Om boek te raadplegen klikt hier

Transcription

Om boek te raadplegen klikt hier
Oe zegge
men dadde in
’t Eljergems
en Heldergemse
bijnamen
D/3136/2010/1
Heemkundige Kring
Haaltert
Roger De Troyer
Oe zegge
men dadde in
’t Eljergems
Heldergemse
bijnamen
Roger De Troyer
William Minnaert
Inhoud
Oe zeggen men dadde in ’t Eljergems
Woord vooraf .........................................................................
Inleiding dialecten .................................................................
7
9
Oe zegge men dadde in ’t Eljergems ......................................
1. Begin en einde, leven en dood ..........................................
2. Beloning en straf, schuld en onschuld ..............................
3. Betalen, duur, waardeloos, arm of rijk ...............................
4. Dieren ...............................................................................
5. Durven en niet - durven, bang zijn ....................................
6. Eten en drinken ................................................................
7. Fier en slordig, gemakkelijk en moeilijk ............................
8. Gebeurtenis, opscheppen, agressief ..................................
9. Geluk en ongeluk, goed en slecht, slim en dom ................
10. Gezegden en vergelijkingen ..............................................
11. Godsdienst ........................................................................
12. Groot en klein, sterk en zwak ...........................................
13. Kledij .................................................................................
14. Kunnen en niet kunnen, willen en niet willen .................
15. Landbouw, natuur en weer ...............................................
16. Liegen en bedriegen .........................................................
17. Menselijk lichaam en ziekten ............................................
18. Menselijke gedragingen, eigenschappen en beroepen .....
19. Relatie, huwelijk en gezin .................................................
20. Ruzie, slagen en moeilijkheden .........................................
17
19
21
22
23
25
29
33
36
38
42
47
49
51
54
57
62
65
73
81
85
21. Sport en spel .....................................................................
22. Spot- en hekelnamen ........................................................
23. Spreken en zwijgen ...........................................................
24.Tijd en hoeveelheid ...........................................................
25. Uitroepen en andere korte zinnen ....................................
26. Veel en weinig, traag en rap ..............................................
27. Vertrouwen en wantrouwen, prijzen en misprijzen .........
28. Vrolijk en triestig, plezier en ontgoocheling .....................
29. Wel of niet begrijpen, verbazing, verrassing ......................
30. Woning, huishouden, gereedschap ....................................
31. Eljergems over aulës en nog wa ........................................
32. Eljergemse woordenlijst ....................................................
93
95
101
105
109
116
119
123
125
127
131
139
Mijn dierbaar Heldergem ........................................................ 182
Heldergemse bijnamen
Inleiding ................................................................................. 187
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Namen afgeleid van de eigen (familie)naam ....................
Geslachtsnamen ...............................................................
Namen van beroepen en functies ....................................
Diernamen .......................................................................
Plaatsnamen .....................................................................
Namen van voorwerpen ..................................................
Eigenschappen .................................................................
Namen van lichaamsdelen ...............................................
Andere ..............................................................................
Oorsprong onbekend ......................................................
192
198
203
214
217
222
225
230
231
234
Fotoboek ................................................................................ 237
Beknopte bibliografie ............................................................. 246
‘‘”†˜‘‘”ƒˆ
Sinds enkele jaren hebben de leden van de Heemkundige Kring zich
via ons tijdschrift kunnen verkneukelen bij het lezen van de sappige
bijdragen ’Oe zeggen men ’t ommel in ’t Eljergems’.
Honderden gezegden en woorden werden verzameld door onze
medewerker van het eerste uur, Roger De Troyer. Het is een goudmijn geworden, een inspiratiebron voor iedereen die een snuifje
peper in zijn taal wil strooien.
Na de uitgave in 1977 van ’Oe zeggen men ’t ammel’ (Haalterts dialect) door Gilbert Redant vervolledigt dit werk de doorlichting van
het Groot-Haalterts dialect. Als definitieve titel kozen wij voor “Hoe
zeggen men dadde in ’t Eljergems” omdat er voor “ammel”(allemaal)
twee dialectvarianten in Heldergem bestaan, waarvan de uitspraak
verschilt van ’ommel’.
Wij ervaren dat de streektaal van onze deelgemeenten grotendeels
parallel loopt. Een buitenbeentje is echter Heldergem, waarvan het
dialect eerder aanleunt bij de buurgemeente Aaigem. Daarom is het
uiterst zinvol ook deze pareltjes te bewaren.
Het eerste deel van dit werk omvat gezegden, uitdrukkingen en
een woordenlijst; in het tweede deel worden de bijnamen van onze
dorpsgenoten onder de loupe genomen.
Het is pas enkele decennia geleden dat iedereen genoemd werd
met een al dan niet grappige (soms kwetsende) roepnaam. Vele generaties van éénzelfde familie werden steevast met eenzelfde naam
geïdentificeerd, veelal een uiting van grappige spitsvondigheid.
Voor deze ’studie’ kreeg Roger De Troyer hulp van William Minnaert,
die een stevige reputatie heeft in deze materie.
Wij kunnen onze twee medewerkers niet genoeg feliciteren en
waarderen voor het monnikenwerk dat zij verwezenlijkt hebben.
7
Wij willen de tolk zijn van alle Heldergemnaren en hen oprecht bedanken voor de realisatie van deze uitgave.
De Heemkundige Kring dankt in het bijzonder:
- Mevrouw Valentine Boeykens-Tas, ex-burgemeester, voor het
financiële duwtje.
- Staf Versavel die zorgde voor het kaftontwerp en de technische opmaak.
- Tony De Rijck die storende taalkundige foutjes opspoorde.
- Walter Minnaert die het geheel opfleurde met enkele grappige
cartoons
- Joris De Kegel die alles in goede banen leidde
Haaltert, september 2010
Willy De Loose
Voorzitter Heemkundige Kring
8
Ž‡‹†‹‰†‹ƒŽ‡…–‡
Het materiaal voor deze dialectstudie werd gedurende 15 jaar verzameld
en aangeleverd door talrijke Heldergemnaren. Als toetsingspubliek
gebruikte de auteur een aantal zegsmannen en –vrouwen, van wie
hij wist dat het authentieke dialectgebruikers waren met een ruime
verankering in de Heldergemse gemeenschap. Hun namen vindt u terug
bij de inleiding van de Heldergemse bijnamen, een project dat pas later
ontstond en als het ware een uitvloeisel was van het levenswerk van de
eerste auteur, Roger De Troyer.
Op vraag van de Heemkundige Kring werd reeds een deel van dit
oeuvre gepubliceerd in verschillende afleveringen van het Heemkundig
tijdschrift van Haaltert. Een probleem hierbij bleek de schrijfwijze
te zijn van de dialectwoorden - een probleem trouwens waar elke
dialectverzameling in mindere of meerdere mate mee worstelt. De
auteur wou met zijn schrijfwijze zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke
uitspraak blijven, wat af en toe problemen gaf met de leesbaarheid,
vooral voor de niet-Heldergemnaar. Op basis van het systeem van Roger
probeerde dorpsgenoot en coauteur van het gedeelte over de bijnamen
William Minnaert een schrijfwijze te ontwikkelen die niet te veraf lag
van het idee van Roger, maar anderzijds ook rekening hield met de
etymologie en de taalkundige ontwikkeling. In bijlage vindt u de sleutel
voor de uitspraak en een basiszin, waardoor gepoogd wordt de meest
afwijkende klanken weer te geven. Zo werd ervoor gekozen om de niet
aangeblazen ’h’, die in het Heldergems bijna nooit wordt uitgesproken,
toch weer te geven in de schrijfwijze, en werd de assimilatie op het
einde van een woord niet altijd doorgevoerd. De auteurs zijn er zich
van bewust dat dergelijke schrijfwijze nooit voor de volle 100 procent
taalkundig correct is, maar probeerden, in samenspraak met collega
germanist Tony De Rijck, tot een leesbaar alternatief te komen dat toch
bruikbaar is voor verder wetenschappelijk onderzoek.
Willy De Loose en Joris De Kegel bekeken als heemkundigen en nietHeldergemnaren kritisch het materiaal en vonden het meer opportuun
om de losse woorden apart te houden van de spreuken en zegswijzen.
Zij excerpeerden het corpus en haalden er naast de dubbels ook de
woorden uit waarvan de betekenis of uitspraak te sterk aanleunden bij
het algemeen Nederlands.
Op die wijze komen we tot een dubbele indeling: een alfabetische lijst
van typisch Heldergemse (regionale of Vlaamse) woorden met hun
9
omzetting naar het algemeen Nederlands, en een thematische lijst van
uitdrukkingen. Binnen elk van de 32 thema’s werden de uitdrukkingen
opnieuw alfabetisch geklasseerd.
Een poging tot notatie van het Heldergems dialect
De klinkers
Dialecten verschillen vooral in klinkers. HieUELMleek het noodzakelijk om voor een aantal afwijkende klanken eigen symboolcombinaties te noteren. Hieronder vindt u een summier overzicht van de
klankverschillen met het AN, met op het einde een samenvatting
van de afwijkende symbolen. De lezer kan die gebruiken als sleutel.
Zoals Van Keymeulen ( zie bibliografie) suggereert, zoeken we een
evenwicht tussen benaderende uitspraak en leesbaarheid.
Ned /a /
1. Blijft /a / zoals in zand
2. Wordt soms verlengd uitgesproken zoals de
Franse /è / van élève en dan ook als dusdanig
genoteerd vb. kan = /kèn/
3. In de combinatie /al/: verlenging + klankwisseling /au/ vb. bal = /baul /
Ned / aa /
1. Wordt een lange klank verwant met de Engelse
diepronde klank van “law” (wet),“straw” (stro)
, die wij noteren als /au /, hoewel het hier niet
om een diftong gaat; vb. wagen = /waugen/
2. Deze klank wordt soms verkort tot /o / vb.
maakt = /mokt/
3. Wordt een tweeklank, gevormd door een korte
/au/ en een doffe /e /, die wij noteren als /auë
/ vb. aan = / auën /
4. Wordt soms een tweeklank, gevormd door / è /
en doffe /e / vb. paard = / pèjerd/
5. Waar: wuër
10
Ned /e /
1. Blijft /e / zoals in het Nederlands vb. ben, mes
2. Werd in vroegere uitspraak verlengd tot /è / vb.
/bèn/
3. De doffe /e / of sjwa wordt als / ë / genoteerd
wanneer de uitspraak anders verwarring zou
kunnen opleveren, of in de combinaties /auë /
en /uë / vb. dikkës = dikwijls; auëgestuëten =
lelijk gekleed
4. principieel maken we geen onderscheid in de
spelling tussen de heldere variant /hesp/ en de
verkorte /è/ zoals in /kerre/
Ned /ee /
1. Blijft /ee / zoals in “veel”
2. Gediftongeerd (tweeklank geworden) tot /è / +
doffe /e / vb: keel = /kèjel / , geel = / gèjel / Wij
kozen ervoor om de overgangs /j/ te noteren in
de schrijfwijze
3. Gediftongeerd tot /i / + doffe / e / vb. meer = /
miejer/
Ned /i/
1. Blijft zoals in “kist”
2. Soms naar / e / vb. is = /es/
Ned /ie /
Blijft zoals in “bier”
Ned /o /
1. Blijft zoals in bos
2. Wordt soms een korte /eu / , uitgesproken als
doffe / e / en genoteerd als /ü / vb. borstel = /
büstel /. We maken hier het onderscheid omdat
de klank beklemtoond is.
Ned /oo /
1. Blijft zoals in stoof
2. Diftongering tot /uë/, uitgesproken als /u / +
doffe /e / vb. brood = /bruët /
Ned / u /
Blijft zoals in “mus”
11
Ned /uu /
1. Blijft zoals in “muur, zuur”
2. Ontrondt tot /ie / vb. duur = /dier / (is een
oudere variant en relictvorm)
Ned /oe /
1. Blijft zoals in “bloed”
2. Ontronding tot /uu / vb broer = /bruur/
Ned /au , ou, ei, ij / blijven
dit in tegenstelling tot de andere gemeenten van
Haaltert, waar een verregaande vorm van ontronding plaats vindt (zie Redant)
NB 1. Waar ou gehoord wordt, verschillend van de
schrijfwijze, schrijven wij / au / vb. spaugen
(spuwen)
2. Waar ij gehoord wordt, verschillend van de
schrijfwijze, noteren wij /ei / vb. eirem (arm)
Een samenvatting van de afwijkende symbolen (dialect naar AN)
/au /
/è /
/auë/
/èje/
/ieje/
/uë/
/ü /
vb. / baul / = bal
vb. / kèn / = kan
vb. / auën / = aan
vb. / kèjel / = keel
vb. / miejer / = meer
vb. / knuëp / = knoop
vb. / büstel / = borstel
De medeklinkers
In globo komen de medeklinkers overeen met die van het AN.
We noteren hier enkel de afwijkingen, die vooral voorkomen met
woorden uit het Frans (vaak het Picardisch). Bij deze woorden
hebben we er waar nodig ook het Franse woord tussen haakjes aan
toegevoegd. Een ander verschil betreft de assimilatie. In tegenstel12
ling tot het Nederlands, waar bij de spelling nauwelijks rekening
gehouden wordt met assimilatie, doen wij dat in de spelling wel,
vooral wanneer de uitspraak afwijkt van het algemeen Nederlands.
Fr /c/
woorden met herkenbare Franse oorsprong die in
de uitspraak met [k] beginnen, behouden hun c
in de schrijfwijze, behalve wanneer het verwante
woord in het AN ook met /k/ wordt gespeld. Ook
Claeys en Joos (cf bibliografie) hanteren vergelijkbare criteria. Vb. conseesje (geweten)
Fr /ch/
hier spellen wij consequent als /sj/, zowel voor
erfwoorden als voor Franse woorden Vb. sjampetter
Fr /g/
1. blijft indien ze als dusdanig wordt uitgesproken
2. wijzigt in /zj/ indien ze zo wordt uitgesproken.
Vb. zjilee (gilet)
Ned /h/
zoals in bijna alle geraadpleegde dialectwoordenboeken blijft de /h/ behouden in de spelling in
het begin van een woord, ook al wordt ze meestal
niet uitgesproken. Leesbaarheid speelt hier een
belangrijke rol
Ned /j/
1. blijft indien als dusdanig uitgesproken
2. wijzigt in /zj/ indien ze zo wordt uitgesproken.
Vb. zjenever (jenever)
Fr /qu/
wordt geschreven als /kw/ Vb. kwit (quitte)
Ned /sch/
schrijven we als /sk/ omdat ze zo wordt uitgesproken. Vb. skelf (schelf, hooizolder)
Eng /sh/
Engelse invloeden komen vooral voor in het mo13
derne dialect. We schrijven dit eveneens als /sj/.
Vb. sjotten (shotten)
Ned /t/
Door proclise is het voorzetsel /ten/ soms versmolten met het hoofdwoord. Vb. toozent ( ten
onzent). Ook de anlaut /t/ van de tientallen komt
als relictvorm voor (zie ook Claeys p 499). Vb. tfijfteg (vijftig)
Een paar slotopmerkingen:
In tegenstelling tot de naburige dorpen van Groot-Haaltert, hier
geen verdere ontronding: vb “muur” blijft en wordt niet /mier /
Zeer sterk doorgedreven mouillering, waardoor de / l / vaak als /lj /
wordt uitgesproken vb veld = /veltj/
Het einde van een woord verdwijnt vaak in de uitspraak of wordt
syllabisch vb kunnen = / kunn /
Een samenvattend zinnetje Wie dieën baul kèn draugen tot
auën ’t mèjer, krijgt ne hieëln uëp büstels ( wie die bal kan dragen tot aan het meer, krijgt een hele hoop borstels).
14
Vervoegingen in ’t Eljergems
Hebben
Zijn
Onvoltooid
tegenwoordige tijd
Onvoltooid
tegenwoordige tijd
ik em: ik heb
gij etj: gij hebt
hij ee (t): hij heeft
wojjer/wuir emmen: wij hebben
gojjer/guir etj: gij hebt
zojjer/zuir emmen: zij hebben
ik bei/bè: ik ben
gij zatj: gij zijt
hij es: hij is
wojjer/wuir zijn: wij zijn
gojjer/guir zatj: gij zijt
zojjer/zuir zijn: zij zijn
Onvoltooide verleden tijd
Onvoltooid verleden tijd
ik oo: ik had
gij otj: gij hadt
hij oo: hij had
wojjer/wuir oo(ë)n: wij hadden
gojjer/guir otj: gij hadt
zojjer/zuir oo(ë)n: zij hadden
ik was: ik was
gij wortj: gij waart
hij was: hij was
wojjer/wuir wauëren:
wij waren
gojjer/guir wortj: gij waart
zojjer/zuir wauëren:
zij waren
15
16
Oe zegge
men dadde in
’t Eljergems
17
18
1. Begin en einde, leven en dood
beginnen te missen: het verstand verliezen
da lupt nog goed af: het valt mee, het had erger kunnen zijn
de duëd passeert mij: koude rillingen hebben
der deurspettelen: met moeite doorkomen
der es weirk op de plank: er is nog veel te doen
deur noen en deur aul: zonder onderbreking
d’n endj zandj uitwijzen: de einduitslag zal alles duidelijk maken
duëd vallen: plotseling sterven
e strotjen zonder enje: er is geen uitkomst
gelèk da’t wauëjd en drauëjd: zoals het reilt en zeilt
giejelegaas van achter: helemaal achteraan
het ni lank nimmer trekken: de dood is nabij
hij es nou perdossen: hij is overleden
hij ligt in zijne lichter: ligt in de doodskist
hij wacht mee zijne slinken: weigert te wachten
hij za op zèn bedde ni sterven: ’t is een waaghals
iejen of meir’n: één dezer dagen
in de fleur va zè lèjeven: in volle bloei
in lijk liggen: opgebaard liggen
’k en gaf giejene ceng veur zè lèjeven: hij was op sterven na dood
’k em mij awad overdauën: ik ben wat te hard van stapel gelopen
lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan
lèjeven augen: veel lawaai maken
lèjeven gelèk as god in Frankrijk: een onbezorgd leven slijten
moei en duëd van de vauk: zeer vermoeid en slaperig
ne kauën overgank: ’t is maar tijdelijk
nuët of va mij lèjeven ni: nooit
op ze struë liggen: dood zijn
pas op of ik pak au weirk af:
uit de weg, of er gebeuren ongelukken
presjies ën oenjer die moe leggen: gezegd van iemand die niet
weet hoe er aan te beginnen
’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen
’t skool es begost: aanvang van de lessen
’t skool es uit: de lessen stoppen
’t zè kost’n op’t steirfuis: het zijn nutteloze kosten
’t zoo ne zot verdrieten: het geduld is op
uitgauën gelèk as e kèjesken: zachtjes overlijden
va zijne sis vallen: het bewustzijn verliezen
19
wuër es d’n tijd: terugdenkend aan voorbije periode
wuër go me nortoe:
dat is toch wel kras, wat staat ons nog te wachten
z’ entj vèr zitten: ze is op sterven na dood of de nederlaag is nabij
z’es ’t go zeggen: ze is overleden
z’es ter vantusken: ze is overleden
zijn n’ emel op èjerde verdien’n: vaak goede werken doen
zijn pijp es uit: hij is dood
zijne lepel neerleggen: overlijden
zuë duëd as ne pier: morsdood
Hij ee ne kemel geskoot’n
20
2. Beloning en straf, schuld en onschuld
GDQHVQRJQLYHUWqMHUGKHWLVQRJQLHWYHUJHYHQHQYHUJHWHQ
GDXsUPRHQHNLNQLRSSHL]HQ
GLHEHORQLQJNULMJLNWRFKQLHWGDWLVQLHWVYRRUPLM
GHUQLJRHYD]LMQ]XXURSEUHNHQ
HVLJDUNHQVPXsUHQHHQEROZDVVLQJNULMJHQ
en goei skool g’ad emmen: dat zal ze leren
en salauë krijgen: een uitbrander krijgen
en tantafijre: een gedoe
er giej’n uitstonsj mee emmen: er niet bij betrokken zijn
er veur nit tusken zitten: er niets mee te maken hebben
et op imand anders steken: de schuld afwentelen
ge verdintj slaugen: dat kan niet door de beugel
ge zetj er va weerkommen: je zal het beseffen als het te laat is
g’edj au okkozje g’ad: je hebt je kans gekregen
geefd em ne pieje in zij gat:
geef hem een trap in zijn achterste
g’en moetj da op mij nie steken: ik ben onschuldig
g’en moetj dor nie in weten: trek het je niet aan
g’en zodj em da ni auëngeven: hij lijkt onschuldig
hij eed dor zen strepen verdintj: hij heeft daar naam gemaakt
hij endj dobbel en dik verdintj: zijn straf is niet te zwaar
hij mag et em opstoven:hij mag het hebben
hij zantj er kunnen veur doen: hij zal gestraft worden
hij zau op aul eilige roepen: hij zal er van langs krijgen
imand mee e skiejef uëg bekijken:
iemand verdenken, wantrouwen
nog veur gin sjik: ik doe het niet, zelfs gratis niet
onder zijn vijs(voeten) g’ad emmen:
een donderpreek, een berisping gekregen hebben
pligtig zijn: schuldig zijn
risko parikkelo: wat er ook moge van komen
skomte vrij: zich om niets schamen
slopt op au twieje uëren: wees gerust in de zaak
’ t es ommel iejnen boenjel: ’t is overeengekomen, een louche zaak
uit uëgverblenjink: de waarheid verdoezelen, misleiden
vuugd’au: wees braaf
wacht au: ik zal je straffen
21
weet’n auën wa prijs: er voor opdraaien
zenne pere zien: de straf niet ontlopen
zwerte snieje zien: veel miserie kennen
3. Betalen, duur, waardeloos, arm en rijk
a’n moed em nimmer zjeneer’n: hij is heel rijk
afdokken: betalen
da komt zuut binn’n: dat is een welgekomen verrijking
dauër ben ek vatj mee: daar kan ik niets mee aan vangen
de trouers afspann’n:
met de koets of wagen op weg naar de kerk werden de
trouwers opgehouden door een over de weg gespannen
touw. Eerst na uitgooien van een fooi mochten ze verder.
de wilje es en groetjer biejest as deirmoei: de weelde is moeilijk
om dragen
er on opsteken: winst boeken
er on toedraugen: erbij verliezen
er skrap veure zitten: op zwart zaad zitten, het gaat financieel niet
goed
gepeperd: zeer duur, te veel
hij dogt veur nit: hij deugde niet, was niets waard
hij ee ze zitt’n: hij is rijk
hij entj veur nit: hij moet er geen moeite voor doen
hij es rit: niets meer bezitten
hij ’n entj ni vandoen: hij heeft voldoende
ik jon’nt au: ik wens het u toe
in wilje léjeven: in weelde leven
in zijne zak lauëten tass’n:
een communicant ging op bezoek bij familieleden om te
pronken met zijn nieuw kostuum en verwachtte een fooi.
in zijne zak meugen skiet’n: moeten betalen
inkel geltj: munten
it afluizen: iets trachten te bekomen
lotjn’t au ne ceng kosten: koop het, hoe duur het ook is
lotj zitten: laat maar, ik zal betalen
mee te betauëlen stojje: met te betalen ben je er van af
22
mee veel poef stauën: veel schulden hebben
ne ponk vennen: een schat vinden
nen alve frang: 50 centiemen
ni weten va wad aut pijlen te mauken: zeer arm
nit wéjerd: waardeloos
nog veur giejenen gauen lowie: voor niets ter wereld
oeveel moen ëk au: hoeveel ben ik je schuldig
oljd au geltj mor boven: betaal maar
op aule vijvers vis zitt’n emmen: uit alles munt slaan
op hoeveel komt dadde: hoeveel moet ik betalen
’t ken der uit kommen: het brengt op, het is rendabel
’t en zau onder of boven ni veel skill’n:
dicht bij de werkelijke waarde
’t es eiremoei taroef: steeds in armoede leven
’t es nen diere vogel: hij geeft veel geld uit
’t es van den trok da ge moetj léjeven:
zonder inkomsten gaat het niet
’t es wel tandiesje:
werd gezegd na een aankoop en vertrek uit de winkel
’t es op mijn kap: ik betaal de rekening
’t vatj es ter af: de winstmarge is klein geworden
van den eiremen lèjéven: steun genieten van de dienst OCMW
vuërt kun’n: verder kunnen met wat men heeft
wuër da ’t es will’nt zijn:
waar voldoende middelen zijn komen er steeds bij.
z’eed opg’oltj: ze heeft getrakteerd
zett’nt op den balk: hou het maar tegoed
4. Dieren
aluë van de biejest: aard van het dier (allure)
aske bij nen ont slopt betropte va zijn vlujen:
als je met een nietsnut omgaat, word je zoals hij
d’ uilen zejen op aune kop skijten:
gezegd bij kinderen die ’s avonds de straat op willen
dauër ligt ’t pèjerd gebonn’n: daar ligt de fout (oorzaak)
dauër za en vlieg opzitten: dat valt niet in goede aarde
23
de biejesten voejeren: de dieren eten geven
de koekoek roept, ’t za go rèjgenen: de regen komt
deur nen auës gepoept zijn: ongeduldig, vlug zijn
d’r kwam e veirken mee ne lange snuit en mij vertelsjelken es
uit: een verhaal afsluiten
en giejel den ennekensnest: alles wat erbij komt kijken
en lompe koe: ze heeft weinig verstand
en vliegende krauë ee miejer as en zittende:
begeef je op weg om je doel te bereiken
ge kentj ne vogel auën zijn pluimen: de kledij toont veel
ge kost er e muisken uëren luëpen: ’t was er heel stil
ge kuntj er giejene puit ’t vel mee afdoen: bot mes
gestreljt deur ne fluitenier: gestoken door een wesp
hij ee ne kemel geskoten: hij blunderde
hij lupt gelèk nen auëzewintj: zeer snel lopen
hij was gelauën gelèk as ne muilezel :zwaar geladen
hij wast em gelèk as de katten: oppervlakkig reinigen
hij zitj rap op ze pèjerd: hij maakt zich gauw kwaad
ik kreeg er kiekevliejes van: ik was er erg door aangegrepen
ja mij skaup: wat je nu zegt
kotkotkodeit, ’k em en eiken geleid:
een kip die een ei heeft gelegd
madj au of a batj au: bijtgrage hond
magt emmen gelèk as e pèjerd: hij heeft veel macht (kracht)
mee iemand den aup augen: iemand in de maling nemen
mee sintj amand leggen d’eksters den iejesten band:
nestelperiode van de eksters
moljers gauën skudden: meikevers vangen
ne mollepuët in zijne zak: veel geluk
ne puit in zijn kèjel emmen: de krop in de keel hebben
nen ezel zwitj va skijt’n: iemand die vlug transpireert, rap moe zijn
onder giejen oenjer gebroetj zijn: niet dom zijn
op een root gelèk as moljers koe: met velen na elkaar
presjies en oenjer die moe leggen: rond lopen zonder doel, niet
weten hoe aan iets te beginnen
skriejen gelèk e veirken: veel lawaai maken
’t es dor presjies ’n duivekot: er wordt veel in en uit gelopen
’t es van den ont zen knoppen: ’t is verbrod
’t za gauën katten spaugen: ’t zal onweren
uitskiejen gelèk as nen hond va zijne stront: iets niet afwerken
24
veur nit gauët de kat nor de reier: niets is gratis
ze kwam vanover: (de duif) kwam uit de verkeerde richting
ze liggen mee platte jonger’n: komen pas uit het ei
ze slopt gelèk de muizen in ’t mèjel: ze doet alsof ze slaapt
zijnen bek in zijn pluimen augen: zwijgen
zuë dom as ’t pèjert va Christus: was een ezel !
zuë gezont as nen blik: kerngezond
zuë plat as en luis: platzak, verpletterd
zuë zot as en oenjer: weinig standvastig
zuë zwert as moolekeskluëten: onverzorgd
5. Durven, niet durven, bang zijn
ander wauëterkes deurzwommen emmen:
reeds moeilijker karweien opgeknapt hebben
as ter op auën komt: als er te handelen valt, reageert hij niet
augd au gezicht: zwijg!
augt da potjen mauër gedekt: zwijg daar maar over
bekaust in zen broek doen va skrik: zeer bang zijn
dad es it apauërt: hij is speciaal, durft alles aan
dedie es skomtevrij: schaamt zich over niets
den derde kiejer verlicht ’t kèjesken: de derde poging is de juiste
der kürt spel mee mauken: het gauw afmaken
der mee den rauen büstel deur gauën: niet nauw kijken
der va gepakt zijn: onder de indruk zijn
der weez’n in emmen:
beschaamd zijn, angst hebben om het te doen
die ni en riskeert ’n ee nit: wie niet waagt niet wint
duëd of ’t alven af: gelijk wat er van komt, ik doe het toch
duët va skrik: doodsbang
en dormee gedauën: zwijgen nu, basta
en overtuur’nd au ni: waag het niet (avontuur)
en roept er ni op: als men over iets praat waar men bang voor is
er vanonder muizen: stiekem wegsluipen
es ’t nog veur vandaug: komt er nog wat van?
ge ’n moetj dor ni in weten: niet bang zijn, het is je schuld niet
ge kuntj zien he!: wacht en beslist later
25
Hij zitj mee en ei in ze gat
26
ge’n etj giejen ert: je durft niet, je bent hardvochtig
ge’n kost em giejen bloed steken: lijkbleek, zo bang was hij
ge’n moetj ni benaud zijn:
trek het je niet aan, heb geen angst, ’t is niet je schuld
gezeid gelèk as dat es: de waarheid mag gezegd
hij ee weer ne stuët uitg’oljd: hij heeft een stunt gepleegd
hij eed ander katten te giejeselen:
hij heeft moeilijker zaken op te knappen
hij en endj ni onder de mert:
hij heeft er moeilijkheden mee, zware taak
hij en gauë mee nit alom: hij spreekt rechtuit
hij es va ze loef: hij is in de war
hij gebauërt va krommen auës:
doet alsof zijn neus bloedt, is niet bij de zaak
hij is zeker va zij stik: zelfzeker zijn, weten wat men wil
hij trekt zijne stèjert in:
hij is bang, komt op genomen beslissing terug
hij wiltj da per la fors doen:
doen met alle middelen waarover hij beschikt
hij za nog almenekken drukken: hij is slim en durft alles aan
hij za op zen bedde ni steirven: hij is een waaghals, een durver
ik aug da stauën: ik blijf erbij
ik doe et zonder faut: je mag op mij rekenen
ik kreeg er kiekevliejes af: ik was erdoor aangegrepen
imand en mot geven: een mep geven
imand ne kol passen: in ’t ootje nemen
imand ne pauëter skiljeren: een poets bakken
imand zijn zauëlegèt geven: iemand uitkafferen
in zèn ol kruipen: terugkrabbelen
it auën ’t klokziejel angen: alles rond bazuinen
’k en kèn da ni over men ert krijgen: ik kan er niet toe besluiten
’k en türf het ni betrauen: ik was te bang om het te wagen
’k zau isj auën zijn auër trekken: ik zal hem berispen
klapt em dad af: breng hem op andere ideeën
klodden riskeren: moeilijkheden
kot augen: de boel op stelten zetten
kürt bij zijn: bij de pinken zijn
mee de poepers zitten: schrik hebben
mee e klein erteken zitten: een bang voorgevoel hebben
mee en ei zitten: doodsbang zijn
mee imand een voor rijen: iemand onheus behandelen
27
mee imand zijn voeten spelen: iemand speels plagen
mee ne skauen nek: bang om er aan te beginnen
mee ze zelven giejenen weg kunnen: zenuwachtig, angstig zijn
mokt da ge weg zatj: maak voort, ga weg
’n lotj au ni verpikken: bijt van je af
pas op of ik pak au weirk af: ga weg of ik liquideer je
slopt er nog isj op: denk nog eens na
stekent au op: maak dat je wegkomt
’t es mor e woord: je moet het maar zeggen, ik doe het
’t es ne skrikkepuit: hij is van alles bang
’t most va men ert: ik kon het niet meer opkroppen
’t most va mijn tong: ik kon niet langer zwijgen
ter ’n kèn giejen kauëd af: wees niet bang, er zal niets gebeuren
trekt et ewa kürt: zet er spoed achter
uit mijne skietlap: ga uit de weg
van den duvel bezeet’n: altijd geneigd om wat uit te spoken
van duvel nog elle benaut: van niets of van iemand bang
watte watt’n: hoe durf je
weer prijs emmen:slecht bekomen
wuër stauët da geskreven?: hoe durf je zoiets zeggen
wuër zijn au gedachten?: wat bezielt je
z’ee streken in eur lijf: ze is niet te vertrouwen
ze bleef mauër stèjerten: ze bleef maar aandringen
ze geeft effenaf skandauëlen: ze is te bloot gekleed
ze luëpen au deur kapot:
ze staan voortdurend aan de deur (leurders)
ze mokt er nogau kas af: ze vindt het heel belangrijk
ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil
ze tuëpnijpen: schrik hebben
zennen bek in zen pluimen augen: zwijgen
zied’au dor mauns over: durf je het aan?
zijn uërekes intrekken: bang zijn
zijne kop uitweirken: durven doordrijven, koppig
zjeezus va maria: uitroep van verbazing of schrik
28
6. Eten en drinken
’k bentj zo beu as kauë pap: ik kots ervan
’k em zuveel onger as de zieje düst: geen eetlust
’k most op mijn tonge bijten: …om het niet te zeggen
’n ert va koekebruët emmen: teerhartig zijn
’n koesj leggen: overvloedig eten
’n egt zwalpei: een dronkaard
’n egte braskuip: nooit voldaan iemand
’n goeie zwasj bijdoen: een goede scheut bijvoegen
’n zuiptiejel : iemand die veel drinkt
’t es mijnen tant: lievelingskost
’t es tijd op: niet meer zo vers zijn
’t es tijd veur ’t noeneten : tijd voor het middagmaal
’t es uëg wauëter : nodig moeten plassen
’t es zuë mals as boter: zeer zacht vlees
’t eten es mij misvallen: maagstoornissen hebben
’t lotj em eten: ’t is lekker
’t moe mor zu goe ni zèn:
ik eet verder omdat het zo goed smaakt
’t smokt nor nog: het is heel lekker
’t vliejes es nog ruët: het vlees is onvoldoende gebakken
’t vliejes es te nijg gebakken: doorbakken vlees
’t vliejes es van ’n au zoeg: taai vlees
’t vliejes nie van zen talluër lauëten pakken: zich niet laten
bedotten
’t zijn droeve buiken wuër dadazuë ne kop opstauët:
kieskeurig zijn bij het eten
’t zou oos ’n noot kosten: het wordt een dure rekening
’t zout op zijn patotten nie wèjert zijn: een nietsnut zijn
“den derde kiejer trekteren!”:
iemand voor de 2de maal in korte tijdsspanne ontmoeten
auën d’appelen zitten: appelen stelen
auën zen noveen bezig zijn: vele dagen na elkaar pintelieren
blijven angen: op café blijven
bloem zeften: bloem zeven
d’as ander’n tee as kaffee: het is heel wat moeilijker
d’as eten en drinken: gezegd van dikke soep
d’enjekes onieën knuëpen:
moeilijk toekomen met het huishoudelijk budget
d’n neef opeet’n: de verdachte, de klos zijn
29
d’r mee weg kunnen: enorme eetlust hebben
da vliejes eed e smoksken: dat vlees is niet vers meer
dad es ne giejelen boteram : dat is heel wat
dad’es giejen klein bier: niet eenvoudig zijn
dat es nen deurjauger: een veelvraat zijn
dat augt de broek op: ’t is stevig voedsel
de boter geet’n emmen:
weinig succes hebben, ’t kind van de rekening zijn
de patotten zijn moes: aardappelen zijn te gaar
de patotten zijn nog nie zogt: de aardappelen zijn niet gaar
de soep deurdoen: kleinen van de groenten in de soep
den diejen kein nogau zuipen: kan veel drinken
der zitj ’n auër in de boter: de eensgezindheid is zoek
dool van ’n ei: eierdooier
e flesken flotjesbier: bier met een laag alcoholgehalte
e potje pakken: een glas drinken
e stik in zijne meulen emmen/een mot opemmen:
dronken zijn
eet’n tegen ’n onger da komt: eten zonder eetlust
elk zijn küst: ieder voor zichzelf
en giejel den oesjepot: en alles wat erbij komt kijken
en pèjer op emmen: dronken zijn
eten gelèk as e pèjert: grote eetlust hebben
eten gelijk e pimpelmieësken: weinig eten
etje gij mee?: eet je mee?
eug tegen meug opeten: zonder zin of smaak eten
g’ etj zeker ne lintjwërm: iemand die veel eet en mager blijft
ge kuntj er ne leper in regtzetten: wordt gezegd van dikke pap
ge kuntjer Lanlee zien in liggen:
flauwe koffie (Lanlee=Landlede, gehucht van Kerksken)
ge meugt er it op geven: je mag op je succes trakteren
geef ne stoeffer’n bruët, de klouger ee giejen nuët:
de opschepper heeft meer nood dan de klager
giejel de strauët vandoen emmen: waggelen over straat
giejene vullen of giejene legen kunnen zien stauën:
steeds maar drinken
god zij dank veur speis en drank: dankgebed
het batj in mijn bille: zin in iets hebben, iets graag opeten
hij ken op zijn kinne kloppen: er blijft niets meer over voor hem
hij zitj in de patotten: hij zit in moeilijkheden
30
’k most op mijn tonge bijten
31
ik bleef mee de gebakken pèjeren zitten:
de gevolgen waren voor mij
in zen skoenen boteren: te grote schoenen dragen
it in zen kluëten spelen: iets opeten
it in zijn botten slauën/ -nor binnen spelen:
een kleinigheid eten
k’en mag nie aules eten: gebrek aan geld hebben
k’n zo ni gèjeren mijnen kloeper zetten wuër dat den diejenen
em afzetj:
hij eet voor twee
ke nem giejen goeste: ik heb geen zin
kèn den diejen fretten: die kan wel eten
krijgt dadde op au talluër: iets dat er niet smakelijk uit ziet
kuist oune mond af: heeft zojuist stommiteit gezegd
lèjeven van’n emelsken dau: geen voedsel nodig hebben
liever ’n brok as ’n breiselink: liefst zoveel mogelijk
mee krot en mot opeten: alles opeten
mësluinen bruëd:
brood gemaakt met mengeling van tarwe en rogge
mij moltjen:
boterhammen werden meegenomen voor gans de dag
mijne kop slauët open en toe: hoofdpijn na drinkpartij
mijnen bèjer begintj te grollen: het hongergevoel begint
moeje nikker drinken?: wil je iets drinken
ne sloeker: een gulzig iemand
nen boterham plekken: een boterham smeren
nen rauen ont opeten: vergaan van de honger
nie in zijnen eet zijn: geen eetlust hebben
nie lekker zijn: alles eten wat de kop schaft
nor kerremes fantazie gauën: wijkkermis Oud-dorp
nuët ni genoeg emmen: nooit verzadigd zijn
op drevel, op skok zijn: op zwier zijn
op marode gauën: op zwier gaan
overboeft zijn: te veel gegeten hebben
ruëd of giejen bruët: politiek gezegde “rood of geen brood”:
stemmen voor je broodheer
santé, santé, santauëter, ’k drink liever bier as wauëter:
liever een biertje
skèjel zien van den honger: grote eetlust hebben
spikkellauësje koek: speculaas
32
tein kunje tegen nen daug:
dan ben je klaar om er tegen aan te gaan
veel kapellekes gedauën emmen:
veel herbergen bezocht hebben
verguërt in g’eten: er meer dan genoeg van hebben
wilje nog e skepken? : lust je nog wat
wuër stektjen dad ommel?: hoe is het mogelijk, zoveel eten!
