr Pierre Lucker, Thei Voragen, Lei Alberigs, Floor Sprengers, Bernadette Vermeulen-Windsant zei hierover later: ‘Gijsen was niet zo geporteerd voor dat museum... Ik moest maar zien dat ik het klaar kreeg voor dat bedrag. Er is wel iets teveel bezuinigd.’12 Uit het jaarverslag van de Culturele Dienst over 1970-1971 blijkt dat er gewoekerd werd met middelen en inzet van personeel. Het eigen perso neel van de Culturele Dienst werd volop ingezet bij de verhui zing van de collectie en van het echtpaar naar Venlo, de mate riële verzorging van de objecten, de inrichting van het depot en de schoonmaak en inrichting van zowel museum als woning. Hoewel het gebouw nog niet helemaal klaar was, kon de (foto Sef Dael, Venlo). opening op zaterdag 16 oktober doorgaan. Merkwaardig genoeg waren zowel burgemeester Gijsen (‘vanwege de verloving van zijn zoon’, aldus Van Bommel achteraf 13) als de loco-burgemees ter (‘verhinderd’, idem) niet aanwezig bij de opening.14 Van Bommel toonde zich hierover – en over enkele andere zaken, zoals de uitvoering van de publicatie die bij gelegenheid van de opening verscheen – later ernstig ontstemd. Het is gissen naar de reden van de afwezigheid van beide heren. Wellicht voelden de collegeleden zich ook wel wat opgejaagd door de 205 Toespraak door Mr. H.C.C. Dobbelstein in het Cultureel Centrum bij de opening van het museum (foto Sef Dael, Venlo). Formele openingshandeling door gouverneur Mr. Ch. Van Rooy (foto Sef Dael, Venlo). Impressie van de openings receptie (foto Sef Dael, Venlo). Affiche van de openingstentoonstellingen. ongeduldige en wat pedante15 Van Bommel en waren als gevolg daarvan irritaties ontstaan. Maar hierbij betreden we het terrein van de speculatie. De plechtigheden begonnen met een bijeenkomst in het Cultureel Centrum, waar liefst vierhonderd aanwezigen luis terden naar een inleiding door Dobbelstein, de directeur van de Culturele Raad Limburg. Vervolgens toog men te voet naar het Julianapark waar de formele opening door gouverneur Van Rooy plaatsvond. Het immer zuinige college had besloten de 206 Interieur van Museum van Bommel van Dam, omloop (foto Sef Dael, Venlo). Interieur van Museum van Bommel van Dam, binnenzaal (foto Sef Dael, Venlo) Tegeltableau van Piet Wiegman, 97 x 97 cm; Maarten van Bommel beloofde hem persoonlijk dat het zou worden inge metseld bij de ingang van het museum. kosten beperkt te houden (‘ten hoogste 2 consumpties + rook waren’). Aansluitend vond een diner voor een select gezelschap genodigden plaats in het exclusieve restaurant Valuas. Het ge zelschap moest – alweer uit kostenoverwegingen16 – zo beperkt mogelijk worden gehouden. Aanwezig waren de gouverneur, het (complete?) college, de gemeentesecretaris, de heer en mevrouw Van Bommel-van Dam, Dobbelstein en Alberigs. Het feit dat de architecten en de aannemer uit zuinigheidsover wegingen niet waren uitgenodigd, was voor Maarten van Bommel volslagen onbegrijpelijk, ‘als een in Nederland uniek feit bij een toch wel vrij uniek gebeuren’. ‘Tot zijn verrassing ontdekte onze Gouverneur hen later op de avond verderop in hetzelfde restaurant, waarop zij na ruggespraak alsnog op een borrel werden genodigd.’ ‘Niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde’ Directeur Lei Alberigs was zeer tevreden met het nieuwe museum, dat zich naadloos voegde in het park: ‘Het op 16 ok tober 1971 in gebruik genomen museum blijkt funktioneel van bijzondere kwaliteit te zijn. De toepassing van uiterst sobere materialen en de noodzaak – uit budgettaire overwegingen – tot het weren van alle verfraaiingselementen hebben nergens afbreuk gedaan. Maar het is toch vooral het uiterst geslaagde maatconcept, dat een geïnspireerde architect J. van Hest heeft ontworpen, dat de bouw zo heeft doen slagen.’17 Jos van Hest slaagde erin met een minimaal budget een museum te realiseren dat uitblinkt in eenvoud, strakke lijnen, de fraaie belichting, overzichtelijkheid en ruimtelijkheid. Het gebouw ontmoet dan ook nog altijd brede waardering. Architectonisch valt het gebouw niet eenvoudig binnen een be paalde stijl of richting te situeren. In weerwil van opmerkingen als zou het ontwerp een mooi voorbeeld van de Bossche School zijn, zou ook kunnen worden gesteld dat het museum zekere modernistische, zelfs minimalistische trekken vertoont. Hoewel Alberigs (zie hierboven) verwees naar het weren van opsmuk als zijnde een gevolg van bezuinigingen, moet toch eerder worden aangenomen dat de sobere vormgeving vanaf het begin uitgangspunt bij het ontwerp is geweest. Zie de strakke wanden, die de aandacht als vanzelf naar de tentoon gestelde kunst leiden. Ook de buitenzijde van het museum was bijzonder sober gehouden. Dat was ook de bedoeling: het gebouw mocht niet overheersen in de parkachtige omgeving. En: ‘niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde.’18 Besluit Tussen de eerste contacten in het najaar van 1967 en de opening van het gebouw in oktober 1971 liggen slechts vier jaren. In die periode vond – rekening houdend met een niet gering eisenpakket van de schenkers – besluitvorming in de raad plaats, werd de financiering geregeld, zocht Gemeentewerken zorgvuldig naar een goede locatie, werkte de bouwcommissie samen met de architecten aan een fraai plan en werd de bouw gerealiseerd. Hoewel Maarten van Bommel nogal eens klaagde over het gebrek aan vaart in de 207 208 Bouwplaat inclusief nieuwe vleugel door het Haagse bureau Friedhoff & Van Heerde. Rechts: artikel in het e-3 Journaal, 18.11.1971. besluitvorming en voorbereiding van de bouw, moet worden geconstateerd dat de gemeente Venlo relatief weinig tijd nodig had voor de realisatie van dit fraaie museum. Het bij de opening feitelijk in zekere zin – vanwege de weg bezuinigde tweede vleugel – gemankeerde museum werd in 1985 alsnog uitgebreid. De gemeente maakte gebruik van het voornemen van de pt t om in het Julianapark tegenover het postkantoor een ondergronds ‘Nucleair-chemisch beschermd Onderkomen’ (nco) te bouwen, een bunker die bedoeld was om in tijd van oorlog of grote rampen – de Koude Oorlog was nog niet voorbij – de communicatie op gang te houden. De bij deze bunker behorende ventilatieschachten konden net zo goed worden ingepast in een bovengrondse museumuitbreiding. In overleg met het staatsbedrijf werd een locatie gekozen direct naast het museum. Het Haagse bureau Friedhoff & Van Heerde ontwierp de nieuwe vleugel, die wordt gekenmerkt door een zekere mate van utilitariteit en die wat flets afsteekt tegen de oorspronkelijke bouw, die zowel intern als extern van hogere kwaliteit is. Niettemin werd tot op zekere hoogte alsnog recht gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp van Van Hest & Kimmel. 210 1 11 Aldus kwalificeerde Maarten van g a Venlo, handelingen van de raad van Bommel het gebouw van het museum 13-5-1970. tijdens een lezing op 6 september 1972 12 voor Lions International Venlo. Interview in Dagblad voor Noord- 2 Limburg van 2-6-1979. Frans Hermans, Historische stedenatlas 13 van Nederland, afl. 6, Venlo (Delft 1999), Lezing van Maarten van Bommel voor 64-69. Lions International, afdeling Venlo, op 6 3 september 1972. Gemeentearchief Venlo (g a Venlo), 14 archief Culturele Dienst, onderdeel Ook De Gou had zich overigens Museum van Bommel van Dam. Ook geëxcuseerd, vanwege dwingende de twee andere ontwerpen die hierna verplichtingen in Haarlem. worden genoemd berusten in dit archief. 15 4 Deze kwalificatie is voor rekening van Documentatie Museum van Bommel de auteur en wordt ingegeven door van Dam. In november 1970 stelde Van lezing van een aantal brieven van Van Bommel nog een uitermate gedetail Bommel en opmerkingen die hij zich leerde lijst van ‘Punten ter bespreking soms permitteerde. Een voorbeeld: in en overleg m.b.t. het woonhuis’ op. zijn Lions-lezing uit 1972 besprak hij de 5 notariële akte van overdracht van de Brief in documentatie Museum van collectie, die in 1969 ‘op het door mijn Bommel van Dam. naamgenoot in 1598 gebouwde 6 stadhuis van Venlo’ passeerde. Van g a Venlo, handelingen van de raad van Bommel doelde op de zestiende- 16-12-1968. eeuwse bouwmeester Willem van 7 Bommel, die naar we mogen g a Venlo, handelingen van de raad van aannemen geen enkele familierelatie 12-3-1969. met Maarten van Bommel had. 8 16 g a Venlo, handelingen van de raad van In een b&w-besluit van 20-9-1971 heet 8-10-1969. het: ‘besloten wordt de kosten zo laag 9 mogelijk te houden. Wat uitgebreide Gezamenlijke commissies voor Open aperitief. Diner beperken tot het kleinst bare Werken/Grondbedrijf, Financiën mogelijke gezelschap.’ en Onderwijs/Cultuur d.d. 11-2-1970. 17 10 g a Venlo, archief Culturele Dienst, Vrijwel zeker waren dat Pope’s Draad- jaarverslag 1971-1972. en Lampenfabriek en Océ Van der 18 Grinten, beide oude Venlose bedrijven. g a Venlo, commissie Openbare Deze bedrijven werden rondom de Werken/Financiën, Onderwijs en opening van het museum specifiek als Cultuur in een nota voor het college. weldoeners genoemd. Personenregister tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief Alberigs, Lei 8, 12, 13, 15, 168, 170, 172, 172, 173, 174, 178, 180, 186, 186, 187, 188, 196, 200, 203, 204, 206, 207 Amen, Woody van 96 Ansingh, Lizzy 19, 66 Appel, Karel 98, 174, 175, 187, 187, 188, 189 Arends, Carmen 17 Arets, Wiel 149 Armando 8, 8, 14, 16, 16, 42, 43, 96, 141 Baaren, broer en zus Van 146 Bauer, M.A.J. (Marius) 14, 15, 25, 93 Bauer-Stumpff, Jo 19, 68 Bendien, Eva 96 Benner, Gerrit 14, 15, 34, 160, 172 Besnard 93 Bierman, Rudi 49, 93, 124, 125 Billekens, Gerard 178 Bissière, Roger 95, 128 Boekelman, W. 197 Boer Lichtveld, Frans de 15, 15, 64, 65 Bogart, Bram 14, 16, 16, 40, 92, 122 Bohemen, Kees van 14, 77, 92, 92, 96, 118/119 Bommel, Maarten van 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 10, 12, 12, 13, 14, 14, 15, 17, 18, 19, 70, 70, 71, 71, 72, 72, 73, 73, 74, 74, 75, 75, 76, 76, 77, 77, 78, 91, 92, 92, 93, 95, 96, 96, 97, 146, 146, 147, 148, 149, 150, 152, 152, 153, 154, 154, 155, 168, 169, 173, 174, 175, 178, 179, 196, 196, 199, 200, 204, 205, 205, 206, 206, 207 Bommel-van Dam, Reina van 3, 5, 6, 7, 8, 8, 9, 10, 10, 12, 12, 14, 15, 18, 70, 71, 71, 72, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 91, 92, 95, 95, 96, 96, 98, 146, 149, 150, 152, 152, 153, 154, 155, 155, 169, 170, 171, 173, 174, 175, 178, 179, 204, 205, 206 Boot, H.F. (Henri)13, 20, 21, 72, 73, 75, 76, 92, 96, 97, 98 Braber, Helleke van den 3, 4, 8, 69 Brands, Eugène 14, 36, 96, 140 Brandt, Paul 18, 92, 93, 93, 95 Brauner, Victor 95, 129 Bremmer, H.P. 147 Brinkman, Eelco 152, 152 Broer, Henk 14, 92 Bruin, Wil 13, 14, 75, 92, 97 Bruijn, Walter de 8, 12 Bruyn-Ouboter, Ru de 157 Buning, Johan 14, 25, 92, 95, 95, 96, 99 Burgt, Flip van der 14, 92 Bust, Peter (Peerke) 14, 92, 96, 100 Campigli, Massimo 95, 129 Cardena, Michael 96 Chagall, Marc 93 Chapon, Polly 96 Clavé, Antoni 93, 130 Claus, Elly 187 Claus, Hugo 187 Codagone, Guido 93 Collet, Louis 95 Constant 98 Corneille 98 Cornet, Baer 8 Cuypers, Pierre 174 Dalou, Jules 70, 70 Damave, Poppe 14, 23 Defesche, Pieter 15, 16, 54, 173 Derix, Jan 184 Diederen, Jef 16 Dieleman, Piet 154 Dik, Cor 13, 14, 15, 22, 92, 96, 97 Dobbeleer, Jan de 161 Dobbelstein, Harry 168, 169, 170, 172, 178, 186, 205, 205, 206 Dreesmann, Anton 152 Dreesmann, Willem 152 Elffers, Dick 164, 197, 199 Essen, Jan van 93 Ex, J. 197 Eyck, Charles 15, 54, 55 Eyck, Jo 149 Fernhout, Edgar 14, 15, 16, 46, 46/47, 93, 93, 95, 95, 96 Fiedler, Herbert 93, 95, 131 213 214 Franse, Kees 88 Frequin, A. 197 Friedhändler, Johnny 95, 130 Gauguin, Paul 6, 6 Gardenier, Jaap 85 Gelder, D. van 93 Gestel, Leo 14, 15, 26, 27, 156 Gijsen, Theodor 184, 203, 204 Gogh, Vincent van 151 Gou, Leonard de 8, 170, 172, 173, 174, 178, 180, 182, 182, 183, 184, 184, 186, 187, 195, 200, 203 Graafeiland, John van 152 Grieshaber, Hap 52 Grosfeld, Albert 8, 14 Gubbels, Truus 3, 4, 8, 89 Gulik, Dirk van 14, 97, 142, 143 Haas, Aad de 15, 56, 92, 95, 101 Haden, Seymour 93 Haen, de 197 Haffmans 187 Hagenaars 180 Hannema, Dirk 147, 147, 148 Heek, Jan van 149, 150 Hermans, Frans 3, 4, 7, 8, 177, 193 Hermans, Paul 7 Hervier 93 Herwijnen, Jan van 14, 15, 28, 29, 75, 76, 91, 92, 96, 97, 110, 111 Hest, Jos van 184, 195, 195, 196, 196, 198, 199, 199, 201, 202, 207 Heyboer, Anton 14, 96, 137, 138 Holt, Friso ten 92, 96, 123 Ieperen, Hans van 14, 75, 76, 92, 96, 97, 102, 103 Jong, Gerrit de 74 Jong, Jos de 3, 4, 7, 8, 177 Jong, Martin de 74 Kagie, Jan 92, 96, 96, 114 Kamerlingh Onnes, H.H. (Harm) 14, 14, 30, 65, 95, 96, 136 Kat, Otto B. de 14, 15, 24, 91 Kater, Arie 14, 30, 91, 92, 92 Katsushika, Hokusai 59 Kayser, Jules 182 Kelder, Toon 92, 122 Kentgens, Ingrid 3, 4, 7, 8, 11 Kerkhoff, Peter 7, 8 Kilsdonk-Lamée, Ted 7 Klijnen, Jos 182 Klinkers, Cécile 7 Konijnenburg, Netty van 14 Koning, C. 92 Kort, A.W. 14 Kröller-Müller, Helene 146, 151 Langeweg, Ger 93, 126 Lataster, Ger 14, 15, 16, 36/37, 58, 95, 132, 174 Leck, Bart van der 93, 151 Legrand, Louis 93 Lücker, Pierre 204 Maaswinkel, Kees 8, 19 Mali, Henk 8 Manessier, Alfred 52 Marini, Marino 53 Mechtilt 92 Meeuwis, M. 179, 179 Meijer, Jan 14, 31, 33, 74, 92, 96, 105 Melchers, Dolly 95 Melchers, Ru 95 Melle 14, 15, 38, 39, 77, 92, 95, 96, 97, 115, 116, 117 Min, Jaap 50, 51 Moens, Wies 186 Mogendorff, Ro 14, 33, 92, 95 Molenkamp, Nico 14, 92, 93, 104 Molin, Lei 15, 16, 57, 95 Munten, J. 186 Nagy, Imre 95, 133 Nietzsche, Friedrich 7 Nooteboom, Cees 5, 6 Oepts, Willem (Wim) 14, 35, 96 Okx, Kees 96, 139 Olde, Hans 93 Oldeboerrigter, Melle zie Melle Oldeboerrigter, Puck 97 Perdok, Henk 95, 133 Peutz, Frits 174 Picasso, Pablo 93 Pisarro, Camille 93 Ploos van Amstel, Jaap 84 Plukker, Maarten 181, 182 Pol, Jaap van der162 Polak, Henriëtte 151 Pont, Jos de 151 Quist, Wim 153 Redeker, Hans 8, 12, 72, 74, 90, 91, 95 Regnault, Alexandre 151 Regteren-Altena, Marie van 19 Reinhold, Nono 95 Reneman, Max 165 Renoir, Henri 93 Righetti, Edouard 14, 92 Robertson, Suze 95 Rooy, Charles van 205, 205 Sandberg, Willem 12, 13, 74, 74, 97, 98, 173, 187 Scheringa, Dirk 153 Scheurleer, Lunsingh 178 Schmeitz, Math 168, 170, 173 Scholten, Lida 153 Scholten, Theo 153 Schoonhoven, Anita 91, 97 Schoonhoven, Jan 14, 16, 44, 45, 91, 92, 97, 120, 121 Schuhmacher, Wim 48 Singer, William 148, 149 Singer-Burgh, Anna 148, 149, 154 Slegt, Jacob 96 Sluyter, Gerard 86 Smet, Gustave de 47 Soest, Pierre van 16 Soest-Jansbeken, Rie van 8, 174, 178, 197, 197 Sothmann, Magdalene 14, 92, 93, 93, 95 Sprengers, Floor 204 Steenbergen, Renée 3, 4, 8, 145 Steijn, Wim 14, 24 Stellaart, Jaap 14, 15, 72, 75, 92, 96, 106, 107 Stoffels, Gabi 7 Surie, Jacoba 19, 67 Tajiri, Ferdi 8, 187 Tajiri, Shinkichi 8, 95, 187 Tegenbosch, Lambert 8 Tesink, Ton 8, 9, 17 Thies, Paula 81 Tiel, Quirijn van 151 Timmer, Kees 158 Togt, Jan van der 152 Trap, Dirk 92, 112, 113 Tummers, Nic. 170 Tytgat, Edgard 87 Uyl, Joop den 169 Vemer, J.C. 168, 169 Ven, Nardus van de 14, 32, 92, 96, 97, 108, 109, 144 Venema, Adriaan 19 Vercauteren, Rick 3, 4, 10, 16 Vermeulen-Windsant, Bernadette 204 Verwey, Kees 14 Vogelaar, George3, 4, 8, 167 Vonk, Jac. 159 Volleberg, Jan 168, 169, 170, 172, 173, 174 Voragen, Thei 7, 8, 15, 16, 172, 173, 204 Vuillard, Edouard 93 Wagemaker, Didi 93 Wagemaker, Jaap14, 16, 41, 93, 95, 134, 135 Westendorp-Osieck, Betsy 19, 67 Westerik, Co 98 Wiegers, Jan 82 Wiegman, Piet 14, 15, 83, 206 Wiel, Saskia van de 3, 7 Wint, Wepko van de 163 Witsen, Willem 93, 127 Wolkers, Jan 98 Zandleven, J.A. 93, 127 215 216 Zakenregister tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief Aan de Hand van, tentoonstelling 16 Aankoopsubsidieregeling Kunstwerken (a sk) 93 Abstract expressionisme 14 Algemeen Handelsblad 90, 91, 94, 95 Amsterdamse Beurs 71 Amsterdamse Joffers 18, 19 Amsterdamse Limburgers 95 Amsterdamse School 148 Arti et Amicitae Amsterdam, kunstenaars- sociëteit 97 Bonnefantenmuseum, Maastricht 97, 174 Bossche School 195, 207 Bouwbedrijf J. en P. Janssen, Blerick (Venlo) 201 Brugplan 182 Centraal Museum, Utrecht 146 Cobra 12, 14, 15, 98 Collectie Limburg 7 Collectie Van Bommel-van Dam 4, 12, 16, 17, 19, 172, 175, 178, 179, 187, 204 Colorisme 14 Concertgebouw Prins van Oranje, Venlo 174, 184, 184, 185 Contourtentoonstelling 12, 18, 91, 92, 92, 96 Cultureel Centrum, Venlo 91, 172, 174, 175, 179, 180, 183, 186, 187, 200, 204, 205, 205 Culturele Biografie Limburg 7 Culturele Dienst gemeente Venlo 172, 174, 178, 186, 186, 204, 204 Culturele Raad Limburg, Maastricht 8, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 205 Dagblad voor Noord-Limburg 175, 181, 185, 189, 190 De Pont zie Museum de Pont, Tilburg Dreesmann-musea, Amsterdam 152 e3 Journaal 208, 209 Elsloo 168, 170, 174, 178 Euregio 170 Europese Staatscommissie voor Defensie 182 Expressionisme 14, 91 Facetten, tentoonstelling 91, 173 Friedhoff & Van Heerde, architectenbureau 208, 208 Firato, Amsterdam 173 Frisia Museum, Spanbroek zie Scheringa Museum voor Realisme, Spanbroek Galerie 845, Amsterdam 95 Galerie ba s, Amsterdam 96 Galerie D’Eendt, Amsterdam 96 Galerie Espace, Amsterdam 96 Galerie Magdalene Sothmann, Amsterdam 14, 92, 93, 93, 95 Galerie Santee Landweer, Amsterdam 96 Galerie van Meurs, Amsterdam 96 Gemeentearchief Venlo 7 Gemeente Venlo 6, 170, 174, 179, 180, 200, 208 Gemeentespaarbank Venlo 195, 197 Geometrische abstractie 14 Glaspaleis, Heerlen 173, 174 Goltziusmuseum, Venlo 170, 174, 184, 185 Haagse School 148 Hannema-de Stuers Fundatie, Heino 147 Hest & Kimmel, architectenbureau Van 195, 208 Huis van Looy, Haarlem 97 Humanistische Verbond 151 Informele kunst 14, 15 Jan van Eyck-academie, Maastricht 172 Janivo Fonds 151 Julianapark, Venlo 181, 194, 194 Kasteel Wylre, Wylre 149 Katholieke Volks Partij (k vp) 170, 182 Klooster Maria-Weide, Venlo 195, 195 Kröller-Müller Museum 146 Kunstenaarsvereniging St. Lukas, Amsterdam 97 Kunsthandel Liernur, Den Haag 96 Kunsthandel de Boer 95, 96 Larense School 148 Lieverdje ’t, Amsterdam 168 Lyrisch expressionisme 14 Materieschilderkunst 14, 91 Moderne Boekhandel, Amsterdam 96 Mondriaan Stichting 6 Museum Aemstelle, Amstelveen 97 Museum Beelden aan Zee, Scheveningen 153 Museum Boijmans-van Beuningen, Rotterdam 147 Museum de Buitenplaats, Eelde 148 Museum de Pont, Tilburg 151 Museum het Domein, Sittard 174 Museum Jan van der Togt 152 Museum of Fine Arts, Boston 6 Museum van Baaren, Utrecht 146 Museum van Bommel van Dam, Venlo 3, 4, 5, 5, 6, 8, 10, 13, 15, 18, 145, 147, 149, 152, 153, 154, 168, 173, 178, 179, 184, 193, 203, 206, 208, 209 Nederlandse Museum Vereniging 153 Nucleair-chemisch beschermd Onderkomen (nco) 208 Nulbeweging 12, 14, 15 Oercollectie zie Collectie Van Bommel-van Dam Openbare Bibliotheek, Venlo 183, 183, 184, 184 Partij van de Arbeid (PvdA) 170 Provinciale Staten 172 Prins Bernhard Cultuurfonds 6 Prins van Oranje zie Concertgebouw Prins van Oranje, Venlo) Prinsenhof Delft zie Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft Projekt 2508, Bonn 5 Provincie Limburg 6, 15 Provo’s 168, 173 Realisme 14 Restaurant Valuas, Venlo 206 Rijksacademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam 18, 91 Rijksmuseum, Amsterdam 70 Rijksmuseum Twenthe, Enschede 149 Sarphatistraat 15, 73, 178, 178 Scheringa Museum voor Realisme 153 Schunk / Glaspaleis, Heerlen 173, 174 Shinkichi & Friends (sf), tentoonstelling 187 Singer Museum, Laren 148, 154 Staatsmijnen, Sittard 169, 174, 175 Stadsgalerij Heerlen 173 Stedelijk Museum, Amsterdam 12, 70, 74, 97, 169, 173 Stedelijk Museum, Roermond 174 Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft 92 Stichting Henriëtte Antoinette 151 Stichting ter Bevordering van Cultuurbezit Venlo 6, 200 Stichting van Bommel van Dam 5, 6 Stichting Vrienden van het Museum van Bommel van Dam 75 Surrealisme 14, 91 Theater de Maaspoort, Venlo 184 Toernooi der lage landen, Elsloo 170 Twentsche Bank 74, 77, 77, 98 Uit de Verzameling, tentoonstelling 16, 17 Utrechtse Kring, Utrecht 97 Van Bommel & Co., Effectenkantoor 70, 71 Van Bommel-van Dam Prijs 154, 154 Van Gewest tot Gewest 5 Variantplan Museum van Bommel van Dam 199 Veilinghuis Paul Brandt, Amsterdam 18, 92, 93, 93, 95 Villa De Wilde Zwanen, Laren 148 Volkskrant, de 183 Vrij Nederland 95 Vrije Academie, Venlo 184, 184 Vrije Volk, het 179 vsb Fonds 6 Wederopbouwplan 182 217 218 De publicatie, expositie en filmdocumentaire werden mede mogelijk gemaakt door Stichting van Bommel van Dam Stichting ter Bevordering Cultuurbezit Venlo Sponsors 219 De Stichting van Bommel van Dam te Venlo is de royale gevers zeer erkentelijk dat zij € 10.000 heeft kunnen bijdragen aan het tot stand komen van dit prachtige jubileumdocument. Een totaal van € 4.000 werd geschonken door: Erven Maarten en Reina van Bommel-van Dam Reinier Hendriks Auto-Elektra, apk en Onderhoud, Daam Schijfweg 4, 1507 bd Zaandam Stichting van Bommel van Dam, Venlo Stichting Vrienden Museum van Bommel van Dam, Venlo De volgende familieleden en vrienden brachten ruim € 6.000 bijeen: Gerd-Jan en Aarieke Coenen-de Jong, Amsterdam Martin en Beatrix de Jong-van der Neut, Voorschoten de heer en mevrouw Dobbelstein-Geelen, Geulle Will de Jong en Karel Mehagnoul, Enkhuizen Sjoerdtje Hak, Wijhe Willy de Jong en Theun Hiemstra, Leeuwarden Louk van Hattum en Clarina Grim, Weesp Hetty Kimmel-Koenen, Venlo Bouwe en Joke Hendriks, Zaandam Alie Moll, Rijswijk Guus en Marga Hendriks-Reijling, Zaandijk Thalina Hendriks en Henk Sprengers, Gouda fam. Ooms, Venlo Stijn Peeters, Eindhoven de heer Jaap Ploos van Amstel, Haarlem Joke Hoogebeen, Apeldoorn de heer Th. Stroeken, Venlo Theo en Elly Huijs-Hooft van Huysduynen, Venlo VanVelthuisen family, usa Gerrit en Fransje de Jong-van Elven, Voorburg Petra Verberne, Venray Johan en Ada de Jong, Sittard Rémy et Julie Feumont, Velden Hans en Carla de Jong-Bossenbroek, Deventer Hayo en Maaike de Vries-de Jong, Woudsend Martijn en Susanne de Jong-Tennekes, Amersfoort mevrouw C. Weekers-van Pol, Venlo 220 Colofon projectconcept concept en samenstelling publicatie teksten Rick Vercauteren Ingrid Kentgens en Rick Vercauteren Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Frans Hermans, Jos de Jong, Ingrid Kentgens, Renée Steenbergen, Rick Vercauteren, Thei Voragen en George Vogelaar vertaling Karin Noffke, Baarle-Hertog (b) eindredactie Ingrid Kentgens, Rick Vercauteren, Thei Voragen en Saskia van de Wiel fotobijschriften en onderschriften Ingrid Kentgens, Peter Kerkhoff, Gabi Stoffels en Thei Voragen register Paul Hermans beeldredactie Ingrid Kentgens, Cécile Klinkers, Gabi Stoffels, Rick Vercauteren en Thei Voragen fotografie kunstwerken Peter Cox, Eindhoven fotografie tekstillustraties zie bijschriften Fotokino Linders, Venlo De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich tot de uitgever wenden. omslagfoto Sef Dael, Venlo Baer Cornet, Venlo scans Paul Hermans Zebra Fotostudio’s, Venlo met dank aan Gemeentearchief Venlo Ton Kleinjans (Clevis-Kleinjans Architecten bv bna), Venlo grafische vormgeving en dtp lithografie en druk bindwerk Baer Cornet, Venlo Drukkerij Lecturis bv, Eindhoven Callenbach van Wijk bv, Nijkerk copyright Museum van Bommel van Dam, Venlo oplage 1.500 exemplaren uitgever Museum van Bommel van Dam, Venlo Deken van Oppensingel 6 nl-5911 ad Venlo t +31 (0)77-351 3457 f +31 (0)77-354 6860 e info@vanbommelvandam.nl www.vanbommelvandam.nl isbn978-90-78290-162 nur640 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deutsche Übersetzung Vorwort ‘Wer Kunstgeschichte studiert hat, muß jedem Vergleich mißtrauen.’