ze kommen al men uëren uit: eetwaren grondig beu zijn
ze zien vliegen: honger hebben
ze zitj er gezojen en gebreeën: ze zit er te lang en te veel
zetj de kimmeren op den bürrebank:
zet de kommen op de gemetste bank (aanrecht)
zijn eten binnenslikken: gulzig eten
zuë zat zijn as ne patot: stomdronken zijn
zuë zaut as brèk: het eten is veel te zout
7. Fier en slordig, gemakkelijk en moeilijk
’k zentj tog ekkelen:
het moeilijke woord komt er uiteindelijk uit
’t gat skuën emmen: de weg is vrij
’t moed em op zijne skuët gebrogt werren: gemakzuchtig zijn
’n brekt dauër au verstant ni op:
doe geen moeite om het te begrijpen
’n slordige triene/ wanne/wijf: een vuile vrouw
’t angd in me lijf: het voelen aankomen
’t ee misteer’n auën : het gaat niet zo eenvoudig
’t en es ni zinjelek: het is niet om aan te zien
’t er es ier presiesj ’n bomme gevallen:
wat een warboel is het hier
’t es oe da ge ’t zougt: zo gemakkelijk is het
’t gauë gelèk e flotje van ne ceng: het vlot prima
’t ligd in au kujel’n: ’t is eenvoudig voor u
’t was me dauër e pikket: wat een wanorde was dat
da es ander’n tee as kaffee: dat is heel wat moeilijker
da koste zien auën zijne gang: hij was fier
da ku’je tog mee au uëgen toe: ’t is zo eenvoudig
da ligd ier ommel te rijen: het is hier een rommel, wanorde
33
da verbitj zij zelven: het gaat niet, is te moeilijk
da’n es gi klein bier: dat is niet eenvoudig
da’n es gi lachen: dat is niet te onderschatten
da’n es giejene kak: dat is wel moeilijk
da’n es gin zottigheid: dat is zeer moeilijk
da’n es nit in ze zelven: dat is heel gemakkelijk
da’n missan ni: dat hindert, stoort niet
dad es en ander pauër mauen: dat is heel wat moeilijker
dag Jan: dat moet je niet verwachten
dauër ’n es gin apreesje af: daar is geen kans toe
de duvels zitten d’er op: alles valt tegen
de gruëte Jan uitangen: grote sier maken
de pijp auën merte geven: het opgeven
dedie es skomtevrij: zij schaamt zich om niets
der stauën gin pauëlen auën: dat gaat te ver
en grosjke madam: een fiere mevrouw
en ou kapelle moe versierd werren: soms is opsmuk nodig
er ni on uit kunn’n: het niet begrijpen
et vast emmen: iets snappen
ge ’n etj er giejene pak auën: geen vat op iemand hebben
ge ’n moedj au azuë ni afprossen: je moet niet zo hard werken
ge kost er aun’n naum inskrijven:
zo stoffig waren de meubelen
ge zotj er au bluët gat lauëten af zien:
je zou er wanhopig van worden
ge zotj er au liejelek auën mispakken:
het is moeilijker dan je denkt
gelèk dat ’t wauëjd en drauëjd: zoals het reilt en zeilt
gewoentje doe veel: gewoonte maakt het gemakkelijk
hij entj veur nit:
hij moet er geen moeite voor doen, krijgt iets gratis
hij lupt er de biejen’n veur van onder zij lijf:
hij doet het onmogelijke
hij wast em gelèk as de katten:
zijn hygiëne laat te wensen over
hij zitj in ne zetel: hij heeft geen problemen
ik kein da op men iejen biejen:
dat is zeer eenvoudig voor mij
krijgt dad op au talluër: dat moet je meemaken
lauëten liggen te rijen: laten rondslingeren
34
Zuë fier as ne pau
35
mauk’nd au gemakkelek: doe of je thuis bent
mijne kol spant: ik ben gecharmeerd
mokt er e kruis over: stop ermee
nau es ’t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen
nog gi struë verleggen: aartslui zijn
oe knupte dad oniejen: hoe geraak je daar uit wijs
op ne wiejer zitten: het moeilijk hebben
op zijn ann’n zitte kijken: niets doen, gemakzuchtig zijn
t’es nit in zen eigen: het is zeer gemakkelijk
t’n es ni augelèk: het wordt onuitstaanbaar
uët over kluët: slordig, chaotisch
veur e ges estjen opgesmeten: hij maakt zich gemakkelijk kwaad
veur ne nit estjen koleirig: hij is vlug op de tenen getrapt
wa nen boenjel: wat een puinhoop
z’endj nogau uëg in euren bol: ze is een hovaardige dame
ze geeft effenaf skandauëlen: ze is te bloot gekleed
ze was nogau auëgestuëten: wat een kledij!
zie wa da ge doetj: hou je fatsoen!
zijn patotten kommen uit: hij heeft gaten in de kousen
zuë simpel as bonzjoer: ’t is heel eenvoudig
8. Gebeurtenis, opscheppen en agressief
’t eet eronder gewauëd: er zijn grote veranderingen op til
’n klasj, nen drisj geven: een mep geven
’n zojje ni zeggen!: hij is aan ’t opscheppen
’t es den omgekiejerde wèjereld:
wat gebeurt er vandaag de dag toch allemaal
’t was me dauër ë pikket: wat een warboel
alé seg: toch niet waar, zeker
amaai mijn frak: hemel, dat verrast mij
augd au op au gemak: hou je rustig
aule mauëneskijn’n isj: af en toe
da zau een bonk geven: dat zal lawaai maken, ophef maken
dat en zijn mij nog giejen stampen:
dat is slecht nieuws, ophefmakend
dat es ’t iejen en ’t ander: iets geweldigs, groots
36
e vies auër zijn: gauw uit zijn krammen schieten
en salauë krijgen: een uitbrander krijgen
en stranne meemauken: iets vreselijk beleven
er mauns genoeg veur zijn: ertoe in staat zijn
er mee de rauen büstel deur gauën: niets ontzien
er nogau ne gerla mee gauën: overrompelen
ge zedj er au van beloven: het zal je spijten
geef de stoefer en bruët, de klauger en ee giejen’n nuët:
de opschepper heeft meer nood dan de klager
God weet waniejer: ’t zal lang wachten zijn
hij ee vandaug den duvel in zij lijf:
er is vandaag geen huis mee te houden
hij kein mee zij geweltj giejen’n weg: hij is niet in te tomen
hij peist datj’nt es: hij heeft een hoge dunk van zichzelf
hij skoot er em op gelijk nen boer op zij veirken:
zonder nadenken, ongeduldig reageren
hij zau der nauër emmen: het zal hem zuur opbreken
ik bè begost: ik ben begonnen
jaugd au ni op: blijf kalm
komt da tegen: dat moet je overkomen
kot augen: de boel op stelten zetten
lotj mij gerust: laat mij met rust
lupt nauër de vontjes: laat mij met rust
mee imand en voor rijen: iemand onheus behandelen
mee zij zelven giejen’n weg kunnen:
zenuwachtig, agressief zijn
mokt da ge weg zijt: maak dat je weg komt
nau gommen ne gank: er gebeurt iets geweldigs
nen blageur: een bluffer
op ne slag en ne kiejer: plots
pas op of ik pak au weirk af: ga weg of ik liquideer je
skitj er au nortoe: vlieg er op af
stapp’t af: ga weg
stoefen en in de broek poefen: doen alsof men rijk is
stoefen kein iederiejen: je bent aan het opscheppen
tegen imand zijn skenen rijen: iemand frustreren, beledigen
ter kein giej’n kauëd af: wees gerust, het zal niet gebeuren
toet toet dad es zjust: beamen dat het juist is
uër wa da’k au zeg: ik sta erop
uërt dad af: wat een nonsens durft die uitkramen
37
ürkt isj alier: luister eens
va nen auës gepoept zijn: ongeduldig, agressief zijn
va zijn kluëten mauken: ruzie maken
va zijnen tejauëter mauken: agressief praten
wacht as ek em onder ann’n krijg:
als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien
wat es me da veur it: reactie op een gebeurtenis
z’ ee weer eur kwintjen: ze is weer nukkig
z’ end uëg in euren bol(sterre): ze is hovaardig
z’emmen liejelek tuisgaugen:
ze hebben de boel op stelten gezet
ze mokt van euren neus: ze is opstandig
ze tèrt deur: ze raaskalt, weet niet wat ze zegt
zijn’n driejeg auëlen: een dreigend gebaar maken
zjiejever in pakskes: prietpraat
9. Geluk en ongeluk- Goed en slecht- Slim en dom
’k em au ligg’n (zitt’n): ik heb je te grazen
’k em het o men biejen:
ik ben verloren of ik zit ermee opgescheept
’k uër au kommen: ik weet waar je op aanstuurt
’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn
’t eet er tusken gewauëdj:
het was op het randje af; kon beide kanten uit
’t en zau em giejen pèjerd skill’n:
het zal niet veel verschil uitmaken
’t es iejen’n van t’alverdrij donker: hij is niet snugger
’t es va mijn voet’n: ik heb er geen goed oog in
’t es wel bestetj: je krijgt wat je verdient; ’t is je eigen schuld
’t moe weer isj lukken: het slechte valt mij altijd te beurt
as ke ne neus etj kun je ’t gerikken:
als je verstandig bent, kan je het vermoeden
da’n trekt er tog ni op: dat is niet eerlijk
da’s it geskeet’n: een rare, een zonderling zijn
da’s nen tref: dat is geluk
da komdop zijn effen: dat komt in orde
38
Hij ee veel noten op zijne zang
39
da’n stauë ni stille: de tegenslagen houden maar niet op
da’s geldj wèjert: dat is voor alles goed
dad ee zè goed en zè kauët: is terzelfdertijd goed en slecht
de maleuren slaupen ni: een ongeluk is vlug gebeurd
deurterren: een beetje gek zijn
dorveur moe je slim zijn: je bent dom geweest
dorveur moe je va voejer kommen:
hiervoor moet je slimmer zijn
en duuzenste sjans: heel veel geluk
en fatik tegenkommen: iets erg meemaken
en giejel den tantafèjeren: en alles wat erbij hoort
en goei skool g’at emmen: dat zal hem leren
en ovventuur’nt au ni: waag het niet
er ’n enjeken va weg emmen:
bekwaam zijn, het al vaker gedaan hebben
es ’t nit, ’t es nit: komt er niets van, ook goed
es me da nen numero: dat is een eigenaardig iemand
ge ’n moetj den onnuëzel’n ni uitangen:
doe niet alsof je onschuldig bent
ge zetj er va weerkommen:
het zal je berouwen, je doet een slechte zaak
giej’n auër op zijne kop da deugt: ’t is een nietsnut
hij ’n kè mor erres zèn’n naum skrijven:
hij is weinig geleerd
hij ’n zau dauër ni veel potten breken:
hij zal er niet veel van terechtbrengen
hij ee mij goe vast g’ad: hij nam mij te grazen
hij ee weer prijs:
’t is hem slecht bekomen, hij is weer de dupe
hij ee zij pauërt g’at: hij heeft reeds vele tegenslagen gehad
hij es den duvel te plat: onderschat hem niet
hij es uitgeslaupen: hij is slim
hij liet vall’n da viel: hij liet alles in de steek
hij zitj in ne zetel: hij heeft het gemakkelijk
hij zitj in slegte papieren: het gaat hem niet goed
hij zou nog almenekken drukken:
hij is slim; heeft altijd antwoord klaar
iejen’n van boven de wintj: een beetje geschift
imand ’t ert instampen: iemand diep grieven
in de fleur va zij lèjeven: nog in volle activiteit
40
in de vakaase ner skool geweest emmen:
niet bijster geleerd zijn
in zijne viez’n zijn: slecht geluimd zijn
it uit zijn botten slauën: een dwaasheid zeggen
it veure g’at emmen: irts tegengekomen zijn
karott’n trekken: uitvluchten zoeken
mee au voet’n spelen: je voor de gek houden
mee de sjans va giejel de wèjelert: met heel veel geluk
mee imand d’n aup augen: iemand in de maling nemen
mee nen duuzende luk: met heel veel geluk
mee auken en uëgen: niet goed afgewerkt
mee zij geluk spelen: onbezonnen zijn
mis es uk ne vogel: als het verkeerd afloopt
mor vier en nen bezekoek emmen: een beetje dom zijn
ne fijne loerepit: onderschat hem niet
ne gestampten boer: een onbeschofterik
ne liejepen :een sluw iemand
nen dodder pakken: vallen
nen toer te veel op de meulen gezeet’n emmen:
niet goed snik zijn
nit genauëdert zijn: niet helpen
nor de val es de buil:
hoe erger de tegenslag, hoe erger de gevolgen
oe langer oe skoenjer:
het wordt steeds slechter of boeiender
oek van de brokkelingen g’at emmen:
ook slachtoffer geweest zijn
oek zuveel: ik wens je hetzelfde
oeresjans emmen: geluk in het spel hebben
on opsteken: erbij winnen
onder giej’n oenjer gebroet zijn: niet dom zijn
ook skeet in zijn broek en ’t wauëren keien:
had ik dat geweten, had ik dat gedaan
op ’t goe vall’nt uit: ik waag het, wij zien wel
op wa trekt da nau: dat is ongeoorloofd
presjies ’n oenjer die moe leggen:
hij weet niet hoe het aan te pakken
riskeerd au ’n eirt: waag je kans
salu en de kost en de wintj van agter:
het ga je goed en laat je niet meer horen
41
slegt uitspeel’n: mislukken in zijn opzet
t’en ee ni veel geskollen: het was bijna gebeurd
ter zèn au groetjer maleuren gebeurt:
zo erg is het nu ook weer niet
tkè passeer’n: dat kan er nog door
van de mauën bereej’n zijn: een beetje gek zijn
wa manieren zen da nau: dat kan toch niet, wees beleefd
z’n ontaugt mauër van den twellev’n tot den noen:
ze heeft een heel kort geheugen
ziet dad’af: wat een knoeiboel
zij plang trekken: zich met eigen middelen behelpen
zijn ann’n stauën skiejef: hij is onhandig
zijne frang valt: hij heeft het begrepen
10 Gezegden en vergelijkingen
der giej’n weez’n van emmen: er niet op letten, niet opmerken
’t es in de sjakosj: ’t is gelukt, gewonnen
’t gat skuën emmen: geen obstakels in de weg hebben
’t moe weer isj lukken: het slechte valt mij altijd te beurt
’n lotj au da ni auënkluëster’n: laat je dat niet aansmeren
’n lotj au ni verpikken: laat je niet doen
’t batj in zijnen neus: hij is dicht bij wat hij zoekt
’t en es t’ënt va giejen kant’n of zijen:
het gelijkt er hoegenaamd niet op
’t en zau em gi pèjert skill’n: het zal weinig verschil uitmaken
’t es enje van de wèjerel’nt: ’t is heel ver
’t es kifkif: gelijke stand zijn
’t es kossj’n of tiejeken’n: te nemen of te laten zijn
’t es lepsaus: misnoegd zijn
’t es uëg wauëter: ik moet dringend plassen
’t es uit de leit: niet de juiste richting
’t es va men voeten: ’t is niks waard of ’t is mislukt
’t es vulle mauën: hij heeft een kaal hoofd
’t es weer bros: ’t is weer niets
’t es zuë lauët: te laat, het is gebeurd
42
’t kein d’r nogau deur: het volstaat
’t was skuën om zien: ’t was bespottelijk
’t zitj skiejef: er is onenigheid
’t zitj wut: ze komen goed overeen
achter d’aug gauën: spijbelen
blijf van agter mij gat: loop mij niet zo achterna
blijven stèjert’n: blijven aandringen
blozen gelèk as ’n kriek:
een mooie blos op de wangen hebben
boef, n’n enn’n: uitroep bij krachtige gebeurtenis
d’er es weirk op de plank: er is veel te doen
d’er vanonder zijn: weg zijn
d’n derde kiejer verligt ’t kèjesken:
de derde poging is de goede
da gaf mij dauër ne ploef: een knal horen
da got over zijn aut: dat gaat te ver
da kein tell’n: ’t is de moeite waard
da komt bij ’t kommen: zomaar
da moet in de gazet: (spottend) dat maakt ophef
da tuëverd ier zeker?: als men iets na lang zoeken niet vindt
da’n es gin auërdigeit: dat is niet te verwonderen
dad es vegten tegen de duët: dat is vergeefse moeite
dad es ’t iejen en ’t ander: dat is geweldig, groot, belangrijk
dauër vuil gevallen zijn: het beoogde doel is niet bereikt
dauër wil ik vanaf zijn: dat weet ik niet
dauër zau ramoeltje va kommen:
daar zal ruzie, onrust van komen
der ner opauël’n: ’t zal zuur opbreken
der weez’n in emmen: beschaamd zijn in iets
deur zijn auër groeien: kaal worden
dobbel geletj: kloek gebouwd
drauën gelèk as n’n topmeulen: zich draaierig voelen
een kommisje doen: een boodschap doen
giejel d’n ennekesnest, battaklan: alles wat erbij komt kijken
er mor vier en nen bezekoek emmen: een beetje gek zijn
er ni van over kunnen: het niet kunnen verwerken
er nor slauën: maar wat zeggen, gissen
ge kuntj em uit zij vel skudden: hij is graatmager
ge moetj er au in stellen: je moet erin berusten
ge zatj verprospereert: ge zijt verbeterd, mooier geworden
43
ge zetj gelèk getraut?: naar ’t schijnt, ben je gehuwd?
gebrast emmen: teveel gegeten hebben
gekost zijn gelèk as slegt geltj: geen goede faam hebben
gij vangt zeker?: je bent zeker niet goed snik
ginne knif geven: geen teken van interesse vertonen
gon ontsteken: op burenbezoek gaan
hij ’n gauë mee nit alom: hij spreekt rechtuit
hij is gauën uësten:
graanhalmen rapen op het stoppelveld na de oogst
hij kreeg op zijn verdoemenis: hij kreeg een pak slaag
hij n’oo mor zjust zij gat gekiejert: hij was pas vertrokken
hij spauërt veur ’n matras: hij moet dringend naar de kapper
hij was duëmoej: doodmoe, afgemat
hij zoo der em nor verhangen: hij is er gretig naar
ik zei bij mijn eigen: ik dacht
imand de mau vèjeg ’n: iemand vleien
imand een mot geven: iemand een klap geven
imand taur doen: iemand kwaad berokkenen
imand zijn uëren afzaugen: blijven zeuren
it agter ’t gat doen: in ’t geheim bekokstoven
it goe gauëslauën: zorgen dat het niet verloren gaat
klodd’n riskeren: moeilijkheden kunnen krijgen
lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan
ligt au kerre: sta op, wij vertrekken
mee bott’n: soms
mee en fijn minne: zachtjes, precies maar vloeiend
ne fermen toer lappen: een goede poets bakken
ne post pakken: pijnlijk vallen
ni weten va wad out pijlen mauken:
het financieel zeer moeilijk hebben
nit te roettekoett’n emmen: niets te zeggen hebben
nog giej’n struë verleggen: aartslui zijn
nogau geskallotert zijn: gekneusd, toegetakeld zijn
o wa zoo da liggen?: wat is er de oorzaak van?
oe dat ’t komt of nit: wat er ook gebeure …
op ieder potjen past e skelken:
voor alles is er een passend dubbel
op ne slag en ne kiejer: plotseling
op veelort ni: hoegenaamd niet
op zijn ’n eigen depang: op eigen risico
44
pakt dauër isj e stolken auën:
laat je dit een voorbeeld zijn
papier es gewillig: geloof niet alles wat men schrijft
pet emmen: schrik hebben
rijen en omzien: vooruitziend zijn
rittebüzze zijn: alles verloren hebben
skippes zijn: verdwenen zijn
t’er es plosj mee uëpen: er is plaats genoeg
t’n kei mij nie bommen:’ t kan mij niet schelen
tas nau mijn zakken af: ik weet het niet
der mee weg zijn: iets geloven dat niet waar is
trukken van de fuër: listig te werk gaan
uit uëgenverblenjink:
misleiden, om de waarheid te verdoezelen
va verdauertijd: van ontsteltenis, van ’t verschieten
va zij loef zijn: in de war
va zijne sis vallen: bewusteloos vallen
van au uëren mauken: ruzie maken
vèjegd er au broek auën: trek het je niet aan
verbetert zijn gelèk as de wijn:
beter worden met de leeftijd
we zijn kwit: we zijn elkaar niets meer verschuldigd
wie augt er au muil open?: wie onderhoudt jou?
wuër gomm’n da skrijven?:
dat is verbazingwekkend
wuër zijn au gedagten?: wat bezielt je?
z’ee weer eur kwintj’n: ze is weer nukkig
ze komm’n al mijn uëren uit: ik ben het grondig beu
ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil
ze viel uit de lucht: het verraste haar
zijn skip afkuisen: ermee stoppen
zijne zjiejever gauët de küst af:
wat hij zegt houdt geen steek
zjiejever in pakskes: nonsens, mallepraat
zuë blasj as e bluët gat: zo kaal als een blote kont
zuë blaud as en skolje: blauw van de kou
zuë duëf as ne kwakkel: hardhorig
zuë nat as nen dweil: druipnat
zuë rap as tell’n: zeer vlug
zuë simpel as bonjoer: heel gemakkelijk
45
zuë sloensj as ne skoteldoek: flauw, zonder fut
zuë stijf as ne stok: niet lenig
zuë zot as en oenjer: te gek om los te lopen
zuë zwert as molleskluëten: vuil en onverzorgd
zuë zwert as skippenauës: zo zwart als roet
zwijgen da ge zwitj: geen woord lossen
Smuëren gelèk nen Turk
46
11. Godsdienst
’t ee gelotj: de klokken hebben geluid
’n au kapelle moe versiert werr’n:
een oude man of vrouw moet zich opsmukken
’t es As en Zellik:
huiduitslag waarvoor men naar Asse en Zellik ging
bedevaarten
’t es een iejewegeit leen: ’t is heel lang geleden
’t krüsken draugen:
de misdienaar droeg het kruis voor de lijkstoet
’t was aul wa dat den emel geven kost:
er werd veel goede wil betoond
’t ziejel auën emmen: getrouwd zijn
’t zijn de wilje vespers: ieder zingt zijn liedje
’t zijn goei zielen die uir bekiejer’n:
op een ongewenst besluit terugkomen
as ’t rèjgent en de zunne skèntj, est kerremes in d’elle:
gezegde bij weersomstandigheid
beter van de keirk as van den eiremen:
een welstellende kan er tegen
d’ onnujezele zejen Got zien:
smalend gezegd over naïevelingen
d’as vegten tegen de duët: dat is vergeefse moeite
da mag ooz iejer weten: dat weet waarschijnlijk niemand
da meugd’au gauën bichten: je hebt verkeerd gehandeld
da’s auën ooz iejer zijn auër trekken:
dat is kwaadaardig liegen
dat ’n kein ni liegen: het is vanzelfsprekend
de paster ee geprekt, da ge moetj krabben wuër dat ükt:
gezegd bij ostentatief krabben
de zeve weken: voorbereiding op de Plechtige Communie
den derde kiejer verligt ’t kéjesken:
de derde poging is de goede
den diejen’n zau brann’n: die gaat zeker naar de hel, zal boeten
den duvel in zij lijf emmen: onhandelbaar zijn
den uëgdag draugen:
de h. sacramenten bedienen aan huis bij zieken
ge zodje em ooz iejer geven zonder bichten:
zich voordoen als naïef en onschuldig
47
goesjdiejel, pak de müten bij ’t ziejel en lupt er mee rond
’t kastiejel:
riepen de bengels op oudejaarsavond aan de deur om hun
’godsdeel’ (een versnapering of centje) te vragen
got dauër mee te bichten: wat moet je daar mee aanvangen
Got van den emel: krachtterm
Got zegent au: gezegd bij het verwerken van een niesbui
ik gauën nor Betlejem: ik ga naar bed
imand zen zauëligeit geven: iemand uitkafferen
in goesjnaum: het zij zo, wij aanvaarden het
lange vespers: vespers met Allerheiligen
mee Sintj Amand leggen d’eksters üjeren iejesten bant:
nestelperiode van de ekster
mijne kop af, as ek lieg: het is de waarheid
mokt er e kruis over: stop er mee, ’t is afgelopen
ne kletter, vloek aftrekken: vloeken
ne pauëtr skiljeren: beetnemen
nog in Sinte Klauësj geloven: nog zeer naïef zijn
ooz iejer va zij kruis vloeken:
een onverbeterlijke vloeker zijn
op aule eiligen roepen: ervan langs krijgen
op mijn ziele zauëligeit: ik zweer het
pisjonkelen:
een Allerheiligengebruik waarbij men voortdurend inen uit de kerk ging. Binnen werden telkens 1 of meer
gebeden “gelezen” om aflaten te verdienen ten behoeve van
overledenen. Gebed t.e.v. de H. Portioncula.
stoksken, stoksken d’elle, aul die weerpakt gauë nor d’elle:
kinderrijmpje
tegen de sterr’n op: zonder maat te houden
ter iejere va welken eiligen:
waarom zou ik dat doen, het is tegen mijn zin
veur iejeweg en drij daugen: voor altijd
vizjillen: vigiliën, nachtwake
z’eet de kliejer’n auën: ze is non geworden
z’es eur uur gauën lez’n:
bidden in de kerk op Witte Donderdag
z’es nauër den emel: ze is overleden
ze lèjeft van den emelsken dau: heeft niets nodig
zijn ’n emel op èjerde verdien’n: vaak goede werken doen
48
12. Groot en klein – Sterk en zwak
’k em em veel te skuën: ik ben veel te sterk
’k zau mij osten; ik weiger
’t es en echt boerepèjert: sterk zijn
’t ni lank nimmer trekken: zienderogen verzwakken
’t en es ni zeggelek: ’t is niet te verklaren
’t enje va zijn macht ni kennen: zeer sterk zijn
’t es va mijn knoppen: er komt niets van
ann’n gelék as skuurpuërten: grote handen
au devuëren doen: uw best doen
auën gezien zijn: verloren, te zwak zijn
aule weirk auën kunnen: groot en sterk, veelzijdig zijn
d’as giejene kak, hé: dat is iets groots
d’er en stauën giej’n pauëlen auën:
is zonder beperkingen
da kèn ek ielemauël alliej’n: ik kan het alleen aan
da ni vandoen emmen: het niet nodig hebben
da verbietj ze zelven: dat kan niet
da’n es ni te tellen: komt niet in aanmerking
de klein zijn van de jauër ni gruët:
wat je me geeft is klein
der ni veel auën duëttoen:
er niet veel aan veranderen, te zwak zijn
dobbel gelentj zijn: dubbel gespierd
e klein piejeperken: een zwak kindje
e klein pimpelmiejesken: een klein iemand
e lang zjiejel: een hoog opgeschoten iemand
een kürte root: een kleine rij
een oud huis kein inskijten:
ouderen zitten in gevarenzone
een pekking gekregen emmen:
een pak slaag gekregen hebben
en anjeken toesteken: helpen
ge koentj em uit zij vel skudden: tenger en zwak zijn
ge koentj em deur e moezegat trekken: klein zijn
giejene voet mee kennen: niet kunnen volgen
hij ’n kost giejene pap nimmer zeggen: hij was ademloos
hij ee puitemagt: weinig kracht hebben
hij eed een ei op: hij is ongeduldig, rusteloos
49
hij eed een toefelink gad: hij heeft een pak slag gekregen
hij en mag er ni auën rikken: hij is niet evenwaardig
hij es dauër vuil gevallen:
hij heeft het beoogde doel niet bereikt
hij es ter deurgespetteld: hij is er doorgesparteld
hij gink er ne gank mee: hij overrompelde hem
hij kèn beirgen verzetten: hij heeft veel kracht
hij verdintj e standbiltj:
hij moet gewaardeerd worden
k’n weet nie oe gruët: zeer groot
kak of giejene kak, de pot op: niet tegenstribbelen !
kleine filou: klein maar geniepig
mauër en alve penne zijn: zich maar zwakjes voelen
mauër en skeet gruët zijn: heel klein zijn
mee en ei zitten: bang zijn
mee zij zelven giejene weg kunnen:
zenuwachtig, onbeheerst en zwak zijn
moedermeesj alliejen: gans alleen
ne goeie gank auën werken: steeds door werken
ne steirke loeter: een krachtpatser
nen ardije: een flinke vent, doordrijver
nimmer oniejen angen: doodop, zwak zijn
op au gemak ee: hou je kalm, gedeisd
petj’n af zijn: de strijd verloren hebben
slaggelings neervallen: plots neergeveld worden
sloot vallen: niet meer verder kunnen
tenje auësem zijn: bekaf zijn
va giejen opaugen weten: onvermoeibaar zijn
va ne steirke struik zijn: van sterke solide afkomst zijn
va zijne sis vallen: bewusteloos vallen
van en skeet nen donderslag mauken: iets klein opblazen
verkeirkereer’n: zeer zwak worden
wa zoo der mij letten: niets kan mij weerhouden
z’eet de broek auën: zij is meester in huis
ze zijn dor mauns genoeg:
er is genoeg mankracht, ze kunnen het aan
zie d’au dauër mauns over: kun je het aan
zij pauërt kennen: altijd zijn deel van het werk doen
zij stik stauën: zich voor niets of niemand terugtrekken
zijne pere zien: het heel moeilijk hebben
50
zijne plang trekken: niemand nodig hebben
zijnen derden tuën: het bont maken
zuë flau as ’t gruët es: heel zwak
zuë sloensj zijn as ne skoteldoek:
zeer flauw, zeer zwak, futloos zijn
zuëveel asjte geve kost: met alle macht
13. Kledij
’t es auën zij lijf gegoten: het past hem wondergoed
’t es veur de voddemaun: afgedragen kledij
’t immen es nauëder as de rok:
familie en vrienden gaan voor
’t zwiejet stond in zijn skoenen: hard gelopen hebben
bekaust in zen broek doen: heel bang zijn
d’az ’n ander pauër mauen: dat is heel wat moeilijker
e kostuum passen: de maat nemen
familje van het zeveste knopsgat: verre familiebanden
floeren broek: broek in fluweel
gelèjest en gespuërt zijn: klaar zijn om weg te gaan
giejenen naugel emmen om auën zij gat te krabben:
zeer arm zijn
gij tipt nogal: je bent goed gekleed
hij ee mij ne kol gepast: hij nam mij in het ootje
hij eed onder den tram gezeet’n: zijn broek is te kort
hij es volk te verwachten: zijn gulp (voorbroek) staat open
hij kèn in zijn skoenen boteren:
zijn schoenen zijn veel te groot
hij kèn mijne zak opblèjez’n:
hij kan mij gestolen worden
hij ligt onder de slasj: de vrouw is de baas over hem
hij most zijn broek afsteken: hij moest naar het toilet
in au zakken zitten: voor de gek houden
in vliegende vauën: in loshangend hemd
in zijn broek skijten va skrik: bang zijn
in zijn sleppen: in zijn hemd
in zijn zakken meugen skieten: moeten betalen
51
in zijn zakken skijten: iemand uitlachen
it in zen botten slaüen: een kleinigheid eten
it uit zen botten slaüen: mallepraat vertellen
mee botten: bijwijlen, soms
mijn skoenen luëpen in: laten water door
mijne kol spant: ik ben gecharmeerd
mokt ne knuëp in aunen neusdoek:
gezegd om iets te helpen onthouden
nen eftepieje: een trap onder de broek
op zij kliejed gekregen emmen: de nederlaag lijden
op zijn slep gelegen emmen: te lang geslapen hebben
skuën uitgedost: mooi aangekleed
van noljeken tot drauëken vertellen:
vertellen met alle details
wat èje dormee in au zakken: dat brengt niets op
z’eet de broek auën: ze is de meester thuis
z’eet de kliejere’n aüen: ze is non geworden
z’es kürt in eur gauëren: zij is lichtgeraakt
zen beste dingen aüen emmen:
zijn beste pak aan hebben
zij was nogal auëngestuëten:
ze was slecht of onzedig gekleed
zijn goei moesj op emmen: welgezind zijn
zijn moesj ’n stauët er ni nauër: het zint hem niet
zijn moesj stauë skiejef:
hij is humeurig, niet aan te spreken
zijn patotten kommen uit: er zijn gaten in zijn kous
zijn vieze moesj opemmen: slecht geluimd zijn
zijne kloeper zetten: klomp plaatsen met Sinterklaas
52
Zijn moesj stauë skief
53
14. Kunnen en niet kunnen, willen en niet willen
’k en kèn da ni af: ik verdraag het niet
’k en kèn da toch ni gerieken:
ik kan dat toch niet zien aankomen
’k en kèn em ni uëren of zien: ik haat hem
’k en kèn er giejene kop auën krijgen:
ik begrijp er niets van
’k en kèn er ni auën uit: ik begrijp er niets van
’k en kèn mee me zelven giejene weg:
ik ben overspannen
’k en kèn ze ni uit iejen augen: ik zie geen verschil
’k en kost giejene voet mee: ik kon niet volgen
’k en kost’r nit on doen: ik kon het niet verhelpen
’k kantj nimmer zeggen: ik weet het niet meer
’k zau mijne luëp auëlen:
dat doe ik niet, ik werk niet mee
’k zondj wel duuz’nd kiejer zeggen:
het bedoelde woord ontsnapt me
’n brekt dauër au verstand ni op:
doe geen moeite om het te begrijpen
’n kujje ni spreken: antwoord dan toch
’t en kèn mauër gedauën zijn:
het moet niet uitgesteld worden
’t en kèn ni missen: het is niet te verwonderen
’t es iej’n zeggen: zo kan je ook zeggen
’t es nogau in de reed’n: het kan er nogal door
’t es van èremoei: het is van niet te kunnen
’t kèn der uit kommen: het kan winstgevend zijn
appreesje mauken: aanstalten maken om te beginnen
as ke jonk zatj ku je beirge verzetten:
in je jeugd kan je alles aan
da kèn ek op mijnen alliej’n: ik heb geen hulp nodig
da kèn ni augen: de ene partij is te zwak
da kèn tellen: dat is de moeite waard
den trok weg emmen: iets goed kunnen
der weg mee kunnen: veel eten
der’n kè giej’n kauëd af:
wees gerust, het zal niet gebeuren
die ni’n wiljt ee g’at: je hebt je kans gekregen
54
dor en kèn mor imand goe mee zijn:
geef het aan om het even wie
em ni kunnen gewachten: geen geduld hebben
en zeg ni miejer: het kan nog erger
es ’t ni gebeurt ’t kèn nog gebeuren:
ik geloof niet wat je daar vertelt
g’en kuntj em ni vèr stauën: je mag hem niet vertrouwen
g’en kuntj ni lojn en den ommegank doen:
je kan geen twee zaken terzelfder tijd goed doen
g’en zetj er ni va stèrven: het kan geen kwaad
ge ’n kuntj ter au giej’n gedacht va geven:
het is heel belangrijk
ge kuntj de zotten mauër auën ojjer (uir) wèrken:
gezegd over iemand die gek doet
ge kuntj er mee op de mert gauën stauën:
veel groenten in de tuin
ge kuntj goe zien da ze ni en deugt:
ze straalt haar ondeugd uit
ge kuntj zien he!: je kan wachten en later beslissen
ge moetj ni revëzeren: je moet niet weigeren
ge moetj tegen de weerbosj kunnen:
je moet de gevolgen aanvaarden
ge’n kuj’t ni zeggen:
het is zo erg dat er geen woorden voor zijn
ge’n kuntj er nog giejene puit ’t vel mee afdoen:
zo bot is het mes
giej’n letter kennen zuë gruët as de kèrk:
aartsdom zijn, niet kunnen lezen of schrijven
giejen ann’n kunnen auën steken: onhandelbaar zijn
grat vergeten: helemaal vergeten
hij ee zij zelven ni gemokt: hij kan het niet verhelpen
hij eed it tegen mij: hij kan mij niet luchten
hij kèn de pot op: ’t is gedaan tussen ons
hij kèn der nit af: hij is onbekwaam
hij kèn em ni wèjer’n: zwak zijn in het spel
hij kèn mijne zak opblèjez’n:
hij kan mij gestolen worden
hij kèn op zijn kinne kloppen: er rest niets meer
hij kèn uit en fles èrten pikken: zo mager is hij
hij kèn zij pauërt: hij kan zoveel als een ander
55
hij kèn zjieveren da ’t spiksel zijn kinne aflupt:
hij vertelt veel onzin
hij mokt dauër ’t skuën weer: zorgt voor het succes
hij wacht mee zijne slinken:
hij wil niet meer wachten
hij wiljt au nor den bok doen: hij wil u bedriegen
hij zentj ter kunnen veur doen:
hij zal gestraft worden
ik em mijn dëvuëren gedauën: ik heb mijn best gedaan
ik kèn da mee klank: ik kan het zonder problemen
in zijn ol kruipen: terugkrabbelen
it alfstèjert lauëten stauën: iets onafgewerkt laten
kunje da ni flikken: kunt gij dat niet doen
kunje gij zjieveren: wat een onzin kraam je uit
kunnen liegen gelék as e pèjerd skijten:
liegen dat men het zelf gelooft
mee zij geweltj giejen’n weg kunnen:
niet in te tomen zijn
mor arres zijnen naum kunnen skrijven:
weinig ontwikkeld zijn
ne kiejer spesje augen: iets onderzoeken
ni nieje kunnen zeggen: niet kunnen weigeren
nog giejen struë verleid emmen:
nog niets gedaan hebben
nog veur giejen’n gauen lowie: ik doe het niet
op zijnen eigen dépang: helemaal alleen
rijmen en dichten zonder zè gat op te lichten:
poëtische vaardigheden hebben (humoristisch)
spaug het uit, ge kuntj nog genezen:
gezegd als iemand een hoestbui verwerkt
stoeffen kèn iederiej’n: je bent aan het opscheppen
t’n kè mij ni bommen: het kan mij niet schelen
tusken willen en kunnen es ë gruët verskil:
willen is niet altijd kunnen
wa zoo der mij letten: niets kan mij weerhouden
wilje au uëgen open trekken: kijk wat er gebeurt
wilje me zeggen wa dagge auën ’t uitsteken zijt:
wat doe je
wilje ürken: luister nu eens
z’eet er andelink van: ze kan het goed
56
z’en es eur tong ni miejester: zij kan niet zwijgen
zijn kas afdrauën: hard werken
zijn uëren stauën op zijne rugge: hij wil niet luisteren
zijnen tetter ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen
15. Landbouw, natuur en weer
’k spring op au kerre: ik speel met je mee (bij kaartspel)
’k weet ne gesduiker liggen: ik weet een stront liggen
’t augd op mee stillekes rèjgenen:
’t begint overvloedig te regenen
’t zau gauën liejelek doen: ’t zal onweren
’t es ’n ezelsdragt: de geboorte is overtijd
’t es azuë zei Sue de blau zijn beter as de ruë, ’t es ni waüer zei
zijn vrau, de ruë zijn beter as de blau, ’t es ni wauër zei Sis, ge
zijt aule twieje mis:
gaat het hier om politiek of om de aardappelen?
’t es bedriegten boel: oogstrelend maar waardeloos zijn
’t es vloet: de beek loopt buiten de oevers
’t es zuëveel appel’n as pèjeren: het biedt geen oplossing
’t zau gauën katten spaugen: er is onweer op komst
’k wau dat ’t stront réjgende:
ik wenste dat het overvloedig regende
’t eed e goe vlaugsken gedauën: ’t heeft flink geregend
’t es auën ’t zjabberen: er valt lichte regen (motregen)
’t es gesmuërt: het is mistig
’t es groejene weer:
temperatuur en vochtigheid zijn gunstig voor de groei
’t es laf, ’t zau ni augen: ’t is te warm, er komt onweer
’t es mor e mauger bistjen: ’t is niet veel zaaks
’t es ne gestampten boer: ‘t is een onbeschofterik
’t es nog ni onder de struik:
het heeft nog niet voldoende geregend
’t es rot weer: ’t is miezerig, regenachtig weer
’t es t’er van achter de skuur:
’t is zware tabak, veelal in eigen tuin geteeld
57
’t klèjerd op: er komen opklaringen
’t ligt dauër halfstèjert: het werk is maar de helft gedaan
’t rèjgent alve frankskes:
er vallen grote regendruppels na droogte
’t stertje van de mei es ’t stertje van de wintjer:
normaal komt er geen nachtvorst meer maar ..
’t vriest stienjen uit de grond:
strenge vorst licht kasseien uit de grond
’t zau rèjgenen, de veirkes luëpen mee struë in ojjer muil:
gezegd van iemand die een sigaar rookt
azuë nen drasj: neergutsende regen
appelontjen eed uk nog e vies koud kontjen:
het kan nog vriezen op de naamdag van de H. Appolonia
(9 februari)
aprilske grillen: voorjaarsbuien
as ’t rèjgend en de zunne skèntj es ’t kerremes in d’ elle:
weerspreuk
as ’t rèjgend op Medaur, réjgend et zes weken dornauër:
weerspreuk
as t’r veel noten zijn, est ne strenge wintjer: weerspreuk
betrauven plaseer’n: uitdunnen van de bieten
d’as den èjerd van de biejest:
dat is eigen aan de geaardheid van ieder individu
d’r angt snieje in de lucht: het gaat sneeuwen
d’r n’s giejen vrauken zuë eirem of ze mokt mee Lichtmes eur
penneke weirem:
zelfs in de armste gezinnen bakte men op O.L.Vrouw
Lichtmis pannenkoeken of wafels
da stik gront ligt voogt:
het land wordt een jaar lang niet bewerkt
de daugen gauën mauër open en toe:
de dagen zijn heel kort
de fiejest es uitgerèjgerd: de regen was spelbreker
de kampanje doen: seizoenarbeider zijn in Frankrijk
de koekoek roept, ’t zau rèjger’n: er is regen op komst
de patotten zijn nie zogt: de aardappelen zijn niet gaar
de snieje wagt op anderen:
grauwe lucht, er komt nog sneeuw
de wintj gauët achter rèjegen:
als de wind valt zal het regenen
58
de wintj komt uit ’t verkiejerd gat: het zal niet regenen
de wintj stekt op: het begint te waaien
de zes donkere weken:
drie weken voor en drie weken na 21 december
de zunne stekt ’t zau onweer’n: er is onweer op komst
doej zonder rèjger of wintj, es ni de moeit dat ’t begintj:
wind en regen moet er zijn bij dooi
eigen gewin: eigen teelt
en duchtige koe:
koe klaar om naar de stier te gaan, bronstig
en lompe koe: onbeleefd, onvriendelijk mens
en mautere pèjer: een overrijpe peer
en ürdëken:
raamwerk op de kar om de oogst binnen te halen
er valt wa gremeling: er valt lichte sneeuw
ge kom mee ’t goe weer: welkomsgroet bij mooi weer
ge kuntj t’r eirten in planten: vuile binnenoren hebben
ge kuntj t’r mee op de mert gauën stauën:
grote groenteoogst in de tuin
grauven tot op den erten:
spitten tot op de harde ondergrond
hij doe zijnen tèjer op: voedt zich met eigen producten
hij eet’r em ’n beddeken gezauëd:
hij heeft er voldoende van
hij es gauën uësten: graanhalmen rapen op het graanveld
hij liejert veur strontrauper: weinig zaaks zijn op school
in ’t langste van de daugen: in volle zomer
in de blakke zunne: in volle zon
in den achterwesjjauërs: in het najaar
in den uitkommen’n: in de lente
jezeken skudj zijn beddeken uit en de plümkes vallen op d’èjrde:
het sneeuwt
kambedde:
strook grond op het einde van het veld waar de paarden
keerden
’k en em giej’n land van au:
ik heb geen verplichtingen tegenover u
legt ewa zaut op zijnen stèjert:
schertsend gezegd als men een haas wil vangen
lotj de boeren mauër düsken: laat de anderen maar werken
59
mest briejen: mest op het veld verspreiden
mijn eksteruëg stekt: er is weersverandering op komst
mijn vingeren tentjelen: tintelen van kou
n’n buën mag de mei ni zien:
bonen mag men niet planten voor half mei
n’n druëge mèjert en n’n natten april brinkt de boeren ojjer
skuren vul: weerspreuk
ne vüskuët gruët: een kleine oppervlakte
oeltjen en boeltjen: hoogten en laagten
onder d’appel’n gauën: onder de boom appelen rapen
op zijnen nest betrapt zijn:
op een plaats zijn waar dat niet mag
patotten uitdoen: aardappelen rooien
raupen doen’t gat gaupen:
van rapen eten moet men veel wind lossen
tuske licht en donker: in de valavond
uëst geskoren, de wintjer geboren:
de oogst is de voorbode van de winter
va ne steirke struik zijn: een solide afkomst hebben
vandaug masselkes, meiren plasselkes:
stapelwolkjes zijn voorloper van de regen
veel gebliejed mauër weinig wulle: veel drukte om niets
vervrozen van de kau: enorm koud
willekom mèjert, pak mij ni mee mee aunen langen stèjert:
maart is hopelijk het einde van de winter
ze doen der brokskes op: het is heel warm
ze weet va wuër dat de windj komt:
ze heeft het in de gaten en weet wat haar te doen staat
ze zau nog zwerte snieje zien:
de miserie moet nog komen
ze zijn dauër mee ’n vlaug:
daar komt een felle regenbui
60
Hij kèn op zijn kinne kloppen
61
16. Liegen en bedriegen
’k em em liggen: ik heb hem beet
’k geluëf et beter as dagge ’t zegt: het is de waarheid
’t ee voete gekregen: ’t is gestolen
’t es een besketen mert:
gemaakte afspraken worden niet nageleefd
’t es opgemokt spel: het is niet te vertrouwen
’t es wel bestetj: ge hebt er naar gevraagd
’t komt uit al most’nt de krauën uitbring’n:
iets doen dat het daglicht niet mag zien zal aan het licht
komen
’t mag den dag ni zien: het mag niet geweten zijn
’t most isj wauër zijn: je liegt
’t zijn nogau skuën manier’n: dat is niet eerlijk
achter ’t gat: in het geheim
achter d’aug gauën: de school verzuimen
as ke liegt moe je deurliegen:
ga maar door met liegen
bedriegten boel: minderwaardige kwaliteit, bedrog
beribberen: in de maling nemen
da kèn ni liegen: dat is heel zeker
da’n trekt er toch ni op: dat zou niet mogen gebeuren
dauër koenje giejen stauët op gauën:
dat is niet te vertrouwen
den diejen zau brann’n: die gaat zeker naar de hel
den eef opgeet’n emmen: de klos, de verdachte zijn
der imand inluizen: iemand bedriegen
en foef ophangen: iets wijsmaken
en goei skool g’at emmen: dat zal ze leren, geleerd zijn
en lotj au da ni auënkluësteren:
laat je dat niet aansmeren
en verteldj da mauër ni vuërt:
(want) wat je zegt is nonsens
er giej’n goed uëg in zien: het lijkt verdacht
er giej’n uitstonsj mee hebben: er niet bij betrokken zijn
er nog e skepken bovenop doen:
er nog wat bij doen, overdrijven
er van onder muizen: wegsluipen
ert van afgank zijn: zeer gierig zijn
62
es ’t ni gebeurd, ’t kèn nog gebeuren:
ik geloof niet wat je daar vertelt
et auën zijn biej’n emmen:
verloren zijn, er mee opgescheept zitten
g’etj e zwert kruis op au veuruët: gezegd wanneer men eraan
twijfelt of een kind de waarheid spreekt
g’etj er ner gevraugt:
’t is je eigen schuld, je hebt er aanleiding toe gegeven
ge kuntj gij skuën klappen: je hebt er niets bij te verliezen
ge liegt da ge stinkt: je bent een leugenaar
ge verdintj slaugen: dit mocht je niet gedaan hebben
ge zetj er va weerkommen: het zal je berouwen
geef em ne kloesj op: maak hem wat wijs
gekost zijn gelèk as slecht geltj:
door iedereen gekend zijn
giejen foefkes hé: maak mij niets wijs
hij ee mij goe vast g’at: hij heeft mij te grazen genomen
hij ee mij vast: ik ben bedrogen
hij is gereej’n mee zijn broek auën:
hij is bedrogen waar hij bijstond
hij kè liegen datj’nd zelf geluëft: hij gelooft zijn eigen leugens
hij kè liegen gelèk as e pèjerd skijten: hij liegt maar door
hij mag et em opstoven:
hij mag het hebben al is het onrechtvaardig
hij zau der mee zijn ellebogen nor pakken:
het zal hem niet lukken, hij krijgt het niet
hij zo au verkuëpen wuër da ge zelf bijstauët:
hij is een echte verkoper
hij zukt kweddelen: hij zoekt moeilijkheden
it meeskèjeren: stiekem iets wegnemen
imand ’t vel afstruëpen:
iemand veel te veel doen betalen
imand arranzjeren: iemand bedriegen
imand bastauërd mauken: iemand onterven
imand betoepen: iemand foppen
imand en loer drauën:
iemand bedriegen
imand en pee stoven: iemand iets wijsmaken
imand iet opangen: iets wijsmaken
imand in doeskes doen: iemand bedriegen
63
imand in drauë augen: iemand aan het lijntje houden
imand it auënklappen: iemand overhalen
imand leugenechtig mauken:
iemand leugens aanwrijven
imand nauër den bok doen: iemand bedriegen
imand ne kluët aftrekken:
iemand bedriegen, te kort doen
imand ne kol passen: iemand in ’t ootje nemen
imand ne pauëter skiljer’n:
iemand beetnemen, bedriegen
imand ne zak opgeven: iemand iets op de mouw spelden
imand taur doen: iemand kwaad berokkenen
imand uit zijnen nest langen:
iemand proberen te bedriegen
imand vontjes vertell’n: iemand iets wijsmaken
it flikken: iets achterbaks doen
it opzij slauën: iets stelen, vooral geld
it uitzwieëten:
boeten voor hetgeen men misdaan heeft
karott’ntrekker: plantrekker
kuist aune mond af: je liegt
lange vingers emmen: stelen
ne kloesj opgeven: iets wijsmaken
ne kwakkel: een vals bericht
on ooz iejer zijn auër trekken: kwaadaardig liegen
te lieëp: te slim
trukken van de fuër: bedrieglijke praktijken
van uëren zeggen uërde veel liegen:
geloof niet alles wat verteld wordt
vergetje ni te liegen: aan iemands beweringen twijfelen
weer prijs emmen: de dupe zijn
weten va wuër dat de wintj komt: uitgeslapen zijn
z’ emmen em dor zie kommen:
ze hebben hem bedrogen
z’ee streken in eur lijf: ze is niet te vertrouwen
z’emmen em bij zij pit’jen: hij is er aan voor de moeite
ze meugen ’t ni vèir weten: het zijn leugens
ze sto mee veel poef:
ze heeft veel schuld, staat in ’t rood
ze tèrt deur: ze raaskalt, weet niet wat ze zegt
64
ze zau wa meekrijgen: ze zal gestraft worden
zeuren: bedriegen
zie da g’r au ni inklapt:
verspreek je niet, let op je woorden
zjiever in pakskes: flauwekul
17. Menselijk lichaam, ziekten en afleidingen …
’k em mij en betjen afgeleit:
ik heb mij een beetje te rusten gelegd
’k en weet ni wuër da mijne kop stauët:
ik ben helemaal in de war
’k luëp ier in mè vel:
ik heb alleen maar een overkleed aan
’k zal isj auën zijn auër trekken: ik zal hem eens berispen
’r zijn vingeren auën verbrand emmen:
er veel aan ingestoken, aan verloren hebben
’n ert va koekebruët emmen: teerhartig zijn
’n lotj dadde uit au ann’n ni gauën:
laat het je niet ontglippen, doe alles om het te behouden
’n mokt dauër au ann’n ni auë vuil:
bemoei je er niet mee
’n stekt dauër aun’n neus ni in:
bemoei je daar niet mee
’n uëgsken op imand trekken: naar iemand knipogen
’n uëjesken trekken: een oogje pinken
’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn
’r ’n uëgsken op emmen:
een relatie wensen aan te gaan
’r ’t ert van in zijn: er erg door getroffen zijn
’t batj in zijnen neus: het is dichtbij wat hij zoekt
’t ee voeten gekregen: ’t is gestolen
’t en es de pijn ni wèjert: ’t is de moeite niet waard
’t es op ann’n:’t is op komst, ’t komt er aan
’t es va mijn voeten: ’t is niks waard (of) ’t is mislukt
’t fas af zijn: de nek gebroken hebben
’t kèn uit mijn ann’n ni: de winst is verzekerd
65
’t most va mijn ert:
ik kon het niet meer opkroppen, ’t moest er uit
’t most va mijn tong: ik kon het niet zwijgen
’t stekt zijn uëgen uit: hij is er zeer begerig naar
’t vier in den buik:
ontstoken appendix, blindedarmontsteking
’t zau auën zijn rebb’n angen: hij zal er heel moe van zijn
’t zau wel in mijn ann’n vallen:
ik zal het wel vinden zonder zoeken
’t zijn steirke biejen’n die de wilje kunnen draugen:
als men in de weelde leeft gaat men er vaak aan ten onder
t’enje van auësom: ademloos
al stonde op aune kop: ik weiger mordicus
ann’n gelèk as skuurpuërten emmen:
grote handen hebben
ann’n te kürt hebben: onvoldoende hulp krijgen
as dedie eur kèjel openzetj: ze kan heel luid zingen
as ke ne neus etj kunj’t gerikken:
als je verstandig bent kun je ’t al vermoeden
as ke zot wert moejet zeggen: gezegd tot iemand die gek doet
auën zijn rebben’n angen: er heel moe van zijn
auënleggen: dikker worden
auërdig zijn: onpasselijk zijn
augd au bakkes: zwijg maar
aune kop isj binnen steken: een kort bezoek brengen
bedurven zijn tot in ’t meirg van zijn biejen’n:
uitermate verwend zijn
beginnen te miss’n: al wat dement zijn
blasj geskoren: helemaal kaal geknipt
blijf van achter mij gat: loop mij niet zo achterna
bloz’n gelèk as ’n krik: iemand met rode wangen
da begintj mijn voeten uit t’ang’n: ik word het beu
da ken ek op mijn iejen biejen:
dat kost mij geen moeite
da kunje mee au uëgen toe: ’t is zo gemakkelijk
dauër giejene voet veur verzett’n:
er niets voor doen
dauër zijn giejen ann’n auën te steken:
’t is al tevergeefse moeite, hij is niet te verbeteren
de duët passeert mij: plots koude rillingen hebben
66
de vallingen zèn goejëkuëp:
bij dit weer is men gauw verkouden
de vlam emmen: een vurige gelaatskleur hebben
de weg’n es nog ni opgebroken:
het kan nog altijd, vooral als troost (bij een miskraam)
deur zijn auër groejen: kaal worden
deurterren: niet weten wat men zegt
dikken bredden: dikke buik
draugen emmen: barensweeën hebben
e goe postuur emmen: een flink voorkomen hebben
e skau jak, kindj, maun:
iemand wiens opvattingen en gedrag afwijken van die van
zijn omgeving
e vies gezicht trekken: misnoegen tonen
effenaf skandauëlen geven: opzichtelijk bloot gekleed zijn
em den bauërt lauëten afdoen: zich laten bedotten
en stranne meemauken: iets vreselijks meemaken
er giej’n goed uëg in emmen:
verdacht lijken, weinig hoop hebben in goede afloop
er giejene kop kunnen auën krijgen: het niet begrijpen
er kaduk bij luëpen: gebrekkig zijn
er nog nauër zien: zien dat iemand pas ziek geweest is
et auën zijn biej’n emmen: er mee opgescheept zitten
et es nor zijne kop gestegen: grootheidswaanzin hebben
et es om mee aune kop tegen de muur te luëpen:
’t is hopeloos
et uëg op emmen: verwaand zijn
eur verandering’n emmen: haar maandstonden hebben
ge zotj er au bluëte kluëten lauëten va zien:
het werkt zeer erg op mijn zenuwen
ge zotj er de kau seskes va krijgen:
je zou er ziek van worden
geefd em ne pieje in zij gat:
geef hem een trap op zijn achterste
gekrëveerd zijn: zich buitenmate ingespannen hebben
gezojjen zijn: zich niet lekker voelen
giejen ann’n auën zij lijf emmen: lui zijn
giejen auër op zijne kop da deugt: hij is heel verdorven
giejen goesting emmen: er geen zin in hebben
giejen korozzje emmen: zich niet lekker voelen
67
giejen zitt’nd gat emmen: altijd bezig zijn
giejene voet meekunnen: niet kunnen volgen
god uit mijn uëgen: verdwijn
hij eed in zijnen hiel gekapt: hij heeft een wind gelaten
hij es bekommen: hij is hersteld-verbeterd
hij ontj in zijn ann’n: hij had zo goed als gewonnen spel
hij speltj mee au kluëten:
hij houdt je aan het lijntje, is je aan het pesten
hij vangt: hij is niet normaal
hoe zitt’nt: hoe gaat het
honderd frang op de kop: precies 100 fr
ik bèn nie in mijnen auk: ik voel mij niet lekker
ik peisdeg’n bij mijn eigen: ik dacht bij mijzelf
ik trek er mijn ann’n af: ik bemoei er mij niet mee
imand ’t vel afstruëpen: iemand veel te veel doen betalen
imand de prang op den neus zetten: iemand voor zijn
verantwoordelijkheid stellen
imand mee e skiejef uëg bekijken:
iemand verdenken
imand ne kluët aftrekken: bedriegen, tekort doen
imand ’t ert instampen: iemand diep grieven
imand zijn uëren afzaugen: blijven zeuren, zaniken
in zijn ann’n plasjen: applaudisseren
in’t kiejeren van de jauër’n zijn: in de menopauze zijn
it achter ’t gat doen: in het geheim iets bekokstoven
it over zijne kop getrokken emmen:
iets verkeerd aangepakt hebben
it uit zijn ann’n lauëten gauën: er zijn greep op verliezen
’k em ëttem mee ann’n en voeten gezeit:
ik heb het hem duidelijk gezegd
’k en em giejen uëg toegedauën:
ik heb geen ogenblik geslapen
’k en kèn dad over mijn ert ni krijgen:
ik kan er niet toe besluiten om zo iets pijnlijks te doen
’k most op mèn tong bijten: ik kon moeilijk zwijgen
kauëlèk vallen: in bezwijming vallen
kèkt veur au of aun’n neus valt af:
gezegd tot iemand die durft om te kijken
kleine kommisje doen: wateren
kuist aun’n neus af: haal die snottebel weg
68
kus mijn kluëten: laat mij met rust
liejelek gesteltj zijn: erg gekwetst of ziek zijn
lochtingvoeten emmen: grote voeten hebben
mee ann’n en voeten wijsmauken:
met alle middelen aan het verstand brengen
mee giejel eur kanalje bluët: met alles bloot (geslachtsdeel)
mee imand zèn voete spelen: iemand speels plagen
mee ne skauen nek: schuw, terughoudend
mee ze zelven giejene weg kunnen: zenuwachtig zijn
mee zijn kopken spelen: koppig zijn
mee zijn pikkelen omuëg liggen: erg toegetakeld zijn
mee zijne slinken of zijne rechten: met zijn linker-of rechterhand
mijn ann’n uëken:
ik wil het absoluut aanpakken, mijn handen jeuken
mijn maug es gekiejerd: ik heb een boertje gemaakt
mijn uëren ni gerüst lauëten: maar blijven zeuren
mijne kop af as’t ni wauër es: ik ga dood als ik lieg
mijne kop slauët open en toe: ik heb barstende hoofdpijn
mor e klein erteken emmen: gauw ontroerd zijn
mor en alve penne zijn: zich niet lekker voelen
ne frang in twiejen bijten: gierig zijn
ne kau opdoen: een kou vatten
ne kol passen: in’t ootje nemen
ne kürten dikzak: een kleine dikkerd
ne lange zwikzwak: een lang en mager mens
ne meesj ’n mag toch ni mankeer’:
om helemaal gelukkig te zijn
nen trok opdoen: verkouden worden door tocht
ni goed bè de zijnen zijn: ziek van geest zijn
ni in zijnen auk zijn: zich niet goed voelen
ni miejer op zijn biejnen kunnen stauën va flaute:
niet meer kunnen rechtstaan van flauwte
ni miejer uit de voeten kunnen: ziek of gehandicapt zijn
ni op zijn tonge gevallen zijn: goed kunnen praten
noch van auër of va pluimen imand kennen:
iemand niet kennen
nog gruun achter zijn uëren zijn: nog heel jong zijn
nog liever mijn tong afbijten: weigeren te spreken
nogau g’arranzjeert zijn: erg toegetakeld zijn
nogau geskalotterd: idem
69
Sjampetter op au gat stauëd en letter
70
oggeirme, oggiejere, oggottekes toch: uitroep van medelijden
on au ert ni lauëten kommen:
het je geen leed laten berokkenen
onder ’t mes moeten: geopereerd moeten worden
onder zijn kluëten krijgen: verwijten of berispingen krijgen
onder zijn voeten g’at emmen:
een bolwassing gekregen hebben
onderkommen zijn: verzwakt-ondervoed zijn
op aule ann’n goed zijn:
alles kunnen, zich altijd uit de slag weten te trekken
op de sjoeppen va zijn tiejen’n: op de toppen van zijn tenen
op zijn ann’n zitten kijken: niets doen, lui zijn
op zijn berrevoesjke voeten: blootsvoets
op zijn büzze g’at emmen:
verloren zijn of rammel gekregen hebben
op zijn tiejenen getürren: zich te kort gedaan voelen
op zijne lèjever liggen: het niet kunnen vergeten
rijmen en dichten zonder au gat op te lichten:
iets zeggen zoals een dichter het zou doen
ruëd werren tot achter zijn uëren:
van schaamte rood worden
sjampetter op au gat stauët ’n letter:
spotnaam voor veldwachter
spauged uit, ge kuntj nog geneez’n:
gezegd als iemand een hoestbui verwerkt
standvastig zik zijn:
voortdurend, met tussenpozen ziek zijn
stekt da ni in aunen kop: denk daar niet meer aan
stopt da goed in au uëren: tracht dat goed te onthouden
’t angd in mij lijf:
ik ben er moe van of ik heb een voorgevoel
’t es t’nd va giejen kant’n: hij lijkt er hoegenaamd niet op
’t stekt zijn uëgen uit: hij is er zeer begerig naar
’t zitj hier op zij gat: de verkoop gaat slecht
tegen imand zijn skenen rijen:
iemand frustreren, beledigen
tenje van auësom: op het einde van zijn krachten
trekt au gat in: laat mij voorbijgaan
uëren emmen op zijne rugge: alles horen
uit’n not: uit de kom (gewricht)
71
uit uëgenverblenjink: om de waarheid te verdoezelen
va zijn ert ne stiejen mauken: geen medelijden toelaten
va zijne sis vallen: bewusteloos vallen
van au gat skudden:
een uitvlucht zoeken om niet te moeten helpen
van zijn kluëten mauken: amok maken
van zijn loef: van streek
van zijn root zijn: onzin vertellen
van zijnen tetter mauken: niet kunnen zwijgen
vèjegt’r au gat auën: trek het u niet aan
verstruift zijn: dikker geworden zijn
veske tannen: een nieuw gebit
vuil manieren: onzedig gedrag
wacht asek em onder ann’n krijg:
als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien
we zèjen zien zei den blenjen:
wij wachten af wat er zal gebeuren
weer op zijn pluë zijn: genezen, weer fit zijn
z’eed au lèjeven: ze voelt reeds beweging in haar schoot
z’es vaveur’n gelèk as van achter:
zij heeft geen borsten
ze kèn uit en fles eirten pikken: ze is zeer mager
ze lotj eur zik: veinst ziek te zijn
ze ni aule vijf emmen: een beetje getikt zijn
zen ann’n angen los: hij slaat graag
zen ann’n stauën skiejef: hij is lui, onhandig
zen biejen’n uitslauën: dansen
zen kluëten afdrauën: hard werken
zen strot openzetten: luidkeels roepen
zen uëgen uit zijne kop kijken:
met verbazing toezien
zen uëren stauën op zijne rugge: hij wil niet luisteren
z’es au tien daugen over:
ze heeft sinds tien dagen haar maandstonden niet meer
zij vel es te kürt: iemand die niet kan lachen
zijn gruëte kommisje doen: zich ontlasten
zijn open eiremen emmen:
vrij zijn, doen waar men zin in heeft
zijn tonge ni miejester zijn: altijd blijven praten
zijn toot ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen
72
zijn uëgen uit zijne kop kijken:
met verbazing toezien
zijne kop uitweirken: doordrijven ondanks tegenslag
zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd
zijnen eirem afgevallen emmen:
zijn arm gebroken hebben
zjust zij gat gekiejerd emmen: pas vertrokken zijn
zuë blasj as ’n bluët gat: zo kaal als ’n knikker
zuë dik as den dikken va paumel:
die woog meer dan honderd kilogram
zuë dik as en oenjer zijn: een dikke vrouw
zuë gezond as n’n blik: kerngezond
zuë mauger as ’n plank: graatmager
zuë mauger as ne grauët: heel slank
zuë oud as de strauët: stokoud
zuë veir as au uëgen draugen: zo ver je kan zien
zuë zot as’n drilnoot: stapelgek
18. Menselijke gedragingen, eigenschappen en beroepen
’r weezen in emmen: beschaamd zijn
’t es iej’n uisaugen: ’t zijn al vrienden ondereen
’t uëg in eur sterre emmen: ze is hovaardig
achter de vergeirders kommen de verteirders:
na de spaarders komen de verkwisters
affront emmen: zich schamen
afgeprost zijn: moe gewerkt zijn
alluë van de meesj: aard van de mens
alve gast: helper
aske van den duvel sprekt ziede zijne stèjert:
als ge van iemand spreekt komt hij voorbij
au vugen: u goed gedragen
auverecht zijn: tegendraads zijn
beginnen te missen: zijn verstand verliezen
bekaust in zijn broek doen: heel bang zijn
bij ’t pèjerevolk: soldaten te paard
bij den troep zijn: zijn legerdienst vervullen
73
binnen moeten: soldaat moeten worden
de biejen’n uitslauën: dansen
de broek auën emmen: meester zijn thuis
de goei moeten ’t mee de slechte bekuëpen:
iedereen moet boeten
de gonj’nde maun: de voorbijganger
de kuëjere auën emmen: getrouwd, dus gebonden zijn
de pist uit zijn: ervandoor zijn
de vlam emmen: een vurige gelaatskleur hebben
den duvel te slim zijn: zeer geslepen zijn
den iejenen kiejer te bot en den anderen kiejer te zot:
wispelturig van karakter zijn
den onnujezelen uitangen:
doen of men onschuldig is, alsof men van niets afweet
den oozen: mijn man
der auën gezien zijn: verloren zijn
der deurgevallen zijn: door zijn rol gevallen (toneel)
der va gepakt zijn: ervan onder den indruk zijn
deurterren: niet weten wat men zegt, raaskallen
dikke lauërik: grote luiaard
d’n diejen’n verjauërt ni miejer: die is zeer oud
dorveur moeje va voejer kommen:
daarvoor moet je slimmer zijn
d’r van tusken zijn: overleden zijn
d’r zijn giej’n ann’n auën te steken:
’t is al vergeefse moeite, hij is niet te verbeteren
duëd van de vauk: doodmoe
e kopken op zen eigen emmen: zeer koppig zijn
e standbiltj verdienen:
iets uitzonderlijk gepresteerd hebben
e stik in zijne meulen emmen: dronken zijn
e vies gezicht trekken: zijn misnoegen tonen
e vies kruit: een lastig, humeurig persoon
em ni kunnen gewachten: geen geduld hebben
en gruëte kont: een hovaardige vrouw
en plasj op zijn toot: een klap op zijn gezicht
en toot trekken: pruilen
en vieze prit: een altijd slecht gezinde vrouw
er au zot op peizen: het niet meer weten
er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken
74
er mee vuile voeten deurgauën:
niets ontzien, brutaal te werk gaan
er ’n enjeken va weg emmen:
bekwaam zijn, iets al vaker gedaan hebben
er ni moetn ner zukken: heel vlot spreken
er nog ni meugen auën rikken: lang niet evenwaardig zijn
er van onder muizen: stilletjes verdwijnen
er zij weirk af mauken: er alles voor doen
eur kwintjen emmen: weer nukkig zijn
fezelèjers zijn kwezelèjers:
gezegd over hen die geheimzinnig staan te fluisteren
ge meugt em ni vèr stauën:
je mag hem niet vertrouwen
ge zedj au uëgen open trekken: je zult verbaasd staan
ge’n moedj au azuë ni afpross’n:
je moet niet zo hard werken
gekost zèn gelèk as slecht geldj: een kwade naam hebben
gezjeneert zijn: zich zorgen maken
giejen geduren emmen: ongeduldig zijn
giejen potten breken:
er niet veel van terechtbrengen
giejen zittent gat emmen: een onrustig type zijn
giejen’n naugel emmen om auën zij gat te krabben:
zeer arm zijn
giejen’n slag nimmer moeten verleggen: zeer rijk zijn
gramassen mauken: gezichten trekken
hij drauët rond de pot:
hij gaat niet recht op het doel af met wat hij zegt
hij ee liejelèk gedauën: hij heeft onrechtvaardig gehandeld
hij ee nog isj zijn koensjt getoenjt:
hij heeft nog eens getoond wat hij kan
hij ee nog ne kiejer zijnen derden getoenjt:
hij heeft nog eens getoond wat hij kan (meestal
misprijzend gezegd)
hij eed en boerken gelauëten: zijn maag is gekeerd
hij es zeker va zij stik:
hij is zelfverzekerd, weet wat hij wil
hij est’r petj’n af: hij heeft de strijd verloren
hij gauë ni alom: hij spreekt rechtuit
hij kèn zijne zak opblèjezen: hij kan mij gestolen worden
75
hij ’n zau op zijn bedde ni steirven: ’t is een waaghals
hij plasjt em dauër af: hij zet zich neer met de bedoeling om niet
seffens weer op te staan
hij zau nog almenekken drukken:
hij is slim, heeft op alles een antwoord klaar
hij zentjt’r kunnen veur doen: hij zal gestraft worden
hoe auer oe zotter:
gezegd van ouderlingen die het wat te bont maken
iejnen veur giejen ges betrauen:
iemand hoegenaamd niet vertrouwen
ik zien au duëd gèjeren: ik ben echt verliefd op u
imand de stèjerd opdoen: iemand vleien, aanhalig zijn
imand d’uëgen uitsteken: iemand overbluffen
imand en plamauëster geven:
iemand een mep met de vlakke hand geven
imand liejeg op emmen: iemand niet hoog prijzen
imand ne loer drauën: iemand bedriegen
imand op snee pakken: iemand aandachtig bekijken
imand poetje lappen: iemand een voetje lichten
in de put zitten: ten einde raad zijn
in ’t snotj’n emmen:
iets in de gaten hebben, vermoeden
in zène goeien zijn: in een goede bui zijn
in zène viezen zijn: humeurig, slecht geluimd zijn
it achter ’t gat doen: onopgemerkt iets verrichten
it mispeuteren: iets doen wat niet mag
it uit zijn botten slauën: een dwaasheid zeggen
it uitspikkelen: kattenkwaad uithalen
it va zij gat skudden:
zich trachten van het werk te ontdoen
’k lag op mijn zij: ik was ziek
koppegauërd: koppig persoon
kürt bij zijn: gevat reageren
kürt in zij gauëren zijn: vlug gestoord zijn
mauër ’n skeet gruët: heel klein
mee imand den aup augen:
iemand in de maling nemen
mee imand ’t zot skèjeren: iemand in de maling nemen
mee imand zijn voeten spelen:
iemand in de maling nemen
76
Hij zitj op nen buro
77
mee ne skauen nek: schuw, terughoudend
mee ze kopken spelen: koppig zijn
mee zij miejester getraut zijn: de vrouw is baas thuis
mee zij zelven giejen’n weg kunnen:
zenuwachtig, onbeheerst zijn
mee zijn geluk spelen: onbezonnen zijn, veel riskeren
mij gedacht: ik denk dat het zo is
mijn uëren ni gerüst lauëten: maar blijven zeuren
moemelen: onverstaanbaar spreken
mor e klein erteken emmen: gauw ontroerd zijn
’n bistj’n: een gierigaard
’n eir over eur emmen: arrogant, trots neerbuigend zijn
’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn
ne gank gauën-ne post pakken: plotseling neervallen
ne gestampten boer: een onbeschofterik
ne langen eirem emmen: invloedrijk zijn
ne mauvèjeger: een vleier
ne pallesauët: een vrolijk iemand
ne pik op imand emmen: iemand niet kunnen uitstaan
ne pronker:
mokken (stug zwijgend zijn ontevredenheid tonen)
ne stuët uitauëlen: een stunt uithalen
nen dikken nek emmen: hovaardig zijn
nen doeber pakken: een onverwachte val maken
ni va gisteren zijn: niet naïef, niet dom zijn
ni zinjelèk zijn: ergerlijk zijn,afstoten
nimand e struë in de weg leggen:
niemand hinderen of tekort doen
nimmer oniejen angen: doodmoe zijn van de inspanning
nit doen da deugt: schobbejak, een mispunt zijn
nog gruun achter zijn uëren zijn:
nog heel jong zijn, onervaren
nog ni gepasseert zijn wuër da ze weirken:
niet weten wat echt werken is
nogau e kauë blat zijn: een roddelaarster zijn
nogau uëg in euren bol emmen: hovaardig zijn
onder de slasj liggen: zijn vrouw speelt baas over hem
onder giejen oenjer gebroetj zijn:
niet te onderschatten zijn
op den doebber: op den dool
78
op ieëte kolen zitten: erg benieuwd zijn
op marode zijn: op stap, nooit thuis zijn
op nen buroo zitten: bediende zijn
op zij struë liggen: dood zijn
op zijn zokken kommen: onopgemerkt naderen
op zijn’n huk: gehurkt
opzij gedeiselt: het evenwicht verloren
ou wasken mee druëg wauëter: zich niet dagelijks wassen
over en weer geluëp: heen en weer lopen
’r deugd af emmen: ervan genieten
’r gelegen emmen: overwonnen, van geen tel meer zijn
’r mauns genoeg veur zijn:
waarschijnlijk de dader zijn
’r nen toer te veel opgezeet’n emmen: niet goed snik zijn
recht au kraum: sta recht
ruëd werren tot achter zijn uëren:
rood (van schaamte) worden
smuëren gelèk as nen Turk: een kettingroker zijn
stoeffen kein iederiejen: je bent aan het opscheppen
streken in zen lijf emmen: niet te vertrouwen zijn
’t es nen achttien monjer:
hij ziet er voor zijn jaren nog jong uit
’t es vies auër: hij schiet gauw uit zijn krammen
’t est’n gedrauëdj en gesketen:
’t is helemaal dezelfde (persoon)
’t gauën zeggen zijn: overleden zijn
’t moet em op zijne skuët gebrocht werren:
hij is vadsig, laat zich dienen
’t poejer ni uitgevonn’n emmen:
niet slim, niet verstandig zijn
’t spek auën zijn biej’n emmen: verloren zijn
’t zaut op zijn patotten ni wèjert zijn: een nietsnut zijn
’t zijn droeve buiken wuër da azuë ne kop op stauët:
is kieskeurig bij het eten
te veel dippen: diep in zichzelf zitten na te denken
tegenspettelen: tegenwerken, niet meewerken
twieje stiejen’n doen vechten: een opruier zijn
va giejen opaugen weten:
hij wil niet stoppen met werken
va kop tot tiejen in’t nuut: helemaal nieuw aangekleed
79
va nen auës gepoept zijn: ongeduldig, zenuwachtig zijn
va zij loef zijn: niet zijn zoals gewoonlijk
van antrauësje: door teveel met iets bezig te zijn
van d’alf gelidj: moelijk de weg naar huis terugvinden
van de die meugde van aulës verwachten:
ze deinst voor niets terug
van de mauën bereej’n zijn: wat gek zijn
van den duvel bezeten: altijd geneigd om kwaad te doen
van zen root zijn: wartaal spreken
van zennen neus mauken: opstandig, agressief zijn
vies gezindj zijn: humeurig zijn
ze bleef mor stèjert’n: ze bleef maar aandringen
ze ni aule vijf emmen: een beetje getikt zijn
ze zitt’n emmen: rijk zijn
z’es eur moeder gedrauëd en gesketen:
ze lijkt in alles op haar moeder
z’es goed ingespannen: ze heeft al het nodige
zij plang trekken:
zich met eigen middelen behelpen
zij stik kunnen stauën: zeer bekwaam zijn
zij woord intrekken: zijn belofte niet houden
zijn ann’n ni kunnen thuisaugen:
iemand lastig vallen
zijn ann’n stauën skiejef: hij is lui, onhandig
zijn kas opfretten: zenuwachtig zijn
zijn lep lauëten angen: pruilen
zijn moesj sto skiejef: hij is niet aan te spreken
zijn uëren stauën op zijnen rugge:
hij wil niet luisteren
zijn vieze moesj opemmen: slecht geluimd zijn
zijne kop lauëten hangen: mistroostig zijn
zijne kop uitweirken:
doordrijven ondanks tegenwerking
zijne lepel neergeleit emmen: overleden zijn
zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd
zijne stèjerd intrekken: terugkrabbelen
zijne zjiever gauët de küst af:
wat hij zegt houdt geen steek
zijnen duim in zijn ann’n augen: zeker spelen
zijnen neus verbij klappen: zijn mond voorbij praten
80
zitten gèjeluëgen: meewarig zitten kijken
zjëneert au ni: maak u geen zorgen
zuë zat zijn as e kanong: stomdronken zijn
19. Relatie, huwelijk en gezin
allèsj giejen familje zijn: niet eens familie zijn
as dad auën zijn uëren komt: als hij dat verneemt
au binnen gaan: reeds bij zijn meisje thuis binnengaan
au draugen emmen: barensweeën hebben
au nog ni zien stauën:
je bent lucht, je wordt niet gewaardeerd
auëgetraud es auëngeskeet’n:
aangetrouwd is geen echte familie
auënaugen: relatie met een andere vrouw (man) hebben
bedürve stront: verwend kind
bieldj mauër giejene klank emmen:
ruzie in het gezin hebben
blijf van achter mij gat: loop mij niet zo achterna
da’n trekt ni: het botert niet tussen de families
dat es dor uk ne pot eten: het is daar niet pluis
dauër au getest zijn: ingeburgerd zijn
de dosjke zijn dauër: ze heeft haar maandstonden
de liefde es blendj: liefde is blind
de waufelen gauën eten zijn: het huwelijk regelen
de weg en es nog ni opgebroken:
het kan nog altijd (vooral als troost bij een miskraam)
den ooz’n: mijn man
d’ooz: mijn vrouw
e gruët uisaugen: een kroostrijk gezin
e kindj pauën: een baby sussen
e kopken emmen op zijn eigen: zeer koppig zijn
e patotterkindj:
zo genoemd als ouders geen doopsuiker uitdeelden
em den bauërd lauëten afdoen: zich laten bedotten
en bliejetkaus: wie veel weent
en mokke: een liefje
81
en monk: altijd viesgezind
en orken nor zij vorken emmen: naar zijn vader aarden
er boveseirems opzitten: slaande ruzie hebben
er en uëgsken op emmen: relatie wensen aan te gaan met…
er nogau e spel va mauken:
het heel belangrijk vinden, veel mee bezig zijn
er zitj en auër in de boter: er is onenigheid
er zot af zijn: iemand abnormaal graag zien
eure maun mokt va zijn uëren:
haar man gaat tekeer, is op ruzie uit
familje van ’t zeveste knopsgat: verre familie
ge moetj op tijd isj afkommen:
je moet eens meer op bezoek komen
gebojj’n g’at emmen:
huwelijksaankondiging gekregen hebben
gèjeren zien: graag zien
geskiejen zijn: gescheiden zijn
goed overiejen kommen: het gaat goed in het gezin
goesting emmen: trek hebben
hela fiolet: gezegd tegen een jong meisje
hij draugt ujerekes: zijn vrouw bedriegt hem
hij ee liejelek gedauën:
hij heeft haar onrechtvaardig behandeld
hij endj auën zijn biej’n: hij is getrouwd
hij endj zitt’n: idem
hij skitj goed op: hij groeit goed
hij was rap geskritj: een weinig betreurde overledene
hij weet wuër da den büstel stauët:
de vrouw is baas thuis
hij woentj in de vraumiejesterstrauët:
zijn vrouw is de baas thuis
iejen uisaugen: allemaal vrienden ondereen
ik bèn weg: ik ga u verlaten
ik skieë uit: ik stop met de relatie
imand auën zijn biej’n emmen:
er mee opgescheept zitten
it achter ’t gat doen: in ’t geheim iets bekokstoven
’k en em dauër nit auën te zeggen: hij luistert toch niet
kennis emmen mee: verkeren met
klodd’n riskeren: moeilijkheden riskeren
82
kot augen: het huis op stelten zetten
kozijn en nicht vrijen licht:
verkering tussen nicht en kozijn gaat ook, is niet
uitzonderlijk
lèjevende wevenèjer zijn: zijn vrouw is momenteel afwezig
liever ’n brok as en breiselink: een dikke vrouw
mee d’ijzers g’oltj zijn:
met de verlostang geboren zijn bij moeilijke bevalling
mee zij miejester getraud zijn: de vrouw is baas in huis
mee zijn kopken spelen: koppig zijn
mèn uëren ni gerüst lauten: blijven zeuren
mijn dolle: mijn liefste, troetelnaam
mijne kop nie gerust lauten:
blijven zeuren, aandringen
mijn’n alven trauboek: mijn man of mijn vrouw
moedermeesj alliejen: heel alleen
nauër familje zijn: nauw verwant zijn
ne misval: een miskraam
nen bedurvestront: een verwend kind
nit te koeten emmen: niets te vertellen hebben
onder de slasj liggen: zijn vrouw speelt de baas over hem
onder zijn vijs g’at emmen:
een donderpreek gekregen hebben
op de stinker zitten: ergens te veel zijn
op en ander gauën: zijn partner bedriegen
op en ander zijn: niet thuis zijn
op strauët vliegen: aan de deur gezet worden
op trauen stauën:
gaan trouwen, van plan zijn te trouwen
op zijn petjen trekken: naar zijn grootvader aarden
overluëpen va vrindjskap:
heel erg lief zijn tegen mekaar
presjies zij mojjer: hij lijkt op zijn moeder
’r van onder zijn: vertrokken zijn
ramoeltje in ’t uisaugen: ruzie in het gezin
spaugers zijn augers:
wordt gezegd van een baby die veel braakt, of
zwangerschapsbraken veroorzaakt bij zijn moeder
stekezot zijn van imand:
met hart en ziel van iemand houden
83
streken in zijn lijf emmen: niet te vertrouwen zijn
’t en es t’nd al giejen kanten:
hij trekt er hoegenaamd niet op
’t es af: de verkering is verbroken
’t es gesketen: de verloving is verbroken
’t es lepsaus: misnoegd zijn, weent van ontgoocheling
’t es mant en kalle:
jongen en meisje die goed met elkaar opschieten
’t es nen echten zjandeir’m: zij is de baas
’t es va mijn knoppen: er komt niets van, ’t is mislukt
’t es va moet’ns: ze trouwt omdat ze zwanger is
’t es verlore gezeid: hij luistert niet
’t es weer van dadde:
er is weer ruzie, ik had het gevreesd
’t es zij vauër gesketen: hij lijkt op zijn vader
’t gebeurt in de beste familjes:
je moet er niet zwaar aan tillen
’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen met de relatie
’t oozënd: bij ons thuis
’t tertinjde viggen: een achterblijvertje
’t vogelskijt:
wordt gezegd van pas getrouwden die na hun eerste
huwelijksnacht er wat bleekjes uitzien
’t zau dauër gauën stuiven: er komt ruzie van
’t zau dauër geisteren: er zal daar geruzied worden
’t zau o mè ni liggen: ik doe mijn best
’t zitj skiejef: de relatie is verbroken
’t zitj wüt: ze komen goed overeen
tuis nit te roettekoet’n emmen:
thuis niets te zeggen hebben
va klènsj af: van kindsbeen af
van dalf gelitj zijn: moeilijk zijne weg naar huis vinden
van twiejen: met twee
vraugt dat isj skuën: vraag dat eens beleefd
vuugd au ee: wees braaf
wa stekte dauër uit: wat mispeuter je daar
weer eur kwintjen emmen: weer nukkig zijn
weer goed auën: de relatie is hervat
weten va wuër da de windj komt:
iets in de gaten hebben, weten wat er te doen staat
84
ze begintj au om te kijken:
tienermeisje krijgt interesse voor ander geslacht
ze gauë mee d’n diejen’n: ze heeft verkering met….