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen, Amsterdam 2009, S. 20). In den Niederlanden sind diverse Kunstmuseen aus Kollek tionen privater Sammler hervorgegangen. Das ist auch der Fall beim Museum van Bommel van Dam in Venlo. Maarten und Reina van Bommel-van Dam, wohnhaft in Amsterdam, schenk ten 1969 Venlo eine Kollektion moderner Kunst von mehr als eintausend Werken unter der Bedingung, dass die Gemeinde ihre breit gefächerte Kunstsammlung in einem Museum unter bringen und für die beiden Stifter für adäquaten Wohnraum sorgen müsse. Die Aufsehen erregende Schenkung, deren formale Annahme durch die Gemeinde in dem Programm Van Gewest tot Gewest im niederländischen Fernsehen ausgestrahlt wurde, führte 1971 dazu, dass in Venlo das erste Museum für moderne Kunst in der Provinz Limburg eröffnet wurde. Fragen von Besuchern aus dem ganzen Land, deutliche Ratschläge des Marketingbüros Projekt 2508 aus Bonn, Gespräche mit dem Rat der Stiftung van Bommel van Dam, sowie die dringende Notwendigkeit, in Hinblick auf die Politik des Museums neue Strategien anzuwenden, lancierte die Direktion des Museums van Bommel van Dam 2006 die Idee, um mithilfe externer Untersucher und Autoren die tatsäch liche Bedeutung dieser Schenkung historisch und für Venlo, die Provinz und das Land zu untersuchen. Der Museumsstab will – im Sinne des oben notierten Zitats von Cees Nooteboom – die Schenkung nach ihrem Wert beurteilen. Die Ergebnisse der internen und der externen Untersuchungen werden ‘syn thetisiert’ und in Gestalt einer Ausstellung, einer Publikation, eines Dokumentarfilms und eines Symposiums 2009 gebün delt angeboten. In diesem Jahr ist es ja vierzig Jahre her, dass die Sammlung von Maarten und Reina van Bommel-van Dam an die Gemeinde Venlo übertragen wurde. Mitte 2008 gerät das umfangreiche Projekt in eine Strom schnelle als die Mondriaan Stichting, der Prins Bernhard Cultuurfonds, der v sb Fonds, die Stichting ter Bevordering van 221 222 Cultuurbezit Venlo, die Stichting van Bommel van Dam und schließen und das mehrsprachige Vermarkten der Kollektion. die Provinz Limburg mitteilen, dass sie bereit sind, die ge Die ehemalige Privatsammlung ist dank der positiven inhalt plante Präsentation und die flankierenden Produkte und lichen Beiträge der genannten Mitarbeiter demnächst tatsäch Aktivitäten in ihren ehrgeizigsten Varianten finanziell möglich lich eine öffentliche Sammlung. Die nunmehr entschlüsselte zu machen. Basiskollektion ist ein vitaler Organismus, der in Kombination Beinah parallel dazu beschließen der Venloer Gemeinde mit der musealen Entstehungsgeschichte und relevanten Er vorstand und der Gemeinderat, das Betriebsbudget des kenntnissen über das Sammlerehepaar künftig an die Culturele Museums auf Basis der neuen Meerjarenbeleidsnota Museum Biografie Limburg und die Collectie Nederland anschließt. van Bommel van Dam 2008-2012 ansehnlich und strukturell zu erhöhen. Darüber hinaus stellt der Gemeinderat einen Geld Begeisternde externe Beiträge Worte des Dankes richte ich betrag zur Verbesserung des Museumsbaus zur Verfügung. auch mit Vergnügen an den früheren Direktor Thei Voragen, Dafür will ich mich an dieser Stelle noch einmal bei allen der aufgrund seiner unschätzbaren Kenntnis der ursprüng Beteiligten von ganzem Herzen bedanken. lichen Sammlung und der guten, persönlichen Kontakte zu Maarten und Reina van Bommel-van Dam für den erfolgreichen Werden, wer wir sind Im Museum of Fine Arts in Boston Abschluss diverser Projektbereiche im Allgemeinen und für hängt ein monumentales, auf Tahiti gemaltes Bild des fran die gemeinsam mit Ingrid Kentgens vorgenommene sorgsame zösischen Künstlers Paul Gaugin: Es heißt Wo kommen wir her? Auswahl der relevanten Kunstwerke im Besonderen sehr Wer sind wir? Wohin gehen wir? Diese fundamentalen Fragen, wertvolle Arbeit geleistet hat. Gleichzeitig will ich die Projekt die eine Suche nach existenzieller Bedeutung widerspiegeln, mitarbeiter Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers und Gabi Stoffels waren der ständige Leitfaden bei der mehrjährigen Unter für ihre dynamischen und begeisternden Beiträge zur Unter suchung der historischen und soziologischen Hintergründe suchung und für die praktische Verwirklichung der Ausstellung, der Schenkung, der korrekteren Einschätzung der Sammlung, der Publikation und des Dokumentarfilms lobend erwähnen. der Erfassung der Baugeschichte des Museumskomplexes und Darüber hinaus vermelde ich gerne die produktive und der zielgerichteten Erforschung der vollständigen Lebens kollegiale Zusammenarbeit mit Jos de Jong und Frans geschichte des Sammlerehepaars. Im musealen Teamverband Hermans vom Gemeindearchiv Venlo. Danke für die kritischen haben wir danach gestrebt, so wie Friedrich Nietzsche einmal und detaillierten Beiträge aus der Archivforschung zur kernig formulierte, ‘zu werden, wer wir sind’. speziellen Entstehungsgeschichte des Museums und für die Nach Jahren intensiver Vorbereitung kommen im Jahr 2009 viele Ambitionen und Vorsätze der Direktion und der Mitarbeiter erstmalig zusammen: die Ergebnisse paralleler flott geschriebenen, hervorragend dokumentierten Texte für die Publikation! Bedanken möchte ich mich ebenfalls bei dem Filmregis Untersuchungen, die Vorbereitungen für die breit angelegte seur Kees Maaswinkel, der auch auf Basis eigener Recherchen Ausstellung, der Dokumentarfilm, die Publikation, das Sym einen kurzen Dokumentarfilm gemacht hat, der die persön posium sowie die Verbesserungen im Museumsbau. An dieser liche Geschichte der leidenschaftlichen Kunstsammler durch Stelle danke ich meinen Kollegen Paul Hermans (Public dacht und gefühlvoll mit den Visionen der Künstler der ersten Relations), Ingrid Kentgens (Konservatorin der Kollektion), Ted Stunde wie Armando und Tajiri kombiniert. Er beschreibt Kilsdonk-Lamée (Museumspädagogik) und Saskia van de Wiel Handel und Wandel des damaligen Kulturrats in Maastricht, (Konservatorin der Ausstellungen) für ihr großes Engagement den kulturellen Wiederaufbau Venlos unter dem umtriebigen und ihren Einsatz für das Gelingen dieses weit verzweigten Bürgermeister Leonard de Gou, die positive Rolle der Kunst Projektes. kritiker Hans Redeker, Lambert Tegenbosch und Walter de Im Verhältnis zum Jahr 2006 haben wir sowohl gemein Bruijn sowie die aufblühende Venloer Kunstlandschaft mit sam wie individuell große Schritte nach vorne gemacht in Motoren wie Lei Alberigs (dem späteren ersten Museums Bezug auf das Erhalten und Verwalten, das Registrieren, Foto direktor), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi und Ferdi Tajiri grafieren, Digitalisieren, Präsentieren, das museumspädago und der Leiterin des Kulturressorts Rie van Soest-Jansbeken. gische Aufbereiten, das Veröffentlichen, das langfristige Er Großes Lob für die Art und Weise, auf die Maarten und Reina van Bommel-van Dams bedingungslose, persönliche Liebe zur Im Jahre 2009 ist die Entstehungsgeschichte des Kunst mit einem viel größeren gesellschaftlichen Kontext, der Museums van Bommel van Dam auf nationaler Ebene noch politischen Dynamik und einer akkuraten Rekonstruktion des relativ unbekannt. Wir erwarten jedoch, dass die Geschichte komplexen Zeitgeistes der Jahre 1967 bis 1971 verknüpft wird! hinter der Schenkung 1969, die sich auf den Nenner Von Außer Jos de Jong und Frans Hermans danke ich den privater Sammlung in Amsterdam zu öffentlicher Kollektion in Autoren Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Ingrid Venlo bringen lässt, vielen Menschen inner- und außerhalb der Kentgens, Renée Steenbergen und George Vogelaar für ihre Niederlande bekannt wird. Das Museum van Bommel van ausnahmslos fesselnden Beiträge zur umfangreichen Dam will künftig mit Nachdruck eine analoge und digitale Publikation, in der die Schenkung auf mehreren Ebenen als Quelle der Information für echte und virtuelle Besucher sein. Dreh- und Angelpunkt funktioniert. Ein besonderer Aspekt der Wir sind davon überzeugt, dass Maarten und Reina van von dem Grafikdesigner Baer Cornet großartig gestalteten Bommel-van Dam durch die hier erwähnten Bemühungen Publikation ist, dass sich die fachkundig formulierten Ansätze nicht im offenen Rachen der Zeit verschwinden werden, und die inhaltlichen Auffassungen gemäß der Idee von 2006 sondern als Sammler, Stifter und Namensgeber im Kanon der ergänzen. Die Entstehung des Museums van Bommel van niederländischen Museumsgeschichte weiterleben werden. Dam zwischen 1967 und 1971 erscheint im Zusammenspiel mit den überlegt ausgewählten documents humains und einer Rick Vercauteren großzügigen Auswahl an Kunstwerken wie in einem beein Direktor Museum van Bommel van Dam druckenden Kaleidoskop. Die Innenräume des Museums van Bommel van Dam haben sich dank der grundlegenden Vision des Raumdesigners Von privater Sammlung zu öffentlicher Kollektion Ton Tesink im vergangenen Jahr schrittweise sehr verbessert. Ingrid Kentgens In enger Zusammenarbeit mit dem Museumsstab und ex ternen Beratern wie Thei Voragen und Peter Kerkhoff hat Ton In einem Brief vom 16. Dezember 1967 an den früheren Tesink einen ausgewogenen Einrichtungsplan für die Aus Direktor Lei Alberigs nennt Maarten van Bommel die Kunst stellung Maarten & Reina van Bommel-van Dam erstellt. Die sammlung, die er und seine Frau Reina zusammengetragen Präsentation folgt einer festgelegten Route und zeichnet sich haben, ‘unser Lebenswerk’. In den Wandelgängen des durch einen modernen Rhythmus und eine ästhetisch kon Museums van Bommel van Dam nennen wir sie die zipierte Gruppierung des Archivmaterials, der großformatigen ‘Ursammlung’. Fotos, der Kunstwerke und Texte aus. Für Grundschulklassen haben wir speziell einen separaten Projektraum eingerichtet, Andere Zeiten Maarten und Reina van Bommel-van Dam in dem Kinder im übertragenden Sinn Maarten und Reina sammeln in einer Zeit, in der sich die bildende Kunst rasch ent einen Besuch abstatten und spielerisch das Phänomen wickelt. Im kulturellen Klima der Nachkriegs-Niederlande stehen ‘Sammeln’ kennen lernen. Figuration und Abstraktion nebeneinander, aber sich vor allen Dingen gegenüber. Künstler nehmen deutliche und gegensätz Hommage Direktion und Mitarbeiter des Museums van liche Positionen ein. Die frei gekämpfte Künstlerschaft setzt Bommel van Dam widmen das Projekt Maarten & Reina van sich von den traditionellen Äußerungen jener ab, die mit dem Bommel-van Dam mit viel Respekt und der gebotenen Ehr Loslassen erkennbarer Darstellungen ringen und für die das erbietung Maarten van Bommel (1906-1991) und Reina van Ausdrücken von Gefühlen ausschlaggebend ist. Eine Zeit, in Dam (1910-2008). Reina van Bommel-van Dam, die letztes der ganz unterschiedliche Bewegungen an Terrain gewinnen; Jahr mitten in den Vorbereitungen trotz ihres Alters von 97 Avantgardisten wehren sich gegen festgelegte Ideen und die Jahren ziemlich unerwartet starb, kann die Eröffnung der getreue Abbildung der sichtbaren Wirklichkeit, die Experimen Ausstellung, die Premiere des Dokumentarfilms und die tellen finden sich in der Künstlergruppe Cobra, Abstrakte und Überreichung des ersten Exemplars der Publikation zu Nonfigurative wenige Jahre später in der Nulbeweging (‘Null unserem Bedauern nicht mehr persönlich miterleben. bewegung’). In diesem Klima stecken Maarten und Reina van 223 224 Bommel-van Dam ihre eigene Route ab. Sie orientieren sich Kunstauffassungen und seiner alltäglichen Themenwahl über aktuelle Kunst, indem sie die jährlichen, tonangebenden entscheidenden Einfluss auf Schüler wie Poppe Damave, Otto Contour-Ausstellungen in Delft besuchen. Darüber hinaus B. de Kat, Wim Steijn und Kees Verwey. Sein Haus steht schätzen sie die Meinung von Fachleuten wie Willem Künstlern auch im wahrsten Sinne des Wortes offen; Anton Sandberg, dem Direktor des Stedelijk Museum in Amsterdam, Heyboer wohnt lange Zeit auf dessen Dachboden. und dem hervorragenden Rezensenten Hans Redeker. Das Bemerkenswerte an Privatsammlungen ist der Maarten und Reina van Bommel-van Dam kaufen viele Werke von Künstlern, die unabhängig von Modernismen nach Eigensinn, mit dem sie zustande kommen: Sie sind gut für der eigenen Wahrnehmung arbeiten: Marius Bauer, Henk Überraschungen und bringen Figuren ans Licht, die auf natio Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peter naler und internationaler Ebene nicht unbedingt wahrgenom (Peerke) Bust, Cor Dik, Leo Gestel, Edouard Righetti, Albert men werden und die damit verbundene Wertschätzung nicht Grosveld, Dirk van Gulik, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, erfahren. In einer Zeit, in der stürmische Trends und Ismen H. H. Kamerlingh Onnes, Arie Kater, A. W. Kort, Jan Meijer, Ro einander folgen, beobachten Maarten und Reina van Bommel- Mogendorff, Nico Molenkamp, Jaap Stellaart, Nardus van de van Dam Künstler, Individuen, die anhaltend und konsequent Ven und Piet Wiegman. Gleichzeitig entscheiden sie sich in weiterhin auf die Pfeiler der Vergangenheit bauen, die Kunst nerhalb der aktuelleren Entwicklungen für individuelle Ver geschichte reflektieren und das Leben – und darum nicht als treter wie Gerrit Benner und Willem Oepts (Expressionismus, Vorläufer betrachtet werden. Maarten van Bommel spricht in Kolorismus), Kees van Bohemen (Lyrischer Expressionismus), diesem Zusammenhang von ‘typisch niederländischer Unter Eugène Brands (Cobra), Lataster (Abstrakter Expressionismus), schätzung der Früchte vom eigenen Boden!’ 1971 beschreibt Melle (Surrealismus), Jaap Wagemaker, Bram Bogart, Armando der Kunstkritiker Walter de Bruijn die Kunstsammlung des und Jan Schoonhoven (Materiemalerei und informelle Kunst, Ehepaars als ‘lebensgroße Anerkennung einiger traditioneller Nullbewegung). Bei Malern wie Jan Schoonhoven und Edgar Werte der bildenden Kunst: die andauernde Entdeckung der Fernhout folgen sie der Entwicklung vom Figurativen zur sich Natur als Quelle der Inspiration, den Eingriff des Künstlers steigernden Abstraktion, doch mit rein geometrischer ab darin mittels seiner kreativen Fantasie und seiner handwerk strakter Kunst können sie nichts anfangen. 1 lichen Fähigkeiten, ohne die er im Gestammel der ersten Ver Ein interessantes Detail ist die Tatsache, dass eine statt wunderung stecken bleiben würde. In der Zeit von Objekten liche Anzahl der oben genannten Künstler, die zu ihrer Zeit und Conceptual Art ist das etwas, das zum Nachdenken mehr oder weniger respektierte Namen hatten, lange Zeit aus anregt.’ Und: ‘In der Sammlung manifestiert sich auch eine dem Blickfeld verschwunden waren, aber anno 2009 wieder deutliche Wertschätzung von Künstlern der so genannten geschätzt und anerkannt werden. Vor kurzem erschienen neue zweiten Garde, die den internationalen Durchbruch nie Monografien über Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo schaffen werden und deren Werk durch Sammler wie diese Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, den Surrealisten Melle, mehr oder weniger aus der Vergessenheit gerissen wird. Das Jaap Stellaart und Piet Wiegman. Im Herbst erscheint ein neues geschieht oft zu Recht und das nicht nur, weil deren Werk Buch über Edgar Fernhout.4 Alle genannten Künstler waren wertvoller sein kann als die Kunstpäpste behaupten, sondern ‘Favorieten’ von Maarten und Reina van Bommel-van Dam! auch, weil es darüber hinaus einen Beitrag für ein nuancier teres Bild der Kunst einer bestimmten Epoche liefern kann.’2 Im Katalog anlässlich der Eröffnung des Museums van Sammeln Die ursprüngliche Sammlung ist von heterogener Art. Das in Amsterdam wohnende Ehepaar beginnt nach dem Bommel van Dam 1971 sagt der Direktor Lei Alberigs über die Zweiten Weltkrieg, leidenschaftlich bildende Kunst zu sammeln. Kollektion: ‘Fast alle Strömungen und Tendenzen sind darin In kurzer Zeit kaufen sie hunderte Arbeiten auf Papier und vertreten, aber selbstverständlich finden sich nicht alle Malerei aus den Niederlanden und internationale Grafik – bei wichtigen Künstler darin wieder’. Künstlern zuhause, auf Auktionen und in den Galeriekreisen Für die van Bommels spielt vor allen Dingen der Kreis um den Nord-Hollands. Darüber hinaus legen sie unbewusst die Basis Haarlemer H. F. Boot eine wichtige Rolle. Sie kommen über für eine Sammlung von Künstlern aus Limburg, indem sie Cor Dik mit ihm in Kontakt. Boot hat mit seinen expliziten Werke von Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas, Lei 3 Molin und Ger Lataster erwerben. Aus persönlichem Interesse lich engagierten Künstlern, an sozialen Individuen mit einer sammeln sie russische Ikonen, chinesische und japanische erkennbar eigenen Bildsprache und -schrift, sorgen für den Tintenzeichnungen und Drucke, Keramik aus Südamerika und Zusammenhang unter den Sammlungsteilen. Limburg wird Ethnografika aus Afrika und Neu-Guinea. Bildhauerkunst ist in dabei ausdrücklich im Auge behalten. Die Aufmerksamkeit der Kollektion kaum zu finden. Ausnahmen sind einige starke gegenüber herausragenden Vertretern der jüngeren Gene Eisenplastiken von Frans de Boer Lichtveld und Keramik von rationen und aktuellen Entwicklungen in der Kunst nimmt zu H. H. Kamerlingh Onnes. und die Teilsammlung Fotografie wächst kontinuierlich. Das Die Schenkung der Sammlung 1969 hat 1971 zur Eröffnung Sammelgebiet erweitert sich in naher Zukunft erwartungs des ersten Museums für moderne Kunst in der Provinz Limburg gemäß Richtung Deutschland und in geringerem Umfang geführt, was man zu Recht als kunsthistorisch wichtig be Richtung Belgien. zeichnen kann. Es geht um eine Privatsammlung, die einen Obwohl das Museum in den letzten Jahren in erster Linie bestimmten Zeitgeist repräsentiert, persönlichen Geschmack als Ausstellungshalle fungiert hat, in der sich Wechselausstel erkennen lässt und gleichzeitig einige sehr starke Ansätze und lungen in hohem Tempo abgelöst haben, finden dort regel Kerne zeigt. Wie steht es um den Aktualitätsgehalt dieser mäßig Ausstellungen der Kollektion oder zu kollektionseigenen Privatsammlung? Wie verhält sich die Urkollektion zur Ankauf Themen statt. 