ze god op veur toeterkesauëd: ze raakt niet getrouwd
ze skijten uit ieje gat: ze zijn familie
ze zitj er gezojen en gebreej’n:
ze zit er heel veel en lang
z’eed au lèjeven: ze voelt reeds beweging in haar schoot
z’eed en eir over eur:
ze is arrogant, trots neerbuigend
z’eet de broek auën: zij is meester thuis
z’es au tien daugen over:
ze heeft sinds tien dagen geen maandstonden meer
z’es drij mondj veir: ze is drie maand zwanger
z’es in’t kiejer’n van de jauëren: ze is in de menopauze
z’es nog te belèjeven: ze is noch verloofd, noch getrouwd
zetj au skuën: zit in een zedige houding
zij fortuun es gemokt: hij is rijk getrouwd
zijn bedde op veurhand gemokt emmen:
zijn voorzorgen genomen hebben
zijn vrau es ne kreft: is kieskeurig
zijne plang trekken:
zich met eigen middelen behelpen
20. Ruzie, slagen en moeilijkheden
’r nogau skippen op geven: er op losslaan
’t ni onder de mert emmen: er moeite mee hebben
’t zitten emmen: verloren zijn
al giej’n kanten deugen: er is niets goeds aan
ander’n tee as kaffee zijn:
heel wat moeilijker zijn
auën zijn uëren komen: iets vernemen
augd au bakkes, smoel, gezicht: zwijg jij
augd au koes: wees braaf
begozzje mauken: herrie schoppen
bij zij pitj’n emmen: hem te grazen hebben
85
bildj emmen mauër giejen klank:
zwijgende ruzie met echtgenote
biltj mor giejen sprauk: daar is ruzie
da potjen gedekt augen: daar maar over zwijgen
da’n es op giejen kaue stiejen gevallen:
dat zal ik lang onthouden
dauër gauën kwebbelen va kommen: daar komt ruzie van
dauër ’n snijen giejen messen op:
die is niet te beïnvloeden
dauër ’n stauën giejen pauëlen auën: dat gaat te ver
dauër zau ramoeltje va kommen: ruzie, onrust
daur kommen klodden van: dat loopt slecht af
de maleuren slaupen ni: ongelukken zijn er altijd
den duvel in zij lijf emmen:
er is geen huis mee te houden
den duvel te slim zijn: zeer geslepen zijn
der va krijgen: veel slaag of verwijten krijgen
der zal ’n vlieg opzitt’n: ’t zal niet in goede aarde vallen
deurterren: raaskallen, niet weten wat men zegt
e sigarken smuëren: een bolwassing riskeren
e vies auër zijn: gauw uit zijn krammen schieten
e vies gezicht trekken: misnoegen tonen
een klasj geven: een mep geven
en ander pauër mauen zijn:
heel wat moeilijker zijn
en betjen foesjel zijn: misnoegd zijn
en dormee gedauën: en zwijg nu, basta
en overtuur’nd au ni: waag het niet (avonturen…)
en pekking geven: een pak slaag geven
en poejerink, rammeling krijgen: slaag krijgen
en salauë krijgen: een uitbrander krijgen
en toefeling g’ad emmen: slaag gekregen hebben
en vieze büzze: een nors man
er giejen dramma va mauken: het is niet zo erg
er giejen uitstonsj mee emmen:
er niet bij betrokken zijn, zich afzijdig houden
er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken
er ne gank mee gauën: iemand overrompelen
er ni mee over de bauën kunnen: het klikt niet
er nog ni va genezen zijn: er nog lang de gevolgen van dragen
86
er om doen: het opzettelijk doen
er skuën uitzien: nogal toegetakeld zijn
gallet geven, büzze geven, lampet geven:
geweldig te keer gaan
garde vau: pas op he
ge ’n kuntj em ni vèr stauën: je mag hem niet vertrouwen
ge verdintj slaugen:
je hebt misdaan, dit mocht je niet gedaan hebben
ge zèjet bekuëpen: daar zal je voor opdraaien
ge zotj er de muren van opluëpen:
van woede of ergernis steigeren
geefd’em ne pieje in zijn ol:
geef hem een trap op zijn achterste
geeft er em af: versla hem of geef hem slaag
giejen afèjeren mee emmen: geen zaken mee hebben
giejenen dauger vandoen emmen:
zich vlug uit de voeten maken
g’n moetj dat op mij ni steken:
ge moet mij dat niet aanwrijven, ik ben de schuldige niet
god uit mijn uëgen: verdwijn
god uit mijne weg: ga weg, je overschaduwt mij
hij eed it tegen mè: hij kan mij niet luchten
hij eed op zijn slep gelegen: hij is humeurig uit bed gestapt
hij es ter petjen af: hij heeft de strijd verloren
hij ’n mag da gin twieje kiejer zeggen: er komt herrie van
hij ’n za dor zeker ni goed va zijn:
het zal hem zuur opbreken
hij zau ze ni moeten kuëpen: hij zal veel slaag krijgen
hij zentj er kunnen veur doen: hij zal gestraft worden
hij zoo twieje stiejen’n tegeniejen doe vechten:
hij is een opruier
imand de prang op den neus zetten:
iemand voor zijn verantwoordelijkheid stellen
imand den duvel auëndoen:
iemand pesten, hem het leven zuur maken
imand isj goed overslauën: iemand slaag geven
imand it deursteken: iemand iets verwijten
imand liggen emmen: iemand klein gekregen hebben
imand mee e skiejef uëg bekijken: iemand verdenken
imand ’n mot geven: een klap geven
87
Imand de prang op d’n neus zett’n
88
imand ni miejer kunnen uëren of zien: iemand haten
imand ’t ert instampen: iemand diep groeven
imand zijn zauëligeid geven: iemand uitkafferen
in mijn raupen gesketen emmen:
ik wil met zo iemand niets meer te maken hebben
in zijn broek skijten: bang zijn
in zijn ol kruipen: terugkrabbelen
’k em het auën mijn biejen: ik zit er mee opgescheept
’k en em giejen land van au:
ik ben je niets schuldig, heb dus geen verplichtingen
’k en zondj ni gèjeren gedrumd emmen:
dat zou mij erg tegenvallen
’k zau au gauën emmen: je verdient een straf
’k zau mijne luëp auëlen:
nee, dat doe ik niet, ik weiger
kom da tegen: dat moet je overkomen, dat is toch wel erg
kom veur de pinnen: kom te voorschijn
kot augen: de boel op stelten zetten
kürt in zij gauëren zijn: opvliegend zijn
kus mijn kluëten: laat me met rust
kwest en es ze ni zik: wie weet of ze niet ziek is
lauëtn oepen en toepen: zijn gang laten gaan
liejëg op emmen: niet hoog prijzen
liejelèk gesteltj zijn: lelijk toegetakeld zijn
liejelèk tuisg’augen emmen:
de boel op stelten gezet hebben
luëzen oorlog: daar is ruzie
lupt nauër de vontjes: laat mij met rust
mee de gebakken pèjeren blijven zitt’n:
de nare gevolgen zijn voor mij
mee de poepers zitten: schrik hebben
mee imand en voor rijen: iemand hardhandig aanpakken
mee imand ’n eiken te pellen emmen:
zich op iemand willen wreken
mee stintjes smijten: stille wenken geven
mee zè geweldj giejene weg kunnen: niet in te tomen zijn
mee zè zelven giejen’n weg kunnen:
zenuwachtig, onbeheerst zijn
’n bonk geven: ophef maken
’n doe mij ni vloeken: maak me niet kwaad met je nonsens
89
’n frot: iets dat op niets uitdraait, tegenslag
’n lotj au ni overpikken: laat je niet doen, bijt van je af
’n lotj au nit doen: laat je niet manipuleren
’n stekt dauër an’n neus ni in: bemoei je daar niet mee
’n verstoje giejen vlüms: doe wat ik zeg
’n zojje giejen maleuren doen: uiting van woede
nau es’ t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen
nau gommen ne gank: er gebeurt iets geweldigs met ons
ni kontrauëre zijn: nogal meevallen
n’n drisj geven: een mep geven
nog ni vertèjert zijn: nog niet vergeten en vergeven zijn
nogau geskalotterd zijn: gekneusd, toegetakeld zijn
oek van de brokkelingen g’at emmen:
verloren zijn of rammel gekregen hebben
om de welstonsjwille:
omwille van de verstandhouding van rust en vrede
onder zijn voeten g’at emmen:
een bolwassing gekregen hebben
op au gemak ee: hou je gedeisd
op aule eiligen roepen:
er van langs krijgen zodat men het uitschreeuwt
op de stinker zitten: ergens teveel zijn
op imand zijn kap zitten: kwaad spreken over iemand
op zijne puët spelen: zijn ongenoegen uitdrukken
overturend au ni: waag het niet
’r ne lepel van binnen emmen:
er zijn bekomst van hebben
rap op zij pèjerd zitten: zich gauw kwaad maken
rap opgesmeten zijn: vlug gestoord zijn
riskeer’nd au ni: probeer het niet
roten mauken achter imand zij gat:
kwaadspreken van iemand
skitj er au nertoe: vlieg er op af
slaggelings neervallen: met een smak neervallen
slauën om ’t emmen:
slaan met de bedoeling hard te raken
slecht uitspelen: mislukken in zijn opzet
smatj ze mee klikken en klakken buiten:
zet ze aan de deur
stap et af: ga weg
90
stekend au op: maak dat je wegkomt
’t es dauër pik a pik: er heerst daar onmin
’t es dor stommen ambacht:
ze spreken niet met mekaar
’t es gemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen
’t es negoosj weer van dadde: ’t is alweer hetzelfde
’t es wel bestetj: je krijgt wat je verdient
’t gauët over zijn aut: het gaat te ver
’t ligt op zijne lèjever:
hij kan het niet verwerken, niet vergeten
’t spel zitj op de waugen:
de poppen zijn aan het dansen
’t was mij dauër ë pikket: t was daar een warboel
’t zau dauër gauën stuiven: er komt ruzie van
’t zau dauër geisteren: er zal daar geruzied worden
’t zitj er boveneirems op: er is slaande ruzie
’t zitj er op, tegen, skiejef: er is ruzie
’t zoo ne zot verdrieten:
het geduld is op, er moet een eind aan komen
tegen de weerbosj kunnen:
de gevolgen kunnen verdragen
tegen imand uitvliegen: tegen iemand te keer gaan
tegen imand zijn skenen rijen: iemand frustreren
uër ik au dor nog: wees daar stil
uër wa da ’k au zeg: ik sta er op, ik eis het
ürkt isj alier: luister eens naar mij
va kojjerskauëd zijn: nog erger worden
va zijn kluëten, uëren mauken:
amok maken, op ruzie uit zijn
van zijnen ’n neus mauken: opstandig, agressief zijn
vèjegt er au broek auën: trek het je niet aan
verdimmeleren: stuk maken
verwijten kein oos ni bijten, mauër slauën doet oos zjiejer:
verwijten deert ons niet, maar meppen doet pijn
verwijters zijn broekskijters:
uitschelden gaat wel maar de rest…
veur ne nit was’t kwest: voor een beuzelarij was er ruzie
vies gezintj zijn: humeurig zijn
wacht as ek em onder ann’n krijg:
als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien
91
weer ne stuët uitg’oltj emmen:
weer een stunt uitgehaald hebben
wie eed au da gelapt?: wie heeft je dat aangedaan
woorde g’at emmen: geredetwist hebben
z’ o giejenen trekker vandoen: ze was vlug verdwenen
ze meekrijgen: heel veel slaag (of verwijten) krijgen
ze tuëp nijpen: bang zijn
ze za e wa meekrijgen: ze zal gestraft worden
z’ee weer eur kwintj’n: ze is weer nukkig
zijn ann’n angen los: hij slaat graag
zijn auver g’hat emmen:
een pak slaag gekregen hebben
zijn eirt’n krijgen: slaag krijgen
zijn moesj sto skiejef: hij is slecht gezind
zijne stèjert intrekken: terugkrabbelen
zijnen derden tuënen: het bont maken
zijnen driejeg auëlen:
zeer dreigend gebaar maken en zo iets bekomen
zuë blau as ’n skolje:
blauw van kou of van klappen krijgen
92
21. Sport en spel
’t auë zij pitjen emmen: verloren zijn
’t auë zijne rekker emmen: verloren zijn
alf skool: speeltijd
alom gauën: een omweg maken
bezijikt: verloren zonder punten
d’r in zitten: het spel verloren hebben
dauër zitj giejen fut in: hij heeft geen kracht of energie
de biejen’n van onder zij lijf luëpen:
er het onmogelijke voor doen
d’en end zend uitwijz’n:
de einduitslag zal alles duidelijk maken
der es e wiel af:
bij kaartspel als iemand bij troel (drie azen) een
medespeler vraagt met één aas
die ni en riskeer en ee nit: wie niet waagt niet wint
d’r auën gezien zijn: verloren zijn
d’r van onder zijn: vertrokken zijn
duiven opliejer’n: duiven africhten
elk op zijnen toer: ieder op zijn beurt
elk zijn küst: ieder voor zichzelf, geen ploegvorming
er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken
et auën mijn biej’n emmen: verloren zijn
gaaz geven: uit volle kracht vooruit gaan
geef mor katoen: uit volle kracht vooruit
geeft’r em af: versla hem
gelijk auën den dijk:
wederzijds met dezelfde troeven aan de start
giejelegaas vanachter in het peleton: helemaal achteraan
giejen pap nimmer kunnen zeggen:
ademloos zijn na zware inspanning
giejene voet meekunnen: niet kunnen volgen
hij dee mij nogau drauën:
hij deed mij hard werken tijdens de training
hij eet’r af: hij is verloren
hij es ter auën: hij heeft het spel verloren (of) is dood
hij es verloren wuër datje stauët: hij lijdt zeker de nederlaag
hij ondj in zijn ann’n: hij had zo goed als gewonnen spel
hij stekt stokken in de wielen: hij werkt tegen
93
imand liggen emmen: iemand overwonnen hebben
in den oet liggen:
voorlopig niet mee spelen (bij oneven aantal kaartspelers)
in ne zetel zitten:
de spurt wordt voor hem aangetrokken, hij kan niet
verliezen
it doen veur ne knip op de neus: voor niets, gratis
’k em em veel te skuën: ik ben hem veel te sterk in het spel
’k em er af: ik ben verloren
’k em mij zauët:
ik heb noch winst, noch verlies maar mijn geld terug
’k spring op au kerre: ik speel met je mee (bij kaartspel)
kifkif: gelijke stand, elk evenveel
kop of letter: kruis of munt
kujereke springen: koorddansen
lirke stauën: laddertje staan
lotjen trekken: het lot laten belissen
luëpen gelèk as n’n auëzewintj: zeer snel lopen
macht emmen gelèk as e pèjert: zeer sterk zijn
ne mollepuët in zijne zak emmen: veel geluk hebben
nimmer oniejen angen:
doodmoe zijn van de inspanning
n’n donder gedauën emmen: gevallen zijn
oeresjansj emmen: veel geluk (in ’t spel) hebben
om en tom vallen: ondersteboven vallen
op au meet: op je meet (bij spel)
op gemak: langzaam
op goe vall’nd uit: dat het moge lukken, het lot beslist
op root: op rij
op zijn büzze g’at emmen:
de nederlaag geleden hebben
op zijn duzenste gemak: heel langzaam
opgemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen
pelong geven: uit volle kracht vooruit
plat gerinneweert zijn: alles verloren hebben
’r gelegen emmen: overwonnen zijn
rijen en rotsen: zenuwachtig heen en weer lopen
skippene zot verjaugen: kaartspel
spelen veur ne knip op de neus:
spelen voor het plezier en niet voor geld
94
staut gesproken es alf gewonn’n:
stoute taal geeft reeds uitzicht op succes
t’ enje van auësom: ademloos, buiten adem
’t es gebakken: ’t is afgelopen in mijn voordeel
’t es in de sjakosj: ’t is gelukt, we hebben gewonnen
’t es veur nit: (bij spel) niet voor de punten, als oefening
’t es weer van dadde: tegenslag bij het spel
’t gauë mij tegen (of) mee:
ik heb tegenslag (of) ik heb geluk
’t kampt dat ’t bèst:
(bij spel) ze zijn sterk aan mekaar gewaagd
’t zau auën au rebben’n angen: je zult er heel moe van zijn
’t zwiejet stond in zijn skoenen: hij had hard gelopen
te stekken emmen: te pakken, bijgehaald hebben
tèrd ewa deur: stap wat rapper
uit zijn: het spel gewonnen hebben
w’ emm’n zjau: wij zijn gewonnen (bij bolspel)
wij zijn kwit: wij staan gelijk, effen
ze kwam van over: de duif vloog uit de verkeerde richting aan
zëne luëp auëlen: aanloop nemen
zijn duiven vliegen uit: zijn duiven vliegen vrij rond
zuë steirk as n’n os: heel sterk
zuë stijf as ne stok: niet lenig
22. Spot en hekelnamen
azuë ë postuur: bazig uitziende zware vrouw
e fornijn: een geniepig mens
e kanalje: een haantje de voorste
e krapul: een onbetrouwbaar iemand
e lauë vel: een luiaard
e pasjoeterken: een kleintje
e patotterkindj: bij wie geen doopsuiker gegeven wordt
e pislemmeken: te braaf iemand
e potje pek of ne vuilpot: een onverzorgd persoon
e rauël skepsel: is altijd tegendraads
95
e simmeken: een onnozelaar
e sjeuteken: naiëf iemand
e skau maun: hij durft en doet alles
e skerreminkel: is zo mager als een graat
e veirken: een gemene vent
e venjel: onbetrouwbaar personage
e vies auër: altijd viesgezind iemand
e zot gat: een olijk ding
en palulle: iemand die niet deugt
en arsje: een zeer actief vrouwspersoon
en au duës: een oudere vrouw
en au kreft: een zeurderige oude vrouw
en au peek’n: een oude man
en au savuë: een bejaarde vrouw
en bliejetkaus: klein kind dat veel weent
en dikke masjochel: een zwaarlijvige vrouw
en dikke triene: een zwaarlijvige vrouw
en domme gaas: aartsdom vrouwmens
en eir’m sluër: een arme vrouw
en ersje: een ondeugend meisje
en felle mokke: een mooi meisje
en gierige pinne: leeft zeer spaarzaam
en gruëte kont: een hovaardige vrouw
en kalle: een niet snuggere vrouw
en kommeer: een babbelaarster
en kreft: een zeurpiet
en kwedde: een raar, opvallend vrouwspersoon
en kween: een onvruchtbaar vrouwmens
en kwetteres: zij praat almaar door
en labbekak: een bangerik
en lange zwik-zwak: een lange persoon
en lauë wanne: een luie vrouw
en lompe koe: een niet snuggere vrouw
en lui zoeg: een luie vrouw
en lürre: een deugniet, kapoen
en onnujezele sjik, trit: een onverstandige vrouw
en pekelteef: een venijnige vrouw
en skriejemuil: een kind dat veel weent
en slijp: een vrouw van lichte zeden
en smèjerigge ros: een feeks
96
en valske pinne: niet te vertrouwen vrouw
en verrauëkodde: een verrader
en vieze büzze: een norse man
en vieze trien: een altijd slecht geluimde vrouw
en visj: een stout, geslepen meisje
en vuil madolje: een vrouw van lichte zeden
en vuil plauëster (teef) : een slordige vrouw
en zot oenjer: een niet snuggere vrouw
en zotte blauër: spreekt wartaal
en zutelèp: wie graag snoept
hij liejjert veur strontrauper: hij doet niet zijn best op school
ne bedurven stront: een verwend kind
ne fasadeklasjer: een onbehendige schilder
ne farseur: een grappenmaker
ne fijne filoe: een uitgeslapene
ne fijne loerepit: regelt alles, onderschat hem niet
ne flauen: een zwakkeling
ne foefelèjer: knutselt alles in elkaar
ne foffoel: niet te vertrouwen persoon
ne frankerik: een vrijpostig iemand
ne galjaar: een kapoen
ne geldjdond: een gierigaard
ne gesduiker: een geniepigaard
ne gestampten boer: heeft geen goede manieren
ne gestampten lauërik: een zeer lui iemand
ne gramassenmauker: een gezichtentrekker
ne jan mijn kluëten: een opschepper
ne justepee: iemand die de puntjes op de i zet
ne kadee: een kerel
ne kazakkendrauër: een overloper
ne kilo: een lomperd
ne klasjezot: stapelgek
ne kledden: niet snugger
ne kleffelèjer: klautert overal op
ne kloddemaun: een sjoemelaar
ne klodderont: slecht en vuil gekleed iemand
ne kloesj: een lamme goedzak
ne knisjer: iemand die alles afweegt
ne krak: een bekwaam iemand
ne krebbenbijter: een ontoegeeflijk persoon
97
ne kremper: een vernepeling
ne krotter: een zwakke speler
ne kurieuze mosterpot: een zeer nieuwsgierig iemand
ne kurieuzeneus: nieuwsgierigaard
ne lanterfanter: een leegloper
ne lastegauërd: een lastig persoon
ne lekkeren: eet niet alles wat de pot schaft
ne liejelekauërd: niet moeders mooiste
ne liejeperik: een leperd
ne linkadoor: een onbetrouwbaar iemand
ne loebas: een goedzak, deugniet
ne lomperik: een ongemanierd iemand
ne maufrotter of mauvèjeger: een vleier
ne meeluëper: hij laat zich beïnvloeden
ne merteko: een aap
ne moemmelèjer: hij spreekt binnensmonds
ne muësker: een onhandig iemand
ne muilentrekker:
vertelt veel onwaarheden en trekt partij voor iedereen
ne mütten: een dom, lomp mens
ne nachtkledden: iemand die laat over straat loopt
ne pallesauët: een rare kwant
ne parettenmauker: haalt allerlei fratsen uit
ne parochereier: hij heeft meerdere vrouwtjes
ne pasjekroet: niet te vertrouwen iemand
ne pezewever: een kleingeestig persoon
ne piejëper: een tenger persoon
ne pilèjerbijter: een kwezel
ne plangtrekker: een slimmerd
ne plekpot: iemand die met vuile kleren rondloopt
ne poeffer: hij maakt overal schuld
ne ponker: een spaarder
ne potstamper: een slechte voetballer
ne pottepee: een dronkaard
ne prochevrijer: vrijgezel die meerdere vrouwen naloopt
ne proesjer: een knoeier
ne profijtigen: een spaarzaam iemand
ne profiteur: probeert uit alles voordeel te halen
ne rammelèjer: een babbelaar
ne rauële kusmijnkluëten: een moeilijk man
98
ne rauëzëgen: een onstuimig iemand
ne rokkejauger: hij loopt steeds achter de meisjes
ne sjikken tip: een echte heer
ne sjoefelèjer: een snuffelaar
ne skamateur: een goochelaar
ne skauen deken: hij is tot alles in staat
ne skelfziejeker:
je kunt er niets mee aanvangen, hij heeft op alles kritiek
ne skrikkepuit: een bangerik
ne skuimer: profiteert van een ander
ne slinkepuët: een linkshandig iemand
ne sloeber: een deugniet
ne spassjezot: iemand die altijd zeer gek doet
ne spieëtiejer: een snob
ne stekene zot of ne staupele zot: een gek
ne stinkauërd: niet te vertrouwen persoon
ne stoeffer: een bluffer
ne stommen achterwesjover: zeer dom iemand
ne stouterik: wie stout is of durver
ne strauëtluëper: is nooit thuis
ne struëper: een laveier, stroper
ne vajoe: een slecht mens
ne verwauëdje zot:
iemand die denkt alleen alles te weten
ne vosse kop: een rosharig persoon
ne vraugstèjërt: iemand die veel vragen stelt
ne wallebak: iemand die er maar op los leeft
ne wuiten: een halve gare
ne wütten: iemand met witte haardos
ne zatterik: een dronkaard
ne zaugemaun: is nooit tevreden
ne zeurzak: een bedrieger
ne zeventiej’n: wie op alles iets aan te merken heeft
ne zjieverèjer: vertelt onzin
ne zjoeben: een halve gare
ne zwanzer: een grappenmaker
ne zwiejeter: iemand die gemakkelijk zweet
nen tijferèjer:een allesmaker, zeer handig persoon
nen ambetanterik: een vervelend iemand
nen ambrasmauker: een ruziemaker
99
nen aranzjeur: regelt en herstelt alles
nen auen bok: een oudere man die een groen blaadje lust
nen begozzjemauker: een blageur
nen benauskijter: een bangerik
nen beslagmauker: een bluffer
nen blageur: een opsnijder
nen bohemel; een zigeuner
nen bosbèjer: ongemanierd mens
nen broebelèjer: praat in en uit
nen broekskijter: een bangerik
nen brosselèjer: iemand die een werk slecht verricht
nen bruinknecht: getuige bij het huwelijk, bruidsknecht
nen dazjeterèjer: een morser
nen desjterèjer: een prutser
nen diere vogel: koopt alles wat duur is
nen dikke kop: iemand van hogere afkomst
nen dikke loeter: een dikke man
nen dikke nek: een opschepper
nen dizzjerteur: een deserteur
nen doeberèjer: iemand die aarzelt, sukkelt
nen doesj: duts, sukkelaar
nen doeten: niet bij de pinken
nen domme kluët: domme man
nen drümer: werkt altijd tegen
nen duëtvruter: iemand die alleen maar leeft om te werken
nen dwèjezen: een onhandelbaar iemand
nen enzjevee: een pezenwever, zwartkijker
nen ettefretter: een gierigaard
nen niewèjerd: een nietsnut
nen onbelèjefderik: een onbeleefd persoon
nen onnujezele kluët: altijd met alles tevreden iemand
nen onverdraugeleken: een onuitstaanbaar iemand
nen tampteerstok: een treiteraar
nen tetterèjer: is nooit uitgepraat
nen tjoek-toek: een leurder met tapijten en voetmatten
nen totentrekker: een grappenmaker
nen tramaur: een landloper
nen trèjetzak: een treiter
nen trèjgen apostel: een zeer traag persoon
nen troesjelèjer: een treuzelaar
100
nen troeten: een dommerik
zotte büzze!: stop met gekscheren
23. Spreken en zwijgen
’t en es mor ë zeggen: je hoeft het maar te vragen, ik doe het
’t en es mor flaue zjiejever: ’t is niet om aan te horen
’t es liejelëk da’k et moe zeggen:
als men iets over iemand gaat zeggen dat deze niet siert
as dëdie eur kèjel opezetj: ze kan heel luid zingen
as spreken goed es, es zwijgen nog beter: goede raad
augt au smoel: zwijg jij
aune zjiever gauët de küst af: je vertelt onzin
da’n gojje mè ni uëren zeggen: dat beweer ik niet
da’n kèn ni liegen: dat is heel zeker, vanzelfsprekend
d’an kunj’o giejen meesjken zeggen: het is heel erg
da’n moe je veur au iejer ni zeggen: dat siert je niet
dauër en es giejen zeggen auën:
’t is vergeefs gepraat, hij luistert niet
dauër zoo’k toch iejest mijn kat va spreken:
dat zou ik zo maar niet aanvaarden, het is betwistbaar
de vuës van ë lieken: de melodie van een lied
de zjiever lupt au kinne af: je vertelt malle praat
deurterren: niet weten wat men zegt
d’n twidde lest’n: de voorlaatste
drauëd drij kiejer’n au tonge veur da ge it zegt:
denk even na voor je spreekt
e kauë blad: een roddelaarster
e kopken op zijn eigen emmen: zeer koppig zijn
en zeg ni miejer: ’t kan nog erger dan wat je zegt
er giejene kop kunnen auë krijgen: niet begrijpen
er ni moeten nauër zukken: heel vlot praten
er nor slauën: maar wat zeggen
es ’t ni gebeurt, ’t kèn nog gebeuren:
ik geloof niet wat je vertelt
fraas mee auër op: stuntelig gesproken Frans
ge kost er e müsken uëren lüepen: ’t was er heel stil
101
ge moetj ’t iejen zegge lèk ’t ander:
je moet alles zeggen, niet eenzijdig oordelen
ge pakt de woorden uit mijnen mond:
ik dacht net hetzelfde te zeggen
ge zetj er meugen nauër grojj’n: men zal het je niet zeggen
ge zijt er bosj op: ge hebt het juist geraden
ge zotj er uërendul va werren: het is een hels lawaai
gezei gelèk as ’t es: de waarheid moet gezegd worden
giejen gebenedèt woord zeggen: geen woord zeggen
giejene pap ni miejer kunnen zeggen: ademloos zijn
gij kuntj gij skuën klappen: je hebt er niets bij te verliezen
g’n kuntj ni zeggen:
het is zo erg dat er geen woorden voor zijn
hij eed em en blèjes opg’angen: iemand iets wijsmaken
hij en mag da giejen twieje kiejer zeggen:
(of) er komt herrie van
hij stauët dauër te gèjeluëgen:
hij kijkt radeloos toe en weet niet wat zeggen
imand auën de klap augen:
aan de praat houden, om hem af te leiden
imand it opangen: iemand iets wijsmaken
imand op zijn woord pakken:
onthouden wat iemand gezegd heeft
imand zijn zauëligheid geven: iemand uitkafferen
in en uit spreken: wartaal spreken
it giejen twieje kiejer moeten zeggen:
directe instemming vragen
it uit zijn botten slauën: mallepraat vertellen
it uitiejen doen: iets uitleggen
’k en bèn ni kurieus, mor ik weet’nt gèjer’n aul:
ik ben niet nieuwsgierig, maar wil alles weten
’k en em dor nit te zeggen: hij luistert toch niet
’k en kantj nimmer zeggen: ik weet het niet meer
’k en steek da ni weg: ik beken dat
’k en zoo dauër toch giejen skuën woorden veur spreken:
ik zou niet aandringen, niet smeken
’k mindj’nt zjust te zeggen:
als iemand je de woorden uit de mond neemt
’k uër’nt em nog zeggen: ik ben er dus zeker van
’k zeg da nau tegen au: zeg het dus niet voort
102
’k zondj wel duz’nd kiejer zeggen:
(maar) ik kan op het bedoelde woord niet komen
klapt er nog isj over: bespreek het nog eens
kommen skuë spreken: komen smeken
lauëten oepen en toepen: laten doen
mee ze gedacht’n op ënander zijn: aan wat anders denken
mor blijven zuren: blijven aandringen, zagen
mor op e zwijgen ee: je moet het niet voortvertellen
’n sprek mè dauër ni af: daar heb ik kwade herinneringen aan
’n stekt dauër au latijn ni in:
tracht niet te overtuigen want het is vergeefse moeite
ne goeje verstonjer en ee mor en alf woord vandoen:
men begrijpt onmiddellijk wat je bedoelt
ni alom gauen: rechtuit, op de man af spreken
ni op zijn tonge gevall’n zijn: vlot praten
ni veel kattenense gezocht emmen:
geen toenadering gezocht hebben
nit te roettekoett’n emmen:
niets te zeggen, in te brengen hebben
onder oos gezeid en op en ander gezwegen:
vertel het niet voort
onder zijn vijs g’ad emmen:
een donderpreek gekregen hebben
oo’k et iejer gezeid: indien ik het vroeger had gezegd
op de letter spreken: beschaafd Nederlands spreken
op den blinjen boef: blindelings
op zijn dümken kennen: de tekst heel goed kennen
prauët tegen de vauk: prietpraat
skuë vlüms spreken: beschaafd Nederlands spreken
staut gesproken es alf gewonn’n:
stoute taal geeft reeds uitzicht op succes
’t en es mauër flaue zjiever: ’t is lulkoek, niet aan te horen
’t en es ni zeggelèk: ’t is ongelooflijk, niet te verklaren
’t es dauër stommen ambacht:
er wordt daar niet veel gesproken, hoogstens met gebaren
’t es ieje zeggen: zo kan je het ook zeggen
’t es ier en echte eiremert: er wordt dooreengepraat
’t es nen ekkeleej’r: ’t is een stotteraar
’t es te zot: wat hij zegt is larie
’t es verloren gezeid: hij luistert niet
103
’t iejen gezeid en ’t ander gezwegen: om niet alles te zeggen
’t land uit, de dieven tellen: antwoord op de vraag:
“ waar ga je naartoe?”
’t ligd op mijn tong:
ik weet het woord maar kan er niet opkomen
’t most va mijn tong: ik kon het niet zwijgen
va zijn’n tejauëter mauken: agressief praten
van noljeken tot drauëken vertellen: vertellen met alle details
van uëre zeggen uërde veel liegen: er wordt veel onzin verteld
van ze rotj’n zijn: wartaal spreken
vergetjte ni te liegen:
gezegd als men aan iemands bewering twijfelt
verstojje giejen vlüms: doe wat ik zeg
wa minjëk dauër gauën te zeggen: wat dacht ik te zeggen
wildj je nau isj it weet’n: ik heb verrassend nieuws
wuër èje da g’oltj: waar hebt je dat vernomen
wuër moej’r af: gezegd als iemand larie uitkraamt
wuër zijn au gedachten: wat bezielt je
ze lot mijn uëren ni gerüst: ze blijft maar zeuren
ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil
ze n’es eur tonge ni miejester: ze wil altijd praten
z’eed e kauë blat: ’t is een roddelaarster
zegd isj au gedacht: wat denk je
z’es ter mee weg: men heeft haar iets wijsgemaakt
zie da g’r au ni in klapt: verspreek je niet, let op je woorden
zijn toot ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen
zijnen bebber ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen
zijnen bek in zijn pluimen augen: zwijgen
zjeneert au ni: trek het u niet aan
zjiever in pakskes: prietpraat
z’n uërd al diejene kant ni goed:
ze houdt zich voor de dove omdat het haar niet zint
zwijgen da ge zwitj: geen woord lossen
104
24 Tijd en hoeveelheid
’t komt op gelèk skijt: plots opkomen
’t nost jauër: volgend jaar
ast isj past: bij gelegenheid
aul mee ne kiejer: plots
aul overanderdag: om de twee dagen
aul ze lèjeven: altijd
aule geduren: steeds weer
aule lappen: elke keer
aule mauëneskijnen isj: af en toe
aule vijf voet: dikwijls, met korte tussenpozen
bosj op den noen: juist op de middag
da’n ligt ni in ’t vier: er is geen haast bij
da’n spant toch ni: idem
da’s uit den tijd: oud, antiek
den auen dag komt ni alliejen:
hoge leeftijd brengt ongemakken mee
der en zitj nimand achter au: je moet je niet spoeden
deur de zeven’n: over zeven uur
deur noen en deur aul: zonder onderbreken de dag door
d’n derde kiejer verlicht ’t kèjesken:
de derde poging is de goede
doe vuërt: ga verder
elk overand: ieder om de beurt
er bosj op zijn: goed geraden hebben
er gezojjen en gebrèjen zitten: er heel veel en lang zitten
est nog veur vandaug:
komt er nog wat van, spoed je toch wat
ge kuntj zien, he: je kan wachten en later beslissen
ge moedj op tijd isj kommen:
je moet eens meer op bezoek komen
ge zèj et uëren en zien: ’t zal gebeuren zoals ik zeg
giejen poseesje: geen geduld
gin twieje zonder drij:
een tweede vraagt meestal om een derde
god weet wanniejer: ’t zal lang wachten zijn
hij ee zijn matras gekiejert:
de eerste helft van zijn legerdienst zit erop
hij es op zen dertig: hij is nu 29 jaar oud
105
hij kèn gemakkelijk 100 jauër zijn:
wellicht is hij 100 jaar oud
hij moet ’r zijnen tijd auën afdoen:
niet overhaastig te werk gaan
hij oo giejen daugen vandoen:
hij maakte zich vlug uit de voeten
iejn of meiren: één van deze dagen
ik kom sebiet af: ik kom onmiddellijk
in april gauën de kauëters op den dril:
de katers gaan op jacht
in de klèjeren dag: overdag
in de rapte: gauw, gauw
in d’n donker’n: het was al donker
in ’t afgauën van ’t jauër: in het najaar
in ’t kürt: weldra
in tasj: op tijd
iverst zijn broek versleten emmen:
ergens veel tijd doorgebracht hebben
’k zontj wel duzent kiejer zeggen:
maar ik kan op het bepaald woord niet komen
klasj veur kiejer: iedere maal
kom abiel ner uis: kom vlug naar huis
kom agau: kom vlug
kottier veur den achten: kwart voor acht
küs nauër de vijven:
enkele minuten na vijf uur
mee bott’n: soms
mee diejen’n: terzelfder tijd, en passant
mee d’n anderen: even later
mee kestdag zijn de daugen gelinkt gelèk as nen hond die over
nen tichel springt:
de dagen blijven kort
mee ne slag en ne kiejer: plotseling
mee tijd en boterhammen: met geduld en inspanning
meiren kom nog alhier: je moet je niet haasten
mor ontaugen va’n twelleven tot den noen:
een zeer kort geheugen hebben
ne gronnigen dag: gans de dag
noste kiejer: de volgende maal
noste week: volgende week
106
oe groetjer den uëp oe beter kuëp:
een grote hoeveelheid van dezelfde soort is vaak tegen
een gunstiger prijs te bekomen
oe letter vuërt: binnenkort, weldra
op avaas: op voorhand
op de klop zes uren: juist zes uur
op de wèjerdij van: in de tijdsspanne van
op e rappeken: snel, vlug
op iejen, twieje, drij: het is zo gebeurd
op mijn avaas: op voorhand veel gedaan
op ne slag en ne kiejer: plotseling
op ne weerlicht gedauën: zeer vluchtig gedaan
op veurand: bij voorbaat
op zijn duzenste gemakken: heel langzaam
over jauër: vorig jaar
over tijd: onlangs
pakt tusken de twieje: neem het gemiddelde
passeerde week: verleden week
rijen en omzien: vooruitziend zijn
’s meirens: in de morgen
’s veurnoensj en ’s achternoensj:
in de voormiddag en in de namiddag
sjebiet: aanstonds
slopt er nog isj op:
denk er nog eens goed over na, beslis morgen
stillekes auën: om lang te duren, stilaan
’t er es giejene pressé bij: er is geen haast bij
’t es bajjer: dichterbij
’t es bekaast gedauën: het werk is bijna voltooid
’t es e verskil van dag en nacht:
een hemelsbreed verschil
’t es gepasseert: ’t is voorbij
’t es mauër ne kauën overgank:
’t is maar tijdelijk, het zal niet lang duren
’t es tènje van de wèjer’ld: ’t is heel ver
’t es tijd op: dat eten is niet meer vers
’t es zuë lauët: het is gebeurd
’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen
’t uur van mijn bille mijne wijzer ligt stille:
antwoord op een vraag naar het juiste uur
107
‘t komt op gelèk skijt: plots opkomen
‘t nost jauer: volgend jaar
’t zau nog en tijken auën luëpen: ’t zal nog een tijdje duren
toesj en tein: soms, af en toe
tot fleus: tot straks
tot iejen van dees daugen: tot weldra
tot in de kleine urkes: tot heel laat, tot in de vroege morgen
t’r es plosj mee uëpen: er is heel veel plaats
trek et ewa kürt: zet er wat spoed achter
tuske licht en donker: bij valavond
tusken dit en acht daugen: binnen de acht dagen
twidde koeplet: tweede stroof
uëp en aul: ten hoogste
va klensj af: van toen ik klein was
va mij lèjeven ni: nooit
va weerskanten: langs beide zijden
van d’n achternoen: deze namiddag
van eesj tot enje: van begin tot einde
van tien negen: de kans is zeer groot
veel geratjsel: druk verkeer
veur iejeweg en drei daugen: voor altijd
vijf van de zessen: vijf minuten voor zes uur
wacht ne pink: wacht even
we zèjen zien zei den blènjen: wij wachten af wat er zal gebeuren
welkom mèjert pak mij ni mee mee aunen langen stèjert:
welkom Maart als je mij laat leven, want je bent een
gevaarlijke maand
wuër es d’n tijd:
terugdenken aan voorbije periode, waar is de tijd
wuir zèjen fleus zien: straks zien we wel
z’es au tien daugen over:
ze heeft sinds tien dagen geen maandstonden meer
ze stauët op eur uur: ze is altijd stipt op tijd
z’eed eur veranderingen: ze heeft haar maandstonden
z’es au drei montj veir: drie maanden zwanger
z’es in ’t kiejeren van de jauëren: in de menopauze
zijnen toer afwachten: zijn beurt afwachten
zjeneerd au toch ’n betjen: haast je toch wat
zuë rap as tellen: heel rap
108
25. Uitroepen en andere korte zinnen
t’es wel bestedj: je krijgt wat je verdient
a jauës ee: het is of ze doet het niet
a jauët ee: ’t is niet waar
a joemmer toch: dat is spijtig
a jonges toch: uitroep van verbazing
a mor wa da ge nau zegt: dat is verrassend nieuws voor mij
a nieje misskien: geloof je me niet
a veneigen: vanzelfsprekend
aa doe je: doe of ben je dat heus
aai: uitroep bij grote pijn
ajejaj: dat verrast mij, dat is jammer
alej è: is dat waar (of) vooruit, doe toch voort
allee seg: toch niet waar zeker
amaai mijn frak: lieve hemel, dat verrast mij
a’n doe zaa: dat is (of) doet hij niet
as ’t isj begindj ee:
als ’t begint volgen de tegenslagen elkaar op
as ’t op en doe kwam: als er te handelen viel
auën of ontrentj: ongeveer
augd au gezicht: zwijg
awè: ik ben er niet zeker van
awel mersie: dat had ik van jou niet verwacht
azuë ne wèjel’nd: wat een wereld tegenwoordig
ba juik: geef ik toe
ba t’n doet: ach nee
banentj: neen, neen
blijfd uit aunen neus:
gezegd tot iemand die in zijn neus peutert
boef nen ènn’n: reactie op een knalgebeurtenis
da moejje weet’n: doe maar, ’t kan mij niet schelen
da ’n es nit genauëdert: dat dient tot niets
da wil ek emmen: dat geef ik toe, beken ik
da zau en bonk geven: dat zal veel ophef maken
da ziede van ier: dat weiger ik
dag Jan: dat moet je van mij niet verwachten
da’k: dat ik, het zij dan zo
da’n es giejen auërdigeit: dat is niet te verwonderen
da’n geef nit: dat mag
109
da’n wilj nit zeggen: dat is geen bewijs
da’s daugelekse kost: dat gebeurt elke dag
da’s nog ’t skunsjte van d’istore: dat is het toppunt
da’s out vuil: oud nieuws is geen nieuws
dat doet…: dat betekent dus…
dat es ’t minste: dat heeft geen belang
dauër moej au va mijen: geen omgang mee hebben
de gonj’nde maun: de voorbijganger
de lest iejen’n: ’t is gelijk, om het even, iedereen
d’eltj om d’eltj: van beide soorten evenveel
den boek toe: gedaan, afgelopen
den ijzere weg: de spoorweg
deur den bant: gemiddeld, meestal
d’n derde kiejer trekteer’n:
gezegd als men iemand voor de tweede keer in korte tijd
ontmoet
dobbel es nog zuëveel: geef er nog eentje
doet au gedacht: doe wat je van plan bent
e strotjen van iejene maun: een smal steegje
ee: wablief
ei!: bij liefkozing, ook uiting van walging
èj ’t valèjev’n geweet’n: hoe is het mogelijk
èjet van au lèjeven: ik had het nooit durven denken
elk op toer: ieder op zijn beurt
elk overant: beurtelings
emelske deugt: uitroep van verbazing
en azuë: dat zijn de feiten
en dormee gedauën: en zwijg nu, basta
en giejel d’n annekesnest: en alles wat er komt bij kijken
en mijn wauëreid: en inderdaad
ën roept er ni op:
als men over iets praat waar men bevreesd voor is
en si en la: en nog wat overbodigs
ën zeg ni miejer: ’t kan nog erger dan wat je zegt
es ’t nor au gedacht: is het met je goedvinden
es dad echt: is dat waar
es mij da ne numeroo: een eigenaardige kerel
es ’t dor wel: stop daarmee
es ’t nit, t’n es nit: als er niets van komt is ’t ook goed
ettetet: laat mij met rust
110
foert: ik geef het op
ge meugt gerust zijn: het is zoals je zegt
ge moedj isj kommen: dat zal niet gebeuren, is niet waar
ge zatj er wel mee: dat is niet waar
ge zetj er meugen ner grauën: men zal het je niet zeggen
geef mor büzze zjeraar: aanmoediging
geef mor galet: aanmoediging
geef mor katoen: uit volle kracht vooruit
g’èjet goed op: jij hebt er een te goed oog in
ge’n etj giejen ert: je durft niet
gieje spek veur aunen bek: dat is niet voor u bestemd
giejelegaas alliejen: helemaal alleen
god zegend au: als iemand een niesbui moet verwerken
goe weet’n: ik ben er zeker van
goeste es kuëp: ieder zijn meug, je doet maar
got dauër mee te bicht’n:
wat moet je daar nu mee aanvangen
got er isj om: ga het eens halen
hij eed dad in: hij is dat gewoon
iejerlèk gezeit: oprecht gezegd
in de rapte: gauw gauw
in goesjnaum: het zij dan zo
ja mij kintj, ja mij skaup: dat zijn vrouwen
ja wadde: dat is ’t een en ’t ander
joemmer ’t doet: toch wel
joemmer ze doet: dat doet ze wel
’k em au zitt’n: ik heb je te grazen
’k en em er giejen uitstonsj mee: ik ben er niet bij betrokken
’k en em et ni op au: ik bedoel jou niet
’k en oo da ni vandoen: ik had het niet nodig
’k en zau: ik wil niet
’k gon tè zien: ik ga dan maar, ik vertrek
’k ontj gepeist: ik had het verwacht
’k zau mij ost’n: ik weiger (soms gevolgd door:
da ziede van ier)
’k zeg in mijn eigen: ik dacht
’k zoo moete zot zijn: dat doe ik niet
’k zwèjer’nd au: ik ben zeker, geloof mij vrij
kèkt uit au uëgen: let toch op
klasj veur kiejer: telkens weer
111
kuist aunen neus af: haal die snottebel weg
kwit of dobbel: kruis of munt
lach mee au petjen, dat es familje van au:
spot met iemand anders
lauët’nd uit: stop maar
lauët’nt azuë: ga er niet verder op in
lotj mij gerüst: laat mij met rust
lotj mor zitten: ik zal wel betalen
lup nor de vontjes: laat mij met rust
madj au: ga uit de weg
mauër jonges toch: is dat waar
mee au zotte komplimenten: met je dwaas gedoe
mee bott’n: af en toe
mee de daugen: bedoeld zijn de dagen rond een feestdag
mee de klèjer’n: bij klaarlichte dag
mee diejen’n: terzelfder tijd
mee d’n anderen: even later
mee permissje gezeit: excuseer mijn woorden
mee veel tralala: met veel bijkomstigheden
meesjkelief: wat is dat
mère kom nog alier: je moet je niet haasten
missen es meesjkelèk: iedereen kan zich eens vergissen
moe de da nau vraugen: dat is toch duidelijk
moedermeesj alliejen: heel alleen
mokt da ge weg zatj: maak voort, ga weg
mor ba jauë: ja, dat doet hij
mor toe: geeft toe, draai wat bij
mor urkt nekiejer alier: maar luistert eens hier
most ek van au zijn: mocht ik in jouw plaats zijn
’n es ter giejen belet: kom ik niet ongelegen
’n ku je ni spreken: antwoord dan toch
’n overtuur’nd au ni: waag het niet
’n skeet in ’n fles: ’t is de moeite niet waard
’n zojje giejen maleuren doen: uiting van woede
’n zojje ni zeggen: hij is aan het opscheppen
ni auën of ontrentj: niet dichtbij
nog skoenjer: al wat voorafging is dus nog niet genoeg
oe èjet op?: wat is je houding ter zake?
oe es ’t?: hoe gaat het met je?
oe oetje gij?: hoe heet je?
112
oe voeldj au?: hoe gaat het met jou?
oe zitt’nt?: wat ben je van plan (of) hoe gaat het je?
oe?: geef wat meer uitleg
oei mij skaup: wat weet jij nog weinig
oejejoei: is dat waar, dat verbaast mij
oek zuveel: ik wens je hetzelfde
ogie watt’n: dat heb je verkeerd
om en bij: ongeveer
on giejen kant’n: hoegenaamd niet
op au gemak ee: hou je gedeisd
op au meet: op je streep (bij spel)
op de wèjerdij van: in de tijdsspanne van
op e rappeken: snel, vlug
op e ves: opnieuw
op mijn zielezauëlegeit: ik zweer het
op ’t aud auën: als naar gewoonte
op veelort nit: hoegenaamd niet
op veurant: vooraf, bij voorbaat
op zijn nauvenant: naar verhouding
pak ze de bistjes (tot een hond)
pakt tusken de twieje: neem het gemiddelde
pauër of onpauër:
raden wat men in de gesloten hand houdt (paar of onpaar)
peis ne kiejer: is dat zo belangrijk
pertank: nochtans
rechtaf gezeid: eerlijk gezegd
salu en de kost en de wintj van achter:
schamper, het ga je goed en blijf weg
salu en de kost: tot ziens
skiejef en skèjel: niet om aan te kijken
slauë nikker gauë: let eens op wat er van komt
slauëd au gauë ee: pas maar op
stap et af: ga weg
’t angt uigeplekt: ’t is geafficheerd
’t best ee: ik wens je alle geluk
’t en es ni gezeit: het is niet zeker
’t en es ni gezjiejevert: ’t is ernstig, belangrijk
’t es af: de verkering is verbroken
’t es au gejont: ik wens het je toe
’t es aus naus: er is weinig verschil
113
’t es dauër iejen begankenis:
er is daar veel drukte, grote toeloop
’t es ewa gemineert: het is wat verminderd
’t es gebakken: ’t is afgelopen in mijn voordeel
’t es ieje zeggen: zo kan je het ook zeggen
’t es in de sakosj: ’t is gelukt
’t es mauër errezzëkës: ’t is maar op het nippertje
’t es mij gelijk: ’t is me om het even
’t es nit genauëdert: dat dient tot niets
’t es ’t onnuëzel: ’t is te gek om daaraan te twijfelen
’t es te zien: dat hangt er van af
’t es te zot: wat hij zegt is larie
’t es tuis en van uis: het is tamelijk ver
’t es weer auën: de relatie is hervat
’t es weer van dadde: ze hebben weer tegenslag, pech
’t kèn ni miss’n da…: ’t is niet te verwonderen dat…
’t moe weer isj lukken: er is niet veel kans toe
’t moed op it trekken:
wat je daar zegt of doet is beneden alles
’t most isj wauër zijn: je liegt
’t stekt nau: kijk niet op zo een klein verschil
’t verbitj zij zelven: het maakt zichzelf onmogelijk
’t was dauër e pikket: ’t was daar een drukte van je welste
’t was te pèzen: ik had het verwacht
’t zau em vauëren: ’t zal hem vreemd voorkomen
’t zij mij d’auëzen: ’t zijn rare snuiters
’t zitj er op: er is ruzie
’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat
ter zijn au groetjer maleuren gebeurt:
zo erg is het nu ook weer niet
toe, toe: laat maar zo
toesj en tèn: soms, af en toe
toet-toet: toch wel
tot iejen van dees daugen: tot weldra
uëp en aul: ten hoogste
uër ek au dor nog: wees daar stil
uër wa da’k au zeg: ik sta erop, ik eis het
uërt dadaf: wat een onzin durft die uitkramen
uit iejerlekke skomte: men durft het niet te laten
uit mijne skietlap: ga weg, hinder mij niet
114
va klansj af: van kindsbeen af
va kojjers kauëd: van kwaad tot erger
va lèjeven ni: nooit
va ze lèjeven: ooit
van au uëren mauken: veel lawaai maken
van den ont zijn knoppen: wat je zegt is larie
vansselijken: ik wens je hetzelfde toe
vèjeg z’er auën: maak er je er geen zorgen om
veur ë ges: voor heel weinig
veur iejeweg en drij daugen: voor altijd
veur ne nit: voor een beuzelarij
vraugt dat isj skuën: vraag dat eens beleefd
vuugd au ee: wees braaf
wa goe nuus?: ontmoetingsgroet “welk goed nieuws?”
wa krijgen we nau?: uitroep van verbazing
wa manieren zijn da nau!: dat betaamt toch niet
wa n’n boenjel!: wat een wanorde
wa riskeer de: blijf nog wat
wa skiltj er?: wat gaat er verkeerd
wa stèkte dauër uit?: wat mispeuter je daar
wa zegde?: aansporing om dank u te zeggen
wa zoo’tjen: hij doet het niet
wa zoo’k wel: dat doe of ben ik niet
wacht au: ik zal je straffen
watte watt’n: hoe durf je
weer it veur’n emmen : er is weer wat gebeurd met iemand
wett’n: wedden dat ik gelijk heb
wie da men dauër emmen:
welkomstgroet tot een onverwachte bezoeker
wuër go me nortoe?: wat staat ons nog te wachten
zat gauë weg: dronken zijnde
ze doet tèn isj it: als ze iets doet loopt het verkeerd
ze liep over en tweer:
zij liep van links naar rechts en omgekeerd
ze luëpen der ni dik: er zijn er niet zo heel veel die ….
zè men der: gaan wij dan (als men wil vertrekken)
z’eet dat in: ’t is haar gewoonte
zegd isj au gedacht: wat denk je
z’es ter op uit: ze is er op gebrand
zetj au skuën: zit in een zedige houding
115
zie d’nt nau: geloof je me nu
zie wa da ge doetj: hou je fatsoen
ziede da: heb je dat gezien
ziet dad af: wat een geknoei
zijn okkozzje g’at emmen: zijn kans gekregen hebben
zjeezus va Maria: uitroep van verbazing of schrik
zonder mankeer’n: je mag er op rekenen, ik doe het
zuë lank as ’t duurt: het zal niet lang meer duren
26. Veel en weinig, traag en rap
’k em em veel te skuën: ik ben hem veel te sterk
’k em mij ewad overdauën:
ik ben wat te hard van stapel gelopen
’k en kèn nimmer mee:
ik snap het niet meer (of) ik kan niet meer volgen
’k zau mijne luëp auëlen: nee, dat doe ik niet
’tee lank geduurt: het moest er eens van komen
’t avveseert gelèk as buënen knuëpen:
het gaat heel traag vooruit
’t en es de pijn ni wèjert: de moeite niet waard
’t en ligt ni in ’t vier: er is geen haast bij
’t en overdoed em ni:
het is niet veel, het is minder dan verwacht
’t es dauër presjies en duivekot:
er wordt veel in en uit gelopen
’t es giejen spelle te veel: ’t is niets teveel
’t es hier rap opgeskept: heel vlug gedaan
’t es nijg: het is zeer erg
’t lupt op wilkes: het gaat vlot
’t verskil in twiej’n doen: het gemiddelde nemen
’t zau mij een noot kosten:
ik zal veel moeten betalen
a’n zou der ginne voet veur verzetten:
hij zal er niets voor doen
allom gauën: een omweg maken
aul uren ne lepel: met mondjesmaat, langzaam aan
116
aule geduur’n: voortdurend, telkens weer
aule vijf voet: met korte tussenpozen
auver ta bauver: hals over kop, in het wilde weg
azuë luëpen der ni veel: er zijn er niet veel van die soort
d’r en zitj nimand achter au:
je moet je niet zo spoeden, doe rustig voort
da moed in de gazet: spottend gezegd, dat maakt veel ophef, had
niemand verwacht
da’n spant toch ni: er is geen haast bij
dat es ’t iejen en ’t ander: het is groots en belangrijk
dauër en zèje ni veir mee luëpen:
daar zal je niet veel mee bereiken
dauër za veel volk kommen nor kijken:
wat je van plan bent is dwaas of onmogelijk
der kunnen mee leuren: veel van die dingen hebben
der kürt bij zijn: rap en gevat reageren
der zitj snee achter: het gaat vlot vooruit
e wa rapper as au vauër : zet er wat spoed achter
een tieterken: zeer weinig
em ni kunnen gewachten: weinig geduld hebben
em nimmer lauten uëren of zien: niet meer komen
en betjen avaas mauken: er wat spoed achter zetten
en giejel d’n bataklank, tamazjoer: en alles wat er bij hoort
en oefijzer in zijne zak emmen: veel geluk hebben
en plamauëster opleggen:
een overdreven hoeveelheid aanbrengen
en vliegende krauë ee miejer as een zitt’nde:
blijf niet bij de pakken zitten
er nog isj op slaupen:
er nog eens goed over nadenken, niet te vlug beslissen
er zijnen tijd auën moeten afdoen:
niet overhaastig te werk mogen gaan
es ’t nog veur vandaug:
komt er nog wat van, spoed je toch wat
et ewa kürt trekken: er wat spoed achter zetten
g’n zetj er ni lank mee vuërtdoen:
het zal rap opgebruikt zijn
ge en kuntj er ni veur sukkel’n: het kost heel weinig
ge kuntj gij skuën klappen:
je hebt er weinig of niets bij te verliezen
117
gepresseerd zijn: gehaast zijn
giejen’n dauger vandoen emmen:
niet aangepord moeten worden om iets te doen
giejenen trekker vandoen emmen: onmiddellijk vertrekken
gjielegaus van achter: helemaal achteraan
god uit mijn uëgen: verdwijn
god uit mijne licht: ga weg, je overschaduwt mij
god wetj wanniej’r: het zal heel lang wachten zijn
hij eet er em en bedde gezauëd: hij heeft er heel veel
hij eet er zijn vingers auën verbrant:
hij heeft er veel aan ingestoken, aan verloren
imand ’t vel afstruëpen: iemand veel te veel doen betalen
imand zijn uëren afzaugen: blijvend zeuren, zaniken
in de rapte: gauw
in kosten vallen: veel te betalen hebben
kakken gauë veur bakken:
er zijn nog altijd dringender zaken
lauëten vallen da valt: zijn werk direct in de steek laten
liever en brok as en breizelink: liefst zoveel mogelijk
meir’n kom nog alhier: je moet je niet haasten
ne giejelen uëp: een grote hoeveelheid
noch ni tot auën zijn knien’n kommen:
veel minder bekwaam zijn
nog e wa: nog een beetje
op n’n ik en n’n tik: heel vlug
op ne wiejer zitten: niet meer vooruit geraken
op zijn duzenste gemak: heel langzaam
rap geskriejet zijn:
gauw vergeten zijn, gezegd over een overledene
rap op zij pèjert ziten: zich rap kwaad maken
skippës zijn: er vanonder getrokken zijn
skitj er au op af: vlieg er op af
ter es plosj mee uëpen: er is veel plaats
tèrd awa deur: stap wat rapper
trèjegen apostel: een zeer traag iemand
uit zott’n: overdreven, erg veel
va nen auës gepoept zijn: zichzelf voorbij lopen
veuruit mee de giejet: begin er maar aan
wad es’ t, eiren of jongeren:
wat is het nu, ’t een of ’t ander
118
wer emmen goed geavesseert: het gaat goed vooruit
z’emmen em:
wanneer iemand zich haast om ergens iets te gaan halen of
te gaan doen
z’oon dauër ann’n te kürt: er was onvoldoende hulp
zjëneerd au toch en betj’n: ’t is niet veel zaaks
zjust ’t gat bedekt: de bodem is juist bedekt.
zuë rap as tellen: heel rap dus
zuëveel as datje geve kost: met alle kracht vooruit
9HUWURXZHQHQZDQWURXZHQSULM]HQHQPLVSULM]HQ
as ’t mor gi kauëspel wiltj:
als het maar niet kwaadaardig is
auën iejen string trekken: goed samen werken
aules es meugelèk uitgenomen omuëgvallen:
ik heb er geen vertrouwen in
betraud au eigen mor ’n ander ni:
vertrouw niemand dan alleen jezelf
da bostjt’r ommel op af:
wat je hem ook verwijt, het raakt hem niet
da ziede van ier: dat weiger ik, ’t is onbetrouwbaar
da’n es giejene zjust’n: dat is niet te vertrouwen
dat es it apauërt:
gezegd over iemand met uitzonderlijke gaven
dauër nit verloor’n emmen:
ergens wegblijven, het is er niet pluis
dauër peis ik ’t mijn af: ik weet wel beter
dauër zojje de muren van opluëpen:
erg verbaasd en teleurgesteld zijn
dedie es skomtevrij: ze schaamt zich om niets
d’n duvel te plat zijn: niet te vertrouwen zijn
d’n endj zendj uitwijz’n:
de einduitslag zal alles duidelijk maken
dor zau ’k toch iejest mijn kat af spreken:
dat zou ik maar niet aanvaarden
e flau bistjen: niet veel bijzonder
119
e goe woord botj, e kauë woord stotj:
een aanbeveling helpt, een afkeuring benadeelt
e kauë blad emmen: een roddelaar(ster) zijn
een olleken veurdiejel emmen: wat bevoordeeld zijn
en giejel cetera: en al de rest
en vijs los emmen: een beetje getikt zijn
er au liejelèk auën mispakken:
’t is niet zoals je denkt, vertrouw het niet
er bosj op zijn: wat men zegt is korrekt
er en anjeke va weg emmen:
bekwaam zijn, het al vaker gedaan hebben
er gi goed uëg in emmen:
iets verdacht vinden, niet vertrouwen
er giejen kattenensje mee emmen:
er geen uitstaans mee hebben
er giejene pak auën emmen:
moeilijk te begrijpen zijn, het is niet te vertrouwen
er imand deurtrekken: meer kwaad dan goed vertellen
er uëg mee opluepen: mee boffen, aanprijzen
er van ondermuizen: wegsluipen
er zijn voeten auën vèjgen: het zich niet aantrekken
g’ meugt em ni veir stauën: vertrouw hem niet
ge kuntj de pot op: ik heb met u geen uitstaans meer
ge kuntj er gi stauët op gauën: hij is onbetrouwbaar
ge meugt gerüst zijn: dat is zeker
ge moetj er au in stellen: ge moet er in berusten
ge zetj er va weerkommen:
het zal je berouwen, vetrouw het niet
gekost zijn gelèk as slecht geltj: een kwade naam hebben
giejen spelle te veel: niet overdreven veel
giej’n auër op zijne kop da deugt: hij is niet te vertrouwen
graulèk mis zijn: het verkeerd voor hebben
het dertienstje viggen: iemand die van geen tel is
hij zau bloejen: dat zal hem duur te staan komen
hij zau der mee zijn ellebogen nor pakken:
het zal hem niet lukken want ik vertrouw hem niet
hij zau der nevvest pakken:
het zal hem niet lukken: ik vertrouw het niet
iejen’n van ’t alverdrij donker:
ge moogt hem niet vertrouwen
120
iejest zien en tein geluëven:
twijfelen aan iemands oprechtheid
ik betrau em ni voejjer as da ’k em zien:
ik heb geen vertrouwen in hem
imand de stèjert opdoen: iemand vleien en prijzen
imand iet jonnen: iemand iets gunnen
imand liejeg op emmen: iemand niet meer vertrouwen
imand mee e skiejef uëg bekijken:
iemand verdenken, wantrouwen
imand veur giej’n auër of ges betrauen:
iemand niet vertrouwen
in de mot, ’t snotjen emmen:
iets vermoeden en niet vertrouwen
in imand zijn kauërt klappen:
iemand prijzen en gelijk geven
in imand zijn zakken zitten: iemand voor de gek houden
’k uër em au kommen:
hij probeert mijn vertrouwen te winnen
lach mee au petjen: spot met iemand anders
mee au zotte komplimenten: met je dwaas gedoe
mee en fijn minne: zachtjes het vertrouwen winnen
mee imand ’t zjulleken augen:
met iemand de zot houden
mee ne skauen nek: schuw, wantrouwend
’n eef opgeet’n emmen: de verdachte zijn
’n lotj au da ni auënkluëster’n:
laat je dat niet aansmeren
’n skeet in ’n fles: niet veel bijzonders
’n zegt da mor ni te luid op: wat je zegt is nonsens
ne gestampten boer: een onbeschofterik
nen brauven meesj: de goedheid zelve
nimand ë struë in de weg leggen: niemand tekort doen
op giej’n kanten deugen: er is niets goed aan die persoon
op ne slag en ne kiejer: heel vlug
optrok emmen: graag gezien zijn
per la force willen weten wa datter skiltj:
er kost wat kost het fijne van willen weten
pert veur pert mauër giejen kauët ert: poets, wederpoets
slopt er nog isj op:
denk er nog eens goed over na, beslis morgen
121
spekse augen: onderzoeken
stekt er au latijn ni in: tracht niet te overtuigen
streken in zij lijf emmen: niet te vertrouwen zijn
’t ee lank geduurd: ’t moest er eens van komen
’t en es ni zeggelek: ’t is een geweldige prestatie
’t en kè mij ni bommen: ’t kan mij niet schelen
’t es giejen avaas: ’t is tevergeefs
’t es opgemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen
’t es weer auën:
de relatie is hervat, het vertrouwen hersteld
’t es zuë wauër as da’k ier stauën: ’t is absoluut waar
’t goed op emmen: er een goed oog in hebben
’t iejen es ’t iejen en ’t ander es ’t ander:
ze zijn allebei (niet) aan te prijzen
’t kintj moe nen naum emmen:
dat beweer jij maar is dat wel zo
’t marsjeert gelèk as e flotjen va ne ceng: het gaat goed
’t papier es gewilleg: geloof niet alles wat de krant schrijft
’t verskil in twiejen doen: het gemiddelde nemen
’t was skuën om zien:
je had er bij moeten zijn, ’t was de moeite waard
’t zoo n’n hond verdrieten: gezegd van iets dat men beu is
’t zout op zijn patotten ni wèjert zijn: een nietsnut zijn
tegen imand zijn skenen rijen: iemand beledigen, misprijzen
ter ’n kè gi kauëd af: wees gerust, vertrouw het
tijd bringt rauët:
heb geduld en vertrouwen, we vinden wel een oplossing
va kojjers kauët: van kwaad naar erger
van tuten of blèjezen weten: er niets van weten
vandaug d’n duvel in zij lijf emmen:
er is vandaag geen huis mee te houden
ze zau der nor opauëlen: ’t zal haar zuur opbreken
zie da ge ni vuil valt: let er op dat ge u niet misrekent
zie d’nt nau: geloof je me nu
zij stik kunnen stauën: zeer bekwaam zijn
zijn fleuringen lauëten angen: de moed verliezen
zijn strepen verdintj emmen: zijn naam gemaakt hebben
zijne kazak gekiej’rt emmen:
van mening, van partij veranderd zijn
zijne plang trekken: zich met eigen middelen behelpen
122
zijne zjiever gauët de küst af: wat hij zegt houdt geen steek
zijnen naum ni gestool’n emmen:
zijn naam en reputatie alle eer aandoen
zjeneert au nie: heb vertrouwen
z’n luëpen der ni dik:
er zijn er niet zo heel veel die te vertrouwen zijn
28. Vrolijk en triestig, plezier en ontgoocheling
’t ni onder de mert emmen: er geen moeite mee hebben
as ’t mauër gieje kauëspel wiltj: als het maar niet slecht afloopt
da begintj mijn voet’n uit t’angen:
ik word het beu, ik ben erg ontgoocheld
da’n es giej’n gezicht: dat is triestig om aan te zien
da’n kunje auën giej’n meesjken zeggen:
het is heel erg, ik ben ontgoocheld
da’n oo’k van em ni gepeist: hij heeft mij erg ontgoocheld
da’s nog ’t skunjste va giej’l d’affeire: dat is het toppunt
dat es d’n èjert van de biejest:
dat is eigen aan de geaardheid van ieder mens
dauër stojje attijd veur’n:
wees niet ontgoocheld, dat kan je altijd overkomen
de biejen’n uitslauën: dansen, vrolijk zijn
de plezantsten tuis: altijd vrolijk gezind
der gèjer’n bij zijn : van een pretje houden
der in gezjeneert zijn: het zich erg aantrekken
der in zijn: in vrolijke stemming zijn
der va gepakt zijn: ervan onder de indruk zijn
e skiejef antwoort krijgen: een kwetsend antwoord krijgen
eje ’t valèjeve geweet’n: hoe is het mogelijk
en ne si en ne la: ik ben ontgoocheld over die uitspraak
er deugd af emmen: ervan genieten, goed gezind zijn
er ni van over kunnen: niet begrijpen dat iets gebeurd is
er ’t ert van in zijn: er erg door getroffen zijn
er va gedauën zijn : verrast en ontgoocheld zijn
ge zotj er au bluët gat lauëten af zien:
gezegd bij ontgoocheling
123
ge zotj er de muren van opluëpen:
gezegd bij woede en irritatie
ge zotj er nen boeltj va krijgen: gezegd bij uitzichtloze situatie
giej’n uëg toegedauën emmen: geen ogenblik geslapen hebben
g’n moetj er giej’n dramma va mauken: het is niet zo erg
hij kèkt gelèk as nen uil op en zikke koe: hij kijkt zeer triestig
ik oo der veel miejer va verwacht: ik ben diep ontgoocheld
in de patotten zitten: het niet meer aankunnen
in de puree zitten:
ten einde raad zijn, het niet meer zien zitten
in form zijn : in goeden doen zijn bv. om plezier te maken
in zij weer zijn: het naar zijn zin hebben, vrolijk gestemd zijn
in zijne goej’n zijn: in een goede bui zijn
in zijnen arias zijn: in vrolijke stemming zijn
it veuren emmen: een probleem hebben
’k em mijn goeste: ik ben voldaan, ik heb mijn wens
kot augen: de boel op stelten zetten, plezier maken
liejeg op emmen: iemand niet hoog prijzen
ni gèjer’n gedrumd emmen:
het zou erg tegenvallen mocht het gebeuren
oe langer oe skoenjer: het wordt steeds triestiger of boeiender
op imand zijne lèjever liggen: het niet kunnen vergeten
op veelort ni: hoegenaamd niet
’t en was mauër om te lachen: ik ben in een triestige bui
’t es d’n omgekiejerde wèjel’nt:
wat gebeurt er vandaag toch allemaal
’t es e strotjen zonder enje: er is geen hoop op resultaat
’t es lepsaus: misnoegd zijn, ontgoocheld zijn
’t es sonne: ’t is spijtig
’t es va kus mijn kluëten: ’t is een flop
’t es va mijn voeten: ’t is mislukt
’t ligt mee zijn laugen: nu eens vrolijk, dan weer anders
’t moe weer isj lukken: weer pech hebben, ontgoocheld zijn
’t nimmer zien zitten: ontgoocheld zijn, in de put zitten
’t stauëd em mauër mauger auën: hij is niet tevreden
’t was skuën om zien:
je had er bij moeten zijn, het ging er vrolijk aan toe
te zot of te bot: nu eens vrolijk, dan weer nors
ter zijn au groetjer maleuren gebeurt: zo erg is het ook weer niet
’t’n trekt op nit: t is ongeoorloofd
124
van au vrinjen moe je ’t emmen:
als je vrienden je in de steek laten doet het meest pijn
van zè loef zijn: in de war zijn
veur e lief dingen: om iemand een plezier te doen (te plezieren)
wuër es d’n tijd: triestig terugdenken aan een voorbije periode
ze kèn der eur ni boven zetten: na sterfgeval blijven treuren
ze liep over va vrindjskap: ze was heel lief voor mij, vrolijk gezind
ze pronkt: ze is slecht gemutst
zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd en triestig gestemd
29. Wel of niet begrijpen, verbazing, verrassing
a jonges toch: uitroep van verbazing
alè seg: dat is toch niet waar zeker
amaai mijn frak: lieve hemel, het verrast mij
auë wa zo da liggen: wat is er de oorzaak van
awel mersie:
verbazingswekkend (of) dat had ik van jou niet verwacht
ba juik: ik ben akkoord
da mag ooz iejer weet’n:
dat weet waarschijnlijk niemand
da moed in de gazet:
daar moeten wij ruchtbaarheid aan geven
da stekt mij tegen: dat is niet naar mijn zin
da toch ni kunnen gerikken:
iets niet kunnen zien aankomen
da wil ek emmen: dat geef ik toe
da wilj nit zeggen: dat is geen bewijs
da’n es giejene kak ee: dat is heel belangrijk, moeilijk
dan kèn er bij mij ni in: dat geloof ik niet
dauër es giejen zeggen auën:
hij luistert niet, begrijpt het niet
ej’t van au lèjeven geweet’n:
heb je ooit, hoe is het mogelijk
er giejene kop kunnen auën krijgen:
het niet begrijpen
ge moetj er au in stellen: je moet er je bij neerleggen
125
ge n’etj er giejene pak auën:
het is moeilijk te begrijpen of te grijpen
ge zèjet uëren en zien: het zal gebeuren zoals ik zeg
ge zotj er de muren van opluëpen:
van woede of ergernis zeer zenuwachtig worden
ge zotj er nen boeltj va krijgen:
toppunt van diepe ontgoocheling
gij en mokt dauër nit af: jij vindt dat niet belangrijk
het vast emmen: iets begrijpen
hij most em berauën: even nadenken
imand ni kunnen tuisbringen: iemand niet herkennen
in de mot emmen: opmerken wat niet correct is
in it gezjeneerd zijn: zich iets erg aan trekken
it uitiejen doen: iets uitleggen, begrijpbaar maken
’k em er mij au zot op gepeisd: ik weet het niet meer
’k em mij bepeist: ik ben van mening veranderd
’k en bèn ni kurieus mor ik weet’nt gèjeren aul:
ik wil alles weten
’k uër au kommen: ik begrijp waar je naar toe wilt
klapt er nog isj over: bespreek het nog eens
mee ne skauen nek: schuw, terughoudend, niet begrijpend
mor wa da ge nau zegt: dat is verrassend nieuws voor mij
’n stekt dauër au latijn ni in:
doe geen moeite, men begrijpt het toch niet
ne goeie verstonjer ee mor en half woord vandoen:
gezegd over iemand die onmiddellijk begrijpt wat je
bedoelt
nentj jonk: ’t is niet waar
nimmer mee kunnen:
het niet meer snappen, niet meer kunnen volgen
oe knupte dat oniej’n: begrijp je daar iets van
oe?: geef wat meer uitleg
oei je joei: is dat waar, dat verbaast mij
op veel pauërt ni: hoegenaamd niet
’t ee nogau misteer’n auën:
er komt veel onvoorstelbaars bij kijken
’t en es ni uit auërdigeid: ’t is niet kwaad bedoeld
’t es au vuil: dat weet ik reeds lang
’t es dauër stommen ambacht:
‡”™‘”†–†ƒƒ”‹‡–‰‡•’”‘‡
126
’t es den omgekiejerde wèjel’nt:
wat gebeurt er toch allemaal vandaag
’t es e strotjen zonder enje:
er is geen uitkomst , geen hoop op resultaat
’t es ni zeggelek:
’t is geweldig, ongelooflijk, niet te verklaren
’t kèn ni missen: dat verwondert mij niet
’t zau vauëren: ’t zal niet meer hetzelfde zijn
’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat
t’n es mauër ne weet: ge moet het maar weten
van eiges: natuurlijk
veur e ges: voor een niemendal
wa krijgen we nau:
uitroep van verbazing bij een onverwacht feit
we zèjen zien zei den blenjen:
wij wachten af wat er zal gebeuren
weer it veur’n emmen: er is weer wat gebeurd
wilje nau isj it weet’n: ik heb verrassend nieuws
wuër èje da g’oldj: waar heb je dat vernomen
wuër gomm’n da skrijven: dat is verbazingwekkend
wuër stauët da geskreven: waar haal je dat vandaan
zie d’nt nau: zie je nu wat er van komt, geloof je mij nu
zijn uëgen open trekken: verbaasd staan
zijne frang valt: eindelijk heeft hij het begrepen
zjezus va Maria: uitroep
zjiever in pakskes: prietpraat
z’n verstauët er giej’n sjik af: ze begrijpt er niets van
zuë simpel as bonzjoer: het is heel gemakkelijk te begrijpen
30. Woning, huishouden, gereedschap
’n au sirk: een oud bouwvallig gebouw
as ’n au skuur in brant stauët es t’r giejen blusken auën:
een late liefde is niet te sussen
augt da potjen mauër gedekt: zwijg daar maar over
dauër snijen giej’n messen op: die is niet te beïnvloeden
de deur stauë vierkantig open: de deur staat helemaal open
127
+LMVWHNWVWRNNHQLQGHZLHOHQ
128
de gruëte kuis augen: grondig poetsen
de mei steken:
een groene tak op een pas afgewerkte ruwbouw steken
de pijp auën merten geven: overleden zijn
de roei van de stoof:
ijzeren staaf aan beide zijden van de kachel als
bescherming
de skotelen wasken: de vaat doen
d’enjekes onieje knuëpen:
moeilijk toekomen met het huishoudelijk budget
die bloejkes va kinjer’n: die arme kleintjes
d’r zitj ’n auër in de boter: de eensgezindheid is zoek
e kasjken op: smalle weg naar een woning
e mes wetten: een mes slijpen
en au kot: een vervallen woning
en sjikke doening: een mooie woning met siertuin
en roeffelink augen: grote kuis doen
ge kost er aun’n naum in skrijven:
gezegd van stofferig meubels
ge kost ’r au in spiegelen: gezegd van proper huis
ge ’n kuntj er au ni drauën of kiejer’n:
het is er zeer benepen
giejen’n naugel emmen om auën zij gat te krabben:
niets bezitten
hij eet’r ’n bedde gezauëtj:hij heeft er heel veel
hij stekt stokken in de wielen: hij werkt tegen
hij zau dauër giej’n potten breken:
hij zal er niet veel van terechtbrengen
hij zau op zijn bedde ni steirven: ’t is een waaghals
hofgat: binnenpleintje met gebouwen aan één of twee zijden
ik steek au ni buiten: blijf nog even
it op zen effen leggen: mooi rangschikken
klein kinjer’n klein kruis, gruëte kinjer’n gruëte kruis’n:
hoe groter de kinderen, hoe groter de zorgen
licht au kerre: sta op, wij vertrekken
lieve kinjeren mauken: iemand bevoordelen
moozegat:
opening in de muur langswaar het water wegliep in de
gracht
ne koterauk: pook van leuvense stoof
129
nen auen stien: een oude slechte fiets
onder zijn vijs g’at emmen:
een donderpreek gekregen hebben
op ieder potjen past e skelken:
voor alles is een passend dubbel
potjen breek, potjen betauëlen:
wie brokken maakt moet ze betalen
’r mee de rauen büstel deur gauën: niet nauw kijken
’t es ter van achter de skuur:
zware tabak: zelf geteeld in de tuin
’t lupt op wilkes: het gaat vlot
t’ ooz’nt: bij ons thuis
te rijen liggen: slordig in de weg laten liggen
van doen emmen: nodig hebben
van noljeken tot drauëken vertellen: vertellen met alle details
wuër dat de keunink te voet nor toe gauët: naar de W.C.