2005 beginnt das Museum – auf anhaltenden politik des heutigen Museums van Bommel van Dam? Wunsch des Publikums und aus dem wachsenden internen Das Museum van Bommel van Dam hat sich in den ver gangenen vierzig Jahren zu einem mittelgroßen Museum für Bedürfnis heraus, eine deutlich unterscheidbare, eigene Identität sichtbar zu machen – eine Reihe von Kollektionsaus moderne und zeitgenössische Kunst entwickelt mit einer stellungen unter dem Titel Aan de hand van. Diese Präsen Museumssammlung von circa fünftausend Objekten. tationen kombinieren Zeichnungen, Grafik, Gouachen und Anfänglich werden vor allem Werke von Künstlern aus der Malerei aus der Urkollektion mit späteren und aktuellen Urkollektion hinzugekauft. Nach der Eröffnung des Museums Ankäufen. Inzwischen hat das Museum seinen Kurs einer erweitern der Direktor Lei Alberigs und sein Nachfolger Thei wichtigen Änderung unterzogen; seit Januar 2009 wird die Voragen die in Nord-Holland aufgebaute Sammlung; sie er eigene Kollektion, die inzwischen mehr als fünfzig Jahre werben u. a. mehr Kunstwerke aus der Cobra-Bewegung, der überspannt, unter dem Titel Uit de verzameling permanent informellen Kunst, der Nullbewegung und der Materiemalerei. gezeigt. Das Interesse und die Anerkennung des Publikums Es gelingt ihnen, qualitativ hochwertige Teilsammlungen dafür erscheinen groß. Das bestärkt uns in unserer Überzeu zusammenzustellen, u. a. von Armando, Bram Bogart, Edgar gung, dass das Museum noch stärker Museum werden muss Fernhout, Jan Schoonhoven und Jaap Wagemaker, die wegen und dabei wird die Sammlung eine wichtige Rolle spielen. ihrer Vollständigkeit und dem Vorhandensein früher Werke für die Niederlande als außergewöhnlich einzustufen sind. Sie Forschung und Ausstellung Wissen über die eigene Identität investieren außerdem in eine breitere und repräsentativere und die dazugehörige Sammlung an Objekten ist in Hinblick Sammlung zeitgenössischer bildender Kunst aus Limburg. auf fundierte Informationen für das Publikum unentbehrlich. Besonders unter Voragen wächst die besondere Teilsammlung Betrachtet man die Bandbreite des alternierenden Ausstellungs von Malern der Nachkriegszeit, die ursprünglich aus Limburg programms der vergangenen Jahre, ist die Hommage an die kommen, um ihre bekanntesten Vertreter Pieter Defesche, Jef Schenkung vor vierzig Jahren keine reguläre Ausstellung. Diederen, Ger Lataster, Lei Molin und Pierre van Soest. Der Unterschied liegt vornehmlich in der Tatsache, dass zum Auch der heutige Museumsstab unter der Leitung des Direktors Rick Vercauteren betrachtet das Erweitern der Sammlung als zentrale Aufgabe und baut die Sammelgebiete ersten Mal eine Auseinandersetzung mit der Entstehungs geschichte des Museums stattfindet. Während der vergangenen vierundzwanzig Monate haben der ursprünglichen Kollektion aus. Noch immer werden wir uns gruppenweise in die Erforschung der genannten kunst hauptsächlich Malerei und Arbeiten auf Papier aus den historischen Fakten und Geschehnisse vertieft. Archiv- und Niederlanden angekauft, um bestehende Linien der Samm Quellenstudium haben enorme Mengen von Material ans Licht lung fortzuführen. Das langfristige Interesse an gesellschaft befördert, Fotos, Filmaufnahmen, Rezensionen, documents 225 226 humains, Zitate, Geräuschfragmente. Die erhaltene Korres Ausstellung geht auf die Amsterdamer ‘Joffers’ ein, eine pondenz von Maarten van Bommel hat viele neue Einsichten Gruppe von Künstlerinnen, die Ende des 19. Jahrhunderts an gebracht. der ‘Rijksacademie van Beeldende Kunsten’ in Amsterdam Die Urkollektion, von der sich große Teile im Depot be studierten, Freundschaft schlossen und gemeinsam ausstellten; finden, ist erneut gesichtet, registriert und nach heutigen in der Kollektion sind u. a. Lizzy Ansingh, Betsy Westendorp- Standards fotografiert worden. Die Erschließung der Ur Osieck, Jo Bauer-Stumpff, Marie van Regteren-Altena und kollektion ist Ausgangspunkt für weitreichende Arbeiten auf Jacoba Surie vertreten. dem Gebiet der Dokumentation, des Sichtbarmachens und Maarten van Bommel unterhielt einen intensiven Brief der Auftakt zur Digitalisierung, durch die die komplette wechsel mit Galeristen, Museumsdirektoren und Künstlern. Museumssammlung digital zugänglich gemacht und der In der Ausstellung werfen einige bemerkenswerte Geschichten Informationsaustausch modernisiert wird. Die künftige ein besonderes Licht auf Teile der Kollektion. Wie eine Apo Öffnung der Kollektion macht das Museum van Bommel van theose ist danach die Urkollektion in vollem Umfang zu sehen. Dam zu einem interessanten Partner und Leihgeber für Die Salon-Atmosphäre wird dem Museum hervorragend Museen im In- und Ausland. Diese Vorarbeiten führen indirekt stehen. Zum Schluss untermauern wir die persönliche dazu, dass gleichzeitig ein aktueller Kollektions- und Restau Geschichte mit dem Dokumentarfilm, den Kees Maaswinkel rationsplan zustande kommt und als erster Schritt in Richtung über das Ehepaar gemacht hat. eines kompletten Kollektionskatalogs fungiert. Eines der Untersuchungsergebnisse ist die Ausstellung, Als Konservatorin der Kollektion ist das Entwickeln einer Ausstellung wie dieser für mich eine ausgezeichnete Gelegen die die Entstehungsgeschichte rekonstruiert und den eigen heit, um in die Tiefe zu gehen, wortwörtlich in die Museums ständigen und vielfältigen Charakter der Sammlung skizziert. keller. Zum ersten Mal habe ich das Vorrecht gehabt, alle Werke Das Jahr 1969, in dem die Gemeinde Venlo die Schenkung der Urkollektion in den eigenen Händen zu halten. Eine span annahm, steht zentral. Die Ausstellung nutzt authentisches nende und packende Suche nach den Anfängen unserer mu Material. Auf einer chronologischen Route wird auf die Vor sealen Existenz. Sie konfrontierte mich persönlich – im posi geschichte der Schenkung eingegangen. Wer sind die Sammler tiven Sinne – regelmäßig mit Überraschungen und ich bin und wie kommt die Sammlung im Nachkriegs-Amsterdam davon überzeugt, dass auch unser Publikum, das Stamm zustande? Welche Aktivitäten entwickeln sie rund um die publikum und das neue, jung und alt, überrascht und Sammlung und warum landet diese schließlich in Venlo? Wie begeistert sein wird. sieht das kulturelle Klima in Venlo zu jener Zeit aus und wie gelingt es, die Stadt für den Bau eines Museums zu ‘begeis 1 tern’? Danach geht die Ausstellung im Besonderen auf Art und Maarten van Bommel, ‘Hans van Ieperen’ aus idem (1986): Zij kozen Umfang der Sammlung ein. Die komplette Kollektion wird von met hun hart. Toepraken en overpeinzingen, achterhaald uit bescheiden 1044 Arbeiten auf eine Auswahl von etwa dreihundert redu van M. F. van Bommel (...), Venlo, Stichting van Bommel van Dam, 24. ziert. Dabei steht von Anfang an fest, dass nicht nur die 2 großen Namen gezeigt werden, sondern auch die persön Walter de Bruijn, ‘Over kunst gesproken – Een kunstverzameling lichen Präferenzen der Sammler, Künstler, die in Vergessenheit kreeg een museum, aus: e3 Journaal, Weekblad voor Noord-Limburg; geraten oder möglicherweise nie von der Kunstkritik wahr 18. November 1971. genommen worden sind, Favoriten von Maarten und Reina 3 van Bommel-van Dam oder unschlagbare Publikumslieblinge. Lei Alberigs aus: Museum van Bommel van Dam. Een beeld van de Außerdem wird die Position des Sammlerpaars auf nationaler collectie, Kulturamt der Gemeinde Venlo, Venlo 1971, 4 Ebene und für deren Zeit bestimmt. Ihr Ankaufverhalten wird 4 genau unter die Lupe genommen; Galerie Magdalene Sothmann, Dr. Mieke Rijnders untersucht Edgar Fernhout und dessen Werk Auktionshaus Paul Brandt und die Contour-Ausstellungen in nach 1945 – anlässlich einer Ausstellung und einer Publikation für Delft. Es ist bemerkenswert, dass sich in der Sammlung das ‘Museum voor Moderne Kunst’ in Arnhem im Herbst/Winter auffallend viele Arbeiten von Künstlerinnen befinden. Die 2009-2010. 1922 sollte es noch zweiundzwanzig Jahre dauern, bis Aus Liebe zur Kunst? Die Motive des Ehepaars Maarten van Bommel Reina van Dam heiratete. Obwohl er van Bommel-van Dam auch vor 1944 bereits regelmäßig Kunst kaufte, nahm der Helleke van den Braber Ausbau der Sammlung erst nach der Eheschließung Formen an. Und auch erst zu diesem Zeitpunkt fing Maarten an, Ideen Maarten van Bommel hielt 1971 eine Lesung zum Thema Wie über das Sammeln zu entwickeln und zu formulieren sowie kamen die zwei dazu…1 Damit stellte er die Frage, die viele Be über den (gesellschaftlichen) Wert von Kunst. In den da sucher des Museums van Bommel van Dam beschäftigt. Was zwischen liegenden Jahren arbeitete er am Erwachsenwerden: trieb Maarten und Reina van Bommel-van Dam dazu, jahrzehnte Nach einer schnellen Karriere bei einem Amsterdamer lang ihr Geld, ihre Zeit und ihre Energie in den Aufbau einer Börsenhändler gründete er 1932 einen eigenen Betrieb. Kunstsammlung zu stecken? Van Bommel behauptet, dass er Eigentlich war das ein schlechter Zeitpunkt, um mit Wert und Reina ohne Kunst ‘nicht leben konnten’ und dass sie beide papierhandel zu beginnen; die Niederlande befanden sich auf den unaufhaltsamen Drang verspürten ‘auf die Jagd zu gehen’ dem tiefsten Punkt einer Wirtschaftskrise. Dennoch gründete nach Kunstwerken.2 Wie kamen die zwei dazu? Welche persön van Bommel seine Firma und irgendwie gelang es ihm, von lichen Motive lagen ihrem Sammeldrang zugrunde? Maarten Anfang an Erfolg zu haben. Aus vielen Quellen entsteht der van Bommel hat wiederholt betont, ausschließlich ‘aus Liebe Eindruck, dass seine guten Resultate nicht nur seiner Arbeits zur Kunst’ gehandelt zu haben. Aber bedeutet das, dass das wut zu verdanken waren, sondern auch seiner Intelligenz, Ehepaar lediglich die Blüte der Kunst fördern wollte oder zielte seinem angenehmen Umgang mit Menschen, seinen soliden es auch auf die Verbesserung der gesellschaftlichen Position Handelsprinzipien und seinem breiten Interesse.5 von Kunst und Künstlern ab? Eine Antwort auf diese Fragen ist Inzwischen beendete Maartens spätere Frau Reina van nicht nur in van Bommels Lesung von 1971 zu finden, sondern Dam ihre Ausbildung als Krankenschwester und arbeitete ab lässt sich auch aus zahllosen einführenden Worten zu Ausstel 1937 in Krankenhäusern in Rotterdam und Den Haag. Sie traf lungen, aus Interviews und Zeitungsartikeln und dem privaten ihren zukünftigen Ehemann 1943, nachdem Maarten das Material aus dem Archiv des Museums ableiten. Nachbarhaus einer ihrer älteren Schwestern bezogen hatte.6 Maarten van Bommel war sechzehn Jahre alt, als er 1922 Der Funke zündete, als sie ihn in jenem Jahr zu einem gemein in einem Schaufenster einer Amsterdamer Kunsthandlung eine samen Besuch einer Aufführung der Matthäus-Passion einlud. Bronze sah. Die kleine Frauenfigur von der Hand des französi Er war damals achtunddreißig, sie dreiunddreißig. Maarten war schen Bildhauers Jules Dalou berührte ihn zutiefst. ‘Das ganze vorher schon einmal verheiratet gewesen, doch in ihr fand er Sparschwein ging drauf’, erinnerte er sich später. ‘So fing es seinen stabilen Lebenspartner. Der Mann, der von anderen als an.’ Das Kunstempfinden des jungen van Bommel war nicht warm, gesprächig, liebenswert, aber auch als ein wenig melan selbstverständlich. Er wuchs in einer ärmlichen, aber soliden cholisch charakterisiert wurde, beschrieb seinerseits seine Familie auf, in der der Vater nach einem Unfall zuhause saß und Frau in den Anfangsjahren als eine ‘strenge, mürrische, züch die Mutter Geld verdiente, indem sie Kostgänger ins Haus tige Elfenbeinstatue’, die von außen ‘wohl als Gletcher [sic]’ nahm. Maarten ging ab seinem zwölften Lebensjahr arbeiten erschien, aus der er aber gerne einen ‘übermütigen Bach’ und kombinierte seine Arbeit als Angestellter bei einem machen wollte.7 Ihr gemeinsamer Kinderwunsch ging nicht in Effektenhandelshaus mit dem Besuch einer Abendhandels Erfüllung, was beide immer wieder sehr bedauert haben. In schule. Sein Gehalt überließ er vollständig seinen Eltern; trotz gewisser Weise hat die Kunstsammlung diese Leere in ihrem dem führte die Anschaffung notwendiger Bücher für seine Leben gefüllt. Maarten nannte ihre Kunstwerke wiederholt: Ausbildung ständig zu häuslichen Konflikten. ‘Eine schwere ‘unsere Schätze, unsere Kinder’.8 3 Jugend’, sagte er im Nachhinein. Erfreuliches gab es auch: Sein Nach der Heirat wurde Reina für ihren Mann eine wich Vater zeigte ihm regelmäßig seine Lieblingsbilder im Rijks tige ‘Komplizin’ beim Ausbau der Kollektion. Obwohl sie später museum und im Stedelijk Museum. So lernte der junge betonte, ‘vor allen Dingen durch ihren Mann angesteckt’ Maarten Kunst zu betrachten, eine Fähigkeit, die ihm später worden zu sein, war das Sammeln etwas, das sie von Anfang sehr gelegen kommen sollte.4 an miteinander verband.9 Zusammen besuchten sie unzählige 227 228 Ausstellungen und Ateliers, gemeinsam wählten sie Werke nicht allzu wichtig nehmen.16 Angehörige der van Bommels aus, die sie ansprachen, und zu zweit genossen sie die ständig erinnern sich, dass das Ehepaar Häuser, Autos und Ferien wachsende Sammlung in ihrer Amsterdamer Etagenwohnung. nicht interessant fand, dass es für Maarten aber Ehrensache ‘Wer beruflich auf der Suche nach Kunst von heute seine war, sich tipptopp zu kleiden, dass er seiner Frau regelmäßig Runden durch Galerien, Museen und auf Vernissagen und prächtige Juwelen schenkte und dass er es wichtig fand, ein anderen Tagen dreht,’ schrieb der prominente Kunstkritiker großzügiger Gastgeber zu sein. Von Geldmangel war aus ihrer Hans Redeker 1964, ‘begegnet ihnen (…) sicher (…): ein kleines Sicht keine Rede.17 Wahrscheinlich wollte van Bommel durch und unauffälliges Ehepaar, ohne Pose und Wichtigtuerei, zwei diese etwas übertriebene Darstellung seiner persönlichen normale Amsterdamer Menschen und nahezu untrennbar Investitionen den großen (künstlerischen) Wert seiner zusammen.’ Sammlung stärker betonen. 10 Auch diverse Ateliers besuchten sie zusammen und ge Van Bommel konnte das Wort ‘Sammler’ nicht leiden. nossen gemeinsam den Einblick in die sonst eher geschlossene Er nannte sich selbst lieber ‘Kunstliebhaber’.18 Liebe zur Kunst, Welt der Künstler. So fand Maarten ihren nervenaufreibenden fand er, musste der Motor sein, der ihn antrieb. Sammeln Besuch des exzentrischen Malers Henri Boot ‘ein echtes Erleb bedeutete für ihn, der Kunst und individuellen Künstlern zu nis’: Sie landeten in ‘einem verwahrlosten Trödelladen unter dienen und in dieser Hinsicht richtete er seine Aktivitäten vor einer Staubschicht von Jahren mit [einem] Gastgeber (…) mit allem auf künstlerische Ziele. Das Sammeln scheint für ihn scharfem Blick unter der Krempe seines Huts’. Bei derartigen auch eine Form des Mäzenatentums gewesen zu sein. Atelierbesuchen klärten sie gemeinsam, welche Werke sie am Sammlern, denen es um Ansehen ging und die ausschließlich meisten berührten. Persönliche Emotion, das Gefühl, von Arbeiten bekannter Künstler kauften, waren ihm ein Gräuel. einem Kunstwerk stark berührt, ‘mitgenommen’ und schließlich ‘Status suchen war uns fremd (…). Wir stellten unsere Kollek ‘befreit’ zu werden, auch die Erkenntnis der Seelenverwandt tion auch nicht aus Snobismus zusammen und kauften also schaft mit dem Künstler entschieden in der Summe, ob ein auch niemals ‘Namen’, obschon einige ‘unserer’ Künstler Werk den Weg in die Sammlung fand.12 Aus verschiedenen gerade dabei waren, sich einen Namen zu machen.’ sagte er Quellen geht hervor, dass das Auswählen und Betrachten ein 1971.19 Das Ehepaar fand es wichtig, Künstler, die noch nicht mal auserkorener Kunst für van Bommel sehr gefühlsbeladen anerkannt waren, durch ihre Ankäufe zu unterstützen und war und beinah religiöse Dimensionen hatte: ‘Lass mich lieber ihnen so die Möglichkeit zu geben, ‘etwas Neues zu tun’.20 allein, mit meiner Frau (…), mich verlierend in einer von uns Auf diese Weise konnten ihre Protegés in aller Ruhe Werke behüteten Schöpfung, um so in Kontakt zu treten mit einer schaffen, für die noch wenige Käufer Interesse zeigten. 11 Wirklichkeit, die sich nicht andeuten, nicht mit dem Blick Aus vielen Quellen geht hervor, dass Maarten und Reina erfassen oder messen lässt, aber ebenso sehr Realität ist wie es als eine Ehre ansahen, als erste dabei zu sein, wenn Künst ihr ‘Äußeres’, stärker noch: die das Sein berührt.’13 ler etwas Neues probierten oder eine andere Richtung ein Die Behauptung, dass der Aufbau der Sammlung für schlugen. Häufig kündigten sie nach einem Ankauf mit Maarten und Reina van Bommel die Erfüllung ihres Lebens gewissem Stolz an, dass das Werk ‘einstweilen nur einen gewesen ist, scheint nicht übertrieben. Trotzdem ist die Kol kleinen Kreis ansprechen würde’ oder ‘noch von wenigen lektion nicht ohne Hauen und Stechen zustande gekommen. anerkannt sei’.21 Die Anerkennung, so unterstellten sie, würde ‘Wir haben immer nur das gekauft, was uns beiden Genuss mit der Zeit wohl kommen. Gerade das Experiment sollte schenkte. Das ist unser großer Reichtum: Dafür haben wir gefördert werden: ‘Es sagt Ihnen noch nichts. In Ordnung! alles, was wir hatten, ausgegeben’, stellte Maarten 1968 fest. Vielleicht ist [der Künstler] noch in der Experimentierphase und Und: ‘Was haben wir uns nicht alles entsagt, um uns mit den führt das alles zu nichts. Aber der Künstler muss auch leben Schöpfungen von Künstlern umgeben zu können!’15 Obwohl er und dann lassen Sie uns mal froh sein, dass er Käufer findet. in Interviews betonte, dass das Sammeln soviel Geld gekostet Die Zeit wird zeigen, wer Recht hatte.’22 Dass van Bommel sich habe, dass sie jahrelang nicht in Urlaub fahren konnten und gerne als Entdecker von Talent sah, ergibt sich auch aus der sogar darüber nachgedacht hätten, ob sie sich ihr Auto Tatsache, dass er äußerst empfindlich auf das Urteil etablier weiterhin leisten könnten, muss man diese Bemerkungen auch ter Kunstkenner über die Werke seiner Sammlung reagierte. In seinen Texten ließ er zum Beispiel keine Gelegenheit aus zu praktischer Hilfe. Für Jaap Stellaart vermittelte er beispiels erwähnen, dass der damalige Direktor des Stedelijk Museum weise geeignete Ausstellungsräume und Wil Bruin bekam Willem Sandberg in den fünfziger und sechziger Jahren nicht nur aufmunternde Worte über seine Arbeit, sondern wiederholt zu Besuch kam, um sich Werke der Sammlung auch Unterstützung bei der Abwickelung seiner Geschäfte und anzusehen.23 Van Bommels Neffen Gerrit und Martin de Jong Finanzen.30 Die offenherzige Art, mit der diese Maler van erinnern sich auch, wie stolz er auf einen lobenden, ganz Bommel Zugang zur täglichen Praxis ihres Künstlerseins seitigen Zeitungsartikel war, den der Kunstkritiker Hans gewährten, fällt auf. Offensichtlich war ihnen van Bommels Redeker ihm und Reina gewidmet hatte und wie zufrieden er Anteilnahme wichtig. Aus gutem Grund versicherte Henri war, als 1981 ihrer beider Namen in großen Buchstaben auf Boot dem Ehepaar, dass ‘Ihr festes und nicht nachlassendes der Fassade ihres eigenen Museums platziert wurden. Interesse an mir eine große Ermunterung [ist].’31 24 Maarten van Bommel war sich bei aller Bescheidenheit wahr Das bedeutet allerdings nicht, dass der Kontakt zu Künst scheinlich sehr wohl bewusst, wie viel Prestige ihm seine lern immer reibungslos verlief. Auf der einen Seite hatten viele Sammelaktivitäten einbrachten. Es scheint, als habe er wie von ihnen ihre Gebrauchsanweisung (‘Künstler sind häufig un viele andere Kunstsammler und Wohltäter nach einer be bequeme, egozentrische, wenn nicht egoistische Menschen, stimmten Form der Unsterblichkeit gestrebt. Die Gründung die sich selbst als Mittelpunkt betrachten und alles auf ihre eines eigenen Museums war für ihn ein hervorragendes eigenen Belange und ihren Wert beziehen, ohne sich um die Mittel, um seinem Namen auch über den Tod hinaus Gefühle der anderen zu kümmern’, resümierte van Bommel gebührende Resonanz zu sichern. wütend nach einem Streit mit Hans van Ieperen), auf der Maarten und Reina van Bommel haben beim Sammeln anderen Seite war auch van Bommel durchaus empfindlich.32 nicht allein auf Form, Thematik oder Aussagekraft von Kunst Der Briefwechsel mit Jan van Herwijnen zeigt viele kleine und werken geachtet, sondern auf die ‘Sorte’ Künstler, die die große Zusammenstöße. Maarten bewunderte Herwijnens Arbeit gemacht hatte. Auffallend oft charakterisiert Maarten Werk, ärgerte sich aber oft über die Leichfertigkeit, mit der Künstler als ‘Gräber’ und ‘Beschauer’, die es schwer hatten, dieser finanzielle Forderungen an ihn richtete. Der Kontakt der sich im normalen gesellschaftlichen Verkehr zu behaupten. beiden stand noch am Anfang, als der Maler 1957 in Geldnot 25 Er hatte eine Vorliebe für gequälte, antibürgerliche, intensiv geriet. Er bat van Bommel, ihm ein Bild für tausend Gulden lebende, feurige und tief bewegte Künstler, die ihr Werk abzukaufen, um seine Probleme lösen zu können. Als der ‘ringend’ und ‘gepeinigt’ zustande brachten.26 Er bewunderte Sammler sich weigerte, bezichtigte er diesen, geizig, teilnahms besonders jene Künstler, die aus innerer Notwendigkeit ar los und berechnend zu sein. Das bekam Maarten in den beiteten, die ‘wie ergriffen’ nicht anders konnten als zu falschen Hals. ‘Ihr überschätzt uns in finanzieller Hinsicht schaffen. Diese Künstler hatten Unterstützung und Ermuti erheblich und das würde sehr deutlich sichtbar werden, wenn gung am dringendsten nötig, meinte er, und er sah den Erwerb wir unsere Lebensweisen miteinander vergleichen würden. ihrer Werke als eine Möglichkeit, ihnen ‘zur Seite’ zu stehen. Wir müssen genauestens rechnen, um über die Runden zu ‘Kunst macht uns zu Mitstreitern, Mitgenießern und Mit kommen und noch etwas überzubehalten, um ab und zu ein bewunderern’, folgert er 1971. Kunstwerk kaufen zu können, was ich bitter nötig habe als 27 28 Mit einigen ‘ihrer’ Künstler baute das Ehepaar enge Kompensation für ein allzu anstrengendes Leben. (…) Ich fühle Freundschaften auf, die manchmal jahrzehntelang hielten. mich durch die Darstellung als eine Art schachernder Bilder Aus Briefwechseln ist zu ersehen, dass die Kontakte oft händler doch irgendwie verletzt und wir hoffen, dass Du das intensiv und sehr persönlich waren. Van Bommel fand es zurücknimmst.’33 Diesmal ging das gut, doch zwei Jahre später wichtig, nicht nur als Geschäftskontakt, sondern ‘in erster Linie schien der Maler van Bommels finanzielle Möglichkeiten und als Anteil nehmender Freund’ betrachtet zu werden. Und dessen Bereitschaft erneut kräftig zu überschätzen. Neue tatsächlich schütteten ihm Künstler wie Wil Bruin, Hans van böse Briefe folgten. ‘Vielleicht bist Du einfach ein Bilderkäufer, Ieperen, Jaap Stellaart und Jan van Herwijnen regelmäßig ihr Sammler von künstlerischen Dingen – Du bist bei den Amster Herz aus, wenn sie künstlerisch oder finanziell festgefahren damer Malern als schrecklicher Feilscher bekannt. Sei’s drum waren.29 Maarten diente mit guten Tipps, weisem Rat und – dann ist eben das Deine wahre Gestalt...’ wetterte van 229 230 Herwijnens Frau.34 Damit traf sie van Bommel so schwer, dass erkenntnis und Selbstverwirklichung und ihre Sorge um die dieser (vorübergehend) den Kontakt abbrach. Sammlung ersetzte in gewisser Weise die Sorge, die sie gerne 35 Seine Wut ist verständlich. Obwohl Maarten van Bommel Kindern hätten angedeihen lassen. Der Nachdruck, mit dem sich als statusbewusster und stolzer Sammler zeigte, betrach das Ehepaar Wert darauf legte, dass (innovative) Künstler tete das Ehepaar Kunstkauf als Investition oder aus (finan unterstützt wurden, spricht dafür, dass sie sich ihrer Funktion zieller) Gewinnsucht als ein Übel. ‘Ein spekulierender Kunst als Mäzene bewusst waren. Nebenbei scheinen sie mit ihrer liebhaber und -käufer ist in unseren Augen einen Seelen Sammlung auch nach einer gewissen Form von Prestige und verhökerer, der eine hässliche Abfuhr erleiden kann. Kunst Unsterblichkeit gestrebt zu haben. Die Kultur profitierte auch werke sollten keine Handelsobjekte sein. Sie sind Kulturgüter’, davon: Durch ihre Ankäufe kamen Formen der Kunst zur Blüte, konstatiert van Bommel 1971. Für ihn war Sammeln ‘eine die es ohne sie viel schwerer gehabt hätten. Ihr Interesse an kulturelle Handlung, durch liebevolle Hände auszuführen, dem gesellschaftlichen Aspekt des Sammelns äußert sich opferbereit’.37 Der Ausdruck ‘kulturelle Handlung’ bedeutete schließlich in ihrem Plädoyer für eine größtmögliche Reich für ihn, dass ein Sammler nicht nur künstlerische, sondern weite der Kunst. Unter diesen Umständen ist es nicht verwun auch gesellschaftliche Ziele verfolgen sollte. Kunstwerke derlich, dass es ausgerechnet diesem Ehepaar, das so leiden sollten seiner Meinung nach nicht im Verborgenen gehegt schaftlich und aus einer so breit gefächerten Motivation heraus werden, sondern so vielen Menschen wie möglich gezeigt sammelte, 1971 gelungen ist, ein eigenes Museum zu gründen. 36 werden. Erst dann konnte die Botschaft der Kunst (das, was Menschen berühren kann) ihr Ziel erreichen. Van Bommel und 1 seine Frau sahen es als einen Auftrag an, andere an dem, was Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’ Aus: ebenda, Zij ihre Kollektion zu bieten hatte, teilhaben zu lassen, und kozen met hun hart. Toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit nahmen diese Verantwortung gegenüber der Gesellschaft sehr bescheiden van M. F. van Bommel (…), Stiftung van Bommel van Dam, ernst. Das geht zum Beispiel aus der Tatsache hervor, dass S. 19-21, Venlo 1986. Maarten ab 1956, vier Jahre nach seinem Antritt als Direktor 2 bei der Twentsche Bank, Lunchausstellungen in seinem Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 19. Betrieb organisierte, um die mehr als eintausend Bankange 3 stellten Fühlung mit Formen moderner Kunst aufnehmen zu Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’ Archiv lassen. Das war alles andere als einfach: Zu seiner Enttäu Museum van Bommel van Dam. schung stieß van Bommel mit seiner Initiative auf großen 4 Widerstand. Die Kunst, die ihm so am Herzen lag, wurde von Für die Rekonstruktion von Maarten van Bommels Jugend und der seinen Kollegen weder begriffen noch gewürdigt. Das ging so späteren Heirat mit Reina: Notizen zu ‘Flitsen maatsch. Levensloop’, weit, dass einer von ihnen ein Bild von Kees van Bohemen, Februar 1986; die undatierte Lesung ‘Al schouwend komt men in das in van Bommels Direktorenbüro hing, ernsthaft beschä contact…’, wahrscheinlich aus den 70er Jahren; die kurze Biografie, digte.38 Diese Erfahrung schockierte die Eheleute zutiefst, aber die Maarten anlässlich des 40. Hochzeitstages von Klaas und Riek de bestärkte sie auch in der Überzeugung, dass ihre Sammlung Jong-van Dam, geschrieben hatte, ‘Martinus Franciscus van am besten in einem Museum aufgehoben sei. Das Museum Bommel’, 28. August 1980; und das (unveröffentliche) Büchlein mit sollte ‘ein Tempel’ sein, allerdings ein offener Tempel, in den Liedern anlässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina. Menschen gerne kommen und wo sie Unterstützung und Die vier Dokumente befinden sich im Archiv des Museums van Begleitung beim Betrachten von Kunst finden würden.39 Bommel van Dam. Wie kamen die zwei dazu…? Auf diese Frage sind, wie wir 5 jetzt wissen, mehrere Antworten möglich. Das Ehepaar scheint Maarten van Bommel, ‘Flitsen maatsch. Levensloop’. Archiv sowohl aus persönlichen als aus künstlerischen und gesell Museum van Bommel van Dam. schaftlichen Motiven gehandelt zu haben. Dass der Aufbau der 6 Kollektion Maarten und Reina viel gegeben hat, ist deutlich. Maarten van Bommel, ‘Martinus Franciscus van Bommel’. Archiv Das Kaufen und Betrachten der Kunst brachte ihnen Selbst Museum van Bommel van Dam. 7 20 Büchlein mit Liedern anlässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de und Reina. Archiv Museum van Bommel van Dam. 8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda, Zij 8 kozen met hun hart, S. 35. Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een avontuur’. In: De Telegraaf, 21 1. Juni 1968. Archiv Museum van Bommel van Dam. Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun 9 hart, S. 15 und Maarten van Bommel, ‘Stramien inleiding tot rond Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In: Buun (2001), Stichting Cultuur- leiding Vrienden museum’ (unveröffentlichter Text vom 18. April Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv 1978). Archiv Museum van Bommel van Dam. Museum van Bommel van Dam, Venlo 2001. 22 10 Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’. 8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda, In: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964. Zij kozen met hun hart, S. 35. 11 23 Maarten van Bommel, ‘H. F. Boot’. Aus: Zij kozen met hun hart, S. 77. Siehe z. B. Maarten van Bommel, ‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’ Übrigens hat Reina denselben Besuch beschrieben in Eykhout, und ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 8, ‘Reina cum laude’. In: Buun, Venlo 2001, Stichting Cultuur- 15 und 95. Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv 24 Museum van Bommel van Dam. Gespräch mit Gerrit und Martin de Jong vom 11. März 2009. 12 25 Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21. Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart, 13 S. 17. Maarten van Bommel in einem Brief an (den Kunsthistoriker und 26 späteren Galeristen) Lambert Tegenbosch, 24. Juli 1969, Archiv Siehe z. B. die Artikel über Nico Molenkamp (Zij kozen met hun hart, Museum van Bommel van Dam. S. 46) und Arie Kater (Zij kozen met hun hart, S. 4). 14 27 Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’. Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun Aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964. hart, S. 56. 15 28 Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’ Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21. 16 29 Siehe z. B. Redeker, ‘Kunstkennerskeuze’ und das Liederbüchlein aus Maarten van Bommel in einem Brief an Anita Schoonhoven, Anlass des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina. Archiv 28. April.1960. Archiv Museum van Bommel van Dam. Museum van Bommel van Dam. 30 17 Die Briefwechsel mit Stellaart und van Ieperen befinden sich im Gespräch der Autorin am 11. März 2009 mit Gerrit und Martin de Archiv Museum van Bommel van Dam. Jong, Neffen von Reina van Dam. 31 18 Brief von H. F. Boot an Maarten van Bommel vom 19. Februar 1958. Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’. Aus: ebenda, Zij kozen Archiv Museum van Bommel van Dam. met hun hart, S. 25 32 19 Brief von Maarten van Bommel an Hans van Ieperen vom 14. Sep Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21. tember 1971. Archiv Museum van Bommel van Dam. 231 232 33 Voraussetzungen wie einen Plan oder eine Sammlungsrichtung Brief von Maarten van Bommel an Jan van Herwijnen vom 17. Sep gab es nicht. Van Bommel sagte in einem Vortrag bei den tember 1957. Archiv Museum van Bommel van Dam. Lions International am 6. September 1972 in Venlo: ‘In unserer 34 Sammlung fehlt die Systematik. Was uns ansprach, uns fes Brief von Dien van Herwijnen an Maarten van Bommel vom 2. Juli selte, faszinierte, berührte, wurde aufgenommen (…). Dass als 1959. Archiv Museum van Bommel van Dam. Regel auf Qualität geachtet wurde, bedarf keiner Erörterung. 35 Gefühl spielte dabei eine größere Rolle als Analyse. Wahr Brief von Maarten van Bommel an Dien van Herwijnen vom 6. Juli haftigkeit war die erste Forderung!’ 1959. Archiv Museum van Bommel van Dam. Hans Redeker beschrieb am 5. Dezember 1964 in einem 36 Artikel im Algemeen Handelsblad die Art der Sammlung als Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 20. ‘undogmatisch’, ‘sympathisch’ und ‘überraschend’, aber auch 37 als ‘zeugend von einer Eigenheit, in der das Neueste vom Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’, S. 25. Neuen nicht im Vordergrund stand.’ So kauften sie Werke von 38 befreundeten Künstlern, Absolventen der Rijksacademie in Maarten van Bommel, ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen Amsterdam, wie z. B. Otto B. Kat und Arie Kater, dem Maler met hun hart, S. 95-96 und Ferry Feenstra, ‘Echtpaar van Bommel- des Portraits Mijn vriend Maarten (‘Mein Freund Maarten’), das van Dam: een waarachtig kunstwerk behoort per definitie gemeen sich in der Sammlung befindet. Von einer Anzahl Künstler, die schapsbezit te zijn’. Aus: Ankertros (Juli/August 1978), Amsterdam, nicht direkt einer Strömung oder einer ‘Schule’ zuzuordnen abn Bank, S. 28-29. sind, gingen im Laufe der fünfziger und sechziger Jahre mehr 39 als zehn Werke in ihren Besitz über. Zum Beispiel von H. F. Boot, Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e museumcatalogus 1971’. Aus: Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peerke ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 56. Bust, Cor Dik, Aad de Haas, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, C. Koning, Mechtilt, Melle, Jan Meijer, Nico Molen kamp, Edouard Righetti, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. Leidenschaftliche Sammler. Die Entstehung der Die Ankäufe fanden in Galerien, auf Auktionen, bei Ausstellun Sammlung van Bommel-van Dam gen von Künstlervereinigungen und bei Verkaufsausstellungen Truus Gubbels in Museen und Ateliers statt. Das Angebot und die Ausstellun gen des Auktionshauses Paul Brandt und der Galerie Magda Der Kunstkritiker Hans Redeker schrieb 1968 in dem Katalog lene Sothmann waren ein wichtiger Leitfaden. Maarten und Facetten collectie Van Bommel-van Dam, herausgegeben vom Reina van Bommel-van Dam besuchten viele Künstlerateliers, Cultureel Centrum, dass für die Sammlung ‘die Liebe zu echter zum Beispiel in Bergen, wo sie Sommerferien machten und Malerei, der begeisterten Sprache des Pinselstrichs, expressiver Werke von Jan van Herwijnen, Dirk Trap und Jan Kagie erwarben. Farbe, Komposition, Form und Darstellung [bezeichnend sei]. Auch die jährlichen, sogenannten Contour-Ausstellungen, die Und zwar in voller Breite: von expressionistischer Heftigkeit von 1954 bis 1967 im Prinsenhof in Delft stattfanden und ak bis zu den Strukturen der Materiemaler, von Surrealisten bis tuelle, zeitgenössische Kunst zeigten, waren eine Quelle. Dort zu Lyrisch Abstrakten, von den andächtig in das Wunder der lernten sie zum Beispiel die Werke von Kees van Bohemen, alltäglichen Wirklichkeit Verliebten bis zu den Demaskierenden Melle und Jan Schoonhoven kennen. Im Katalog von 1955 und Aufständischen.’ Er betont den Blickwinkel der Sammlung, notierten sie sich Melles Adresse und besuchten ihn später in der auf Gefühl und Leidenschaft basiert, ausgelöst durch die seinem Atelier. Dort und in der Galerie Sothmann kauften sie Werke selbst. Auch persönliche Bindungen und Engagement mehr als zwanzig seiner Werke. Von Jan Schoonhoven suchten für die Macher waren freilich von großer Wichtigkeit: Maarten sie sich 1955 ein paar Arbeiten auf der Contour-Ausstellung und Reina van Bommel-van Dam empfingen Künstler häufig aus und danach noch ein paar weitere in seinem Atelier. Ab zuhause, nicht selten zu nachtschlafender Zeit, um bei einem einem bestimmten Zeitpunkt ging sein Werk in eine Richtung, Drink Gedanken über bildende Kunst auszutauschen. die sie nicht mehr interessant fanden. Die weißen Reliefs konnten das Ehepaar nicht reizen und nachdem 1960 ein erstes Relief in ihren Besitz übergangen war – inzwischen eine aus diesem Sammelsurium von diehards und disparues. Die Galerie Magdalene Sothmann in Amsterdam war die der Trophäen in der Sammlung – wandten sie sich ab. An zweite wichtige Adresse für die Ankäufe des Ehepaars. Sie Werke von Bram Bogart, Arie Kater, Toon Kelder, Ro Mogen hatten ein gutes, persönliches Verhältnis zu der Galeristin und dorff und Friso ten Holt kamen sie ebenfalls über die Contour- unterhielten einen lebendigen Briefwechsel über die (inter-) Ausstellungen. nationale Kunstwelt. Die Sammler besuchten die meisten Häufig wählten sie bei Ausstellungsbesuchen – vom selben Vernissagen bei Sothmann und bekamen auch mal ein Werk oder von verschiedenen Künstlern – mehrere Werke gleich von ihr geschenkt. Sie kauften bei ihr unter anderem Werke zeitig aus, sodass sie manchmal deals schließen konnten. Aber von Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis die Beträge, die sie ausgaben, waren im Allgemeinen nicht so Collet, Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Friedländer, hoch – meistens ein paar hundert Gulden – und überstiegen Aad de Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy, nur selten die Tausend Gulden. Es gab Ausnahmen, wie z. B. Perdok, Nono Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker; ein Werk von Hans van Ieperen, das 1959 für eintausend genau wie bei Paul Brandt ein abwechselungsreiches Ganzes fünfhundert Gulden angeschafft wurde, oder ein Kees van von etablierten Künstlern und jungen Talenten. Ein Teil der Bohemen für zweitausend Gulden aus der Contour-Ausstellung sogenannten ‘Amsterdamer Limburger’ aus der Sammlung in Delft 1963. Ab 1960 machten sie bei ihren Ankäufen aus des Ehepaars kommt aus der Galerie Sothmann. giebig Gebrauch von der damaligen Aankoopsubsidieregeling Die van Bommel-van Dams folgten bei der Auswahl der Kunstwerken (a sk). Eine Regelung, mit der der Staat 25 bis 35 Künstler, die sie interessant fanden, ihrem eigenen Kurs. Eine Prozent der Ankaufsumme eines Kunstwerks subventionierte. Randbemerkung muss darüber gemacht werden. Maarten van Diese Regelung wurde Ende der siebziger Jahre abgeschafft, Bommel schätzte die Meinung des Kunstkritikers Hans weil sie schwer kontrollierbar war und dem Kunstmarkt Miss Redeker sehr und bewahrte alle Rezensionen von Ausstellungen brauch unterstellt wurde. Zuweilen kauften die Eheleute auch auf, die Redeker von Anfang 1949 bis 1962 schrieb, zunächst in auf Raten, wenn sie knapp bei Kasse waren und etwas unbe Vrij Nederland in der Rubrik ‘Langs de galeries’ und später im dingt haben wollten, wie z. B. 1959 bei Magdalene Sothmann Algemeen Handelsblad. Der Kurs wurde manchmal auch – wenn das Bild Mistig Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout. auch nicht bewusst – durch die Rezensionen bestimmt. Sie Es wurde verabredet, dass sie 1960 eintausendfünfhundert kauften mehrmals Werke, die Redeker namentlich in seinen Gulden zahlen sollten und weitere eintausend im Februar Besprechungen von Ausstellungen erwähnt hatte, z. B. Mistig 1961, wenn möglich früher. Der Ex-Bankier van Bommel Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout bei Magdalene machte sich immer genaue Notizen über die Beträge, die noch Sothmann, ein Werk, das der Rezensent am 22. Oktober 1959 offen waren, die Ratenvereinbarungen und die Fortschritte im Algemeen Handelsblad vermeldet. Im selben Jahr erwarben beim Abbezahlen. sie ebenfalls bei Sothmann Oude vrouw met papegaai (‘Alte Das Ehepaar kaufte sehr viel in Amsterdam bei dem Frau mit Papagei’) von Herbert Fiedler, das Redeker am 23. Makler, Taxator und Auktionator Paul Brandt: häufig Grafiken Januar 1959 besprochen hatte. Nach 1962 wurden die Kritiken und Zeichnungen in enormer Bandbreite in Hinblick auf Her nicht mehr aufbewahrt. Ein Hinweis auf das Ende einer Lern kunft und Schaffenszeit der Künstler. Einige waren schon in periode, nach der der Sammler seinen eigenen Kurs bestimmte die Hall of Fame des 20. Jahrhunderts aufgenommen, andere und absteckte? bereits wieder daraus verschwunden, z. B. M. A. J. Bauer, Ein anderer Kunsthändler in Amsterdam, den das Ehepaar Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido Codagone, Jan regelmäßig besuchte, war M. L. de Boer an der Prinsengracht. van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg, Bart van der Zwischen 1955 und 1960 erwarben sie für ihre Kollektion dort Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans Olde, Pablo Arbeiten von Johan Buning und H. H. Kamerlingh Onnes sowie Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour Haden, von Suze Robertson und Ro Mogendorff. In der ebenfalls an E. Vuillard, Willem Witsen und J. A. Zandleven. Dass sie ‘mit der Prinsengracht gelegenen Galerie 845 von Ru und Dolly dem Herzen wählten’, wie der Titel eines Buches von 1986 Melchers kauften sie Werke von Michael Cardena und Woody lautet, das der Kollektion gewidmet ist, erschließt sich schon van Amen und bei der Galerie Espace von Eva Bendien und 233 234 Polly Chapon erstanden sie 1959 sechs Arbeiten von Anton Amicitae in Amsterdam und dem Utrechtse Kring (‘Utrechter Heyboer und Werke von Kees Okx. Gelegentlich waren sie Kreis’). Auch im Museum Aemstelle in Amstelveen und nicht Kunden bei Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie zu vergessen in den Ausstellungen der verschiedenen Künst D’Eendt und ba s, das sich über dem ‘Moderne Boekhandel’ an lervereinigungen wie St. Lukas, die unter Willem Sandbergs der Leidsestraat befand. In Den Haag gingen sie regelmäßig in Leitung im neuen Flügel des Stedelijk Museum in Amsterdam der Kunsthandlung Liernur einkaufen und kamen so an Werke stattfanden, wurden Ankäufe getätigt. Maarten van Bommel von Edgar Fernhout, Hans van Ieperen, H. H. Kamerlingh bewunderte Sandberg sehr und lud diesen gelegentlich ein, Onnes und Willem Oepts. um eine seiner Ausstellungen bei der Twentsche Bank zu er Der größte Teil der Kollektion wurde durch Ankäufe in den Ateliers der Künstler zusammengetragen, z. B. bei Kees van Bohemen, bei dem van Bommel nach einer Erwerbung öffnen, bei der er einen Großteil seines Arbeitslebens verbrachte. Nachdem nun Inhalt und Herkunft der Sammlung während einer Contour-Ausstellung noch weitere vier Werke skizziert sind, stellt sich die Frage: Welche Rolle spielten aussuchte. In Eugène Brandts’ Atelier erstanden sie im Laufe Maarten und Reina van Bommel-van Dam als Sammler auf der fünfziger Jahre dutzende Arbeiten und in Armandos zwölf. der farbenfrohen Skala, die die niederländische Bildende- Johan Bunings Arbeiten kauften sie sowohl in dessen Atelier Kunst-Welt in den fünfundzwanzig Jahren nach Kriegsende als auch bei der Kunsthandlung De Boer. Außerdem erhielt bot? Es ist deutlich, dass die beiden Kunstsammler ihren Buning 1961 den Auftrag, ein Portrait von Reina anzufertigen. eigenen Kurs bestimmten. Soweit bekannt gab es kaum Werke von Peerke Bust erwarben sie überwiegend in dessen Kontakte zu anderen Sammlern aus der Zeit – wohl aber zu Atelier. Dasselbe gilt für die Arbeiten von Cor Dik, Jan van Künstlern. Die Affinität zur Person und zum Werk eines Herwijnen, Friso ten Holt, Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob Künstlers war der wichtigste Einstieg. Häufig folgten sie Slegt, Jaap Stellaart und Nardus van de Ven. Von H. F. Boot aus jemandem treu. Sie ließen sich von neuen Entwicklungen in Haarlem, dessen Werk sie besonders schätzten, kauften sie der niederländischen Kunstszene nicht aus der Ruhe bringen. außer in dessen Atelier auch noch Werke in Huis van Looy in Es fällt z. B. auf, dass einige aktuelle Künstler und Haarlem. Anfang der siebziger Jahre probierte van Bommel, Kunstströmungen der Nachkriegsjahrzehnte außerhalb ihres für diesen in Maastricht geborenen ‘Haarlemer Meister des Blickfeldes und Interesses blieben und somit auch außerhalb 20. Jahrhunderts’ eine Gedenkausstellung im Bonnefanten- der Sammlung. Von der Künstlergruppe Cobra gibt es zum Museum in Maastricht zu organisieren. Der damalige Direktor Beispiel nur eine Lithografie von Corneille; Constant und Appel hatte kein Interesse daran, weil das Museum kein einziges interessierten Maarten und Reina