ze luëpen d’uizen af: ze gaan van deur tot deur
ze smeet de deur veur mijnen neus toe:
ze klapte de deur voor mij dicht
zijn beddeken geriejegemokt emmen:
op alles voorbereid zijn
zijn matras gekiejert emmen:
de eerste helft van zijn legerdienst voltooid hebben
130
31. Eljergems over aulës en nog wa
’auën men biejen emmen: ermee opgescheept zitten
’k em er mèn goest af: ik ben het beu
’k em mè bepeisd: ik ben van gedacht veranderd
’k en em et ni op au: ik bedoel jou niet
’k gon der nertoe: ik ga naar bed
’k gon tèn nikker zien hé: ik ga dan maar, ik vertrek
’k zè in mijn eigen: ik dacht bij mezelf
’n brekt dauër au verstand ni op:
doe geen moeite om het te begrijpen
’n doe mè ni vloeken: maak mij niet kwaad met je nonsens
’t spek au zijn biejen emmen: verloren zijn
’t ee zè recht g’ad (na de schoonmaak):
ik heb er mijn best aan gedaan
’t en es mor e klantj’n: het is graag gedaan
’t en es ni auën iederiejen gegeven: niet iedereen is er geschikt
voor
’t en kè mor gedauën zèn: niet uitstellen is beter
’t en overdoed em ni:
het is niet veel, het is minder dan verwacht
’t en zau ni mankeer’n: ik zal het zeker doen
’t en zau nimmer veurvall’n:
het zal mij niet meer gebeuren
’t en zou em giejen pèjerd skillen: het verschil zal klein zijn
’t es altijd ’t zelde lieken: dat begint mij te vervelen
’t es dauër iejen begankenis: het is daar druk
’t es ewa gemineerd: het is wat verminderd
’t es om zjieëp: het is naar de vaantjes
’t es ommel iejenen boenjel: ’t is een louche zaak
’t es sjik: het is heel mooi
’t es sonne: het is spijtig
’t kè passeer’n: het is voldoende maar ook niets meer
’t kèn der nogau deur: het kan volstaan
’t moed em ivvest skiejen:
het moet eens genoeg zijn, men mag niet overdrijven
’t moed em op zijne skuët gebrocht werr’n:
hij is vadsig , laat zich dienen
’t moed op it trekken ee: wat je daar zegt of doet is beneden alles
’t skitj mij zjust te binnen: ik denk er net aan
131
’t stekt naus: kijk niet op zo’n klein verschil
’t vauërt ee: ’t is eens wat anders
’t verbidj zè zelven: het maakt zichzelf onmogelijk
’t was skuën om te zien:
je had er bij moeten zijn, het was de moeite waard
’t zau em vauëren:
’t zal hem vreemd overkomen, ’t zal eens wat anders zijn
’t zau wel uitkommen:
de toekomst zal uitwijzen dat ik gelijk heb
’t zaut op zijn patott’n ni wèjert zijn: een nietsnut zijn
’t zèn nogau skuën manier’n: dat is niet eerlijk
’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat
’t zoo ne zot verdrieten:
het geduld is op, er moet een eind aan komen
’t zoo nog spijtig zijn oek: maar goed dat je het gedaan hebt
as ’t kontrauëre gauët: als het tegenzit
as ’t passeerd en meugde ni klaugen:
als het door de beugel kan mag je niet klagen
as dad auën zijn uëren komt: als hij dat verneemt
au ander wauëterkes deurzwommen emmen:
al moeilijkere karweitjes opgeknapt hebben
au zè pauërt g’ad emmen:
reeds veel tegenslagen gekend hebben
augd au ewad op au plosj: wees beleefd, braaf
augd au op au gemak: blijf kalm, wees niet nerveus
augd da veur au: zeg het niet voort
augt au gemoddereerd: wees deftig
aules es meugelèk uitgenomen omuëg vall’n:
dat kan moeilijk
auver ’t abauver: hals over kop
bij de ciklisten zijn: soldaten met de fiets
d’an es nit gekürt: dat helpt niet, is nutteloos
d’n auën dag ’n kom nie alliejen:
hoge leeftijd brengt ongemakken met zich mee
da ’n zèn me nog giejen stampen: dat is slecht nieuws
da begintj mijn voeten uit t’angen: ik word het beu
da kèn tell’n: dat is de moeite waard
da krègde toe: dat krijg je als toemaatje
da ni afkunnen: dat niet verdragen
da ni afstrijen: dat niet ontkennen
132
da stekt mij tegen: dat is niet naar mijn zin
da zau en bonk geven: dat zal veel lawaai, ophef maken
da’n es giejen auërdigèt: dat is niet te verwonderen
da’n es nit genauëdert: daarmee komen wij niet verder
da’n geef ni op: dat moedigt niet aan
da’s oud vuil: oud nieuws is geen nieuws
dad es van kojjerskauëd:
als je dat doet wordt het nog erger
dat es drollig: dat is niet mooi
dat es giejen avaas nie miejer: het zal niet meer slagen
dat es it el: dat is wat anders
dat es nijg: dat is zeer erg
dauër ’n val nie op: daar valt niets op te zeggen
dauër en kè giej’n kauëd af: je hoeft niets te vrezen
dauër kèn ëk ni auën uit: aan die prijs verlies ik er aan
dauër moej au af mijjen: vermijd omgang met zo iemand
dauër vuil gevall’n zijn:
het beoogde doel niet bereikt hebben
dauër zau volk kommen nor kijken:
wat je van plan bent is dwaas
dauër’n moen ’k ni op peizen: dat krijg ik zeker niet
de gruëte jan uitangen: grote sier maken
de jauërn liege ni: de ouderdom eist zijn tol
de lest iejen’n: iedereen
de wilje es en groetjer biejest as d’èremoei:
niet iedereen kan de weelde dragen
den derde kiejer verlicht ’t kèjesken:
de derde maal zal het slagen
der ’n es ier ni veel te ratt’n: er is niet veel te bekomen
der gieje weez’n af emmen: er niet op letten
der in gezjeneerd zijn: het zich erg aantrekken
der weg mee kunnen: veel kunnen eten
der’ n es ni veel stoef op: het is niet om op te boffen
der’n kè mor imand goe mee zijn:
geef het aan om het even wie
die giejen skrik eet krijgt oek slaugen:
overmoed wordt bestraft
die ni en komt en moe ni kiejer’n: niets voor niets
die ni en wildj ee g’ad:
wie iets weigert heeft het zo goed als gekregen
133
doed au gedacht: doe wat je van plan bent
dor mee gezejeneerd zijn: zich zorgen maken over iets
e standbildj verdienen:
iets uitzonderlijks gepresteerd hebben
èje’t valèjeve geweet’n: heb je ooit, hoe is het mogelijk
em ni kunnen gewacht’n: geen geduld hebben
en goei okkozzje: een goede tweedehands aankoop
en madolje eed altijd twieje kanten:
alles heeft voor- en nadelen
en trokske gedauën emmen: wat geslapen hebben
er ni op vermaugert zijn: dikker geworden zijn
er nogau e spel af mauken: het heel belangrijk vinden
er zè wèrk af mauken: er alles voor doen
ert van afgang: zeer gierig
es ’t nor au goeste: is het naar je wens
es ’t peil af: heb je gedaan met werken
eskes: niet gemeend, om te lachen
g’eje ’t goed op: jij hebt er een goed oog in, onterecht
g’n liejert er nit da goed es: blijf er weg
gauën omsteken: op bezoek gaan
ge ’n koendj ni lojjen en d’n ommegank doen:
je kan geen twee dingen tezelfdertijd doen
ge ’n moetj dor nie in weet’n:
trek het je niet aan, het is je schuld niet
ge ’n zetj er ni af steirven: het kan geen kwaad
ge kuntj ze kussen: loop naar de maan
ge kuntj zuë goe zijn da ge ni en deugt:
veel te goed is half gek
ge zatj bauës of ge’n zajj’et nit:
laat zien dat je baas bent
ge zatj er op: je hebt goed geraden
ge zatj er wel mee: niet waar, je vergist je
ge zetj er au van beloven: het zal je spijten
ge zetj ne gank gauën: ik zal u onder handen nemen
ge zo’tj er au liejelek auën mispakken
’t is niet zoals je denkt
ge’n etj dauër nit verloor’n: blijf daar weg
ge’n kuj et mor emmen: hoe dan ook iets bekomen
ge’n kuntj er au giejen gedacht af geven:
het is heel erg belangrijk
134
ge’n moetj er au ni in zjeneer’n:
je niet bezorgd om iets maken
ge’n moetj er ni mee muësken:
niet kwistig omspringen met iets
ge’n moetj giejen zottigèd verkuëpen: doe niet zo gek
ge’n zetj er ni lank mee vuërtdoen:
het zal gauw opgebruikt zijn
geeft de stoeffer ë stik bruëd, de klauger ’n ee giejen nuëd:
de opschepper heeft meer nood dan de klager
gelijk auën d’n dijk:
wederzijds met dezelfde troeven aan de start
gepoesjt zijn: gestoord zijn
gewoentje doe veel:
gewoonte helpt veel, maakt het makkelijker
giejelegaus vanachter: helemaal achteraan
giejen uëg toegedauën emmen:
geen ogenblik geslapen hebben
giejen’n trok emmen: niet aantrekkelijk zijn, niet verkopen
gij ’n mokt dor nit af: jij vindt dat niet belangrijk
got er isj om: ga het eens halen
got uit mijne weg: je overschaduwt mij
hij ’n entj va giejen vrëmde: ’t zit in de familie
hij dee mij nagau drauën :hij deed mij hard werken
hij eed en orken nor zè vorken: hij lijkt op zijn vader
hij es fars:
hij durft te doen en zeggen wat hij anders niet durft
hij es ner’t consel geweest: naar de soldatenkeuring
hij es ter kërt bij: hij reageert gevat
hij es vertrokken: hij is ingeslapen
hij es volk te verwacht’n: zijn gulp staat open
hij kè zè pauërt: hij kan zoveel als een ander
hij wacht mee zijne slinken: weigert te wachten
iejene van boven de windj: een beetje geschift iemand
iejëst geroken uit ’t olleke gekropen:
wie eerst het windje ruikt is zelf de dader
ik aug da stauën: ik blijf bij mijn mening
ik bein ni in mijnen zjardèn: ik voel me niet lekker
ik em zuveel va zitt’n as va stauën: ik zal maar gaan zitten
ik gon tè zien: ik ga weg
ik peisdëgen bij mijn eigen: ik dacht bij mezelf
135
ik zau mèn goeste doen: ik zal doen wat ik verkies
imand achternauër gaupen: iemand na-apen
imand de stèjert opdoen: iemand vleien
imand in drauë augen: iemand aan het lijntje houden
imand uitskijt’n: iemand bespotten, belachelijk maken
imand zijn zauëligeid geven: iemand uitkafferen
in ’t palot zitten: moeilijkheden hebben
in aune vulle fleur: op jeugdige leeftijd
in zè weer zijn: zich uitleven
in zène goeien zijn: in een goeie bui zijn
in zène viez’n zijn: slecht geluimd zijn
it auën iejen fraasen: ineensteken
it geskeet’n zijn: een rare, een zonderling zijn
it goe gauëslauën: zorgen dat het niet verloren gaat
it lotte vliegen emmen: een windje gelaten hebben
it uitiejen doen: iets uitleggen
itsk’n voejer: een weinig verder
ivvëst vuil vallen: er naast pakken
kuist au skip af: vertrek maar
kulen zonder blèjez’n: overgaan
‘k em er mèn goest af of lach mee au petj’n dat es familje van
au: spot met iemand anders
lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan
lauëten vall’n da valt: zijn werk direct in de steek laten
lèjeven van d’n dop: genieten van werklozensteun
licht au kerre: sta op, we vertrekken
lotj’n trekken: strootje trekken
mee d’iejen’n: tezelfder tijd
mee au zotte kompliment’n: met je dwaas gedoe
mee betjes sevvëst: met kleine hoeveelheden ineens
mee giejel zijn tamezjoer: met al zijn hebben en houden
mee giejel zijne sikkelorum:
met alles wat er aan te pas komt
mee imand ’t sjulleken augen: met iemand de zot houden
mee imand ’t zot skèjer’n: met iemand de gek houden
mee imand d’n aup augen: iemand in de maling nemen
mee oeltj’n en boeltj’n: heel hobbelig
mokt er ne komaf auën: stel er een eind aan
mokt ne knuëp in aun’n neusdoek:
middel om iets te helpen herinneren
136
mor mee auken en uëgen aniejen angen: er zit geen lijn in
most ek van au zijn: mocht ik in jouw plaats zijn
nau es ’t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen
ne goeie gank auën wèrken: altijd door werken
ne post pakken: vallen
ne puit ingeslikt emmen: een krop in de keel hebben
ne stien va ne velo: een oude versleten fiets
ne vloek aftrekken: vloeken
ni bij de deur liggen: zich ver van hier bevinden
ni goed uëren al diejene kant: het niet willen begrijpen
ni mee in zitten: er zich niet om bekommeren
ni nieje kunnen zeggen: niet kunnen weigeren
ni veel appauërt zijn: niet veel bijzonders zijn
nit doen da deugt: een schobbejak zijn
nog ni gepasseerd zijn wuër da ze weirken:
nog niet weten wat echt werken is
nogal in de reed’n zijn: er nogal door kunnen
nogau uitgedüsken zijn: mooi gekleed zijn
oe dat’t komt of nit: wat er ook gebeure
oe knupte dad oniejen: begrijp je daar iets van
oe zojje zelf zèn: je zou net hetzelfde doen
om au zinn’n te verzett’n: om je wat te verstrooien
om d’n uëp te vullen: om het compleet te maken
om de welsjtonsjwille: omwille van rust en vrede
op ’t au vuërt: als naar gewoonte
op giej’n beter’n stauën: nog slechter worden
op zèn kloet’n zijn: klompen aan hebben
pakt dauër isj e stolken auën:
laat je dit een voorbeeld zijn
peiz’n datj’ndj es: een hoge dunk van zichzelf hebben
pèrt veur pèrt mauër giejen kauëd èrt:
poets wederom poets maar zonder kwade bedoelingen
skippes zijn: verdwenen zijn
skomtevrij zijn: zich om niets schamen
slieje tann’n: heb je na het eten van een zure appel
smuërde gij ni ge’n etj gij ni: te veel roken
stoeffe kèn iederiejen: je bent aan het opscheppen
stoeft da ge…: wees blij dat je…
tas nou mijn zakken af: ik weet het niet
te stekken emmen: te pakken hebben
137
tegen de sterr’n op: zonder maat te houden
tegen de sterr’n op stinken: een slechte geur verspreiden
ter’n kè gi kauëd af: wees gerust, dat zal niet gebeuren
uët over kluëten: zonder orde, chaotisch
uit d’n tijd: oud, antiek
uit iejerlèke skomte: ik ben echt beschaamd
va giejen opaugen weten: niet willen stoppen met werken
va kojjerskauëd: van kwaad naar erger
van ’t jauër stillekes zijn:
volledig uit de mode, voorbijgestreefd zijn
van en skeet nen donderslag mauken: overdrijven
vanbove pront en vanonder stront:
uiterlijk is alles in orde, maar voor de rest…
vèr ’t zelde: ongeveer hetzelfde
veur de pinne komm’n: te voorschijn komen
viesgezintj zijn: humeurig zijn
vogels uittrekken: uitroven van nesten
wa zoo der mè lett’n: niets kan mij weerhouden
wad è je dormee in au zakken: dat brengt niets op
wuër èje da g’oldj: waar heb je dat vernomen
wuër es da vervauëren: waar is dat gebleven
wuër stauët da geskreven: dat geloof ik niet
z’eed onder nen otto gezeet’n:
ze is door een auto overreden
z’es op de bauën: ze komt eraan
z’es op en ander: ze is niet thuis
z’es ter mee weg: men heeft haar iets wijsgemaakt
z’es ter op uit: ze is er op gebrand
zauën nor de zak: profijtig leven
ze ’n zied au nog ni stauën: ze waardeert je niet
ze doet tèn isj it: en toch loopt het verkeerd
ze kommen der deur: ze komen eraan
ze moe zè da weet’n: laat haar doen, ’t is haar wens
ze weet’n au serewoordig woen’n:
je krijgt tegenwoordig wel je part van de tegenslagen
ze zau weet’n o wa prijs: ze zal er voor opdraaien
ze zitj op eur bloemme: ze maakt kantwerk
zèn okkozzje g’ad emmen: zijn kans gekregen hebben
zène kloepper zett’n: klomp plaatsen met Sinterklaas
zie dagge niet vuil valt: let er op dat ge u niet misrekent
138
zij zelven ni gemokt emmen: het niet kunnen verhelpen
zijn küsten steken: hij heeft veel energie
zijn’n driejeg auëlen: zich klaarmaken om te slaan, dreigen
zonder mankeer’n: je mag erop rekenen, ik doe het
zot zèn’n doe giejene zjiejer: gek zijn doet geen pijn
zuë dik as ’t auër op nen hond: heel dik bezaaid
zuë flau as da ’t gruët es : niet ernstig te nemen
32. Eljergems woordenboek
A
abiel: vlug
abrie: schuilplaats (abri)
abuus: vergissing (abus)
accont: voorschot op loon (accompte )
achteriejen: binnenkort
achterleis: kleine inkom
achterwesj: achterwaarts
achterwesjjauër: najaar
afgang: diarree
afklasjen: afspringen
aflangen: afnemen bij kaartspel
afluizen: iets proberen te bekomen op onrechtmatige wijze
afpros’n: hard trainen
afrolder: rolluik
afskiet’n: betalen
afskoffieren: rondsnuffelen
afstrijen: ontkennen
aftoeken: afranselen
aftrekken: ontkurken
agau: vlug
al giejen kanten: helemaal niet, nergens
alaum: gereedschap
alfstèjerd: half afgewerkt
alle: opslagplaats (halle)
allumetten: lucifers
almenek: kalender
139
alternauësje: ontsteltenis (altération)
alve penne: niet helemaal fit
ambaleer’n: inpakken (emballer)
ambëlans: ziekenwagen (ambulance)
ambëlozje: verpakking (emballage)
ambras: ruzie (embarras)
ambrasseer’n: omhelzen (ambrasser)
amende: boete (amende)
ammelauken: tafellaken
amplojee: bediende (employé)
ampoel: elektrische lamp (ampoule)
anerak: parkajak (anorak)
ank: schap,legplaats
anneg: handig
ansjein: oude (ancien)
antree: toegang (entrée)
antreneer’n: oefenen (entrainer)
antroisje: ontroering (altèré)
apasj: straatboef (apache)
apauërt: ter zijde (apart)
appeltrot: appelmoes
appreesje: (apparence); aanstalten
ardie: stoutmoedig (hardi)
arpoe: harpoen (harpon)
arsje:egel
arsjietekt: bouwmeester (architecte)
asiet: zuur (acide)
asserance : verzekering (assurence)
attakeren: aanvallen (attaquer )
au peken: ouderling
auëgestuëten: lelijk gekleed
auëgetau:
pikzetter, voorwerp om de pik aan te scherpen
auëkuilen: aanaarden
auëlom: gereedschap
auën of omtrentj: ongeveer
auënaugen: vreemd gaan
auënbiltj: aambeeld in de smidse
auëngedauën: ontroerd
auëngetraud: aanverwant door huwelijk
140
auënsmèjeren: te duur verkopen
auërdëg: onpasselijk
auker: emmer
aul ërres: even maar
aul overanderdag: om de twee dagen
aulemaun: iedereen
aulzelèjeven: altijd
aumer: hamer
aumes: hakmes om hout te kappen
aus-naus: op het nippertje
auverechts: tegendraads
auveregte: tegendraads
aveir: omtrent, ongeveer
aviron: in de omgeving (environnant)
B
baar: katafalk (eronder wordt de lijkkist opgesteld)
bagatelle: kleinigheid (bagatelle)
bakte: baksel
ballesong: tweedelige draagzak (besace)
barbotteus: kruippakje (barboteuse)
bassen: blaffen
basseng: grote kuip (bassin)
bastauërd mauken: onterven
batter’n: vechten (battre)
bavet: slabbertje (bavette)
bazaar: rommel, waardeloos
bedurvestront: verwend iemand
bees: kus
beeweg: boeteweg
beezekoek: koek met krenten of rozijnen
begankenis: toeloop van mensen
beis: een regenbui, schommel
bèjeren: met aal bemesten
bèjerkuip: aalton
bekaast: bijna
bellemie: schaap
benaud: bang
berechting: laatste sacramenten toedienen
berrevoesj: barvoets
besken: beekje
141
beslagmauker: bluffer
besteken: een jarige vieren
beterkuëp: goedkoper
beternis: beterschap
betjen: heel weinig
betonneus: betonmolen (betonneuse)
bëtrauf : voederbiet (betterave)
beulingen: dierlijke ingewanden
bezelèjer: bessenstruik
biejer: mannelijk zwijn
biezebijs: schommel
biljeken: bidprentje
billeteng: klasrapport (bulletin)
binst: terwijl
bisj: vlees
bisjt’n: vrek, jicht
bister’n: donkerbruin verven (bistrer)
bitterpejen: chicorei
bizjoe: schatje (bijou)
blaffeturen: vensterblinden
blageur: grappenmaker (blagueur)
blakke zunne: volle zon
blanketten: zich opmaken
blau kuëremus: heggemus
bliejeten: bleiten
blink: schoensmeer
bloeijken: peuter
bloezjekop: blootshoofd
bluskool: houtskool
boekee: bloementuil (bouquet)
boelink: gezouten vis
boelong: schroefbout (boulon)
boenjel: onenigheid
boenjeles: vroedvrouw, kinderverzorgster
boerenof: boerderij
boestering: droge haring
boezjel: bussel hout
boezjeren: bewegen (bouger)
boezjie: kaars (bougie)
boj: brievenbesteller
142
boken: kindertaal voor boterham
bolje: draaiboom
bolken: ondervest
bolleket: dikke knikker
bonzjoeren: met veel flair uitgaan
bool: boomstam
borduur: kantstenen (bordure)
bosj op: dat is raak
botten: laarzen
botter: bal
bottin: laars, hoge schoen (bottine)
bowemers: zwervers (bohémies)
bozasj: draagzak (besace)
bozjop: ’t is juist wat je zegt
bozzinne: bazin
brakkemaun: kermisreiziger
brand: uitslag
brannig: hardlijvig
branzjelee: armband (bracelet)
brass’n: veel eten
brauën: kuit
brauk: landbouwwerktuig, kapper
breil: teugel
brëwet: kruiwagen (brouette)
briesken: hard roepen
brik a brak: rommel
brikee: aansteker (briquet)
brillemarsjang: optieker
broebelevul: bomvol
brol: waardeloos spul
bross’n: spijbelen
brossel: waardeloze spullen
brossel’n: morsen
bruinknecht: bruidsjonker
bucht: waardeloze prul
buëm: boom
buën: boon
buis: hoge hoed
buisken: slaan
bürrebank: aanrecht
143
büssomgeldj: geld gevonden bij het schoonmaken
büssomwaugen: laatste volgauto
büzzesnèjer: gauwdief
C
canaije: gemeen-vulgair (canaille)
canapee: rustbank (canapé)
canif: pennemes (canif )
carnè: zakboekje (carnet)
carrée: gelijke woningen in rij (carré)
carwasj: zweep
casserol: braadpan (casserole)
cinnemau:bioscoop (cinema)
cireer’n: boenen-poetsen (cirage)
civiele: burger (civil)
clochaar: dakloze (clochard)
coepon : rentebewijs (coupon)
coerp: bocht (courbe)
coesjepert: een koprol
coljee: halssnoer (collier)
commeer: kletskous (commère)
commeren: achterklap vertellen
commisje: boodschap ( commission)
compot: vruchtenmoes (compote)
confekse: vervaardigen van kledij (confection)
conferensieje : spreker (conférencier)
confiaus: vertrouwen (confiance)
consecrauësje : deel van de mis (consécration)
conseesje: geweten (conscience)
consekweesje : gevolg (consequence)
contabel : hoofdboekhouder (comptable)
conterfuër : hielstuk van een schoen (contrefort)
conteur:
teller voor het verbruik van de elektriciteit (compteur)
contrebuusje : belasting (contribution)
conversauësje: gesprek (conversation)
conzjee : verlof (congé)
conzjieëm: veertiendaagde uitbetaling (quinzaine)
cornis: dakgoot
cornisjon : augurk (cornichon)
corvee: taak (corvée)
144
costateur: klok gebruikt bij duivenwedstrijden
cremauësje: verassing (crémation)
D
daglicht:T.L. lamp
dal: tegel (dalle)
deestijd: nu
dëfrent: verschillend, anders (différent)
deirem: tuinslang
deksel: deken
deligee: afgevaardigde (deligue)
deltj: helft
demie: glas bier (demi)
demissje: ontslag (démission)
derajuir: versnellingsmechanisme (dérailleur)
deseng: vormgeving (désign)
deupjesken: tweedelig damespakje (deux-pièce)
deurdoen: kleinen van soep
deurdrammen: overdrijven
deurgonsjweg: gewoonlijk
deurjauger: veelvraat
deursteken: kaarten schudden
deurterren: doortrappen
devie: kostenraming (devis)
dibben: nadenken
dier: duur
dikkës: dikwijls
diksjonèjer: woordenboek (dictionnaire)
dingen: kledij
dingen: onbenoemde, een zekere
dippoo: bewaarplaats in magazijn (dépôt)
disiepel: volgeling (disciple)
disponiebel: beschikbaar (disponible)
divorseer’n: scheiden (divorcer)
dizjeneren: rustig nadenken, piekeren
dizjerteur: deserteur
dobbel: tweevoudig (double)
doeberèjer: niet zelfzeker
doef: drukkend warm
doefelink: pak slaag
doejen: dooien
145
doesj: duts
doesj: grote ketel
doesj: stortbad (douche)
dolleken:veldmuis
domisil: woonplaats (domicile)
donderroej: bliksemafleider
doppen: weken in water; stempelen
drankiejemer: drankemmer
drapperie: gordijn (draperie)
drappoo: vaandel (drapeau)
drasj: stortbui (drache)
drassj’n: heen en weer crossen
draugen: weeën
drauk: vlieger
dreevëlen: nooit thuis zijn
dresseur: temmer (dresseur)
driejegen: dreigen
drippel: borrel jenever
drisj: slag
drollëg: eigenaardig (drôlement)
drolzak: jutezak
druëg: droog
druëger: droogkast
drümmer: zwijgzaam gesloten man
duchtëg: bronstig
duëbiljeken: doodsprentje
duëdop: zeer vermoeid
dujer’n: doorn
dup: slachtoffer (dupe)
dürpel: drempel
düsken: dorsen
düsmeulen: dorsmachine
duvel: wie alles kan
duvelken: soort kachel
dwèjes zijn: dwars liggen
E
eegde: eg
effor: krachtinspanning (effort)
eftepieje: schop onder de broek, pikant
eifel: een handvol
146
eintrupteur: schakelaar
eiremtierëg: pover gesteld
eisel: handvat van een emmer
èjesgat: stronk
ekip: ploeg (equipe)
ekkelen: stotteren
ekstrument: muziekinstrument (instrument)
ekzaum’n: toets (examen)
elsjen: els
embesil: zwakzinnig (imbécile)
emelbistjen: lievevrouwebeestje
emellichten: weerlichten
emmer: een egoïst
enje: eend
enj’n: Vlaamse gaai
entrepreneur: bedrijfsleider (entreprise)
enviteer’n: uitnodigen (inviter)
epoolet: schoudervulling (epaulette)
eppelink: hoofdkussen
ercul: krachtmens (hercule)
èremen: het Ocmw
errebees: aardbei
erres: eventjes maar
errewee’ren: tegenspreken
errezzëkës: nipt
eskargoo: huisjesslak (escargot)
eskes: een maat voor niets
essauns: benzine (essence)
etëlek: eetbaar
ëttëtët: laat mij met rust
eur: uier
ezelsuër: een vouw in een blad
F
faar: koplamp (phare)
fabrikeer’n: vervaardigen (fabriquer)
façadeklasjer: verver
facteur: postbode (facteur)
faiauns: geglazuurd aardewerk (faience)
faït: bankroet (faillissement)
fameus: geweldig (fameux)
147
fars: poets (farce)
farseur: poetsenbakker
fatik: ongeval
favorie: favoriet (favori)
fel: mooi
fermet: rustiek villaatje (fermette)
fermisjel: vermicelli
fëtrek: W.C.
fikfokkelderij: allerhande kleinigheden door elkaar
filleton: vervolgverhaal (feuilleton)
flasj: flitslicht (flash)
flawijn: kussensloop
flèjeter: ’n slag om de oren
fleurink: vleugel
fleus: straks
floer: fluweel (velours)
flos: vleier
flosj: kwastje als versiering (flache)
floss’n: vleien
flotj’n: fluitje
fluitnier: wesp
foefelèjer: een handig iemand
foersj: vork van een fiets (fourche)
foert: ik geef het op
foeruur: vacht, bontmantel (fourure)
foesjel: misnoegd
foesjelen: oneerlijk zijn
foesjelweirk: prutswerk
fonnoo: platenspeler (phono)
form: conditie (forme)
fornijn: rups
fornijn: vergif (venin)
fos: koolmijn (fosse - charbon)
frak: jas
frammesjon: vrijmetselaar (franc-macon)
frank: vrijpostig (franc)
frankerik: frank persoon
frein: rem (frein)
fremelen: met duim en wijsvinger iets bijeen draaien
frett’n: gulzig eten
148
fribbelen: frommelen
frilleken: strook gefronste stof
frinket: vork (fourchette)
fritpatotten: heel grote aardappelen
frodeur: oplichter (fraudeur)
frontiejèren: grens (frontière)
frot: miskleun
fuër: jaarmarkt (foire)
fuitër: vilt (feutre)
fuzee: lichtkogel (fusée)
G
gabardin: regenjas (gabardine)
galant: lenig
galet: platte koek (galette)
galjaar: erg iemand
galosj: overschoen (galoche)
galvanizeer’n: verzinken (galvaniser)
gamelle: eetketeltje (gamelle)
gardevau: pas op (gardez-vous)
garsong: kelner
gattoo: taart (gateau)
geblesseerd: gekwetst
gebliejèt: geblaat
geijernot: garnalen
gèjeluëgen: verwonderd en dom staan kijken
gèjerëg: begerig
gekapt: gemalen vlees
geldbüzze:geldbeurze
geldjont: gierigaard
geleeg: gedoe, boerenbedrijf
gemachte: onderbuik
gemineerd: verminderd
genauëdig: voortdurend
gepast geltj: juist bedrag
gepermeteerd: toegelaten (permettre)
gepoesjt: gestoord
gerinneweert:bankroet, geruïneerd
gerolblokt: pijn in de spieren en de knoken
ges: gras
gesduiker: stront
149
geskalottert: erg toegetakeld
geskieje: scheiding tussen 2 eigendommen
gesmeddert: geplet
gesmuërt: mistig
get: slobkous
getauken: raken
gezojjen: gekookt
giedon: stuur
giejelegaus: helemaal
giejët: geit
ginjer: ginds
git: geldbeugel
goedron: teer-asfalt (goudron)
goerde: veldfles (gourde)
goevernement: het bestuur (gouvernement)
goriejël: leidsel, bretel
gossel’n: morsen
gramas: grijns (grimace)
grat tzelde: helemaal hetzelfde
graulek gruët: zeer groot
gravieje: grint (gravier)
greif: staking (grève)
grèjever: zageman
griffelen: enten (greffer)
gril: rooster (gril)
grinadier: dragonder (grenadier)
grodsjel: raadsel
groensjel: groenten
grojjen: raden
grosj: fier
gruëte kluët: hoogmoedig iemand
gruis: zemelen
H
handicap: gebrek (handicap)
hangaar: schuur (hangar)
hangzjiejel: draagriem voor kruiwagen
hanjeken: washandje
hanteef: handvat
harloezje: uurwerk, klok (horloge)
hof: tuin
150
hofgat: op– en afrit van een woning
host’n: haasten
huëgkuër: hoogkoor
huisaugen: huisgezin
huisplek: perceel bouwgrond
I
iejëkënissen: lies
iejët: heet
iejëten: een hartstochtelijke persoon
iel: hak
immand el: iemand anders
immen: hemd
impermiabel: regenmantel (imperméable)
indikauësje: aanduiding (indication)
ingedoeffelt: warm aangekleed
inkel geld: wisselgeld
inkëren: gillen
inspekse: controle (inspection)
intrupteur: schakelaar (interrupteur)
invanteir: boedelbeschrijving (inventaire)
inzitten: verliezen bij kaartspel
ippelink: hoofdkussen
isj: eens
it jonnen: iets gunnen
itsk’n vujër: een weinig verder
ittëg: vlug kwaad
ivest: ergens
J
jacht: soort kachel
jak: bloese
jangemak: luiaard
janken: kreunen
jeugt: vleesnat
jonk: kwajongen
kabardoesjken: bordeel
K
kabas: boodschappentas (cabas)
151
kabernij: carbonade
kadee: kerel
kadet: rare kerel
kadrement: omlijsting
kadukëlek: slecht te been
kaffeebüzze: koffiezak
kaffeeklasj: onderonsje
kajee: schrijfboek (cahier)
kajiet’n: janken, huilen
kakkenest: achterkomer
kalant: klant (client)
kaleur: kleur (couleur)
kalisjentee: thee van zoethout
kalle: niet snuggere vrouw
kalleson: onderbroekje (calecon)
kallewip: slaghoutje bij caféspel
kanasjèjer: boekentas
kandiejelen: versnijden van vlees
kapaubel: kundig, bevoegd
kapesjong: regenmantel met kap
kapitauël: van het grootste belang (capital)
kapoo: motorkap (capot)
kapoot: lange soldatenjas
kappelinne:
kanten schouderdoek , soms: vrouwelijk gelachtsdeel
kapper: drinkglas
karaf: kruik (carafe)
karaljekës: grint
kartoesj: geweerpatroon (cartouche)
kartong: voerman
kasjer: vrachtvoerder
kasken: pennedoos
kass’n: bakken
kasseiken: verharde stoep
kastaar: rakker, schelm
kastrik: braadpan (casserol)
kattinne:wijfjeskat
katsjoeën botten: rubberen laarzen
kattekolèjere: kleine woedeuitbarsting
kattemontj: februari
152
kattepierig: prikkelbaar, zenuwachtig
kau: verkoudheid
kaue pla: koude schotel
kauën: kwade
kauëpert: schobbejak
kauërting: kaarting
kauter: akker
kazjoel: wintermuts
kazjuter: coadjutor
kazzakendrauër: overloper
keef: duivenmand
keete: ketting
kèjekëlen: ruzie maken
kèjes: kaars, kaas
kemmen: ziekelijk kuchen
këppie: kepie (képi)
kërjeuzeneus: nieuwsgierigaard
kerre: kar
kerrekot: berging voor karren
kettelken chocolat: een stukje chocolade
keutelk’s: uitwerpselen van dieren
keuterboerken: kleine landbouwer
kezzestiejen: kersepit
kiejëst: aardappelscheut
kijkel: ijskegel
kiksken: kuikentje
kiloo: domoor
kimme: kom
kinjerkoesj: kinderwagen
kinjerozzje: kinderachtigheid
kinkee: kleine olielamp
kintjessuiker: doopsuiker
kipkap: geperste kop
kipper: mannetjesduif
kittelechtig: niet bestand tegen kittelen
kizzeling: uitgebakken spek
kizzelkës: gebakken reepjes spek
klappen: praten
klappei: roddelaarster
klasj: oorveeg, zweep
153
klasjezot: stapelgek
klasjnat: druipnat
klawietern: spartelen
kledden: kwelgeest
klefferèjer: een kind dat overal opklautert
klefferen: klauteren
klèjer: helder (clair)
klemzjiejel: klimtouw
klepmoesj: muts
kletterpapier: inpakpapier
kliejermauker: kleermaker
kliejermaukes: kleermaakster
kliejerozje: kledij
klinks: fit, lenig
klippen: luiden
klodde: vod
kloddemaun: voddenkoopman
klodden zukken: moeilijkheden zoeken
klodderhond: slordig gekleed zijn
kloek: dikke vrouw
kloek: kip met kuikens
kloek: voedzaam
kloepers: klompen
kloesj: zak
kluëster: klooster
kluëter: pester, fopper
kluiten: stukken aarde
knaasjen: afknagen
knaat’n: geld
knazjelen: in kleine stukjes bijten
kneukel: vingergewricht
kneutels: balletjes gekookte bloem
knoebbe: knaagbeen
knollen: rest van de gerooide aardappelen zoeken
knop: schakelaar
knuist: soepvlees
kodden: staart
koejonneer’n: pesten
koensjtendoenjer: goochelaar
koer: speelplaats
154
koerau: stroom
koersekwi: kortsluiting
koerskemel: domkop
koesj: koets
koewagterken:wipstaart
koezjieëkkuip: aalvat
kokarde: slag, mep (cocarde)
kokes: kokin
kol: lijm
kolèjeregauërt: opvliegend persoon
kolèjerig: woedend
kollebloem: papaver
kollërik: opvliegend
kombinezong: onderkleed (combinaison)
komfaur : gerieflijkheid (confort)
kommik: grappenmaker (comique)
komplementen doen: groeten overmaken
konfituur: jam (confiture)
konkelfoes: achterbaks
konkelfoezen: iets bekokstoven
konteklasjer: feestjas
konterfuër: achterste deel van schoen
konteverkiejerd: averechts, helemaal verkeerd
kopbuëm: knotwilg
kopken: postzegel
kordiejel: leidsel
kornis: dakgoot (corniche)
korrozje : moed (courage)
kortier: kwart uur
kortjen: 25 centiemen
kossj’n: kaatsen
kostes: kostersvrouw
kot augen: herrie schoppen
koterij: bijgebouwtjes
kouder: omlijsting van foto, kader
kozz’n : neef (cousin)
krak: bekwaam iemand
kramik: fijn tarwebrood (cramique)
krapken: rest van de stof
krapul : gemeen mens (crapule)
155
krauë: kraai
krawietelen: kittelen, onrustig heen en weer bewegen
krebbenbijter: gierigaard
kreft: zuurpruim
kreften: zeuren
krèjëm: pudding
kremken: ijsje
kremper: klein gebleven persoon
kresj : kinderbewaarplaats (crèche)
krëvauësje: zeer zwaar werk
kreveer’n: doodgaan (crever)
kriauël: misdienaar
kribbelen: slordig schrijven
kriel: kleine graankorrels
krijzelen: kruimelen
krizantijnen: chrysanten
krochen: kreunen, hoesten
kroes: metalen beker
krokant : knappend (croquant)
kroket : knappend amandelkoekje (croquet)
kroppene vul: helemaal vol
krotter: slechte wielrenner, zwak speler
krowaugen: kruiwagen
kruinoot: muskaatnoot
krussefiks: kruisbeeld
kuërlawijt: leeuwerik
kuisvrau: schoonmaakster
kujel’n: kolen (rode)
kürten drank: jenever, cognac….