van Bommel-van Dam Werk von Boot in der Sammlung hatte. nicht. ‘Individuen’ wie Co Westerik und Jan Wolkers passten Zu einigen Künstlern unterhielt das Ehepaar enge Kontakte. Mit Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik, Hans van anscheinend auch nicht in ihr ästhetisches Vokabular. Der Wert der Sammlung van Bommel-van Dam scheint Ieperen, Nardus van de Ven und anderen gab es einen aus vor allen Dingen in der persönlichen Auswahl aus dem führlichen Briefwechsel, der im Fall van de Vens über den Tod Angebot der bildenden Kunst der fünfziger und sechziger Jahre des Künstlers hinausging und mit Angehörigen weitergeführt zu liegen, die auf autonomen Qualitätsgefühl basierte und von wurde. Manchmal waren die Kontakte auch sehr mühselig, gemeinsamen Gefühlen geleitet wurde. Dieser selbstgewählte wie z. B. der mit Jan van Herwijnen. Dieser hatte den größten Weg macht die Kollektion sowohl in Hinblick auf ihre Höhe Teil der Werke auf einer Ausstellung der Sammlung van punkte wie auch ihre Breite zu etwas Besonderem! Bommel-van Dam im Museum Aemstelle 1962 in Amstelveen in einem Brief als ‘Farblappen’ und ‘Kitsch’ bezeichnet, wo Quellen durch Maarten van Bommel sich berufen fühlte, ihm Kontra Archiv Schenkung Maarten und Reina van Bommel-van Dam 1969 zu geben. (Version vom 23.12.2008). Neben Ateliers, Auktionen, Galerien und Kunsthand lungen besuchten (und kauften) die Sammler regelmäßig (auf) Ausstellungen in den Künstlergesellschaften wie Arti et Rezensionen und Artikel von Hans Redeker aus Vrij Nederland und Algemeen Handelsblad 1949-1962. Literatur von Privatleuten gestifteter Museen vorausgegangen. Ohne Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen Een keuze uit de verzameling van Privatsammlungen würden die meisten Museen nicht Museum van Bommel van Dam. Museum van Bommel van Dam, existieren. Venlo 1985. Sammlermuseen waren traditionell häufig im Wohnhaus Alberigs, L. Facetten collectie Van Bommel-van Dam. Cultureel des Stifters untergebracht. Das Schöne daran war, dass man Centrum Venlo, Venlo 1968. die Kollektion in ihrem ursprünglichen Zusammenhang, im Gubbels, T. Passie of Professie, Galeries en kunsthandel in Nederland. häuslichen Interieur der Sammler sehen konnte. Der Besucher Abcoude 1999, Uniepers. konnte sich angucken, wie die Sammler inmitten ihrer Kunst Steenbergen, R. Iets wat zoveel kost, is alles waard. Amsterdam 2002 werke lebten. Vassalucci. Das galt zum Beispiel für das 1966 der Öffentlichkeit Zij kozen met hun hart; toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit zugänglich gemachte Wohnhaus der Geschwister van Baaren bescheiden van M. F. van Bommel, met zijn echtgenote grondleggers van an der Oudegracht in Utrecht. Deren Sammlung war ebenso het gemeentelijk Museum van Bommel van Dam Venlo Museum van wie die von Helene Kröller mithilfe des Beraters H. P. Bremmer Bommel van Dam, Venlo 1986 zustande gekommen. Übrigens hatte auch Helene Kröller an fänglich ein kombiniertes Wohnhaus/Museum, als sie in den zehner Jahren des 20. Jahrhunderts ihr Haus an der Lange Ein eigenes Museum – der öffentlichen Hand sei Dank. Voorhout in Den Haag auf Vereinbarung öffnete. Später ließ Das Museum van Bommel van Dam im Vergleich zu sie Entwürfe für ein Museum im Garten ihres Hauses in anderen Sammlermuseen Wassenaar machen, um letztendlich zu einem Museum auf Renée Steenbergen eigenem Grund in der Veluwe in der Nähe ihres Sommerhauses, dem Jagdschloss Sint Hubertus, zu kommen; tatsächlich ein ‘Ich will sozusagen nachts, wenn ich nicht schlafen kann, die Möglichkeit haben, auf Pantoffeln in den Ausstellungsraum zu Museum hinter dem Haus. Das Museum van Baaren wurde 1980 von der Stiftung, laufen und dort ein geliebtes Bild in die Hände zu nehmen.’ die es betrieb, geschlossen, weil nur noch wenige Besucher Das war der Grund, den Maarten van Bommel nannte, warum kamen, um sich das statische Szenario anzusehen; die er neben dem Museum wohnen wollte, das seine Kollektion Sammlung ist gegenwärtig im Centraal Museum in Utrecht beherbergt. Über eine Verbindungstür zwischen dem speziell untergebracht. für ihn und seine Frau gebauten Bungalow und dem Ausstel Ein noch immer intaktes Wohnhaus/Museum aus der lungsraum bekam er tatsächlich die Möglichkeit, jederzeit Nachkriegszeit ist die 1967 zugänglich gewordene Hannema-de ‘seine’ Kunstwerke im Museum van Bommel van Dam zu Stuers Stiftung in Heino. Der ehemalige Direktor des Museums besuchen. Boijmans brachte darin seine eigene Sammlung alter und Offenbar betrachteten die van Bommels die Kunstsamm moderner Kunst unter, die mit Schenkungen befreundeter lung, die sie der Gemeinde Venlo überantwortet hatten, Sammler angereichert wurde. Die Provinz Overijssel kaufte immer noch als die ihre. Nachts gucken zu wollen und die 1967 das kleine Schloss mit dem umliegenden Grund und Kunst in diesem Museum sogar anzufassen – ein Vorrecht, das übernahm die Betriebskosten. Die Konstruktion, die Hannema kein einziger Museumsbesucher hat – war für die beiden als sich dafür ausbat, ist mit der des Ehepaars van Bommel ver Sammler bei sich zuhause eine ganz normale Angelegenheit. gleichbar. Zur selben Zeit, als die van Bommels mit verschie Nach dem musealen Kodex ist es undenkbar, dass eine denen Gemeinden im ganzen Land verhandelten, vereinbarte Privatperson fordert, sich in einer öffentlichen Einrichtung Hannema mit der Provinz, dass er als Direktor und Verwalter benehmen zu dürfen wie im eigenen Wohnzimmer. Stifter, die kostenlos im Schloss wohnen konnte. Er handelte sogar aus, das Museum, das ihre Sammlung beherbergt, als ihr eigenes dass sein Hund – der ihn überlebte – sein Leben lang im Schloss Haus betrachten, haben jedoch eine reiche Tradition. bleiben durfte; sogar das Hundefutter wurde von der öffent Als das Museum van Bommel van Dam 1971 seine Türen öffnete, war dem Museum schon eine große Anzahl anderer, lichen Hand bezahlt. Merkwürdigerweise ist der Name des Stifters und Sammlers nach der Renovierung dieses 235 236 Sammlermuseums 2006 aus dem Namen gestrichen worden, Bau des 1930 eröffneten Museums finanziert und ein seiner während gleichzeitig die ursprüngliche Funktion als Wohn zeit ansehnliches Vermögen (zweihunderttausend Gulden) für haus besonders betont wurde. Ankäufe zur Verfügung gestellt. Die Sammlerin und Witwe des amerikanischen Malers Nicht zuletzt durch die große Anzahl seiner Schenkungen William Singer hatte ebenso wie die van Bommels erst einen konnte van Heek den Kurs der Ankaufpolitik bis zu seinem Tod Rundgang entlang der Museen gemacht, als sie ihre Kollektion 1956 beinahe hundertprozentig selbständig bestimmen. Er ist von Bildern der Larener, Amsterdamer und Den Haager Schule ein Beispiel für einen Sammler, der seine Kollektion niemals unterbringen wollte. Obwohl Anna Singer-Burgh zusätzlich losgelassen hat und loslassen wollte, sondern bis zum Ende einen großzügigen Fonds zur Verfügung stellte, war kein ein darüber wachte wie ein Kind. Die kinderlosen Eheleute van ziges Museum bereit, die seinerzeit wenig populären Land Bommel nannten ihre Sammlung sogar wörtlich ‘unser Kind’. schaftsbilder permanent auszustellen. Sie fühlten sich dieser so eng verbunden, dass sie von Amster Anna Singer erweiterte deshalb ihr bereits 1956 eröff dam ans andere Ende des Landes umzogen, um künftig neben netes Singer Museum in der Villa ‘De Wilde Zwanen’ in Laren ihrer dort untergebrachten Sammlung leben zu können. Auch um einen modernen Museumsflügel und ein Theater. Sie im Namen dieses Gemeindemuseums lebt die Verbindung übernahm dafür die Kosten und stellte dem Museum einen zwischen Sammlern und Sammlung immer noch fort. Betrag von einhundertfünfzigtausend Gulden (etwa siebzig Alle Museumsstifter sind davon überzeugt, dass sie Kunst tausend Euro) zur Verfügung, der freilich nicht ausreichte, um zeigen, die zu Unrecht verkannt wird, und wollen dafür eine die Betriebskosten zu decken. Noch immer können Besucher Lanze brechen. In dieser Hinsicht sind diese Museen tatsäch des Museums in der Veranda oder am offenen Kamin, wo lich eine Ergänzung des vorhandenen Museumsbestandes und früher das Ehepaar Singer saß, ihren Kaffee trinken. das ist auch der Grund und das Recht ihrer Existenz. Die Eine moderne Variante der Kombination Museum/Wohn Niederlande sind ja die Nummer eins, was die Anzahl Museen haus ergab sich überraschend, als 1994 das Museum für figu pro Einwohner angeht, und jedes neue Museum muss ent rative Kunst ‘De Buitenplaats’ in Eelde im Norden der Provinz sprechenden Mehrwert haben. Drenthe öffnete. Das Museum liegt im Garten seiner Stifter, Es fällt auf, dass es nach 1945 überwiegend um Kollek die es übrigens verstanden haben, sich ihre Initiative subven tionen realistischer oder figurativer Kunst geht, die in dieser tionieren zu lassen. In Limburg öffnete der Unternehmer Jo Zeit in der tonangebenden Kunstwelt weniger geschätzte Eyck gemeinsam mit seiner Frau 2001 ein Museum, das neben Kunstformen sind. Diese Stifter sind häufig ‘soziale Sammler’, dem von ihnen bewohnten Schloss Wylre und – nach dem die in erster Linie und vor allem ‘ihre’ noch wenig bekannten Entwurf des Architekten Wiel Arets teils unterirdisch – mitten und in ihren Augen zu Unrecht verkannten Künstler unter in ihrem Garten liegt. stützen wollen. Auch in dieser Hinsicht stehen die van Außer einem Haus neben dem Museum und der kosten Bommels in einer Tradition. Maarten van Bommel spricht von losen Nutzung eines Autos verlangten die van Bommels auch ‘gequälten’ Seelen, völlig auf ihre Kunst gerichteten Talenten, das Recht auf Mitsprache in Hinblick auf die Sammlungspolitik die sich nur schwer im alltäglichen Leben zurechtfinden. des Museums. Ihre ständige Sorge um und ihre Einmischung Es geht um den geschäftsunfähigen Künstler, der sich aus in die Sammlung hatten sie mit Jan van Heek gemein, dem schließlich mit Kunst beschäftigt und nicht mit Geld und Stifter des Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Er ging noch darum die Hilfe des Sammlers gut gebrauchen kann. weiter als die van Bommels; der Sammler van Heek forderte In meinem Buch über Kunstsammler in den Niederlanden das alleinige Recht auf Kaufentscheidungen ‘seines’ Museums. nenne ich das ‘das van Gogh-Syndrom’ und man begegnet Obwohl von staatlicher Seite ein professioneller Direktor und ihm bei vielen ‘sozialen Sammlern’. Neben dem aufrichtigen Konservator angestellt worden war, schwang der Textilfabri Bedürfnis, dieses Talent zu schützen und aufzuziehen, besteht kant van Heek unverblümt das Zepter, als ob die Kollektion häufig auch eine heimliche Hoffnung, dass der Sammler ein – noch ihm gehörte und das Museum sein Haus war. Zwar hatte bis dahin nicht (an-)erkanntes – Genie entdeckt hat und die er seine Sammlung an den Staat übertragen, der die Betriebs Nachwelt ihm für sein untäuschbares Kennerauge dankbar kosten des Museums übernahm, doch die Familie hatte den sein wird sowie für seine Fähigkeit, sich über den herrschenden Geschmack hinwegzusetzen und das Geniale ‘seines’ De Pont war ebenso wie Polak ein sozial engagierter Mensch; er Künstlers erkannt zu haben. stiftete auch noch den ‘Janivo Fonds’ für Projekte in Entwick Trotz der Neigung, notleidenden Künstlern zu helfen, gibt lungsländern. Die erwachsenen Kinder de Ponts unterstützen es nur wenige echte Mäzene unter den Nachkriegssammlern die kulturellen und philanthropischen Stiftungen ihres Vaters und -stiftern. Zwar kauften sie regelmäßig Werke an bei mit allen Mitteln, u. a. mit regelmäßigen Spenden. ‘ihren’ Künstlern und unterstützten sie auf diese Weise, aber Das lässt sich über Jan van der Togts Kinder aus erster Ehe es gab nur wenige, die einem Künstler langfristige finanzielle nicht sagen. Der Unternehmer van der Togt hatte seine Kollek Unterstützung gaben, sodass dieser in aller Ruhe sein Oeuvre tion an moderner Malerei und Glas 1991 in dem gleichnami entwickeln konnte. Helene Kröller-Müller z. B. gab dem Maler gen Privatmuseum in Amstelveen untergebracht. Ohne die Bart van der Leck jahrelang eine feste Zulage, wofür sie sich Kinder zu fragen, hatte er einen Großteil seines Vermögens in jedes Jahr ein paar Kunstwerke aussuchen konnte. Der einem Stiftungsfonds untergebracht, der das Museum unter Sammler Alexandre Regnault unterstützte in der dreißiger hielt. In einer gerichtlichen Auseinandersetzung bekamen die Jahren den unbekannten Maler Quirijn van Tiel, den er als den Kinder Recht und die Stiftung musste ihnen ihren Pflichtanteil neuen van Gogh betrachtete und zahlte sogar die Rechnungen auszahlen. Anton Dreesmann, Sohn des Sammlers Willem für dessen psychiatrische Behandlung. Dreesmann, später business tycoon und ebenfalls leiden Dem Bild des klassischen Mäzens unter den Nachkriegs schaftlicher Sammler, bezeichnete die zwei Privatmuseen stiftern entsprach noch am meisten eine Stifterin, die – und seines verstorbenen Vaters als ‘zinsloses Kapital und Zuschuss das ist bezeichnend – keine Sammlerin war. Henriëtte Polak betrieb’. Unter seiner Führung wurden die Dreesmann-Museen, war Sozialarbeiterin und im Humanistischen Bund aktiv. Sie die in den zwei Wohnhäusern des Sammlers von Amsterdamer war mit ein paar Künstlern befreundet, die in klassischer Drucken und Karten untergebracht waren, in den sechziger Tradition figurativ arbeiteten und nahm sich als vermögende Jahren geschlossen. Die van Bommels mögen betrauert haben, Frau ohne Kinder deren mühsame Existenz zu Herzen. Die dass sie keine Kinder hatten – hätten sie welche gehabt, hätte Tatsache, dass ihre Künstlerfreunde in den tonangebenden es das Museum in Venlo möglicherweise gar nicht gegeben. Museen kaum vertreten waren, führte dazu, dass sie 1968 die In den siebziger Jahren hörten Reich und Gemeinden u. a. Stiftung ‘Henriëtte Antoinette’ ins Leben rief. Ihr Ziel war es, infolge der schlechteren Konjunktur auf, Privatsammlungen zu ein neues Museum zu entwickeln, das diese verkannte Kunst übernehmen. In den achtziger Jahren kündigte Kulturminister in den Mittelpunkt rückte. Polak stellte eine Viertel Million Brinkmann an, dass die öffentliche Hand keine neuen Auf Gulden (circa einhundertzwanzigtausend Euro) zum Aufbau gaben übernehmen werde und beabsichtige, besonders die einer Kollektion zur Verfügung und überließ diese Aufgabe kulturellen Dienstleistungen des Staates künftig auf Provinzen größtenteils der Stiftungsleitung. Sie finanzierte außerdem den und Gemeinden zu verlagern. Es wurden auch nachdrücklich Ankauf zweier Gebäude in Zutphen, in denen das Museum private Initiativen ermutigt. In den neunziger Jahren ist tatsäch untergebracht wurde, und verkaufte anschließend Kollektion lich eine kleine, aber deutliche Hausse an neu gegründeten und Gebäude für einen symbolischen Betrag an die Gemeinde, Privatmuseen festzustellen. Diese sind durchweg von Kunst die auch den Betrieb des Museums von ihr übernahm. sammelnden Unternehmern gegründet worden, die für alle Diese Konstruktion ist einigermaßen vergleichbar mit Kosten selbst aufkommen, teilweise über ihre Betriebe. Einige jener der Stiftung ‘De Pont’, die 1992 das gleichnamige hatten versucht, ihre Kollektion bei einem bestehenden Museum in Tilburg öffnete. Der Anwalt und Auto-Importeur Museum unterzubringen, waren aber auf Desinteresse ge Jos de Pont war ein sozialer Sammler, der privat vor allem stoßen oder konnten ihre Forderungen nicht durchsetzen. Werke befreundeter Künstler kaufte. Mit einem Legat von Letztlich beschlossen sie, ‘es selbst zu tun’. Sie wollen lieber geschätzten fünfzehn Millionen Euro stiftete er ein Museum, vom amtlichen Räderwerk der Museumswelt und der staat das die lokale Kultur in Tilburg stimulieren sollte. Dort ist nicht lichen Behörden verschont bleiben und unabhängig operieren. die private Kunstsammlung de Ponts untergebracht; es wurde So bleibt die Regie über ihr Museum in den eigenen Händen. eine unabhängige Stiftung gegründet, die den Auftrag bekam, Ein Beispiel dafür ist das geschickt in einer Düne versenkte eine Kollektion internationaler zeitgenössischer Kunst ‘Museum Beelden aan Zee’, das 1994 an der Küste bei aufzubauen. 237 238 Scheveningen eröffnet wurde. Für die Gründer, das Ehepaar Sammler, die ihre Kollektion in einem Museum unterbringen, Scholten, war die Suche nach einem geeigneten Ort und einer das mit öffentlichen Mitteln betrieben und finanziert wird, kooperationsbereiten Gemeinde genau wie für die van sind Schenker, aber keine Mäzene. Sie haben schließlich erst Bommels eine echte Odyssee durch die Niederlande. Anders ihre Kollektion in vollen Zügen genossen und lassen später die als in Venlo bezahlten Theo und Lida Scholten den Bau des Gemeinschaft für die Kosten des Unterhalts aufkommen. von dem Architekten Wim Quist entworfenen Museums Daraus lässt sich schlussfolgern, dass gesellschaftliches Inte vollständig aus eigener Tasche: Baukosten circa zwölf Millionen resse – der öffentliche Kunstbesitz – und wohlverstandenens Gulden (fünfeinhalb Millionen Euro). Auch die Kosten des Aus Eigeninteresse nicht unbedingt miteinander in Konflikt stehen baus der Kollektion und die Betriebskosten gehen zu Lasten und sogar in der Verlängerung derselben Linie liegen können. der Stifter und der Sponsoren, die sie gefunden haben. Neben Der mit fünftausend Euro dotierte ‘Van Bommel-van dem kleinen Stab von professionellen Mitarbeitern gibt es ein Dam-Preis’, der alle drei Jahre an junge Künstler verliehen Heer von freiwilligen Mitarbeitern, wodurch die Personal wird, ist natürlich wohl eine Form des Mäzenatentums. Es ist kosten begrenzt bleiben. deutlich, dass das Ehepaar als soziale Sammler auch noch Der Unternehmer Dirk Scheringa entschied sich für einen andere Formen des Mäzenatentums betrieb: Sie bemühten kommerziellen Ansatz, als er 1997 in einer alten Schule in sich um Unterstützung des jeweiligen Werkes einer Anzahl Spanbroek in Nord-Holland sein Frisia Museum eröffnete. Das (noch) unbekannter, teils figurativ arbeitender Künstler, indem Museum lief anfänglich als GmbH unter Scheringas Finanzie sie Arbeiten ankauften und öffentlich zeigten. rungsbetrieb und trug auch dessen Namen. Weil es sich um Gleichzeitig war und blieb Maarten van Bommel ein eine kommerzielle Konstruktion handelte, erhielt das Frisia Geschäftsmann. Für ihn war es völlig normal, dass er für die Museum nicht das Gütezeichen der Vereinigung Nieder Schenkung seiner Kollektion, die ihm lieb geworden war und ländischer Museen und kam auch nicht in den Genuss der die ihn einen ansehnlichen Teil seines Einkommens gekostet steuerlichen Freistellung von Schenkungen und anderer hatte, Gegenleistungen erhielt. Beispielsweise hat seine Frau Vergünstigungen für nichtkommerzielle Kulturinitiativen. Reina noch viele Jahre – sie wurde 97 Jahre alt – auf Kosten der Diese Konstruktion ist inzwischen verändert worden. Das Gemeinde Venlo telefonieren dürfen. Als Sohn eines arbeits Museum, das 2010 einen Neubau beziehen wird, wurde 2008 losen Vaters und Kind einer armen Familie war für ihn das dort in ‘Scheringa Museum voor Realisme’ umbenannt und trägt anerzogene Streben nach Sicherheit trotz des jahrzehntelangen nun doch noch den Namen des Stifters. guten Einkommens offensichtlich immer noch eine starke Wenn wir die aktuelle Geschichte des Sammlermuseums Triebfeder. Van Bommel sorgte dafür, dass nicht nur seine betrachten, auch wenn nicht alle nach den Zusammenstellern der Kollektion unter Dach und Fach kam, sondern auch er selbst Kollektionen, die den Ausgangspunkt bildeten, benannt sind, und seine Frau. wird deutlich, dass die van Bommels in eine Tradition passen. Die jetzige Generation der Museumsstifter besteht aus Ihr kombiniertes Museum/Wohnhaus ist eine moderne Vari Unternehmern. Die schätzen ihre Unabhängigkeit von öffent ante des Sammlermuseums, das sich traditionell im Wohnhaus lichen Instanzen. Sie haben die ausreichenden Mittel dafür, des Sammlers befindet. Das Museum in Venlo kann als Misch brauchen diese aber auch, weil die Trennung zwischen Privat form von Sammler- und autonomem Museum betrachtet initiativen und öffentlicher Verantwortlichkeit gegenwärtig werden. Aus der Sicht der van Bommels war diese Konstruk viel strikter ist. Nach heutiger Auffassung ist Sammeln ein tion auch nicht viel anders als das, was Anna Singer-Burgh schönes Hobby und wer dieses mit anderen teilen will, muss gemacht hatte: Der Kern war für sie ein Wohnhaus, an das ein die Mittel dafür selbst aufbringen. Die Tatsache, dass es in den Museum angebaut war. Eine schönere Konstruktion ist für den Niederlanden schon so viele Museen gibt, spielt dabei sicher Sammler kaum denkbar: Er behält die Kollektion in seiner Nähe lich eine Rolle. Die van Bommels haben – auch in ökono und hat beinahe unbegrenzten Zugang zu ihr. Die Sammlung mischer Hinsicht – Glück gehabt. Sie gehören zu den letzten mag zwar juristisch nicht mehr die ihre gewesen sein, im Sammlern, deren Kollektion in einem Museum untergebracht Geiste blieb sie Eigentum der van Bommels. Von Mäzenaten wurde, wobei alle damit verbundenen Kosten von staatlichen tum im engeren Sinn kann keine Rede sein. Stellen übernommen wurden. Literaturauswahl Sammlung unterbringen könnten. Vemer zählte in seinem Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75 jaar mecenaat in het Brief zehn Schlösser bzw. schlossartige Häuser auf, ‘in denen Rijksmuseum Twenthe. Enschede, 2006. Ihre Kollektion gut zu ihrem Recht käme’. Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als verzamelaar en Worauf Vemer mit seiner Bemerkung über Limburg museumdirecteur. Rotterdam, 1973. abzielte, ist leicht zu erraten. Verglichen mit Amsterdam, wo Netel, Lies, Het hart van de collectie. Museum Henriette Polak. sich damals schon seit Jahren jeden Samstag bei ’t Lieverdje Zutphen, 2008 die Protestbewegung traf und zwischen den konservativen Roodenburg-Schadd, Caroline, De collectie Regnault in het Stedelijk. Vertretern der Stadt und rebellierenden Jugendlichen, Waanders, 1995. Studenten und Intellektuellen große politische Spannungen Schretlen, Helen, Loving art. The William & Anna Singer Collectie. herrschten, war Limburg eine ‘plätschernde Landschaft’, wie Waanders, 2006. Jan Volleberg, seinerzeit Mitarbeiter des Kulturrats Limburg in Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel kost, is alles waard. Verzamelaars Maastricht, die Jahre zwischen 1965 und 1970 beschreibt. Man van moderne kunst in Nederland. Amsterdam, 2002. ging nicht nach Limburg, um Aufregendes oder große Kultur Sowie diverse Beiträge und Kataloge über die Kollektion des ereignisse zu erleben. Dafür ging man nach Amsterdam ins Museums van Bommel van Dam. Stedelijk Museum, das damals weltberühmt war. Nicht, dass es keine Aufregung in Limburg gegeben hätte! Die aber hatte sozialökonomische Gründe. Wirtschaftsminister Joop den Uyl Eine kleine Rekonstruktion des Zeitgeistes – oder: wie hatte im Dezember 1965 in Heerlen das Ende der staatlichen Venlo an ein Museum kam Kohlebergwerke angekündigt. In den staatlichen Kohleberg George Vogelaar werken Südlimburgs arbeiteten tausende Menschen. Der Bergbau hatte jahrzehntelang für Wohlfahrt gesorgt. Die Das südlimburgische Dorf Elsloo spielte bei der Geburt des angekündigte Schließung hatte für Limburg und sicher für die Museums van Bommel van Dam eine entscheidende Rolle. dortige Bergbauregion große Bedeutung. Bis zum heutigen Sowohl der erste Direktor Lei Alberigs war dort geboren und Tag sind die Folgen spürbar. aufgewachsen, als auch Harry Dobbelstein, der Direktor des Über Vemers Bemerkungen hatte das Ehepaar van Kulturrates Limburg und Alberigs’ erster Assistent in Venlo, Bommel schon nachgedacht, wie deren Antwortbrief zu ent Math Schmeitz. Sie kannten einander sehr gut aus dem nehmen ist: ‘Wir haben Ihre sinnvollen und von Mitgefühl lokalen Vereinsleben in Elsloo. zeugenden Bemerkungen hinreichend zur Kenntnis genom ‘Ich denke, dass Dobbelstein gedacht hat: Die Kollektion men und fühlen uns ein wenig wie Abraham ‘nicht wissend, von van Bommel-van Dam, die ist was für Lei! So kam es, dass wohin dieser kommen soll’.’ Limburg war Terra incognita für im Kulturrat Limburg niemals darüber gesprochen wurde. Ja, das Ehepaar, aber das nahm es bei der Suche nach einem so ging das damals!’ geeigneten Ort in Kauf. Amsterdam, das von den damaligen Aktivisten als ‘magisches Zentrum’ betrachtet wurde, würde ‘Im Übrigen müssten Sie sich sehr gut überlegen, ob es für Sie ihnen nach eigenen Worten nicht fehlen: ‘Ich glaube auch und Ihre Frau – als Amsterdamer – in Frage kommt, künftig in nicht, dass wir als Amsterdamer leichtfertig beschließen der Provinz und ausgerechnet in Limburg zu leben’, schrieb würden, unser Land und unsere Gesellschaft [unsere Stadt, J. C. Vemer aus Maastricht am 4. August 1967 in einem ausführ unsere Freunde und Bekannten] zu verlassen, wäre es nicht lichen Brief an Maarten van Bommel. Vemer hatte kurz zuvor so, dass wir unsere Kollektion ‘in Sicherheit’ bringen wollen ein Buch über Schlösser in Limburg veröffentlicht, das in einer und – trotz allem, was dafür spricht – den zunehmenden der Zeitungen besprochen worden war. Das reformierte Druck der Stadt nicht mehr gut aushalten können.’ Amsterdamer Ehepaar van Bommel-van Dam hatte die Vemer riet van Bommel, Kontakt mit dem Kulturrat Besprechung gelesen. Van Bommel hatte Vemer darauf hin Limburg in Maastricht aufzunehmen und das machte van um Informationen über leer stehende Schlösser in Limburg Bommel sofort. Noch am selben Tag, an dem er Vemer gebeten; sie suchten ein Schloss, worin sie wohnen und ihre geantwortet und für dessen Informationen gedankt hatte, 239 240 tippte er einen Brief an den Kulturrat und bot diesem die der vieles regeln konnte. Wenn er sich für etwas einsetzte, dann Kollektion unter bestimmten Bedingungen an. Zwei Wochen ging er bis zum Letzten.’ Dobbelstein und Alberigs interessierten später schickte der Direktor H. C. C. Dobbelstein einen nur sich auch für die Euregio. Flandern lag ihnen am Herzen, aber zwei Zeilen umfassenden, formellen Brief als Antwort, worin sie gingen auch nach Deutschland, um dort, kurz nach dem er mitteilte, dass der Kulturrat Limburg das Angebot sorgfältig Zweiten Weltkrieg, wieder Kontakte zu knüpfen. ‘auf seine Realisierbarkeit in dieser Provinz’ prüfen und Dobbelstein wusste, dass Leonard de Gou, der Venloer abwägen werde. Dieser sachliche Brief aus Limburg verriet Bürgermeister, große Ambitionen auf dem Gebiet der Kultur nichts über die Begeisterung, die das Angebot ausgelöst hatte. hatte. Dieser hatte die Entstehung des Goltziusmuseums Volleberg erinnert sich noch gut an ein paar Gespräche, die er stimuliert und das Kulturamt der Stadt eingerichtet. im Büro mit Direktor Harry Dobbelstein über van Bommels Dobbelstein hatte de Gou als Mitglied des Kulturrats Limburg Vorschlag geführt hatte. ‘Uns war bewusst, dass uns eine erlebt und schaffte es, ihn am Telefon von der Wichtigkeit der einmalige Sammlung mit Werken der modernsten nieder Kollektion für Venlo zu überzeugen. Lei Alberigs, Leiter des ländischen Künstler angeboten wurde. Darüber herrschte Kulturamtes, bot ihm dabei im Rathaus jede denkbare Unter Aufregung im Büro. So eine Sammlung gab es einfach nicht in stützung. Jan Volleberg erinnert sich: ‘Dobbelstein fand es für Limburg.’ Übrigens kann sich Volleberg nicht erinnern, dass die bessere Verteilung der Kunst über die Provinz gut, wenn so van Bommels Brief in der Leitung des Kulturrates oder in der eine Kollektion in Nordlimburg untergebracht würde. Dort gab ‘Kommission für Bildende Kunst’ des Kulturrates unter der es nicht so viel.’ Am 6. September 1967 schrieb Dobbelstein Leitung von Nic. Tummers besprochen worden ist. Volleberg: einen Brief von vier Zeilen an de Gou, worin er sich auf das ‘Dobbelstein regelte das unter der Hand. Ich denke, dass Telefongespräch bezog und ihn darauf aufmerksam machte, Dobbelstein gedacht hat: ‘Das ist etwas für Lei, diese Kollek dass dies ‘eine ernst zu nehmende Angelegenheit ist’. Trotz der tion von van Bommel-van Dam.’ So kam es, dass im Kulturrat begeisterten Äußerungen in Venlo setzte Dobbelstein nicht nie darüber gesprochen wurde. Ja, so ging das damals.’ allein auf Nordlimburg. ‘Vollständigkeitshalber möchte ich Dobbelstein war nach Aussagen Vollebergs damals ein Ihnen noch mitteilen, dass wir bisher nur mit der Leitung des konservativer Katholik, aber ‘ein beflügelter Mann auf dem Gemeinderats in Sittard Kontakt über die Angelegenheit Gebiet von Kunst und Kultur’. Obwohl konservativ, suchte er aufgenommen haben.’ Über Sittard sind in den Akten keine sich seine Mitarbeiter nicht nur in Kreisen der k vp (Katholieke Hinweise mehr zu finden; möglicherweise war nur Venlo ins Volkspartij). Volleberg: ‘Nein, ihm war völlig klar, dass er inno Rennen um die Kollektion van Bommel-van Dam gegangen. vative Kräfte in den Rat holen musste. Menschen ohne poli Volleberg erinnert sich, dass Heerlen damals das Zentrum für tische Bindung wie mich, aber auch Menschen mit sozial moderne Kunst in Limburg war und dennoch zu keinem Zeit demokratischer Perspektive. Dobbelstein fand all die ver punkt darüber nachgedacht wurde, Heerlen die Kollektion schiedenen Meinungen rasend interessant.’ anzubieten. Dobbelstein, der aus dem südlimburgischen Dorf Elsloo Der Kulturrat Limburg wurde 1945, kurz nach dem Zweiten stammte, nahm in der Tat umgehend Kontakt mit seinem in Weltkrieg gegründet. Er war der erste seiner Art in den Nieder Venlo arbeitenden Dorfgenossen Lei Alberigs auf. Sie kannten landen. Ein Kulturrat hatte die Aufgabe, ein Provinzparlament einander lange und sehr gut: Beide genossen gerne ein ‘gutes auf dem Gebiet von Kunst und Kultur zu beraten. Darüber hin Glas’, beide waren Vorstandsmitglieder und treibende Kräfte aus organisierte er auch Ausstellungen, die durch die Provinz des ‘Toernooi der lage landen’, eines Festivals für Amateur wanderten. Jan Volleberg, der 1964 seine Arbeit beim Kulturrat theatergruppen aus Belgien und den Niederlanden, das all aufnahm, nannte das kulturelle Leben in den sechziger Jahren jährlich in Elsloo organisiert wurde. Einer der Gründer des ‘plätschernd’, aber auch ‘spannend’. Es war eine Zeit des Über Amateurtheaterfestivals war Math Schmeitz’ Vater, der in gangs. Der Einfluss und die Macht der katholischen Kirche nahmen Elsloo gegenüber Alberigs wohnte. Schmeitz begann 1967 in ab und mit ihnen auch die Anzahl von Aufträgen aus Kirchen Alberigs Dienststelle, dem Kulturamt Venlo, zu arbeiten und kreisen. Das fühlten vor allem die älteren Künstler in Limburg in übernahm dort die Verantwortung für das damalige Theater. ihren Portemonnaies. Die häufig an der Jan van Eyck-Akademie Er sagt: ‘Alberigs war ein Mann mit viel Überzeugungskraft, ausgebildeten, jüngeren Künstler hatten sich schon von den Machtinstanzen abgewandt, aber hatten entweder noch nicht Maastricht, die gegenwärtig bekannteste Stadt Limburgs den Durchbruch geschafft oder waren nach Amsterdam mit dem größten internationalen Ruf, war in den sechziger umgezogen. In dieser Zeit entstanden beinahe überall in den Jahren ohne Bedeutung: eine kleine Stadt, in der das Provinz Gemeinden Kulturinitiativen. Hier ein Kulturzentrum, dort ein parlament angesiedelt war. Und wie stand es um Venlo und Theater – es wurde deutlich an den Anfängen einer kulturellen Nordlimburg? ‘Um ehrlich zu sein – das war auch nichts!’ sagt Infrastruktur in der Provinz Limburg gearbeitet. Jan Volleberg. Auch andere Gesprächspartner bestätigen, dass Es war die Zeit, in der sich die Jugend an Popmusik erquick te: an Elvis Presley, den Beatles, den Rolling Stones oder den Small Faces, um nur ein paar zu nennen oder an Heintje, der man beim Stichwort Nordlimburg vor allem an Gartenbau dachte. Das Bonnefantenmuseum in Maastricht war zu dieser mit Ich bau Dir ein Schloss monatelang die Hitlisten anführte. Zeit nicht mehr als ein kleines, geschichtlich orientiertes Im September 1967 lernten die Niederländer auf der ‘Firato’- Museum. Das galt auch für das Museum in Sittard. Roermond Messe das Farbfernsehen kennen. 1968 warfen Demonstranten hatte ein kleines, auf (den bekannten niederländischen Rauchbomben nach Königin Beatrix und Prinz Claus, wurde Architekten) Cuypers ausgerichtetes Museum und Venlo hatte Robert Kennedy ermordet, kam Rosemary’s Baby von Roman keines. Letzteres begann sich mit dem Amtsantritt des kul Polanski in die Kinos und wurde Italien zum ersten Mal turinteressierten Bürgermeisters Leonard de Gou zu ändern: Fußball-Europameister. Er schuf die Voraussetzungen für das Goltziusmuseum und Limburg war in dieser Zeit ein wenig nach innen gerichtet. strebte gemeinsam mit der Leiterin des Kulturressorts Rie van ‘Ja, so kann man das wohl sagen’, erzählt Math Schmeitz. Und Soest-Jansbeken ein städtisches Kulturzentrum an. Als Leiter nach Aussagen von Jan Volleberg spielte sich das kulturelle des Kulturamtes Venlo wurde Lei Alberigs aus Elsloo berufen, Leben in Limburg größtenteils in Heerlen ab. ‘Dort hatte man der in dieser Funktion die Verantwortung für das Kultur schon ein Theater gebaut und in der Städtischen Galerie zentrum mit Bibliothek und Ausstellungsräumen und das alte wurden moderne Künstler ausgestellt. Letzteres war Pieter (inz wischen abgerissene) Prins Oranje-Theater übernahm. Defesche zu verdanken, der Leiter des Bürgermeisteramtes Alberigs hatte zuvor in der Werbe- und Marketingabteilung war und ein Neffe des gleichnamigen Malers. Er war ein Mann, des staatlichen Kohlebergbaus in Sittard gearbeitet. Diese der systematisch moderne und innovative Kunst ankaufte und Abteilung war auch außerhalb des staatlichen Betriebes für ausstellte, u. a. von Limburger Künstlern.’ Thei Voragen kann die hochkarätigen Kunstkalender bekannt, die sie jedes Jahr das bestätigen. Er war ab 1970 Assistent Lei Alberigs’, des heraus gab und die unter Kunstliebhabern zu echten Sammler ersten Direktors des Museums van Bommel van Dam, und stücken wurden. Übrigens behielt Alberigs seinen Wohnsitz in wohnte in Südlimburg. Er besuchte regelmäßig das Rathaus in Elsloo, als er in Venlo arbeitete. Das geschah mit Rücksicht auf Heerlen, um dort moderne Kunst zu sehen. ‘Defesche hatte seine Frau, die lieber in Südlimburg bleiben wollte. Über Alberigs’ ein für die damalige Zeit glänzendes Ausstellungsprogramm Zeit als Kulturamtsleiter sagt Volleberg: ‘Alberigs machte da in entwickelt, das seinen hervorragenden Beziehungen zum Venlo sehr schöne Sachen. Mit einigen Ausstellungen weckte Stedelijk Museum und dessen damaligen Direktor Willem er großes Interesse, auch bei den überregionalen Zeitungen. Sandberg zu verdanken war. Wenn Sandberg eine Ausstellung Ab und zu war er sogar im Fernsehen zu sehen und das war in Amsterdam machte, konnte man beinahe sicher sein, dass etwas Besonderes zu dieser Zeit. Zu seiner Ausstellung über Teile davon einige Zeit später hier zu sehen sein würden.’ Karel Appel reiste das Publikum aus dem ganzen Land an. Mit Voragen erinnert sich, dass Heerlen in seiner Jugend eine anderen Worten: Die Kollektion van Bommel-van Dam in moderne Stadt war: ‘Heerlen hatte zu dieser Zeit fantastische Venlo unterzubringen war keine schlechte Idee. Sie stieß dort Kaufhäuser; ‘Schunck’, der heutige ‘Glaspalast’, war der auf fruchtbaren Boden.’ strahlende Mittelpunkt und es gab noch ein paar prächtige Wie es weiter ging, ist bekannt. Am 12. Juni 1968 erklärt Gebäude vom Architekten Frits Peutz: neben ‘Schunck’ und sich der Venloer Gemeinderat einverstanden, das Angebot des dem ‘Royal’(-kino) das Freizeitgebäude auf dem Molenberg Ehepaars van Bommel-van Dam unter den von ihnen gestellten und natürlich das Rathaus, das noch immer fantastisch ist. Ich Bedingungen anzunehmen. Sieben Gemeinderatsmitglieder finde es traumhaft.’ stimmen wegen der finanziellen Konsequenzen für Venlo 241 242 dagegen. Am folgenden Tag ist in einem Bericht über die Sitzung und – bis heute – auch mehr als danach.3 Die Geschichte wäre des Gemeinderates im Dagblad voor Noord-Limburg zu lesen: nicht vollständig ohne die hier skizzierten Eindrücke des ‘Die Annahme des Angebots durch den Venloer Gemeinderat (kulturellen) Klimas in Venlo zu jener Zeit. verursachte auf der Publikumstribüne einen herzlichen Applaus, den der Bürgermeister beenden musste, weil das Reglement so Die Bedingungen Bürgermeister de Gou muss über die etwas nicht gestattet.’ Aussicht, dass Venlo in den Genuss einer wichtigen Sammlung moderner Kunst kommen könne, begeistert gewesen sein. Quellen Innerhalb seines Amtes waren übrigens auch mindestens noch Gespräche mit Thei Voragen, dem ehemaligen Direktor des Museums die Ressortleiter Billekens und van Soest-Jansbeken positiv van Bommel van Dam, Math Schmeitz, dem ehemaligen Direktor des gestimmt. Bei einem eilig organisierten Besuch in der Wohnung Theaters De Maaspoort, Jan Volleberg, dem stellvertretenden Direktor des Amsterdamer Ehepaars waren de Gou und Alberigs anwe des Kulturrates Limburg und Martin de Jong, Stiftung van Bommel van send sowie als Vertreter des Staates der ‘Rijksinspecteur voor Dam. Roerende Monumenten’ Lunsingh Scheurleer (ein Inspektor Brief J. C. Vemer, 4. August 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam. der staatlichen Stelle für Kunst und Kultur). ‘Man schien der Brief Maarten van Bommel, 5. August 1967. Archiv Museum van Auffassung zu sein, dass innerhalb Limburgs Venlo der Ort Bommel van Dam. war, der am ehesten in der Lage sein würde, die Schenkung Brief H. C. C. Dobbelstein, Jurist / Direktor des Kulturrates Limburg, anzunehmen. Die Gründe dafür waren und sind uns unbe 6. September 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam. kannt.’4 Im Nachhinein ist es nicht schwierig festzustellen, Dagblad voor Noord-Limburg, 13. Juni 1968. dass die ‘Elsloo-Connection’ (sowohl Alberigs als auch Harry Dobbelstein, der Direktor des Kulturrates Limburg, kamen aus dem gleichnamigen südlimburgischen Dorf und kannten sich Von Amsterdam nach Limburg. Wie Venlo ein Museum schon länger5) den Ball vorspielte, den de Gou – der, wie wir im bekam weiteren Verlauf noch sehen werden, schon seit Jahren daran Jos de Jong und Frans Hermans arbeitete, die kulturelle Infrastruktur Venlos zu verbessern – mit Alberigs’ Hilfe nur noch ins Tor köpfen musste. Die Ent Am 16. Oktober 1971 wurde das Museum van Bommel van Dam scheidung war also schnell besiegelt, nur die Details mussten eröffnet. In diesem ersten speziell der modernen Kunst gewid noch geklärt werden. Das Ehepaar van Bommel-van Dam meten Museum in Limburg wurde die Kollektion untergebracht, überließ seine Kollektion kostenlos, stellte dafür aber eine die Maarten und Reina van Bommel-van Dam der Gemeinde Vielzahl von Bedingungen. Über diese muss es intensive Venlo geschenkt hatten. Spätestens seit 1964 war das Ehepaar Verhandlungen sowohl gemeindeintern als auch zwischen der aus verschiedenen Gründen damit beschäftigt, eine passende Gemeinde und dem Ehepaar gegeben haben. Der Ablauf der Unterbringung für ihre umfangreiche Sammlung zu suchen. Die Unterhandlungen ist soweit bekannt nirgends dokumentiert. Wohnung in der Amsterdamer Sarphatistraat quoll im wahrsten Die wichtigsten Beschlüsse der beiden Parteien sind in Sinne des Wortes über an Kunst. Über verschiedene Umwege der notariellen Schenkungsurkunde verankert, die am 29. entstand 1967 der Kontakt zu Venlo. Wie sich das im Einzelnen Januar 1969 im Venloer Rathaus vom Notar Meeuwis zugetragen hat, ist Thema eines anderen Aufsatzes in diesem beglaubigt wurde. Das Ehepaar übertrug das Eigentum an Buch. In diesem Aufsatz geht es vor allem um den Entscheidungs seiner Kollektion und der zugehörigen Dokumentation prozess in Venlo und um zwei Personen, die darin eine Haupt kostenlos und unwiderruflich an die Gemeinde, die sich im rolle spielten: Bürgermeister Leonard de Gou und der Leiter des Gegenzug verpflichte, die Kollektion als unveränderliches Kunstamtes Lei Alberigs. Es wird deutlich werden, dass das Zu Ganzes zu erhalten und sie spätestens Mitte der Jahres 1970 standekommen des Museums gewissermaßen das Ende eines an einem dafür geeigneten Ort, genannt ‘Gemeindemuseum Jahrzehntes markiert, in dem durch wohlüberlegte Gemeinde van Bommel-van Dam’, unterzubringen. Die Gemeinde nahm politik in Venlo auf kulturhistorischem Gebiet viel verwirklicht die Kollektion auf eigene Kosten und eigenes Risiko in Ver wurde: möglicherweise mehr als in jeder anderen Periode davor wahrung. Dem Ehepaar wurde kostenloser Wohnraum zuge 1 2 sagt, der in direkter Verbindung zum Museum stehen musste. bei der Eröffnung der Ausstellung bereits erklärt, ‘dass am Vor Die Gemeinde übernahm auch die Nebenkosten der Wohnung abend einschneidender Veränderungen der Lebensgewohn und das jährliche Budget für repräsentative Kosten, das das heiten in allen Bereichen nichts unversucht bleiben darf, um Ehepaar für sich ausgehandelt hatte. Darüber hinaus gelang es auch die kulturelle und rekreative Atmosphäre zu befördern. dem Ehepaar zu erwirken, dass die Gemeinde den Forderungen Darum darf man sich über ein derartiges Angebot glücklich van Bommels zustimmte, dass – ‘um das Museum lebendig zu schätzen.’7 In der Ratsversammlung wurde vor allem über die halten’ – jedes Quartal andere Teile der Kollektion ausgestellt finanziellen Konsequenzen gesprochen, die sich aus der würden, in den Sommermonaten eine Auswahl aus der Annahme der Schenkung ergeben würden. Der Liberale Kollektion im Kulturzentrum der Stadt gezeigt würde und ‘der Hagenaars war ‘der einzige, der den Wert der Kollektion für die Partei van Bommel jederzeit gratis Zugang gewährt werde’, Stadt Venlo in Zweifel zog. In seinen Augen gab es zwischen das Paar über alle Ausstellungen ein Mitspracherecht habe und der Kollektion und Venlo keinerlei Verbindung und hätte sie ein Vetorecht über alle Objekte, die ausgestellt werden sollten, genauso gut in ‘Lutjebroek’ untergebracht werden können. Er im Prinzip jedes Kunstwerk mindestens alle fünf Jahre einmal warf dem Bürgermeister vor, dass sich dieser mit seinen eigenen und für mindestens drei Wochen in Folge ausgestellt werden Vorstellungen von Kultur über die der Bevölkerung hinweg solle, das Paar nach eigenem Gutdünken Objekte in ihren setze.’8 Fünf Mitglieder der Katholischen Volkspartei und die Privaträumen platzieren dürfte, und zu guter Letzt, dass die beiden Mitglieder der Liberalen Partei stimmten dagegen, die Gemeinde auch nach dem Tod des Ehepaares in diesem Sinne anderen zweiundz wanzig Ratsmitglieder stimmten dafür. In handle. Die Einnahmen aus Reproduktionsrechten und Ein seinem Jahresbericht von 1968 würde Alberigs vermelden, trittskarten gingen an die Gemeinde, die wiederum die Kosten dass der Gewinn der Kollektion ‘von außergewöhnlicher für die Schenkungsakte übernehmen musste. Fürwahr ein Bedeutung für das kulturelle Leben der Gemeinde [war]’.9 umfangreicher Katalog an Forderungen! Nicht von ungefähr nannte ein Beamter der friesischen Gemeinde Dantumadeel, Venlo nach dem Zweiten Weltkrieg Wie viele andere in der das Ehepaar vorher versucht hatte, die Kollektion unter niederländische Städte – ganz zu schweigen von beinahe alle zubringen, den Forderungskatalog ‘einen harten Brocken’. größeren Städten im angrenzenden Deutschland – litt Venlo 6 Maarten van Bommel und seine Frau hatten anscheinend lange unter den Folgen des Zweiten Weltkrieges. In der End kräftig mit Venlo verhandelt. In einem Interview mit Het Vrije phase des Krieges war Venlo monatelang Frontstadt und wurde Volk vom 27. Juni 1968 zeigten sie sich sehr zufrieden mit dem dementsprechend bombardiert und beschossen. Der mate Ergebnis. Sie erklärten, ‘einige Bedingungen’ gestellt zu haben rielle Schaden war immens. Zahllose Wohnhäuser, Geschäfte, wie Wohnrecht und Garantie regelmäßiger Ausstellungen, und Kirchen und Betriebe wurden vernichtet oder beschädigt. Der gaben zu: ‘Nun denn, es muss gesagt werden, dass uns die immaterielle Schaden wurde – abgesehen von Todesopfern Gemeinde Venlo weiter entgegengekommen ist, als wir zu und Verwundeten10 – bis zum heutigen Tage kaum oder nicht hoffen gewagt hatten.’ systematisch untersucht. Aber es ist nur logisch zu unterstel len, dass am gesellschaftlichen und kulturellen Leben großer Der Entscheidungsprozess in Venlo Ein Rapport der Schaden entstanden war. Vom ‘vergnüglichen Städtchen’ mit Gemeindekommissionen für Bildung/Kultur und Finanzen/ seiner blühenden Volkskultur und seinem reichen Vereinigungs öffentliche Aufgaben ebnete den Weg für die Übernahme der leben war nicht viel übrig geblieben, konstatierte Maarten Kollektion. Am 12. Juni 1968 konnte das Kollegium von Bürger Plukker, der Chefredakteur des Dagblad voor Noord-Limburg, meister und Beigeordneten dem Gemeinderat den Entwurf 1968 in einem Essay.11 In den ersten Nachkriegsjahren galt es eines Beschlusses vorlegen, der ohne große Diskussion ange in erster Linie, die Trümmer zu beseitigen und die notwendigen nommen wurde. Die entscheidende Ratsversammlung fand Vorkehrungen zu treffen, um den überlebenden Opfern wieder im Kulturzentrum statt, in dem die Mitglieder des Rates zuvor eine menschenwürdige Existenz zu ermöglichen. Am Bau von Lei Alberigs durch eine Ausstellung geführt worden neuer Wohnungen wurde hart gearbeitet. Trotzdem blieb die waren, die Teile der Kollektion zeigte, über die am selben Wohnungsnot auch noch lange nach Kriegsende ein immenses Abend abgestimmt werden sollte. Bürgermeister de Gou hatte soziales Problem. Aus dem Städtchen wurde eine Stadt mit 243 244 allen Problemen, die das Wachstum in Großstädten verur worden: 1957 wurde er für dasselbe Amt in Venlo berufen.16 sacht. Die Innenstadt wurde nach dem ‘Wiederaufbauplan’ In der Stadt an der Maas festigte er seinen Ruf als fach des Diplomingenieurs Jules Kayser in rekonstruierter Form kundiger Leiter. De Gou unternahm alles Mögliche, um Venlo wieder aufgebaut: Auf der einen Seite zeugte dieser Plan teil zum Mittelpunkt der Region Nordlimburg zu machen und weise von Respekt gegenüber der historischen Stadt, auf der setzte sich dafür ein, die verwaltungspolitischen, kulturellen anderen Seite wurden große Eingriffe nicht gescheut. Rund und ökonomische Kontakte auch international zu verbessern. um die Innenstadt wurde nach dem Entwurf des Diplom Es zeigte sich schnell, dass de Gou eine große Affinität zu ingenieurs Jos Klijnen der ‘Brückenplan’ realisiert, ein impo Geschichte und Kultur hatte und eine Vorliebe für das, was er santer Entwurf einer neuen und modernen Infrastruktur, der selber ‘alte Überlieferungen’ nannte. 1949 hatte er im Namen auf die Erfordernisse modernen Verkehrs einging und groß seines Vaters die überlieferten (mittelalterlichen) Herrschafts zügige Verbindungen zwischen den verschiedenen Stadtteilen rechte über die bei Rotterdam gelegenen Herrschaften schuf.13 Die Stadt wuchs in alle Richtungen. Alle Aufmerksam (‘ambachtsheerlijkheid’) Hillegersberg, Bergschenhoek und keit richtete sich zwangsläufig auf die Infrastruktur in deren Rotteban erworben. Nach dem Tod seines Vaters erbte de Gou Umgebung; in den sechziger Jahren wurde die Autobahn ‘a67/ den Titel ‘Heer van Hillegersberg’. 1960 wurde er zum Ritter e3’ gebaut, die von Antwerpen über eine neue Brücke über die des Heiligen Grabes. Maas bei Venlo ins Ruhrgebiet führt. Der alte Hafen in der Bei seinem zeremoniellen Amtsantritt betrat de Gou das Innenstadt wurde durch einen neuen im Industriegebiet Venloer Rathaus in traditioneller Amtstracht mit Säbel. Seinen Groot-Boller ersetzt. Es entsprach dem Zeitgeist der sechziger Ruf als Geschichtsliebhaber festigte er auch durch sein kon Jahre, eine Stadt mit einer geschätzten halben Million Ein stantes Bemühen, das eben renovierte und umgebaute histo wohner im Jahr 2000 zum Maßstab der Planung zu machen.14 rische Rathaus mit angekauften Antiquitäten auszustatten, Der Venloer Kultursektor musste bis in die sechziger Jahre die gut in das Gebäude passten, aber darüber hinaus keinen auf Investitionen warten. Erst zu dieser Zeit startete die Bezug zur Stadt hatten. ‘Der Venloer Gemeinderat konnte Gemeinde – unter der Regie des Bürgermeisters de Gou – nicht immer verstehen, was all die Leihgaben und Ankäufe mit Initiativen zur Verbesserung der kulturellen Infrastruktur. Venlos Vergangenheit zu tun hatten, aber er gönnte dem Plukker sprach 1968 in seinem Essay von der ‘Ära des ver eifrigen Bürgermeister sein kulturelles ‘Glaubensbekenntnis’’ spielten Menschen’, in die Venlo investieren müsse, um eine schreibt sein Biograf.17 Ein erster Hinweis auf sein Engagement attraktive Wohnstadt zu werden. Zu seinem Vergnügen waren für Kultur und Geschichte findet sich in seiner ersten ‘Jahres die Voraussetzungen dafür 1968 bereits geschaffen: ‘So dürfen rede’, die er wenige Monate nach seinem Amtsantritt im wir feststellen, dass die Stadt Venlo auch auf diesem Gebiet Januar 1958 hielt. Darin äußerte er seine Besorgnis über den ein erfreuliches Wachstum kennt. Sie hat ihrer vielgepriesenen Zustand des kostbaren ‘Alt-Archivs’. In seiner Jahresrede im ‘Identität’ [etwas] hinzugefügt, das die Ansprüche erfüllt, die Januar 1959 sprach er bereits von der Notwendigkeit einer das Leben in dieser Zeit stellt.’ neuen Öffentlichen Bibliothek, in der es auch Raum für ‘kulturelle Veranstaltungen’ geben müsse.18 Die ‘Passage’ von Bürgermeister de Gou Der in Den Haag 15 Ein Interview mit de Gou, das am 18. Dezember 1962 in de geborene Leonard de Gou (1916-2000) studierte Jura in Volkskrant erschien, verdeutlicht seinen Standpunkt hinsicht Amsterdam, wo er 1943 cum laude über ein rechtsgeschicht lich der Wichtigkeit von Kultur. De Gou wies auf die Blüte der liches Thema promovierte. Zunächst ließ er sich als Anwalt in im Krieg schwer getroffenen Stadt Venlo hin und auf die Tat seiner Geburtsstadt nieder. Drei Jahre später wurde er in dem sache, dass die Schwerpunkte lange vor allem im Wohnungs Städtchen Steenbergen in der Provinz Brabant zum Bürger bau und in der Infrastruktur gelegen hatten. Anno 1962 war es meister ernannt. Daraufhin machte er auch in der Katho aber auch an der Zeit, an der Erfüllung anderer Bedürfnisse zu lischen Volkspartei Karriere. Er war u. a. Senator (1955-1963) arbeiten, womit er überdeutlich auf Investitionen in die kultu und Mitglied der ‘Europese Staatscommissie voor Defensie’. relle Infrastruktur abzielte. Während der folgenden Jahre hielt Die erfolgreiche Ausübung seines Bürgermeisteramtes in de Gou regelmäßig Plädoyers für kulturelle Initiativen und Steenbergen war offensichtlich zur Kenntnis genommen verteidigte immer wieder seine Sicht der Dinge.19 Im Laufe der sechziger Jahre gelang es tatsächlich, das ordentlichen Ratsversammlung, dass de Gou im Laufe seiner Nötigste zustande zu bringen. Neben einer großen Anzahl ‘Passage durch Venlo für einen positiven Beitrag in der von Sportstätten, wie der schönen Sporthalle an der Crane Kontinuität der Leitung unserer Stadt steht’ und Venlo reicher veldstraat aus dem Jahr 1965, kann auf ein breites Spektrum hinterließ, als er es angetroffen hatte. De Gou kam, so Munten, kultureller Einrichtungen verwiesen werden. So wurde 1965 zu einem Zeitpunkt, an dem Venlo sich nur rein äußerlich auch das imposante Gebäude der Öffentlichen Bibliothek mit wieder von den schweren und tiefen Schlägen erholt hatte, die Lesesaal am Begijnengang eröffnet, in dem die ‘Freie Aka der Krieg in den Jahren 1940 bis 1945 der Stadt versetzt hatte. demie Venlo’ und das Kulturzentrum untergebracht waren. Der scheidende Bürgermeister wurde mit dem ‘gouden Das von 1910 datierende Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ am erepenning’, der Medaille der Stadt, ausgezeichnet. 20 Kaldenkerkerweg wurde zwischen 1965 und 1967 renoviert und erweitert. Der Wunsch nach einem reinen Theaterhaus Lei Alberigs Neben de Gou muss Lei (Leon Mathieu) Alberigs blieb bestehen, sollte aber erst 1984 mit der Eröffnung von ‘De als zweite zentrale Figur in der Entwicklung des kulturellen Maaspoort’ Wirklichkeit werden. De Gou betrachtete den Bau Lebens in Venlo genannt werden. Der Südlimburger Alberigs eines Theaters als den Schlussstein seines großen Vorhabens, (1921-1998) arbeitete von 1966 bis 1982 für die Gemeinde Venlo zu einem in kultureller Hinsicht gut ausgestatteten Venlo, zunächst als Beamter für Kultur, kurz darauf als Leiter Zentrum für Nordlimburg zu machen.21 Die Gemeinde eröff des Kulturamtes, dem auch das Kulturzentrum unterstand. nete 1967 das Goltziusmuseum, in dem auch der neue Lese Alberigs wurde auf Anraten Dobbelsteins25 von Bürgermeister saal des Stadtarchivs angesiedelt war. De Gou hatte sich de Gou angestellt und sollte für Venlo ein langfristiges Aus intensiv um die Einrichtung dieses historischen Museums stellungskonzept entwickeln. ‘Ich war vorher noch nie in Venlo bemüht und sagte: ‘Ich bin sehr froh darüber, dass die Stadt gewesen. Es entsprach der allgemeinen Auffassung, dass jetzt dieses Museum präsentieren kann, denn angesichts der nördlich von Sittard nichts passierte.’26 De Gou wollte eine Art zunehmenden Funktionen Venlos gehört so etwas doch auch Gegengewicht schaffen zu der Kultur der Grenzstadt Venlo, die dazu!’ Die Eröffnung des Museums van Bommel van Dam sich allzu sehr auf ein deutsches Einkaufspublikum eingestellt fand zwar in der Amtszeit des Bürgermeisters Gijsen statt, hatte. Der Bürgermeister ärgerte sich darüber, dass man in darf aber als der letzte große Erfolg der ‘Periode de Gou’ Venloer Geschäften häufig auf Deutsch angesprochen wurde.27 betrachtet werden. De Gou verständigte sich mit Alberigs darüber, dass sich die De Gou gab kurz vor seinem Abschied 1969 Jan Derix vom Venloer Kulturpolitik überwiegend auf den Westen des Landes Dagblad voor Noord-Limburg noch ein Interview. Offenbar und auf Flandern ausrichten solle. Besonders letzteres kam war in den vorangegangen Jahren Kritik an der Höhe der Alberigs sehr entgegen, der wegen seiner Kontakte zu dem Kulturinvestitionen laut geworden, für die vor allem de Gou flämischen Literaturwissenschaftler Wies Moens28 über ein weit verantwortlich gemacht wurde. Der Journalist versuchte, den verzweigtes Netzwerk in Flandern verfügte. Alles in allem sollte Bürgermeister mit der Feststellung zu provozieren, dass die Alberigs über zweihundert Ausstellungen in Venlo organisieren; intensive Kulturpolitik der Gemeinde umstritten sei, zu Unmut besonders in den Anfangsjahren waren einige darunter, die führe und dass Venlo verspottet werde, weil dort andere Venlo viel Publizität einbrachten. Alberigs verfügte über kein wichtige Dinge zu kurz kämen. De Gou konterte, dass nennenswertes Budget, genoss aber das Vertrauen des Bürger Geschichte für ihn ein ‘Bazillus [ist], den ich nicht los werde’. meisters und das des Ressortleiters Haffmans, der für die Finan Bei seiner Gemeindepolitik ließ er sich gerne davon leiten und zen verantwortlich war. Der erste große Erfolg war die Appel- bezweifelte, dass das jemals auf Kosten anderer Entwick Ausstellung in der Saison 1968/69, die nahezu zehntausend Be lungen gegangen war. ‘Ich mache einfach weiter, Kritik oder sucher anzog. Der Maler Karel Appel verweigerte am Anfang nicht!’ Denn als er 1957 sein Amt angetreten hatte ‘war hier seine Mitarbeit, ‘bis Appel nach Venlo kam und das Kultur außer einem verschlissenen Konzerthaus nichts.’ zentrum sah. Das überzeugte ihn vollständig.’29 Am Erwerb der Am 27. Juli 1969 nahm de Gou Abschied von Venlo: Er wurde Kollektion van Bommel-van Dam und der Realisierung des gleich Bürgermeister von Haarlem. Der stellvertretende Bürger namigen Museums war Alberigs intensiv beteiligt. Bis zu seinem meister Munten sagte in seiner Rede während der außer Abschied von Venlo im Jahr 1982 war er dessen erster Direktor. 22 23 245 246 1 15 Hans Redeker, aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964. Biografische Angaben: C. A. A. Linssen, ‘Leonard de Gou ’s-Graven 2 hage 22. Dezember 1916-Aachen 22. Januar 2000’, aus: Jaarboek van George Vogelaar, aus: diesem Buch. de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2005-2006, 3 S. 49-59; O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam dr. Mr. Leonard Siehe auch Text in der ‘Eröffnungs-Festschrift’ Een Beeld van de de Gou’, aus: Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der collectie von der Ressortleiterin (Kultur) Rie van Soest-Jansbeken: Nederlanden 3 (2001) 330-333. ‘Freude, weil die Eröffnung dieses Museums den Abschluss einer 16 Reihe von Investitionen der Gemeinde bedeutet, die das Ziel hatten, Amtseinführung: ga Venlo,’ notulen van de raad’ vom 16.10.1957. eine Infrastruktur zu schaffen, innerhalb derer die Ausübung und der Siehe auch Dagblad voor Noord-Limburg vom 17.10.1957 und Genuss von Kultur in allen Facetten und in allen Kategorien unserer 28.9.1957. Gemeinschaft optimal stattfinden können.’ 17 4 Linssen, ‘Leonard de Gou’, S. 52. Maarten van Bommel in einem Vortrag bei den Lions International 18 in Venlo, 6. September 1972. ga Venlo, ‘handelingen gemeenteraad’ vom 15.1.1958 und vom 5 2.1.1959. George Vogelaar in diesem Buch. Dobbelstein sprach ausführlich 19 über sein Verhältnis zu Alberigs in einem Interview im November Siehe u. a. ‘Jahresrede’ im Januar 1968: ‘Es ist Aufgabe und Pflicht 2008 (Tonträger im Archiv/Museum van Bommel van Dam). des Staates, keine Möglichkeit ungenutzt zu lassen, die Entwicklung 6 des Volkes voranzutreiben.’ Und: ‘Die Gemeinde muss die führende Leeuwarder Courant vom 4.3.1967. Rolle der Kultur voll und ganz anerkennen.’ 7 20 De Nieuwe Limburger vom 8.6.1968. In Hinblick auf alle in diesem Absatz erwähnten Gebäude: ga Venlo, 8 Archiv des Gemeindesekretariats 1945-1978, div. Akten; Archiv Dagblad voor Noord-Limburg (d vnl) vom 13.6.1968, Gemeindearchiv ‘Arbeiten der Gemeinde’, Akten des Bauamts. Venlo (ga Venlo), ‘handelingen van de raad’ vom 12.6.1968 . 21 9 ‘Jahresrede’ 1966, ga Venlo, ‘handelingen van de raad’. ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresberichte. 22 10 Dagblad voor Noord-Limburg vom 22.2.1969. Siehe Website www.historie.venlo.nl. 23 11 Das Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ hieß im Venloer Volksmund ‘de Maarten Plukker, Venlo in beeld gebracht na 625 jaar stadsrechten Schuur’ (‘Scheune/Schuppen’); trotz des umfangreichen Umbaus (Venlo 1968). Mitte der sechziger Jahre blieben zahlreiche Mängel bestehen. 12 ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresbericht 1968-1969. Gegen Frans Hermans, Venlo in de Wederopbouwperiode 1945-1970 (Venlo wärtig wird gelegentlich bedauert, dass das Gebäude abgerissen 2005; Venlose Katernen nr. 2). worden ist. Es war das einzige Konzerthaus, das der berühmte Archi 13 tekt Berlage jemals entworfen hat. Mariet Verberkt, De Prins van Leon van Meijel, Schakel in Europa. De totstandkoming en betekenis Oranje en ‘de Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose Katernen nr. 6). van het Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo 2008; Venlose Katernen 24 nr. 12). ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 27.7.1969. 14 25 Plukker, Venlo in beeld gebracht. Aussage von Dobbelstein in dem in Fußnote 5 genannten Interview. Laut Dobbelstein hatte de Gou eigentlich einen anderen Kandidaten im Auge. 26 Der Julianapark war nach dem Krieg auf dem früheren Bahn Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. In Fortsetzung gelände eingerichtet worden, auf dem noch früher die jahr des Interview-Zitats sagte er übrigens: ‘Diese Auffassung herrscht hundertealten Ostflanken der Venloer Festung gewesen immer noch in Südlimburg. Da werde ich als eine Art ‘Verräter’ ge waren.2 Anno 1968 standen dort einige Dienstwohnungen der sehen. Vor ein paar Jahren sagte mir Harry Dobbelstein wortwört Eisenbahn aus dem 19. Jahrhundert, die modernistische Tank lich: ‘Du machst Dir was vor. Das da in Venlo, das ist doch nichts!’.’ stelle von 1933 und die stattliche Amtswohnung des Bürger 27 meisters aus dem Jahr 1955. Der Park grenzte unmittelbar an In seiner ‘Jahresrede’ im Gemeinderat kam de Gou regelmäßig auf die Innenstadt und bot einem Museum für moderne Kunst dieses Problem zurück, siehe: ‘handelingen van de gemeenteraad’ eine schöne Umgebung. vom 3.1.1962 und vom 9.1.1963. 28 Das Stadtbauamt am Zug Das Bauamt ergriff die Initiative Wies Moens (1898-1982) war ein flämischer Literaturwissenschaftler und legte einen im August 1968 skizzierten Grundriss einer von nationalistischer Fasson, der wegen seiner Rolle während der ‘Ausstellungshalle’ vor, der einen großen Saal von etwa acht Besetzung 1947 - für den Rest seines Lebens in den Niederlanden hundertachtzig Quadratmetern, einige Büros und Lagerräume verbleibend – in Abwesenheit zum Tode verurteilt wurde. und natürlich die Wohnung für das Ehepaar vorsah.3 Offenbar 29 war dieser zu ambitiös, denn bereits einen Monat später Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. wurde ein zweiter, kleinerer Entwurf mit einem halb so großen Saal und einem Kabinett für Drucke (hundert Quadratmeter) präsentiert. Als Option wurden auch noch zwei Extra-Pavillons ‘Schlicht, schön und funktionell und dafür überall von jeweils vierhundert Quadratmetern gezeichnet. Im gerühmt!’ Der Bau des Museums van Bommel van Dam Dezember kam ein Entwurf von den städtischen Zeichen Frans Hermans tischen, der einen ambitiösen Museumsbau im Park neben 1 der Bürgermeisterwohnung zeigte. Dieser Entwurf sah den Als der Gemeinderat im Juni 1968 erst einmal beschlossen Eingang an der Parkseite vor und drei Säle (zwei von jeweils hatte, das Angebot des Ehepaars van Bommel-van Dam zu hundertfünfundsiebzig, einen von achtzig Quadratmetern), ein akzeptieren, hatte er alle Hände voll zu tun. Schließlich war Druckkabinett von hundertfünfunddreißig und ein Depot von gleichzeitig mit der Schenkung festgelegt worden, dass die hundertzwanzig Quadratmetern. Er wurde im Januar 1969 der Kollektion spätestens Mitte 1970 unter Dach und Fach sein Kommission für Stadtentwicklung vorgelegt, die diesen vor musste. Es galt nun also, die Finanzierung zu regeln und die läufigen Entwurf guthieß. Es entstand die Idee, einen Wettbe Unterbringung anzupacken. werb für den definitiven Entwurf auszuschreiben. Auf Veran lassung der Gemeindesparkasse, die damals noch als Auftrag Festlegung eines Bauortes Im Herbst von 1968 untersuchte geber des Museumsneubaus fungierte, teilte die Kommission die Gemeinde zunächst die Möglichkeit, das Museum in einem jedoch zwei Wochen später mit, dass der Venloer Architekt Jos bestehenden Gebäude unterzubringen. Das Stadtbauamt van Hest mit dem Entwurf beauftragt worden sei. wurde beauftragt, die Tauglichkeit der Gebäude an der Deken van Oppelsingel Nr. 11 und Nr. 123 zu untersuchen. Angesichts Jos van Hest (van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998) der vielen Einschränkungen und Probleme wurde schon sehr vom Venloer Architektenbüro van Hest & Kimmel kann als bald beschlossen, ein Grundstück für einen Neubau zu hauptverantwortlich für den Museumsentwurf betrachtet suchen. Es wurden Baugrundstücke auf der Ecke Peperstraat/ werden. Van Hest war schon geraume Zeit in Venlo aktiv und Maasschriksel, auf dem Arsenaalplein in der Innenstadt, im hatte Ende der sechziger Jahre bereits eine Vielzahl von Pro monumentalen Villapark, an der Hertog Reinoudsingel und jekten realisiert. Die Klöster Maria-Weide und Albertushof am Postweg auf der Grote Heide unter die Lupe genommen. dürfen zu seinen wichtigsten Entwürfen gezählt werden. Aus verschiedenen Gründen (zu klein, zu dezentral) schieden Außerdem war er für die schöne Venloer Sporthalle und die diese Orte aus und konzentrierte man sich auf den Julianapark. beiden großen Wohnblöcke mit Außengalerien am Postweg 247 248 verantwortlich. Van Hest wird der ‘Bossche School’ (einer in Finanzierung und Vorbereitung Auch der Finanzierung des ’s-Hertogenbosch entstandenen Architekturrichtung) zu Projektes galt die nötige Aufmerksamkeit. Zuerst entwickelte gerechnet. Der Einfluss des Benediktiners Hans van der Laan die Gemeinde gemeinsam mit der Gemeindesparkasse ein ist in van Hests Arbeiten deutlich sichtbar. Dennoch ent erfinderisches Szenario: Der von beiden Seiten akzeptierte wickelte er innerhalb dieser Richtung eine eigene Charakte Plan sah vor, dass die Bank den Baugrund vierzig Jahre lang für ristik. Die erkennt man z. B. an seiner besonderen Aufmerk den symbolischen Preis von einem Gulden pro Jahr pachten samkeit für Details an Stellen, an denen die ‘Bossche School’ und den Bau, dessen Baukosten zu diesem Zeitpunkt noch auf zumeist auf strenge Formen setzt. Man kann sagen, dass 350.000 Gulden geschätzt wurden, finanzieren würde. frühe Arbeiten van Hests noch deutlich traditionelle Eigen Im Gegenzug würde die Gemeinde das Museum von der Spar schaften haben, während die späten modernistische Züge kasse mieten. Die Unterhaltung des Gebäudes und die Ver tragen. In den Jahren dazwischen lassen sich Übergangs sicherungskosten würde die Gemeinde übernehmen, die nach formen nachweisen. Ablauf der Pachtzeit Besitzerin des Museums werden würde. Auf dieser Grundlage bewilligte der Gemeinderat die erforder Van Bommel denkt mit Im März 1969 schickte Maarten van lichen Finanzmittel.6 Diese Konstruktion wurde aber von der Bommel ein Schriftstück mit dem Titel ‘Einige Punkte zum Provinz abgelehnt. Die Gemeinde beschloss darauf hin, das Gedankenaustausch’ an van Hest und Alberigs, das tatsächlich nötige Kapital bei der Sparkasse zu leihen und den Bau in die ein detaillierter Forderungskatalog in Hinblick auf den Bau des eigene Hand zu nehmen.7 Museums war.4 Van Bommel blieb auf Tuchfühlung. Das Ehe Die weiteren Verhandlungen mit dem Architekten über paar hatte den Architekten während eines Urlaubs in Arcen im den Entwurf und die Betreuung des Bauvorhabens sollte ab Frühjahr 1969 getroffen. In einem Brief vom 5. Juli lobte van Oktober 1969 eine Baukommission unter Vorsitz der Kultur Bommel weitschweifig die gute Atmosphäre und den herz ressortleiterin Rie van Soest-Jansbeken übernehmen. Weitere lichen Empfang durch van Hest.5 ‘Unsere Genugtuung galt Kommissionmitglieder waren die Ratsmitglieder A. Frequin auch dem von Ihnen geplanten und auf spätere Erweiterung (Öffentliche Aufgaben/Grundstücke) und J. Ex (Bildung/Kultur), ausgelegten Museum, mit dem wir vollständig einverstanden Dipl.-Ing. Dr. W. Boekelmann, Mitglied des Städtischen Kultur sind, wie im Prinzip auch mit dem damit verbundenen Wohn rates, der Direktor des Stadtbauamtes de Haen, Lei Alberigs, haus, wobei die Einteilung der Räume – vielleicht – noch etwas als externer Berater der bekannte Amsterdamer Grafiker, geändert werden könnte.’ Van Bommel dachte dabei jedenfalls Museumsfachmann und Regierungsberater Dick Elffers und an einen separaten Raum für Studien und den Empfang von last but not least Maarten van Bommel.8 Die Kommission Gästen ‘außerhalb der häuslichen Sphäre’. In diesem Studier stellte schnell fest, dass die erste Kostenkalkulation von zimmer wollte er die aus seiner ‘Junggesellenzeit’ stammenden 350.000 Gulden zu niedrig war und kam bei neuen Berech Möbel unterbringen, an denen er sehr hing, und sich bei Bedarf nungen auf eine halbe Million. Die Differenz erklärte sich aus zurückziehen. Van Bommel gab van Hest auf dessen Bitte hin den inzwischen gestiegenen Löhnen und Preisen, den auf eine detaillierte Liste mit den Maßen der Möbelstücke, die das grund schlechten Bodens höheren Kosten für das Fundament Ehepaar auf jeden Fall in die neue Wohnung mitnehmen und die in der ersten Kalkulation nicht berücksichtigten wollte. Der Brief enthält außerdem präzise Angaben der Kosten fur die Inneneinrichtung. Wohnwünsche des Paars, inklusive der Einrichtung von Küche Maarten van Bommel machte sich bereits Sorgen über und Badezimmer. Gewünscht wurde auch ein Lagerraum für den Fortgang. In einem Brief an die Kommissionsvorsitzende Getränke, Rauchwaren und ‘unserem einzigen nach den van Soest-Jansbeken schrieb van Bommel am 29. September umfangreichen Investitionen in die bereits übereigneten 1969, dass es ‘angsterregend still um den geplanten Bau Kunstschätze noch verblieben Vermögen’ – die schöne geworden’ sei; schon mehr als ein Jahr sei vergangen, seit die Briefmarkensammlung – ‘welche nie und nimmer durch Gemeinde der Schenkung zugestimmt habe und auch seit der feuchte Luft bedroht werden darf’. formalen Übergabe vom 29. Januar sei schon geraume Zeit verstrichen. Das Paar habe zwar Verständnis, aber… Inzwischen war der architektonische Entwurf des neuen Ein wichtiger Beschluss war die Streichung des nördlichen Museums fertig. Schon bei der ersten Versammlung der Bau Ausstellungsflügels aus dem Entwurf. Der war schlichtweg zu kommission präsentierte van Hest den Mitgliedern seine teuer. Die Umsetzung des kompletten Entwurfs wurde als Zeichnungen. Er zeigte einen Entwurf, von dem zunächst nur ‘ferne Zukunftsmusik’ betrachtet. Dass die Zukunftsmusik all das gebaut werden sollte, das sich innerhalb von roten längst nicht so fern lag, wird sich im Folgenden zeigen. Markierungslinien befand, ‘da der Sprecher sich streng an die In einem in ungeduldigem Ton abgefassten Brief erkun Forderung halten wolle, innerhalb des geplanten Budgets zu digt sich Maarten van Bommel im März 1970 bei der Stadt bleiben’. Ausgangspunkt war nach Aussage des Architekten nach dem Fortgang. War noch immer kein Ratsbeschluss über die Schaffung eines großzügigen Raumgefühls. Ein hoher zen die Finanzierung in Sicht? Er berief sich auf eine Klausel, die für traler Raum wurde von niedrigeren und kleineren Räumen den Fall höherer Gewalt in die Schenkungsurkunde aufge flankiert. Diagonale Sichtachsen sollten den Raum ideell nommen worden war, und beklagte, dass ‘wir daran gehindert vergrößern. In einem späteren Stadium wäre der Anbau eines werden, eventuell andere Möglichkeiten zu ergreifen, um identischen Raummoduls möglich. Nach Meinung des Archi unser Ideal zu verwirklichen: die Vollendung unseres Lebens tekten gab es in der direkten, bereits bebauten Umgebung des werkes auf dem Gebiet der bildenden Kunst’. Der entnervte Museums keine Orientierungsmarken, an denen der Bau hätte Sammler wollte an die Tatsache erinnern, dass inzwischen anknüpfen müssen oder können. Die großen Wohngebäude an andere Gemeinden mit ihm Kontakt aufgenommen hätten, der gegenüberliegenden Seite der Singel formten in seinen die schneller für einen Bau sorgen konnten und wollten. Bis Augen ‘eine ziemlich geschlossene Wand mit ziemlich will jetzt sei das Ehepaar nicht auf diese Angebote eingegangen in kürlicher Bebauung’. Aus Vorbesprechungen mit van Bommel der Hoffnung, dass das Museum in Venlo nun doch tatsächlich sei ihm klar geworden, dass ein ‘geschlossener Charakter’ des und in absehbarer Zeit eröffnet werden könne ‘und wir uns Gebäudes bevorzugt würde. ‘Mit Rücksicht auf die Zusammen Bürger dieser Stadt nennen dürfen. Aber dann müssen sich stellung der Kollektion wird das Gebäude teils durch die wirklich alle Beteiligten, also auch die Gemeinde Venlo, über Oberlichter, teils mit Kunstlicht beleuchtet.’ Van Hest hatte diese Tatsache freuen.’ Bürgermeister de Gou fühlte sich van Bommels Plädoyer für eine Cafeteria mit Außenterrasse daraufhin offensichtlich genötigt, nach Amsterdam zu fahren berücksichtigt. und die erhitzten Gemüter zu besänftigen. Das gelang ihm, Van Bommel besprach die vorläufigen Pläne detailliert aber nun war deutlich, dass Tempo gemacht werden musste. mit Elffers und formulierte auf der Grundlage dieses Gesprächs Ein interner Bericht der Gemeinde hatte bereits davor gewarnt, Bemerkungen zu Bau und Einrichtung des Museums, die er als dass das Image der Stadt Venlo beschädigt würde, wenn es der ‘Planungsvariante Museum van Bommel van Dam’ am 16. Gemeinde nicht gelänge, den Museumsbau zu finanzieren.9 Dezember 1969 an die Gemeinde weiterleitete. Die wichtigsten Im April 1970 legte Alberigs mit Blick auf die Finanzierung Bemerkungen betreffen den gewünschten Verzicht auf feste zwei Pläne vor. Die Gemeinde entschied sich für die (kosten Trennwände zwischen den kleinen Ausstellungsräumen (damit günstigere) Variante, in der es – zum großen Bedauern van muss der Umlauf gemeint sein) und der Einsatz variabler Aus Bommels – keine Cafeteria und keine Gartenanlage um das stellungswände, die ein Maximum an Flexibilität und zahl Gebäude gab und in der für die Inneneinrichtung soweit wie reiche Raumeinteilungen ermöglichen würden. Die ‘Kaffeebar möglich Material aus dem Kulturzentrum der Stadt über mit Aufenthaltsraum’ sollte zum Park hin komplett in Glas nommen werden sollte. Die Kosten: 485.000 Gulden. Zwei realisiert werden und schließlich sollte ‘das Durchlassen von ortsansässige Betriebe10 erklärten sich bereit, gemeinsam Tageslicht und der Einsatz von Kunstlicht (...) linear der Form einhunderttausend Gulden zu spenden: Der restliche Fehl des Gebäudes folgen.’ betrag wurde von der gemeindeeigenen Stiftung zur Förde In der zweiten Sitzung der Baukommission wurde die rung von Kulturbesitz zugeschossen. So übernahm die Möglichkeit diskutiert, die nicht ausgestellten Teile der Gemeinde zwar einen Teil der Mehrkosten, musste dafür aber Sammlung andernorts in Venlo unterzubringen, mit anderen nichts am Haushalt ändern. ‘Es hat sich wieder einmal gezeigt, Worten: das Depot zu streichen. Van Bommel war absolut dass man in Venlo viel für das allgemeine Interesse übrig hat’, dagegen und es gelang ihm, diesen Plan vom Tisch zu kriegen. heißt es im Antrag des Gemeinderates.11 249 250 Der Rat nahm den Antrag zur Finanzierung am 13. Mai archäologisch zu untersuchen. Am 20. Oktober wurde bei 1970 an und machte den Weg frei für letzte Veränderungen einem Festakt der erste Pfahl in den Boden geschlagen. Der am definitiven Entwurf des Museums. Das war höchste Zeit. Bau verlief zügig. Im September 1971 mussten Entscheidungen Der notariell festgelegte Termin, an dem das Gebäude hätte über die Gestaltung der unmittelbaren Umgebung des fertig sein müssen, war längst verstrichen. Das Ehepaar van Museums getroffen werden. Der Baugrund sollte zur Eröffnung Bommel zeigte Verständnis und verlängerte die Frist bis zum 1. – wie in Ratsschriftstücken ‘sparsam’ notiert – ‘doch einiger Juni 1971. Es ist übrigens die Frage, ob das Paar in diesem maßen in Ordnung sein’. Aus zwei Gartenentwürfen wurde Stadium wirklich noch über Alternativen verfügte. der kostengünstigere gewählt. Man wollte beim Gemeinderat keinen neuen Kredit dafür beantragen. Die Sparsamkeit der Definitiver Entwurf und Bau Als die Finanzierung erst ein Gemeinde muss für die betroffenen Parteien gelegentlich mal geregelt war, konnte auch der definitive Entwurf vollendet frustrierend gewesen sein. Außer der engen Finanzplanung werden. Der neue Entwurf wurde den Behörden am 4. Juni des Gemeinderats kam vielleicht auch noch hinzu, dass mit 1970 vorgelegt und diese monierten die Geschlossenheit des dem neuen Bürgermeister Gijsen die offizielle Haltung Komplexes. Auch die Eigenständigkeit des Museums fanden gegenüber der Kultur etwas weniger positiv war als in der Ära sie hinsichtlich der angegliederten Wohnung nicht deutlich de Gou. Alberigs bemerkte dazu später: ‘Gijsen war von dem genug. Obwohl es van Hest am 18. Juni bei einer Anhörung Museum nicht so eingenommen… Ich musste zusehen, wie gelang, die Behörden von der Qualität seines Entwurfes zu ich es für diesen Betrag fertig bekam. Es ist doch etwas zu viel überzeugen, blieb ein Kritikpunkt erhalten: die Verbindungen gespart worden.’12 Aus dem Jahresbericht des Kulturamtes zwischen Museum und Wohnung sowie Wohnung und Depot. über 1970/71 wird ersichtlich, dass mit Mitteln und dem Ein Der Architekt bestand weiterhin auf seinen Entwurf, machte satz von Personal gewuchert wurde. Das Kulturamtspersonal aber den Vorschlag, dass der Antrag auf Baugenehmigung wurde beim Umzug der Kollektion und des Ehepaars nach einfach eingereicht werden solle und ‘zwischendurch’ fest Venlo eingesetzt, des Weiteren für die Versorgung der Objekte, gestellt werden solle, ob Veränderungen am Bau unter finan die Einrichtung des Depots und für die Reinigung und ziellen und ‘museumstechnischen Gesichtspunkten’ möglich Einrichtung sowohl des Museums wie auch der Wohnung. seien. Das war ein cleverer Schachzug. Der Kritikpunkt spielte Obwohl das Gebäude noch nicht ganz fertig war, konnte die später keine Rolle mehr, denn alle Veränderungen am Bauplan Eröffnung am Samstag, den 16. Oktober, stattfinden. Merk hätten Mehrkosten verursacht, die das Budget nicht abdeckte. würdigerweise waren sowohl Bürgermeister Gijsen (‘wegen Die Baugenehmigung wurde unter mehreren Bedingungen der Verlobung seines Sohnes’, laut van Bommel bei späterer erteilt. Diese bezogen sich auf die noch zu genehmigende Gelegenheit13) wie auch der stellvertretende Bürgermeister Details wie Lage des Depots und Zeichnungen des Giebels (‘verhindert’, ebenda) bei der Eröffnung nicht anwesend.14 sowie Fragen der Sicherheit und des Brandschutzes. Van Bommel zeigte sich hierüber – und über ein paar andere Es wurde beschlossen, den Bauauftrag nicht auszuschrei Dinge, wie z. B. die Publikation anlässlich der Eröffnung – ben, sondern zielgerichtet ein Bauunternehmen zu suchen, später sehr entrüstet. Die Gründe für die Abwesenheit der das bereit war, das Museum für den kalkulierten Preis zu beiden Herren können nur vermutet werden. Vielleicht hatte bauen. Die Baufirma J. und P. Janssen aus Blerick erhielt den ihnen der ungeduldige und etwas pedantische15 van Bommel Zuschlag. Sie war mit dem Preis einverstanden und konnte die Pistole auf die Brust gesetzt und waren entsprechende kurzfristig mit dem Bau beginnen. Irritationen entstanden. Aber damit begeben wir uns in den Kurz nach dem Sommer wurden die Arbeiten am Fun dament aufgenommen und dabei stieß man erwartungs Bereich der Spekulation. Die Feierlichkeiten begannen mit einem Zusammensein gemäß schnell auf Reste der Festungsfundamente. Die größte im Kulturzentrum; dort hörten die mindestens vierhundert aller Sorgen ergab sich daraus, dass die Kosten für die Ent Anwesenden die einleitenden Worte von Harry Dobbelstein, fernung der alten Fundamente nicht in die Kalkulation dem Direktor des Kulturrates Limburg. Danach ging die Gesell eingeflossen waren. Nichts weist darauf hin, dass auch nur schaft zu Fuß zum Julianapark, wo der Gouverneur van Rooy irgendjemand die Möglichkeit in Erwägung zog, die Reste das Museum in aller Form eröffnete. Die sparsame Gemeinde hatte beschlossen, die Kosten in Grenzen zu halten (‘höchstens Abschluss Zwischen den ersten Kontakten im Herbst 1967 und zwei Getränke und Rauchwaren’). Anschließend fand im Kreise der Eröffnung des Gebäudes liegen nur vier Jahre. In dieser Auserwählter ein Diner in dem exklusiven Restaurant ‘Valuas’ Periode kam der Gemeinderat – unter Berücksichtigung des statt. Die Gesellschaft dort sollte aus Kostenerwägungen so nicht geringen Forderungskataloges der Schenker – zu einem klein wie möglich gehalten werden. Neben dem Gouverneur, Beschluss, wurde die Finanzierung geregelt, suchte das Stadt der (kompletten?) Gemeindeleitung und dem Gemeindesekretär bauamt geeigneten Baugrund, arbeitete die Baukommission waren das Ehepaar van Bommel-van Dam, Dobbelstein und mit dem Architekten einen guten Plan aus und wurde der Bau Alberigs anwesend. Dass aus Kostengründen weder der Archi realisiert. Obwohl Maarten van Bommel gelegentlich über den tekt noch der Bauunternehmer eingeladen worden waren, war Mangel an Tempo beim Beschluss und der Vorbereitung des van Bommel völlig unbegreiflich. Er nannte dies ‘ein in den Baus klagte, muss man feststellen, dass die Gemeinde Venlo Niederlanden einmaliges Vorgehen bei einem sicherlich einma in relativ kurzer Zeit ein schönes Museum zustande brachte. 16 ligen Anlass’ und konstantierte: ‘Zu seiner Überraschung ent Bei seiner Eröffnung wurde das Museum – wegen des aus deckte unser Gouverneur die beiden später am Abend in einer Gründen der Sparsamkeit nicht gebauten zweiten Flügels – anderen Ecke desselben Restaurants, woraufhin sie nach Rück tatsächlich noch nicht als komplett empfunden. 1985 wurde sprache wenigstens noch auf einen Drink eingeladen wurden.’ es erweitert. Die Gemeinde machte sich einen Plan der Post zunutze, demzufolge gegenüber dem Postamt im Julianapark ‘Nicht das Gebäude ist wichtig, sondern was darin aus ein unterirdischer Atombunker gebaut werden sollte, der in gestellt wird’ Direktor Lei Alberigs war sehr zufrieden mit dem Kriegs- und Katastrophenzeiten – der Kalte Krieg war noch neuen Museum, das sich nahtlos in den Park einfügte: ‘Das am nicht vorbei – funktionierende Kommunikationssysteme ge 16. Oktober 1971 in Benutzung genommene Museum erweist währleisten sollte. Die für den Bunker notwendigen Ventila sich funktionell als qualitativ hochwertig. Der Einsatz schlichter tionsschächte konnten genauso gut umbaut oder besser noch: Materialien und die Notwendigkeit, aus Kostenerwägungen auf in einem Museumsanbau versteckt werden. In Zusammen dekorative Elemente zu verzichten, tun diesem keinen Abbruch. arbeit mit der Post wurde eine Stelle neben dem Museum als Aber der Erfolg des Gebäudes ist doch in erster Linie dem äußerst Ort angewiesen. Das Den Haager Architektenbüro Friedhoff & gelungenen, auf Maß geschneiderten Konzept zu verdanken, van Heerde entwarf den neuen Flügel, der durch seine Brauch das der inspirierte Architekt J. van Hest entwickelt hat.’ barkeit charakterisiert wird und blass wirkt im Verhältnis zum 17 Jos van Hest war es gelungen, mit minimalem Budget ein ursprünglichen Gebäude, das innen wie außen von größerer Museum zu bauen, das durch seine Einfachheit, strenge Linien, Qualität ist. Nichtsdestotrotz war auf den ursprünglichen Plan schöne Beleuchtung, Übersichtlichkeit und Räumlichkeit von van Hest & Kimmel in gewissem Maße Rücksicht besticht. Das Gebäude wird noch immer geschätzt. genommen worden. Architektonisch ist es nicht so ohne weiteres einem bestimm ten Stil oder einer Richtung zuzuordnen. Einige nennen es ein Vorbild für die ‘Bossche School’; man kann im Gegensatz dazu aber auch behaupten, dass das Museum modernistische, sogar minimalistische Züge trägt. Obwohl Alberigs (siehe oben) sagt, dass aus Kostengründen auf dekorative Elemente verzichtet worden sei, ist es wahrscheinlicher, das die schlichte Formgebung von Anfang Ausgangspunkt des Entwurfes war. Man denke an die glatten Wände, die die Aufmerksamkeit wie von selbst auf die ausgestellten Kunstwerke leiten. Auch die Außenseite des Museums ist besonders schlicht gehalten. Das war Absicht: Das Gebäude sollte die parkähnliche Umgebung nicht beherrschen. Und: ‘Nicht das Gebäude ist wichtig, sondern was darin ausgestellt wird.’18 251 252 1 15 So charakterisierte Maarten van Bommel den Museumsbau Für diese Beurteilung ist der Autor verantwortlich. Sie kommt zu während seines Vortrages bei den Lions International Venlo am 6. stande auf Basis einer Anzahl Briefe van Bommels und einiger September 1972. Bemerkungen, die dieser sich bei Gelegenheit gestattete. Ein Beispiel: 2 In seinem Vortrag 1972 bei den Lions erwähnte er die notarielle Frans Hermans, Historische stedenatlas van Nederland, afl. 6, Venlo, Schenkungsurkunde, die 1969 ‘in dem von meinem Namensvetter Delft 1999, S. 64-69. 1598 gebauten Venloer Rathaus’ beglaubigt wurde. Van Bommel 3 zielte auf den Baumeister des 16. Jahrhunderts Willem van Bommel Gemeindearchiv Venlo (ga Venlo), Archiv Kulturamt, Dokumentation ab, der – soweit wir wissen – keine Familienbande mit Maarten van Museum van Bommel van Dam. Auch die beiden anderen Bommel hatte. erwähnten Entwürfe befinden sich in diesem Archiv. 16 4 In einem Beschluss der Gemeinde vom 20.9.1971 heißt es: ‘Es wurde wie Fußnote 2/Dokumentation Museum van Bommel van Dam. beschlossen, die Kosten so niedrig wie möglich zu halten. Etwas Im November 1970 stellte van Bommel noch eine äußerst detail größerer Aperitif. Diner auf die kleinstmögliche Gesellschaft lierte Liste von ‘Punkten zur Besprechung und Auseinandersetzung beschränken.’ in Bezug auf das Wohnhaus’ auf. 17 5 ga Venlo, Archiv Kulturamt, Jahresbericht 1971-1972. Brief, aus: Dokumentation Museum van Bommel van Dam. 18 6 ga Venlo, Kommission wie in Fußnote 8 in einem Schriftstück an die ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 16.12.1968. Gemeindeleitung. 7 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 12.3.1969. 8 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 8.10.1969. 9 Gemeinsame Kommission von Bauamt/Grundbuchamt, Finanzen und Bildung/Kultur am 11.2.1970. 10 Höchstwahrscheinlich handelte es sich hierbei um Pope’s Draad- en Lampenfabriek und Océ Van der Grinten, beides alte Venloer Betriebe. Diese Betriebe werden bei der Eröffnung des Museums ausdrücklich als Wohltäter genannt. 11 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 13.5.1970. 12 Interview im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. 13 Vortrag Maarten van Bommels bei den Lions International, Venlo, 6. September 1972. 14 Auch de Gou ließ sich übrigens wegen dringender Verpflichtungen in Haarlem entschuldigen.