kussëkës: nieren van een konijn
küsten: kloppen
küstjes: gebakken broodkorstjes
kwakkel: kwartel
kwasjken: scheut
kwedde: raar vrouwspersoon
kweddelen: moeilijkheden
kwest: ruzie
kwiejeken: kweken
kwintj: gril
kwispel: borstel waarmee de pastoor zegent
156
kwistenbiebel: rare snuiter
kwit: niets meer schuldig (quitte)
L
labbekak: schrikkepuit
labeur’n: omploegen (labourer)
lakker: duif buiten competitie
lambelsj: grote olielamp (lampe belge)
lameer’n: kletsen, veel praten
lampadeir: staande lamp (lampadaire)
lampet geven: geweldig te keer gaan
lampetten: drinken
lasseeweirk: strikwerk (lecet)
lastegauërd: lastig persoon
laveier: stroper
leegord: leegloper
leelam: zonder energie
leen: hengsel
leez’n: bidden
lein: wol (laine)
leit: richting
lèjesken: groot jeneverglas
lèjevende kwik: actief kind, met veel energie
letter: weinig
lichter: een doodskist
lichteren: in de lijkkist leggen
lieb’r: vrij (libre)
liejer: een ladder
ligauël: wettelijk (légal)
lijfrok: trui
lijkdeur: portaal
lijvauët: lijnwaad
linje: linde
lirke stauën: met gevouwen handen iemand hogerop helpen
lirken: laddertje
lisjense: vergunning (licence)
livree: militair zakboekje (livret)
lochting: moestuin
loe steken: verstoppertje spelen
loemeleken: klein lampje
loesj: loens –verdacht (louche)
157
loezen: vrouwenborsten
lokkebruët: lokaas
los: privéweg naar stuk land
lossendeur: dwars door
luëf: rapen
luëg: zeepsop
luëpmert: wat een drukte
luës: loos
lürre: deugeniet
luster: kroonluchter (lustre)
luzeirn: klaver (luzerne)
M
madj au: ga uit de weg
malleur: tegenslag (malheur)
malsjans: tegenspoed (malchance)
maneizje: rijschool (manège)
maneuver: ongeschoolde arbeider (manoevre)
mangelen: ruilen
mantel: graanstruik
marmit: waterketel (marmite)
marsjandies: goederentrein
marsjang: handelaar (marchand)
masakker: bloedbad (massacre)
masjen: metsen
masjersknaup: metserdienaar
masjien: toestel (machine)
matant: tante
mauësteek: fruit door wormen aangetast
mausmeesj: manspersoon
mauter: zeer rijpe vrucht
mauvèjeger: vleier
mee botten: van tijd tot tijd
meirbel: marmer (marbre)
meirbol: knikker
meiren: morgen
meirennoen: morgenmiddag
meirevrug: morgenochtend
meis’n: meid
mèjelsuiker: bruine en witte suiker
mèjerlauën: merel
158
mèjerske beizen: voorjaarsbuien
mèjes: weide
mem: fopspeen
memoore: geheugen (mémoire)
merre: merrie
mèrremit: marmiet, waterketel
merrezjieëk: flauw (slecht smakend) bier
merserizee: glanzende draad (mercerie)
merteko: aap
mesdinjer: misdienaar
mesluinen bruëd: bruin brood
mespoel: open aalput
messink: mesthoop
mëstes: de bazin
metjen: meter of grootmoeder
metjessuiker: doopsuiker
meugen: lusten
meulemen: houtworm
mik: katapult
minne: pelsbeslag
minnekes: bloesem van een boom
misdacht: foute opvatting
misdoebber’n: misdoen
misjmasj: kindertaal voor mortelspecie
mispeuteren: iets verkeerd doen
mispikkel’n: misdoen
misteere: geheim (mystère)
mitrajet: machinepistool (mitraillette)
moelje: baktrog
moemelbakkes: masker
moemelen: onverstaanbaar spreken
moentjebaul: snoepje
moer: vrouwelijk konijn
moesj: muts
moestasj: snor (moustache)
mojjer: moeder
mokke: lief, verloofde
moksken: geliefde
moljer: meikever
moljtijd: maaltijd
159
mollebruëd: paddestoel
mollesalauë: paardebloem
moltjen: gevulde eetdoos
moluren: kroonlijsten
monokkel: oogglas (monocle)
moosj: mug
mossel: slag
mot: slag
mottesikkel: motor
mottësiklet: motorfiets (motocyclette)
muër: waterketel
muësken: morsen
muëtel: mortel
muilentrekker: valsaard
muit: kooi
mul: stof
mutsauërt: takkenbundel
mütten: kalf
N
nakk’r: parelmoer (nacre)
napken: sierdoekje
nauëdüst: dorst de dag na een drinkpartij
nauëgemokt: nagebootst
nauëreed’n: narigheden
navenant: hangt er vanaf
ne kiejer: eens
neerplasjen: neervallen
negenuëg: kwaadaardige zweer
negoosj: nog eens
neig koud: zeer koud
niewèjerd: nietsnut
nijplicht: kniplicht
nimmendaul: niets
niveraas ni: nergens
noegau: noga(nougat)
nolje: naald
nondedju: krachtterm (nom de dieu)
nootflesijn: jicht in de gewrichten
noozjendrip: oziëndrup, afdruipende regen van het dak
noste week: volgende week
160
nuët nimmer: nooit meer
nuus: schuin
O
observauësje: controle (observation)
oebel: bult, oneffenheid
oenjer: kip, hoen
oerekot: bordeel
oeresjans: veel geluk bij het spel
oesj:rijtuig om bomen te vervoeren
oesjepot: hutsepot
okkozje: koopje (occasion)
olleblokken: houten klompen voor mannen
omdoen: omspitten
ommeldonk: stijfsel (amidon)
omskeil: trekgestel
onèjerlèk: gewoonlijk
ongezejeneert: zonder zorgen
onnuëzëleit: gekheid
onpasseesjeg: ongeduldig
onpauër: oneven (impair)
ooz’n anderen: mijn broer
oparleur: luidspreker
opekassen: openspringen bij het braden
operauësje: heelkundige ingreep (opération)
opfleur’n: iemand een pleziertje doen (fleur)
opgauën: beginnen
opgedauën: getooid
opgesolfterd: opgedrongen
opkallefauëteren: opsmukken
opleg:meerwaarde
opleggen: inmaken
opmauken: opruien
opperste: zolder onder de pannen
oppëves: opnieuw
opraupelink: raapsel
opsjauen: ophitsen
opskiet’nd: opvliegend
optrekker: schoentrekker
otantiek: origineel
ottobosj: autoscooter
161
overjauër: verleden jaar
overlest: laatst
overpampelen: onnodig veel in handen nemen
overslaupen: te lang(ge)slapen
overtijd: onlangs
overtur’nd nit: waag het niet (avonturen)
overürken: overluisteren
overwas: takken over vreemde eigendom
P
pakbor: strafbaar
paljee: overloop (palier)
palmij: buscus, verwant met palmboom
palto: damesjas
palulle: iemand die niet deugt
pampelott’n: haarkrullen (papilote)
pandoering: slaag krijgen
pantoeff’l: slof (pantoufle)
pantomiene: klucht
pardesu: overjas (pardessus)
parei: prei
parettemauker: druktemaker
parkoer: af te leggen weg (parcours)
parmang: broekomslag
patotterken: kleintje
paruk: pruik
pasje: hartstocht, speelzucht (passion)
passeer’n: oversteken (passer)
passeerde kiejer: vorige keer
passeerde week: verleden week
passozje: mensen die voorbijgaan , verkeer(passage)
paster: pastoor
pasvit: vergiet (passe-vite)
patat: klop
pateeken: gebak
patot: aardappel (patate)
patotterbloem: aardappelbloem
patotterkintj: bij wie geen doopsuiker wordt gegeven
patronaasj: jeugdhuis (patronage)
patrong: baas (patron)
patternüster: paternoster
162
pattoterbollen: vrucht van de bloem van de aardappelplant
pauen: pauw
pauërt: deel (part)
pauëterslasjen: sandalen
peeën: onkruid
peekapper: landbouwwerktuig met drie tanden
peinwoir: kamerjas (peignoir)
peirkinken: hinkelen
peizen: nadenken
pèjereken augen: op de rug rijden
pèjerekesmeulen: paardemolen
pèjerël: parel (perle)
pèjeremiejester: veearts
pèjerenkarton: paardenbegeleider
pèjerenuëg: spiegelei
pèjerestront: paardenmest
pèjert: paard
pek: hars uit boomwonde
pekkink: pak slaag
pellepatotten: aardappelen in de schil
pëloes: grasperk (pelouse)
pendul: slingeruurwerk (pendule)
penetensje: boetvaardigheid (pénitence), straf voor zonde
permissje: vergunning (permission)
peroesj: parkiet (perruche)
pesje: dun plooibaar stokje
pesjstaul: paardenstal
pet emmen: bang zijn
pëtal: trapper van fiets (pédale)
petiesje: verzoekschrift (pétition)
petjen: peter
pëtrol: aardolie (pétrole)
pezewever: weet op alles iets aan te merken
pieje: schop
piejëpër: tenger persoon
piep steken: verstoppertje spelen
pijpzaksken: lefdoekzakje
pik: houweel (pic)
pikapik: vete
piket: paaltje (piquet)
163
pikkedonker: volop nacht
pikkelink: schoof
pikken: stelen
pilèjer: pilaar (pilier)
pilérenbijter: zit vooraan in de kerk, farizeeër
pille: klontje suiker
pinker: een richtingaanwijzer
pinnekesdrauëd: prikkeldraad
pintjen dek: glas bier en broodje
pios: houweel (pioche)
pisdoek: luier
pisjen: flink knijpen met nagels van duim en wijsvinger
pisjoeter: puntige witte koolsoort
pisjonkelen: gebed t.e.v. de H.Portioncula
pissen: plassen (pisser)
pitjelèjer: feestjas
pizjoeter: mannelijk geslachtsdeel
pjedestal: voetstuk (piédistal)
pladasj: koeievlaai
plamauëster: iets groots
plangtrekker: slimmerd
plansjee: planken vloer (plancher)
planten: poten (planter)
plantsoen: plantaardappelen
plasjer: dikbil, koe
plasseren: uitdunnen van bieten
plastrong: das
platoo: schenkblad (plateau)
plattekèjes: plattekaas
plauëst’r: geschminkte vrouw (en dus niet deugdzaam)
plekker: stukadoor
plosj: dorpsplaats (place)
pluë: vouw
poef : schuld
poeiërink: een bolwassing, pak slaag
poelje: jonge kip
poen: geld
poep: pop (poupée)
poepeloerezat: stomdronken
poepeloezje: dikkop
164
poepen: vrijen
poerkes: om te schieten (kinderspeelgoed)
poeset: wandelwagentje (poussette)
poetje zetten: voetje zetten
poetjen trekken: voetje lichten
polj’n: kaf van koolzaad
poljepel: grote soeplepel
pompwauëter: steenputwater
ponk: spaargeld
poosje: portie
port-bagaasj: bagagedrager (porte-bagage)
portemonnee: geldbeugel
porteplum: vulpen (porte-plume)
portret: foto
portrettentrekker: fotograaf
poseesje: geduld (patience)
posjet-stoeferken: lefdoekje (pochette)
posjtes: puistjes
pott’n: sparen - zakgeld
potje kaud: ijsje
potpoerie: muzikale potpourrie (pot-pourri)
potret: foto
pots: soort pet
povertitjen: winterkoninkje (pover: pauvre)
poziesje: stand (position)
pratik: nuttig (pratique)
prepareer’n: gereedmaken (préparer)
presjies: nauwkeurig (précis)
pressink: druk (pression)
preuf: bewijsstuk (preuve)
prezanteer’n: voorstellen (présenter)
prëzent: aanwezig (présent)
pries: stekker (prise)
prim: premie (prime)
principauëlste: voornaamste (principal)
prizong: gevangenis (prison)
prochë : parochie (paroisse)
proesj: pruts
profijtëg: zuinig
profiteur: winstmaker (profiteur)
165
progauësje: laxeermiddel (purgation)
proklamauësje: bekendmaking (proclamer)
prompt: snel, vlot (prompt)
pronken: pruilen, opscheppen
pront: fier
prosesse: ommegang (procession), processie
puëze: rust (pause)
puit: kikker
puitendrek: kikkerdril
pulloever: trui
puneis: duimspijker (punaise)
putjeskieten: knikkeren in putjes
R
racor: verbindingsstuk (raccord)
rai: spoorstaaf (rail)
ramasseren: verzamelen (ramasser)
rammelink: slaag geven
ramoeltje: onrust - drukte
ramplaseer’n: vervangen (remplacer)
randëvoe: afspraak (rendez-vous)
rapiet: snel-vlug (rapide)
rapken: een wondkorst
rauël: zeldzaam (rare)
rauëzig: razend
ravaasj: verwoesting (ravage)
reakse: terugwerking (réaction)
rechswèjers: verwant in de 2e graad
rechtzinnig: eerlijk, onschuldig
reclamauësje: klacht (réclamation)
reclammeer’n: dringend vragen om (réclamer)
recommandee: aangetekende verzending (recommandé)
ree: losweg
reensjken appel: zure appel
refuzeer’n: weigeren (refuser)
regels: maandstonden
reier: mannelijk konijn
rèjeken: harken
rekker: snelbinder
reliezje: godsdienst (religion)
remaijeer’n: mazen (remmailler)
166
remiezje: afdak (remise)
remork: aanhangwagen (remorque)
renaar: vossepels (renard)
renfaur: versterking (renfort)
renneweren: tot armoede brengen (ruiner)
rentj: rund
replikeer’n: (heftig) antwoorden (répliquer)
resonneer’n: zwaar klinken (résonner)
rësor: veer (resort)
responsaubel: verantwoordelijk (responsable)
resu: ontvangstbewijs (reçu)
rëtaar: vertraging (retard)
rëtret: afzondering(retraite)
rëvansj: vergelding (revanche)
rëveir: achterkant (revers)
rëvet: klinknagel (rivet)
revizeren: laten herzien (réviser)
rezjiem: leefregel (régime)
rezoluusje: oplossing (resolution)
rieëp: dikke koord
rijkujere: veter, rijgkoord
risoneren: redetwisten
rivauël: mededinger (rival)
rodeer’n: uitproberen (roder)
roelement: kogellager (roulement)
roet: spoorweg
rondel: schijfje (rondelle)
rondgonjer: leurder
ronker: meikever
rotang: spaans riet (rotan)
ruëster: rooster in de leuvense stoof
ruiven: pluimen verliezen
rüs: aardzode
S
sadauët: soldaat (soldat)
saffrauën: saffraangeel (safran)
sakkerdieje: krachtterm
sakosj: tas met draagriem (saccoche)
salauë: sla (salade)
salueer’n: groeten (saluer)
167
santeboetik: rommel, speelgoed
santee: gezondheid (santé)
santekwant: oorveeg
saroop: stroop (sirop)
sauë: zijde (soie)
saufel: sabel (sable)
sebiet: onmiddellijk
seine: toneel (scène)
seldersoe: sodazout
sendikauët: vakvereniging (syndicat)
sensauësje: sensatie (sensation)
serewoor’nt: tegenwoordig
sëtjèn: bustehouder (soutien-gorge)
sevëst: straks
siatik: heupjicht (sciatique)
sicht’ns: sindsdien
sietekerre: sidecar, zijspan aan moto
sikaneren: op alles kritiek hebben
simënauëre: seminarie (séminaire)
simmeken: onnozelaar
sinjaleer’n: aankondigen (signaler)
sitewauësje: toestand (situation)
sjampetter: veldwachter (champêtre)
sjans: geluk (chance)
sjansjaar: geluksvogel (chançard)
sjanzjeer’n:omruilen (changer)
sjarletang: bedrieger (charlatan)
sjarret: handkar, kinderwagen (charrette)
sjebiet: aanstonds
sjëpap: klep-ventiel (soupape)
sjërie: lieveling (chèri)
sjèrp (sjal): halsdoek (écharpe)
sjesisj: worst (saucisson)
sjik: keurig, fijn (chic)
sjik: tabakspruim (chique)
sjikaneeren: zeuren
sjismatik: rheuma (schismatique)
sjoe : leveling (chou)
sjoepken: uiteinde
sjofaasj: centrale verwarming (chauffage)
168
sjokolat: chocolade (chocolat)
sjorzetten: korte kousen
skabauelèk: gevaarlijk
skaffelskeut: korte afstand
skamateren: goochelen
skamateur: goochelaar
skampavie zijn: weg wezen
skandauëlëg: vreselijk
skarminkel: zeer mager
skaup: schaap
skaupekwiejëker: schapenhouder
skedderwedder: alles door elkaar
skeel: deksel
skeirp: iets meer dan
skèjeresliep: schaarslijper
skèjergebonte: houten balken om het dak stevig te maken
skelf: hooizolder
skelle: snede
skichelen: lachen
skieter: marbol (knikker)
skietgebed: kort gebed
skijten: zich ontlasten
skijtkezzen: kleine kersen
skip: spade
skoeffel’n: zoeken
skoeffelink: uibrander, pandoering
skoekeloen: zomergerst
skoenstrek: veter
skoepëren: eggen
skof: lade
skofferdeinen: schaatsen
skofken: beveiliging aan de deur
skoljendekker: schaliedekker
skolp: schelp, omhulsel
skooliffrau: lerares
skoolmiejester: leraar
skotelhuis: kleine plaats achter de keuken
skramoelje: sintels van verbrande kolen
skrauf: schraag
skriejen: wenen
169
skrikkepuit: bangerik
skuën: mooi
slameur: onaangenaam werk
slangetisje:salamander
slap: afgeroomde melk
slasj: pantoffel
slauën: slaan
slauper: dakhoek
slaupink: slaapgelegenheid
sledde: slede
slep: hemd
sleren: glijden op het ijs
slibber : spekglad
slibberen: uitglijden
slinkepuët: linkshandige
slipperkes: sloffen
slodderëvul: boordevol
sloekepee: slokop
sloeker: gulzigaard
sloesjter: bolster
slot: onderdeel van een pomp
sluëf: broekomslag
sluër: slordige vrouw
slujërn: koolzaad, sloorzaad
smaksken: hoorbaar kusje
smèjerig: vuil
smesj: smidse
smoelpap: griesmeelpap
smokkel: snoep
smossen: motregenen
smoutboteram: boterham met reuzel
smuëren: roken
snabbe: snauw
sneutel: sleutel
sneutelduës: pennendoos
snieje: sneeuw
snotter: peuter
soedeer’n: lassen (souder)
soetan: toga (soutane)
solde: soldij (solde)
170
soliet: stevig, sterk (solide)
sollement: fundering
sollesteer’n: navraag doen
soluusje: oplossing (solution)
somwijlen: soms
sorzje: deken
sosjëteit: maatschappij (sociéte)
spante: korte tijd
spasjevrümd: doodvreemd
spauësjom: boekenkaft
spaugen: spuwen, braken
speeldingen: speelgoed
spek: snoepje
spenje: voeteinde van het bed
spet: spitvoor
spiejegelbak: spuwbak
spiejegelen: spuwen
spiejet: spuit
spiejetlap: spatlap
spikelauësje koek: speculoos
spiksplentjernuut: nieuw
spille: dikke tak
spinnekop: spin
sponne: zijkanten van het bed
sponsjke teiref: maïs
spoosjke aug: taxus bacata
sprieblok: nestkastje
spriet: gulp
spürt: sport van een ladder
staminee: volkscafetje (estaminet)
stamp: duw
stamper: lekstok
stanne: zinken kuip
stanvastig: telkens opnieuw
stauësje: station
stauterik: durver of wie stout is
steirfput: bezinkput
stèjert: staart
stekelbafken:stekelbaars
stekelink: stekje
171
stermijn: stramien, vergiet
sterrekes zien: duizelen
stesken: lucifer
stiejenduëd: morsdood
stielemaun: vakman
stijverik: stramme persoon
stillekes: geruisloos
stiloo: vulpen (stylo)
stinkerken: afrikaantje (bloem)
stoefen: bluffen
stoeferken: lefdoekje
stoemp: groentenpuree
stoffelier: stokviolier
stok: voorraad (stock)
stokmeter: maatstok
stoksjampetter: vervangend veldwachter
stolken: staaltje
stoof: kachel
stoofhout: fijn gekapt hout om de stoof aan te steken
stoofklodde: stoofvod
stoor: rolgordijn (store)
stopsel: kurk
stozje: verdieping (etage)
strijker: stuk vet bij wafelenbak
strontnat: doornat
struë: strooi
struik: afkomst - familie
stuiken: strompelen
subiet: plotseling (subit)
sukkeles: sukkel, leeft in moeilijke omstandigheden
superstiesje: bijgeloof
suppositwarken: zetpil (suppositoire)
survejant: toezichthouder (surveillant)
swanjeer’n: verzorgen (soigner)
swansjt: ondertussen
swijl’ns: terwijl
T
taboeret: voetenbankje (tabouret)
tagauër: tesamen
taluër: bord
172
taluu: berm (talus)
talvëtteur: doormidden
tampteer’n: plagen
tandeuze: scheermachine (tondeuse)
tantist: tandarts
tas: hoop(graanschoven)
tauëterèjer: babbelaar
teiref: tarwe
tèjerlink: pier
televies: televisie (télévision)
tember: postzegel (timbre)
temper: bindmiddel voor saus
tèn: dan
tenturiot: ontsmettingsmiddel
tenuu: kleding (tenue)
tereintjen:sijs
terrassier: grondwerker (terrassier)
terrinne: soepkom (terrine)
tichel: tegel
tijferéjer: een knutselaar
tijmoes: tijm
tingel: netel
tip: neus van de schoen
tippe: model-voorbeeld (type)
tiret: ritssluiting (tirette)
titjen: een beetje
tjippenauën:haan
tjippenei: ei (kindertaal)
tjoek-tjoek: leurder
toebak: tabak
toeken: kloppen
toepelmoesj: muts met pompon
toernavies: schroevendraaier (tournevis)
toesjeer’n: aanraken (toucher)
toespelle: veiligheidsspeld
toetjen:varken
top: tol
totjen twijn: bobijntje garen
tramaur: zwerver
trampelen: onrustig heen en weer stappen
173
transjee: loopgraaf (tranchée)
trap: stoep
traukliejed: bruidskleed
travakken: hard werken
travau: werf (travaux)
trawieël: truweel
trecteur: tractor
treem: handboom van kruiwagen
treiëtn: treiteren
trekijzer: magneet
trekken: fotograferen
trekzak: accordeon
trentjelen: treuzelen
trijeren: sorteren (trier)
trip: worst
triporteur: bakfiets (triporteur)
tripotteer’n: knoeien (tripotage)
trisjeer’n: vals spelen (tricher)
troefel: schepspade
troefelink: slaag
troesjelen: treuzelen
troeten: domkop, idioot
trompeer’n: vergissen (tromper)
trontinet: autoped (trottinette)
trotwaar: stoep (trottoir)
trukeer’n: vervalsen (truquer)
tuëg: toonbank
tuëp augen: verzamelen
tuëpskieten: kabbelen van de melk, kwaad maken
tuëpskijten: instorten
tuëverneijer: tovenaar
tuimelpert: koprol
tuit: spoel
tureluut: gek
tutteken: fopspeen
tuup: buisje (tube)
twalseree: tafelbedekking (toile cirée)
twiejetobben: dubbele pot
twiejewoensjt: dubbele woning
U
174
uëgskes trekken: knipogen
uëgzauël: doksaal
uëremoesj: bivakmuts
uërenbuëm: steunbalk
uërendul: gek van het lawaai
uëresteker:libel
uëst: oogst
uiben:steenuil (fig. domkop)
uissel: weegtoestel
uit zott’n: overdreven, erg veel
uit: gewonnen
uitbollen: het kalm aandoen
uitenje: voorkant van het bed
uitgeddel’n: lopen
uitgekocht: omgekocht
uitguëzn: al scheppend leegmaken
uitklappen: bespreken
uitkommen:
te voorschijn komen bij een kinderspel of kaartspel
uitkommen’n: voorjaar
uitlèjëven: aan TBC lijden
uitliej’n: het nest verlaten
uitmauken: verwijten
uitmuizen: heimelijk weggaan
uitskijten: bespotten
uitsnokken: uitrukken
uitsteken: doen, verrichten
uitstruëpen: natte of erg vuile kleren uitdoen
uitvéjert: uitvaart, begraving
uitvliegen: uitvaren
uitzjauën: op boegeroep onthalen
ul: struik
ürken: luisteren
üzzel:horzel
V
vadroej: rondslenteren (vadrouille)
vajjer: verder
vajoe: schoft (voyou)
vajozje: reis (voyage)
vakause: betaald verlof
175
valauvend: voor het donker wordt
valèjeven: ooit
vallesong: zak met gereedschap
vandauël: vernieler (vandale)
vaneigen: vanzelfsprekend
vaneiges: natuurlijk is het zo
vansegelijken: insgelijks
vantj: verloofde, vrijer
vareus: trui, kiel (vareuse)
varjaub’l: wisselvallig (variable)
vast emmen: beetnemen, een poets bakken
vast stekken: stevig vastgrijpen
vatjen: vetmesten
vauër: vader
vazjelink: rafeling
vazzelèjeven ni: nooit
veir de vaas:
kleine rode aaswormpjes gebruikt bij de visvangst
veirken: varken
veirkesbiejest:kelderzeug , worm
velospelle: fietsspeld
vendiesje: openbare verkoop (vendre)
veneigen: vanzelfsprekend natuurlijk
venjel: luidruchtig kind, schobbejak
vènzjen: smeulen
veranderink: maandstonden
verassereerd: verzekerd
verbasterdeerd: vermengd, verbasterd
verbojjen: verboden
verbrosselen: verknoeien door onhandigheid
verdestruweren: vernietigen
verdimmeleren: stuk maken
verdrooz: gebed
verfrommeld: niet fraai
vergeetkont: vergeetachtige vrouw
vergèjerink: vergadering
veringelizjeerd: verwaarloosd (négliger)
vèrkeskot: varkenshok
vermangelen: ruilen
vermassacreren: toetakelen (massacrer)
176
vermuësken: verprutsen
verneigëren: verergeren
vernepelink: tenger kind
verprospereerd: welvarend geworden zijn (prospèrer)
verrauëkodde: verrader
verren: een stier
verskoesjen: verschieten
verskuën’n: vers ondergoed aantrekken
versloesjt: verslenst
versmuëren: verdrinken
vertejën: niet volgen in het kaartspel
veruëg: verhoog
verzet: versnellingsapparaat
verzijp: vergiet
veur nit: gratis
veurbroek: gulp
veurdeur: voordeur
veurdewille van: om reden van
veurekruipen: plaats winnen, zijn beurt niet afwachten
veurenaf: eerst en vooral
veurfasade: voorgevel
veurkindj: buitenechtelijk kind voor het huwelijk
veurplosj: beste kamer
veuruit: voorwaarts
veurwesj: voorwaarts
vezjëlingen: rafels van vezels
vies auër: kwaad persoon
vies: kwaad
vijf ceng: (oude munt) vijf centiemen
vinken: smeulen
visosje: masker (visage)
visspaan: keukenschep met gaatjes
vites: snelheid (vitesse)
vlauë: vlaaien
vliegende vauën: loshangend hemd
vliem: mes
vlimk’n: scheermesje
vloerbollen: platte speelschijf in het café
voegen: gedragen
voeijerink: binnenbekleding
177
volannig: ervaren, handig; goed passend, ruim zittend
voldauën: genoeg hebben, voldaan
vole: vensterluik (volet)
volieire: vogelkooi (volière)
volisj: panlat (volige)
voogd liggen: braak liggen
voor: ploegvoor
voozjen: smeulen van vuur
votuur: wagen (voiture)
vraugstèjert: vrager
vriejet: erg
vuël: sluier (voile)
vuës: taai
vuësken: zangstukje
vümmeken: schijfje
vüsskuët: schort
W
wa(u)nmeulen: scheidt het kaf van het koren
wanten: handschoenen
wasspelle: wasspeld
wauë: loof
wauër: openklapbaar bovendeel van een raam
weddel: grendel
wegkasjen: wegjagen
wegrisjen: fors uitglijden
wegsleeren: uitglijden
wenje: verband
wevenèjer: weduwnaar
wiejemoejëg zijn: vlug ontroerd zijn
wiejen: grazen
wiejer: knoest in het hout
wielewaugen: trekkarretje
wiezen: kaartspel
windjuës: windhoos
winje: verband
wippen: kaartspel
wisjen zetel: rieten zetel
wisjken: twijgje van een wilg
witte penne: duif met witte slapen
woensjt: woning
178
wuiten: dwaas iemand
wüttel: wortel
Z
zakkenvoeljer: corrupte bediende
zant: bussel halmen
zatsel: drinkpartij
zatte proesj: dronken vrouw
zauël: zaal (salle)
zeften: zeven
zeiken: ziftje
zenauësje: ongerustheid
zenje: delen van het varken werden aan naaste familie gegeven
bij slachten (<zenden)
zep: afloop
zeur’n: bedriegen
zeurzak: bedrieger
zichel: sikkel
zjabberen: lichte regen
zjaloes: afgunstig (jalousement)
zjandeir’m: rijkswachter (gendarme)
zjaneuvel: jenever
zjat: kop
zjaur: soort, aard (genre); grote sier
zjazoe: opvallend geklede jeugdige jazzliefhebber (zazou)
zjenauësje: onrust
zjeneeren: zich bezorgd maken
zjenjauël: knap-briljant (génial)
zjërant: zaakvoerder (gérant)
zjertellen: kousenophouder
zjëton: penning (jeton )
zjiejëkstik: aalvat
zjiejep: zeep
zjieken: wateren
zjieslasjen: schoeisel in rubber
zjiever: prietpraat
zjieverlap: slabbetje
zjilee: vest (gilet)
zjilken: koordje
zjimnastik: turnen (gymnastique)
zjoeven: snel vooruit gaan
179
zjoviauël: joviaal (jovial)
zjuëm: omslag
zjuzemien: jasmijn
zjuzj’n: vrederechter (juge)
zog: zeug
zogt: gaar
zojjen: koken
zokken: sokken
zoona: sint-antoniusvuur (zona)
zot gat: olijk ding
zot: boer in het kaartspel
zotsjel: zaad
zunne: zon
zute stiejen: zachte steen
zutelep: wie graag snoept
zuurstek: zure snoep
zwalpei: ei zonder kalkschaal
zwanzjelen: zwalpend stappen
zwauëlom: zwaluw
zwazje: massa
zwemkom: het zwembad
zwerterik: vuil en onverzorgd
zwierder: droogtrommel
zwisj: ordehandhaver in de kerk (suisse)
180
181
Mijn dierbaar Heldergem
In Heldergem waar ik ben geboren
Daar heb ik voor altijd mijn hart verloren
Ik sleet er een zorgeloze jeugd
En werd er opgevoed in eer en deugd
Mijn ouders waren gewone lieve mensen
Die rekening hielden met mijn wensen
En tijdens de lange oorlogsjaren
Moest ik veel ellende ervaren
In ’45 was de oorlog voorbij
En alle mensen waren blij
Wij herbegonnen met nieuwe moed
Wij waren weer vrij en dat was goed
In Heldergem wonen veel gewone lieden
De industrie had er niet veel te bieden
Het pantoffelfabriek verschafte wat werk
De rest pendelde van her naar der
Er waren enkele middelgrote boerderijen
Maar vele kleintjes konden met moeite gedijen
Ze werkten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat
Maar financieel waren ze er niet veel mee gebaat
Velen trokken naar Frankrijk om er de campagne te doen
Voor ’t onderhoud van hun familie, niet voor ’t fatsoen
Na 6 à 8 weken kwamen ze terug naar hun gezin
Ze hadden weer geld voor ’t onderhoud en de min
De wagenmaker, smid en herbergier
Leefden beter door de winst op elk vertier
De middenstand in ’t algemeen
Waren financieel beter dan iedereen
182
De jeugd leefde onbezorgd en maakte plezier
Met het weinige drinkgeld, voor hun vertier
In de cinema bij Notaris en in het café bij den dikken
Versleten ze vele uren en de rest die kon stikken
In 1976 was de fusie een feit
Maar tot wat heeft het ons geleid
De pastorij, het gemeentehuis alles werd verkocht
Het onderhoud van de wegen, dat is wat ver gezocht
Heldergem, het kleine broertje in de rij
Wordt steeds vergeten door de heerschappij
Men heeft ons een beeld beloofd vanaf het eerste uur
Maar ik hoop dat het er komt in deze legislatuur
Ik wil dit gedicht positief besluiten
Want ik weet het gaat altijd om de duiten
Heldergem, Heldergem, ik heb u lief
Ik zal altijd van u houden met hart en ziel
En als mijn laatste uur zal zijn geslagen
Dan wens ik dat ze mij dragen
En laten rusten in Heldergemse grond
Mijn dorp dat mij dierbaar was tot de laatste stond
Roger De Troyer
Mei 2001
183
184
Heldergemse
bijnamen
185
186
Inleiding
Een aantal jaren reeds liepen wij met het idee rond om de Heldergemse bijnamen te verzamelen en te bewerken. Hierbij stootten wij
onmiddellijk op een dilemma: enerzijds beseften wij dat bijnamen
een bijzonder gevoelige materie vormen; heel wat Heldergemnaren
zijn immers weinig opgetogen met hun bijnaam, vooral wanneer
het gaat over spot- of scheldnamen;anderzijds was er de enorme
taalkundige en wetenschappelijke waarde van dit materiaal. Het gaat
immers om levend taalgebruik: namen zijn vaak door de eigen omgeving uitgevonden op een unieke wijze. Dit laatste gaf de doorslag en
wij hopen dat de Heldergemnaren het ons kunnen vergeven wanneer hun bijnaam in deze bijdrage verschijnt. In die optiek hebben
wij ook bij alle bijnamen die o.i. als spottend kunnen overkomen
de echte namen achterwege gelaten. Zij kunnen desgevallend bij de
auteurs worden geconsulteerd.
Het verzamelen van de bijnamen bleek een zeer interessante bezigheid. Wij konden rekenen op de hulp van talrijke Heldergemnaren
en danken hierbij Eliane Van den Driessche, Cesarine De Schrijver,
André Braeckman, Denis Cooreman en Cyriel Hendrickx en zovele
anderen voor hun waardevolle bijdragen over de bijnamen van vroeger en nu. In tegenstelling tot het andere ons bekende onderzoek
(zie voetnoot 1) is al het materiaal verzameld uit primaire bron, dit
betekent dat het rechtstreeks werd opgetekend door de onderzoekers of hun informanten. Op die manier komen we tot een vrij duidelijke terreinafbakening: “Heldergemse bijnamen voor zover die
nog bekend zijn door de huidige inwoners van Heldergem”. Grosso
modo komt dit overeen met een periode van ongeveer honderd jaar,
daar de meeste informanten nog de bijnamen van de generatie van
hun (groot)ouders kenden.
Na het verzamelen van het materiaal drong een tweede probleem
zich op: hoe moet het bewerkt en gecategoriseerd worden.Tot onze
grote verbazing bleek over dit onderwerp nagenoeg geen literatuur
te bestaan. Door de medewerking van de vakgroep Nederlandse
Taalkunde van de RUG (met een hartelijke dank aan mevr. Kristien
van der Sijpt) konden wij de hand leggen op een publicatie van de
Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, die het had over
“Brabantse Spot- en Schertswoorden”. In de inleiding hiervan ver187
wees men naar het correct inventariseren van deze bijnamen. Een
van de problemen is of de gebruikte bijnaam een beroepsnaam of
een scheldnaam is. Noemt men iemand “boer” (vb. Boer Jacob) omdat hij boer is of omdat hij zich als een “boer” gedraagt?
Berns e.a. gebruiken een indeling in een achttiental categorieën en
subcategorieën, gebaseerd op “lang, kort, dik en mager” en combinaties daarvan. Deze indeling lijkt ons om diverse redenen niet
haalbaar. Ten eerste is het opzet verschillend: zij hebben het alleen
over spot- en schertswoorden in Noord-Brabant, wij behandelen alle
bijnamen in Heldergem. Ten tweede behandelen wij bijnamen, wat
sterk persoonsgebonden is, en zij spotnamen, wat het niet is. Bovendien hebben de eigenschappen van een persoon met nogal wat
meer te maken dan met “lang, kort, dik en mager”.Ten derde is er het
(weliswaar nog niet bewezen) regionaal verschil: eerdergenoemd
onderzoek is Noord-Nederlands, het onze is Oost-Vlaams.
Daar wij vermoeden dat bij het tot stand komen van de bijnamen of
roepnamen dezelfde taalkundige procédés werkzaam zijn als bij het
tot stand komen van familienamen, willen wij een indeling hanteren
zoals die ook bij het categoriseren van familienamen gebruikelijk
is. In de beschouwingen van hogergenoemd artikel komt trouwens
onder punt II (Verschijnselen van semantische aard) een eveneens
vergelijkbare indeling voor.
Wij houden het op volgende indeling:
1. Namen afgeleid van de eigen (familie)naam.
Deze categorie is typisch voor de bijnamen. Het gaat hier meestal
om een verkorting of verbastering van de oorspronkelijke voorof familienaam. Heel vaak hebben wij te maken met dubbele bijnamen, waarbij het eerste stuk de voornaam of een verkorting
daarvan is, maar het tweede gedeelte, “de achternaam”, naar een
andere categorie verwijst. Deze namen hebben wij consequent in
de andere categorie gegroepeerd. Vb. De Bodt - Bodjes.
2. Geslachtsnamen
Wij verdelen deze categorie verder in
a. Vadernamen (Patronymica)
b. Moedernamen (Metronymica)
c. Naam van de echtgenoot
188
Deze laatste categorie is eveneens typisch voor de bijnamen.
Vrouwen werden genoemd naar hun man.
3. Namen van beroepen en functies
Hieronder behandelen wij ook voorwerpen die rechtstreeks verwijzen naar het beroep of de functie. Wij denken hier vooral aan
gereedschappen; de herbergnamen behandelen wij bij de plaatsnamen. Gezien de grote hoeveelheid aan materiaal lijkt het ons
zinvol om bij verder onderzoek deze categorie op te splitsen. Mogelijkheden zouden zijn: rechtstreekse beroepsnamen, voorwerpen, merknamen.
4. Diernamen
Worden vaak spottend en overdrachtelijk gebruikt, en zijn soms
ook tegelijk familienaam of plaatsnaam.
5. Plaatsnamen
Deze verwijzen vaak naar de woonplaats van de betrokkene. Hier
zijn overlappingen mogelijk met de onrechtstreekse beroepsnamen, maar voor de duidelijkheid werden alle toponymische verwijzingen bij elkaar gehouden.
6. Namen van voorwerpen
Hier vinden wij al de voorwerpen voor zover deze geen rechtstreeks betrekking hebben op het beroep (zie punt 3).
7. Adjectieven of zelfstandig gebruikte adjectieven
Duiden vaak op eigenschappen van de persoon, wat samenvalt
met de indeling van Berns.
8. Namen van lichaamsdelen.
Bij deze laatste categorie laten wij de echte namen weg, omdat ze
mogelijkerwijze de betrokken personen zouden kunnen kwetsen,
wat geenszins onze bedoeling is (cf. supra).
9. Andere
10. Oorsprong onbekend
De auteurs verwelkomen elke suggestie omtrent de opheldering
van de oorsprong van deze bijnamen.
189
Namen waarvan wij vermoeden dat de betrokkenen op enigerlei
wijze schade zouden kunnen ondervinden, werden vervangen door
een asterisk (*). Indien desondanks zich iemand persoonlijk benadeeld zou voelen, willen wij ons op voorhand hiervoor verontschuldigen en volstaat het de auteurs te verwittigen om de naam uit de
volgende publicaties te verwijderen.
Binnen de categorieën worden de namen alfabetisch gerangschikt
volgens het eerste woord van de totale naam. Een gevolg van deze
indeling is, dat het geografische aspect verloren gaat. Om toch nog
enigszins een idee te hebben in welk deel van de gemeente de naam
is gelokaliseerd, geven wij een code na de naam.Wij gebruikten hierbij de volgende indeling:
Be =
Bo =
Berenhoek
Bovendries (het gedeelte tussen de Steenweg AalstGeraardsbergen en de kerk, met uitzondering van de Berenhoek, Mottenhoek en Mottendries)
D=
Dorp (gebied rond de kerk, met Krekelenberg en Liefkenshoek)
H = Hoom (inclusief de Hoomweg)
K=
Kerkstraat (gedeelte tussen de Kerk en het Oud-dorp)
M = Mottendries en Mottenhoek
OD = Oud-dorp
S=
Steenweg
Bij een aantal van deze namen zijn ons een aantal verhalen bekend.
Wij drukken ze meteen af bij de naam. Voor wat de schrijfwijze betreft, zijn we zo dicht mogelijk naar de betekenis gegaan, wat betekent dat wij voor een schrijfwijze hebben gekozen die zo dicht
mogelijk aanleunt tegen het Algemeen Nederlands, waarbij wij dus
niet altijd echt rekening hebben gehouden met de dialectuitspraak.
Wij hebben geprobeerd om hierin zo consequent mogelijk te zijn.
De lezer vergeve het ons als hij hier en daar nog een anomalie opmerkt. Wij probeerden de bijnamen consequent in vetjes te zetten,
de officiële namen werden in cursief opgetekend. Anekdotes staan
eveneens in cursief.
190
Het tot stand komen van dit project is een tweemanszaak geweest.
Roger De Troyer zorgde voor het verzamelen van het materiaal, William Minnaert zorgde voor de verwerking.
Naar aanleiding van het 30-jarig bestaan van de Heemkundige Kring,
werd ons gevraagd om de artikels te bundelen zoals die verschenen
waren in de diverse bijdragen van het Heemkundig tijdschrift van
Haaltert. Concreet betekende dit dat de bijdragen uit het tweede
en derde nummer – als gevolg van een aantal reacties op het eerste
artikel – in de hoofdtekst werden geschoven. De artikelenreeks over
bijnamen weekte immers bij heel wat lezers reacties los. Het deed
ons zeer veel genoegen dat Heldergemnaren geamuseerd konden
genieten van de namen die aan hun voorouders werden gegevens.
Alfons Beerens vond het de moeite waard om in de pen te kruipen
en ons een aantal aanvullingen te bezorgen, die wij u als lezer niet
willen onthouden. Ook mevr. Bertha De Bodt bezorgde ons vanuit
Westerlo een aantal aanvullingen.
Op deze wijze krijgt de lezer een systematisch en vollediger overzicht van de bijnamen in Heldergem. Ondertussen zijn een aantal
van onze oorspronkelijke zegspersonen (Denis Cooreman, Cyriel
Hendrickx en Alfons Beerens) overleden. We willen deze bijdrage
niet alleen aan hen opdragen, maar ook en vooral aan collega heemkundige Roger De Troyer als dank voor zijn jarenlange inzet voor het
behoud van het Heldergems karakter en patrimonium.
Heldergem, september 2010
Roger De Troyer (Zjeken Troejer)
William Minnaert (Poesj zijn Cesarine heure jongen)
191
1. Namen afgeleid van eigen (familie)naam
Deze categorie bevat twee soorten namen: die afgeleid van de eigen
voornaam, en die afgeleid van de eigen familienaam of die van de
voorouders. In een verdere fase kunnen deze twee worden opgesplitst.
Achtergauëls (M)
Fam. Nachtegaele/Poppe/
Temmerman
Hoewel sommigen van onze bronnen beweren dat er ooit een herberg geweest is “In de Nachtegaal”, is de bron van deze landbouwersfamilie terug te voeren tot de familienaam Nachtegaele.We krijgen hier te maken met een eigenaardige vorm van volksetymologie:
een bekend woord wordt vervormd naar een woord waarvan alleen
het eerste deel “achter” bekend is.
Belle (S)
Gabrielle Paerewijck
De voor de hand liggende verklaring (naar het franse “belle” = mooi)
lijkt ons weinig waarschijnlijk: een verkorting van de voornaam tot
roepnaam lijkt ons eerder aannemelijk.
Bodjes (S)
Aloïs De Bodt
De hele familie werd zo genoemd vb Bodjes Fonsken.
Buizens (S)
Désiré De Leeuw
Een van zijn voorouders heette Buys. Zo is er ook de plaatsnaam.
“Buizens molen”, duidend op een windmolen op het grondgebied
van Sint-Antelinks, niet zo erg ver van de dorpsgrens. De molen raakte in verval, werd afgebroken, maar is recentelijk weer opgebouwd.
Cazje Koek (D)
Alfons De Cooman
De tweede naam was waarschijnlijk (?) Casimir, vandaar ook zijn
zoon Stauf Cazje (zie aldaar). Voor de familienaam, zie de Koeken.
Constantien (D)
Constant Sonck
Een beetje eigenaardige vervorming van de voornaam, die best wel
eens Constantijn of Constantinus zou kunnen zijn. In elk geval weten we dat hij bakker van beroep was.
192
Constantooïzens / Constantdoesens (H)
Constant D’Haese
De voor- en de familienaam werden hier aan elkaar gehangen.
Courtens Die (K)
Elodie De Court
Het was vrij gewoon om een genitiefvorm te maken van de familienaam.
de Koeken (Bo/D)
De familie De Cooman
De verandering Cooman tot Koek lijkt ons een vorm van volksetymologie, daar de uitspraak van de oorspronkelijke familienaam [ü]
is, zoals in «hooi». Er zijn nogal wat mensen met de familienaam De
Cooman. Sommigen daarvan bleken nogal hevig en principieel te
zijn. Vandaar ook de uitdrukking in Heldergem ’t Is nen echte Koek,
met de betekenis «hij komt recht voor zijn mening uit, en laat zich
niet gemakkelijk van de wijs brengen». Het volgende verhaal lijkt ons
concreter.
Constant De Cooman was gehuwd met Albertina Perdaens. Hij
was snoeier van beroep en woonde te Aaigem in de wijk Landries.
Bij het kappen van een boom verloor hij het evenwicht en viel
naar beneden. Hij overleefde de val, maar hield er een blijvende
invaliditeit aan over en kon niet meer werken. Ze hadden vier
kinderen en moeder Albertine was verplicht om te zorgen dat er
geld in de lade kwam. Ze had een specerijenwinkel en reed met de
kruiwagen van deur tot deur om koeken te verkopen. De bijnaam
“koek” was geboren. Bekend in Heldergem zijn “Fil Koek” en “Ritjes
Koek”, respectievelijk Theophiel en Henri De Cooman.
den Beer (H)
Familie Beerens
den Beer zijn Finne (H)
Delphine Beerens
den Beer (D) (zie foto)
Gustaaf Beerens
den Beer zijn Orpha (D) (zie foto) Orpha Beerens
Hoewel de verleiding hier groot is om deze namen onder te brengen
bij de dierenamen, zijn zij toch rechtstreeks afgeleid van de familienaam, die op zijn beurt kan afgeleid zijn van “beer” met de betekenis
van “grof gebouwd persoon”.
Fel (Bo)
Felix Baeten
Is waarschijnlijk niet afkomstig van fel (mooi), maar wel de afkorting
van Felix. Hij was afkomstig uit de Boekent te Kerksken en niet al
193
te snugger. Toen hij in de lering zat voor zijn plechtige Communie
vroeg de onderpastoor:“Felix, waar is God”.
Hij fluisterde tegen een medeleerling:“Wat hij mij nu vraagt, hij weet
het beter dan ik”. Hij was knecht op het hof van Jef en Louis Van der
Schueren.
Felicieken (Bo)
Felicien Andries
Fraïldeken (Bo)
Maria Fidelia De Wetter
De naam Fidelia werd verward met Farahilde, dat op zijn beurt vervormd werd (?).
Gelazekenze Cammen (OD) Camiel Sonck
Hij was de kleinzoon van Philomena De Gelas.
Glazens Climme (Bo)
De Gelas Clementine
We hebben hier duidelijk te maken met een geval van volksetymolgie, omdat de uitspraak van de familienaam verwant is met de dialectuitspraak “glas” (toevoeging van doffe e tussen g en l).
Jeef (OD)
Jozef Muylaert
Een toch wel eigenaardige verkorting van de voornaam.
Lezonges (S)
Petrus Beerens
Is verwant met de franse familienaam “Lejonc”, meer bepaald met
Chrysostomos Lejonc, °Blicque (Henegouwen) ca 1792, en gehuwd
met Rosalie Raeye (°Harpe, Henegouwen, ca 1795). Ze hadden een
herberg langs de steenweg. Later kocht Petrus Beerens deze woning,
maar het bleef Lezonges.
Lisken(Be) (zie foto)
Alice De Luyck
Hield winkel op de Berenhoek; haar dochter staat bekend als Lisken
heur Paula.
Maria Boon (D)
Maria Cobbaert
Deze café-uitbaatster, die over heel Heldergem is gekend, is er thans
niet woonachtig, maar komt er nog regelmatig op bezoek. Zij is de
dochter van Irma Boon.
Marieken Mauës (D)
Maria-Theresia Maesschalk
Een verkorting van de familienaam.
194
Mathille De Boe (K)
Mathilde Backaert
De Boe was de familienaam van haar eerste man.
Melekes (D)
Amelia Temmerman
Is een verkorting en genitief van de voornaam.
Meng / bij Menges (H)
Firmin Van Cauter
Verkorting van de voornaam. Interessant is ook de genitiefvorm.
Mien Dont (Be)
Domien De Saedeleer
De familienaam is meer dan waarschijnlijk verwant met de familienaam d’Hondt, hoewel hiervan geen genealogische bewijzen te vinden zijn. Van de man zelf hebben we weinig informatie.
Van de zoon Mien Donte Foos (Alfons De Saedeleer) vonden wij wel
genealogische bewijzen.
Minekaus (K)
Dominica Van de Wiele
De voornaam werd verkort en kreeg een genitiefvorm.
Mille (Bo)
Melanie Lievens
Ook hier krijgen we een eigenaardige verkorting van de voornaam.
Naut zijn Marieken (Bo)
In de plaats van De Vulder.
Maria Sonck
Pedewinze Fil /Charles Pedewin (K)
Karel en Theophiel Gosseye
De twee broers verbleven veel bij Petrus De Winne, afgekort
en genitief wordt dit pee de wins. Zij werkten daar op de hoeve
van Petrus. Van Charles (Chaulen) is de volgende spreuk bekend:
volgens Charles mocht iedereen doen wat hij graag deed en daarom
zei men: “Elk zijnen zin, zei Sjaulen Pedewin, en hij deed zijn veurbroek van achter maken”. En nog een andere:“Elk zijne zin, zei Sjaulen Pedewin, en hij kocht een kuip met een hol in”.
Pintjezens Natj (zie foto)
Donaat De Troyer
Zijn moeder Rosalie De Schrijver was afkomstig uit café “De Pint”
in den Berg in Kerksken. Haar dochter Adéle De Schrijver is beter
bekend als de honderdjarige Pintjes Delle.
195
Pitterken (Bo)
Petrus Haezaert
Was een bekende café-uitbater. Hij had een orkest dat op de jaarlijkse kermissen speelde onder de naam “Peter, Pitter en Tombola”.
Het woord is waarschijnlijk een vervorming van Peterken.
Ritjes Koek (Bo)
Henri De Cooman
Hier krijgen we te maken met een dubbele vervorming. Henri werd
verkort tot Rie, en kreeg dan zijn verkleinende bezitsvorm, waarbij
er dan nog eens een verkorting van de klinker plaats vond. Familienaam, zie De koeken.
Rosaliekens (K)
Rosalia Rottiers
Ook de kleindochter Rosaliekes Eliane (Bo) werd zo genoemd.
Sieken (H)
André Braeckman
Alexis is de tweede naam van André, met afkorting en diminutief
wordt dit “Sieken”.
Sishoebeek (D)
Franciscus Hoebeke
Voor- en familienaam worden aan elkaar gehangen. Van hem is de
volgende anekdote bekend:
Sis ging iedere zondag naar de Hoogmis.Wanneer de klokken
om half negen weergalmden over de parochie, verliet hij stipt
zijn woning. Tussen zijn huis en de kerk stonden vier cafés, die
hij allemaal bezocht, want het waren allemaal klanten van
zijn slagerswinkel: bij Ristaus, bij Bauken, bij de Smet en bij Sis
Perdaens. In elke herberg dronk hij twee leerzen (laars of leeês).
Een leers kwam ongeveer overeen met drie “druppels” of 3x2
cl., maar toch was hij nog tijdig in de mis van 9 uur. Na de mis
bezocht hij dezelfde herbergen in omgekeerde richting, en weer
dronk hij in elke herberg twee ’leerzen’. Hij was even vlug thuis
als de mensen die na de mis wat praatten over koetjes en kalfjes, maar hij had bij zijn thuiskomst ongeveer één liter jenever
gedronken.
Sis Perdoosj (D) (zie foto) Fransicus Perdaens
Soetj (Bo)
Frans De Cooman
Dit lijkt ons een zeer eigenaardige verkorting van François, of Soi,
wat in ons dialect als “Suë” wordt uitgesproken.
196
Temmer(ken) (Bo)
Roger en Johan Temmerman
De vader werd Temmer of Zjeken Temmer genoemd, de zoon Temmerken.
Thijsenzens Omer (Omer Thijs) (Be) Omer De Henau
Bewoont de hoeve van Bernard Thijs, de grootvader langs moeders
zijde. Eigenaardig is dat de “nieuwe” bijnaam zo was ingeburgerd,
dat hij een heuse familienaam werd.Velen kenden (en kennen) trouwens de “echte”’ naam van Omer niet en bleven steevast het antwoord schuldig als men in het dorp naar De Henau (die handelaar
in landbouwprodukten was) kwam vragen.
T(r)iesjerken (Bo)
Alfons Triest
Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een verkleinwoord van
Triest. Een tiesj(er)ken betekent ook een klein iets of iemand.
Toor Bot (Bo)
Hector De Bodt
Opnieuw een dubbele vervorming: de voornaam is een verkorting,
bij de familienaam werd het lidwoord weggelaten.
Troejerze Remi (K)
Remi De Troyer
Het gaat hier gewoon om een dialectuitspraak van de familienaam.
Zoëleêrze Jef (Bo)
Jozef De Swaef
Bewoonde het hof van zijn grootmoeder Barbara De Saedeleer.
197
2. Voornaam van de verwanten
A. Vadernamen (patroniemen)
Bertenzen René (Bo)
René Van Der Biest
Zoon van Albert Van Der Biest
Vital Gaston Van Der Biest schrijft ons over de bijnaam Bertenze
René, waar toch opnieuw een speciaal verhaal aan verbonden is.
De naam Bertens blijkt afkomstig te zijn van de overgrootvader van
Gaston, nl.Albert Van Liedekerke. Hij was gehuwd met Katharina De
Coker. Haar kleindochter Eliza Van Liedekerke (Bertens Liza), was
gehuwd met René Van Der Biest, die geboren werd in Woubrechtegem maar inwoonde in het gezin Van Liedekerke. Vandaar Bertenze
René. Zij hadden op hun beurt 5 kinderen, die ook allemaal Bertens
werden genoemd. Dat deze familie een behoorlijk sterk ras is bewijzen volgende gegevens: zij hadden 5 kinderen die op 20 maart 2002
nog allemaal in leven waren,
Germaine
92 jaar en 6 maand
Maria
90 jaar
Gaston
87 jaar en 6 maand
Albert
81 jaar
Zoë
79 jaar
Samen bedraagt dit 430 jaar met een gemiddelde van 86 jaar, een
gegeven dat toch wel vrij uniek is voor Heldergem.
Sie Carlo (Bo)2
Franciscus Schandevijl
Hij woonde op Bovendries en was een zuiders type met zwart haar
en bruine huidskleur. Na enig zoekwerk vonden we een voorvader
terug die Carolus Schandevijl3 heette. Wanne Carlo (H) was niet zijn
echtgenote, zoals wij aanvankelijk vermoedden, maar wel zijn zuster.
Zij heette Maria Johanna Schandevijl en was gehuwd met Constantinus Leopold VanDden Driessche. Zijn dochter noemde men Wanne
Carlo heur Emerance.
Dolf zijne Zjang (S)
Zoon van Adolf Jacobs.
Jan Jacobs
Fernantens (H)
Placide, Aimé en Rafaël Van Cauter
Placide Van Cauter was gehuwd met Maria Hortensia Van Wassenhove en zij was de dochter van Ferdinand. De naam ging dus over
op de schoonzoon en vandaar op de kinderen.
198
Gijskeze Charel (M)
Karel Van Liedekerke
Waarschijnlijk heette een van zijn voorouders Gijs of Gijsbrecht.
Ivokes (H)
Fam. Braeckman- De Leeuw
De vader heette Ivo Braeckman.
Jaun Lowie (Be) (zie foto)
Louis Volckaert
Louis was een zoon van Joannes Volckaert, doch de verkorting naar
“Jaun” (fonetische schrijfwijze) is op zijn minst opmerkelijk te noemen, daar de gebruikelijke roepnaam “Zjang” was.
Op Bovendries bestond er een soort van aftelliedje, dat deel uitmaakte van een potpourri en dat ging als volgt “21, 22, 3 à 4 à 5 à 26,
27, 28, 29, 30, en Jaun Lowie, en Jaun Lowie, en we zijn er honderd
ja-aren bijeen, ondereen, en Jaun Lowie, en Jaun Lowie, en we zijn er
honderd ja-aren bijeen, ondereen”.
Loo Stauf (H)
Gustaaf Scheerlinck
Was de zoon van Leo, op eigenaardige wijze afgekort tot Loo.
Luiks Albert (Be)
Albert Perdaens
Was afkomstig uit Aaigem en de zoon van Alexis. Mogelijk is daaruit
de verkorting van Alex naar Lex gegroeid, doch dit is niet zeker.
Maxe Foos (Bo)
Alfons D’Hoker
Een van zijn voorouders was waarschijnlijk een Max(imiliaan).
Natjes Mie (Bo)
Maria D’Haeseleer
Waarschijnlijk heette haar (groot)vader Donatus, verkort tot Natten,
en diminitieve bezitsvorm Natjes.
Naut zijn Marieken (Bo)
Maria Sonck
De vader heette Donatus De Vulder.
Peedens Linne (Be)
Cesarine Braeckman
Zowel de voornaam als de familienaam blijken weinig met de echte naam te maken hebben. Wanneer we weten dat het gaat om de
dochter van Petrus Braeckman, is wel een en ander duidelijk.
Pierkenze Stauf (D)
Gustaaf De Jonghe
Zoon van Pieter, met als verkorte diminutief “Pierken”.
199
Pille (M)
Pelagie Breynaert
Polleken Sis (Bo)
Frans Brusselmans
Was de zoon van Leopold Brusselmans.
Polydoor zijn Maria (OD) Maria Van Den Dooren
Is de dochter van Polydoor Van Den Dooren, limonadefabrikant en
herberg- en zaaluitbater.
Hij maakte ooit limonade op de hoek van de Heldergemstraat en de
Vijverstraat, in een gebouw dat men ’t Smesj (de smidse) noemde.
Aan de naam van zijn zaal, gelegen op het Oud-dorp, is trouwens een
leuke geschiedenis verbonden.“Zaal Breda” zou zijn naam gekregen
hebben na een reis naar de gelijknamige Nederlandse stad.
Stientjes Rie (K) (zie foto) Henri Van Cauwenbergh
Was de zoon van Augustinus, verkort en in diminutiefvorm omgezet
tot Stientjes. Het heeft dus niets te maken met het homoniem sti(e)ntjen wat in het Heldergem ’kleine steen’ betekent.
Teppen zijn Mandjen (K) Amand Moureels
Opvallend is hier dat de naam afgeleid is van de bijnaam van de vader; Mandjen heeft niets met het gelijknamige voorwerp te maken,
maar is een diminutief (verkleinwoord) van Amand.
Thomassens (Bo)
Jan D’Haeseleer
Was de zoon van Thomas, een oud-burgemeester4. Het suffix –sens is
typisch voor vadernamen: zoon van de zoon van Thomas.
Vitalze Miel (Bo)
Emiel Verbeken
Was de zoon van Vital Verbeken.
Zoonens Cecile (M)
Cécile Groebbens
De eind -s laat vermoeden dat het hier om een patronymicum (zoon
van) zou gaan, hoewel ook de naam Zoonens als “plaatsvervangende” familienaam werd gebruikt
B. Moedernamen (Metroniemen)
Baukes Irma (D)
Irma Coppens
Was de dochter van Barabara De Jonghe.
200
Builens Fieken (K)
Sophie Van Melkebeke
Was de kleindochter van Francisca Buyl.
Celle Berken (Bo)
Albert Renneboog
Was afkomstig uit Haaltert en de zoon van Celestine Vijverman. Deze
voornaam kan inderdaad verkort worden tot Celle.
Danne heure Fil (OD)
Theofiel Bisback
Zoon van Maria Prudentia Van Impe, kleinzoon van Joanna van Impe.
De vervorming van Joanna naar Danne lijkt ons ietwat bizar.
Dieken heur Madeleine (Bo)
Madeleine De Pelsmaeker
Was de dochter van Elodie De Wetter, die een herberg uitbaatte op
de Heldergemstraat.
Fiekes Yvonne (K)
Yvonne Van Durme
Was de dochter van Sophie Van Melkebeke.
Letaus Liza (K)
Elisa D’Hondt
Was de dochter van Coleta. Deze naam werd verkort en in genitiefvorm gebruikt, daarom de -s.
Nastekes Peeken (Bo)
Petrus Temmerman
Was de zoon van Anastasia De Wilde.
Nelle heur Maria (Bo)
Maria Groebbens
Haar moeder heette Petronella De Neve.
Rien zijn Julie (K)
Julie Lievens
Was de dochter van Sepherinus. De naam van de vader werd verkort
tot Rien.
Rientje (H)
D’Haese ?
Was de kleindochter van Catharina de Vulder, in diminutiefvorm verkort tot Rientje.
Ristauze Pee (D) (zie foto) Petrus De Troyer
Zoon van Evarista Raes en vader van de co-auteur van dit boek.
Roekenze Stauf (D)
Gustaaf Bisback
Zoon van Alexandrina De Roeck.
201
Siska Wielens Delle (OD) Adela d’Hondt
Was de dochter van Francisca Van De Wiele.
Stien zijn Urma (Bo)
Irma Hendrickx
Was de dochter van Constantinus (Stien).
Stiffe heur Bertha / Stiffekens Bertha 1 (Bo)
Bertha De Leeuw
Dochter van Stefanie Lejonc en kleindochter van Chrysostomos
Blicquy (Henegouwen), die ca 1792 een herberg had op de steenweg.
Stiffe heur Bertha / Stiffekens Bertha 2 (Be)
Bertha De Wetter
Dochter van Stefanie De Neve.
Stinaus Matille (K)
Mathilde Andries
Mathilde was de dochter van Constanta Van Melkebeke. Ook hier
krijgen we het verschijnsel van de dialectuitspraak <au> van de lange <a:> die dan een genitiefvorm krijgt.
C. Naam van de echtgeno(o)t(e)
Fonkes Therese (K)
Theresia Moreels
Was de echtgenote van Donaat Vonck.
Mandine heure Kaur (K) Oscar Beerens
Oscar (afgekort tot Kaur) was de echtgenoot van Amandine De Cock.
Naut zijn Marieken (Bo)
Marie Sonck
Haar man heette Donatus, wat in het Heldergems werd afgekort tot
Naut.
Seen zijn Urmau (Bo)
Irma Bonne
Haar echtgenoot heette Arsène Matthijs.
202
3. Namen die wijzen op beroepen en functies
(ook onrechtstreeks)
Bakkers (S)
fam. Van Herreweghe
Waren bakkers en landbouwers.
Barco (Bo)
Marcel Coppens
Deze elektricien was verdeler van toestellen voor huishoudelijk gebruik en van radio- en televisietoestellen van het merk “Barco”; nadat deze fabrikant ophield met de productie en hij bijgevolg andere
merken verkocht, bleef hij zijn naam behouden.
Bisschop (K)
Henri De Cooman
Dat sommige mensen zelf hun bijnaam verzonnen, bewijst het volgende verhaal.
De familie De Cooman waren harde werkers, bekend voor het snoeien van bomen en het werk in de steenbakkerij. Henri had de taak
om de aarde in vormen te doen; men dacht daarbij aan het vormen
van de kinderen door de bisschop en men noemde hem “bisschop”.
Henri was blijkbaar erg met deze naam opgezet,want hij zou tegen
zijn werkmakkers gezegd hebben: ”Als ge mij bisschop noemt, betaal ik een liter jenever”. Meteen was zijn spotnaam geboren.
Bisschop zijn Tine (Bo)
Valentine Van Melckebeek
Boere Marcel (Bo)
Marcel Jacobs
Boer Jacob (Bo)
Gustaaf Jacobs
De naam heeft Marcel eigenlijk meegekregen van zijn vader boer
Jacob, een van de vele kleine boeren die Heldergem “rijk” was in
de vorige eeuw. De man was echter bekend als schrijnwerker en
volgens onze zegslieden allesbehalve een “boer” in de negatieve betekenis van het woord.
Boerken Cooreman (S)
Hubert Cooreman
Was de zoon van Gustaaf Cooreman, afkomstig uit Nederhasselt.
Moeder wenste haar jongste zoon als opvolger op de boerderij.
Boerken (Vermassen) (OD ) (zie foto)
Kamiel Vermassen
Deze bekende bierhandelaar reed jaren rond met op zijn bierwagen
het opschrift Kamiel (boerken) Vermassen. Toen zijn kinderen de
ronde overnamen, werden dat Boerken zijn gasten.
203
Boezjeken (K)
Jozef Andries
Was beenhouwer (in het frans “boucher”). Vandaar ook de naam
Boezje zijn Emma.
Blok Jef (Bo)
Jozef Haezaert
Maakte klompen of “holleblokken”.
Chauleken de Kliërmauker (Bo)
Karel De Schrijver
Was een kleermaker, vrij klein van gestalte, die Charles(Karel) heette.
Chauleken Muntjbaul (OD) Charles Verbeken
Charles verkocht snoep of in het Heldergems “muntballen”. Het
woord ’muntbal’ is op zichzelf ook zeer interessant, omdat het gebruikt wordt voor alle vormen van snoep. Ouderen zeggen nog
steeds ’Moe je ne moentjbaul emmen?’ voor ’Wil je een snoepje?’
Maria De Witte, echtgenote van Charles, was afkomstig uit Woubrechtegem, en bij de wieg van haar zoon Cyrus zong ze steeds “Ik
wiege mijne Cyrus en ik roere mijne pappe en ik lauët mijnen Charel dansen”.
Champetterken (H)
Gustaaf Van der Haegen
Zijn vader was veldwachter te Nederhasselt.
De Kween (H)
*
Een “kween” is een nogal negatieve bijnaam voor een oude vrijster,
meestal ook voor iemand die nogal pinnig is. Het woord is uiteraard
verwant met het Engelse “queen”, maar het heeft een betekeniswijziging in ongunstige zin doorgemaakt. Een “kween” is ook een onvruchtbare vrouw. Er bestond bij de boerenzonen blijkbaar de traditie
om de verloofde zwanger te maken alvorens te huwen, om de opvolging veilig te stellen. Het gebeurde dat, als een meisje onvruchtbaar
was, zij ongenadig werd gedumpt en geen kans kreeg om te huwen.
Dat die vernederende toestand en het verdriet over haar verloren geliefde haar pinnig maakten, was begrijpelijk. Men zou voor minder....
De meester zijn Maria (D) Maria Cooreman
Haar echtgenoot was Albert De Neve, de laatste onderwijzer van
Heldergem.
204
De meester zijn Maria (Bo) Maria De Mulder
Zij was de echtgenote van Albert Pevernagie, die jarenlang onderwijzer in Heldergem is geweest.
Dekkers Lis (H)
Alice De Cock
Was de dochter van een strodekker.
Den architect (D)
Remi De Smet
Zorgde voor het draineren van land en weiden; was dus geen echte
architect.
Den bakker (OD)
Was vroeger bakker.
Victor Beerens
Den boer (H)
Benedict Goeman
De familie Goeman bestond van oudsher uit landbouwers,“boeren”
te Heldergem.
Den bokser (Bo ) (zie foto) Victor Raes
Was een bekend beroepsbokser5 over wie u meer vindt in het boek
“Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem “
Den burgemeester/ burremieëster (H) (zie foto)
Aimé Van Cauter
Was de voorlaatste burgemeester van Heldergem (van 1947 tot
1967 6).
Den burgemeester zijn Leine (Bo) Helena D’Haeseleer
Was de dochter van de oud-burgemeester van Heldergem. Leine is
uiteraard een verkorting van Helena/Helène. De familie D’Haeseleer
leverde trouwens heel wat burgemeesters in Heldergem, reeds van
in 16847.
Den eirenmerchand (Bo) Frans De Cock
Was uiteraard eierhandelaar.
Den entrepreneur (Bo)
Remi De Turck
Was een bekende bouwondernemer in het Heldergemse.
De juzen zijnen Toor (K) Hector Lievens
Of de vader van Hector (Toor) ooit rechter is geweest, weten we
205
niet met zekerheid. Wel weten we dat hij een echte poetsenbakker
was. Daarom het volgende verhaal
Vijftig jaar geleden overleden de meeste mensen thuis. Wanneer
hun stervensuur naderde werden ze berecht met het sacrament
der stervenden. De pastoor vertrok te voet aan de pastorie, hij
hield het H. Sacrament in een beursje in de hand. Hij was vergezeld van de koster die voor hem stapte met een bel in de hand.
Hij belde altijd tweemaal, wachtte dan een paar meter, en belde
dan opnieuw tweemaal, en dit tot aan het huis van de stervende.
Op een warme zomeravond weerklonk opeens het gerinkel van een
bel, tweemaal met onderbrekingen. Alle mensen uit de buurt spoedden zich naar buiten, want de pastoor was in aantocht voor een
berechting, dachten ze.Wie was er stervende? Zoals het een christen
mens past, knielde iedereen neer, wachtend op de komst van de pastoor…maar hij kwam niet. U kan al raden wat er gebeurd was.Toor
bezat een bel, en in een venstertje op de zolder bootste hij een berechting na. Na een tijdje dropen de geburen af: ze waren opnieuw
gefopt door de Juzen zijnen Toor
De suisse (Zwisj ) (H) (zie foto) Remi D’Herde
Was gedurende meer dan 60 jaar suisse in de kerk. De naam “suisse”
zou afkomstig zijn van de Zwitserse garde in het Vaticaan, die de
orde in de kerk moest handhaven.
Doken Blauwduif (K)
Judocus Callebaut
Judocus, afgekort tot Doken, woonde vroeger in het duivenlokaal
“De Blauwe Duif” op de Keienberg te Haaltert. Is dus een naam die
verwijst naar de naam of het uithangbord van een herberg, iets wat
wel vaker voorkomt bij naamgeving.
Doren Masj (H)
Was metselaar van beroep.
Isidoor De Rijck
Ferailleur (OD)
Jan Van De Velde
Was bouwvakker, meer bepaald ijzerverbinder (“ferailleur” in het
Frans).
Fil corporaal (Bo)
Was korporaal bij het leger.
206
Theophile Hendrickx
Fil de Champetter (D)
Theofiel De Cooman
Was de laatste veldwachter van Heldergem.
Filleken Dorsmolen (Düsmeulen) (B ) (zie foto)
Theofiel Andries
Was een van de eersten die een dorsmolen bezat. Filleken was ook
een echte uitvinder en knutselaar.
Foos Cent (Ceng) (K)
Alfons Van De Wiele
Alfons, die bakker was van beroep, was ook stoelzetter in de kerk en
haalde ook het stoelgeld op. Vandaar de naam Cent.
Frans Viggen (’t Viggen) (D)
Frans D’Hoker
Was biggenhandelaar - een big is “een viggen’ in ’t Heldergems.
Foos Masj (H)
Alfons Andries
Was de zoon van een metselaar.
Foosken ei (S)
Alfons Van Der Biest
Was de zoon van een handelaar in eieren.
Goemans Mistes (H)
Anna De Wilde
Was de echtgenote van Benedict Goeman. Het was nogal eens de gewoonte om de boerin “mistes” of “mestes” te noemen, een verkorting
van “meesteres”.
Henri Schrijn (K)
Was schrijnwerker.
Henri Van Den Driessche
Henri uit de Welvaart (OD) Henri Hespeels
Woonde in een winkel van “de Welvaart”, oorspronkelijk een soort
keten van coöperatieve winkels.
Jeanne Kool (Bo)
Gabrielle Coutaert
Handelaarster in steenkolen.
Jef Kool (Bo)
Kolenhandelaar
Jozef Hendrickx
Jef Masj (H)
Was metselaar.
Jozef Andries
207
Juleken Moentjbaul (OD) Jules De Vulder
Gehuwd met Thereseken Chocolat; waren karamelmakers (zie chauleken moentjbaul).
Jules de champetter (Bo) (zie foto) Lucien Hendrickx
Was veldwachter of champetter. Eigenaardig is dat de roepnaam verschilt van de officiële voornaam. De man huwde tweemaal. De kinderen uit zijn eerste huwelijk heetten respectievelijk de champetter
zijne Lowie, de champetter zijn Adrienne en de champetter zijn
Staafken (hoewel hij een aanzienlijke lengte had). Uit zijn tweede
huwelijk ontsproten Dreeken Champetter, ook Petterken genoemd
en Rosieken van de champetter. Dit bewijst meteen dat binnen eenzelfde huisgezin, verschillende vormen van naamgeving kunnen
plaats vinden, zelfs al behoren die tot eenzelfde categorie (in dit
geval beroepsnamen).
Kezze
Jozef Van Durme
Was handelaar in kersen en vroeg dikwijls:”Zijn de kezzekens al
rijp?”.
Koster (H)
Raymond Van Herreweghe
Was deze man koster of kon hij alleen maar goed zingen, of een instrument bespelen, of hielp hij in de kerk?
Linne masj (K)
Adeline Andries
Haar vader was metselaar. Zoals in een aantal gevallen gaat de beroepsnaam hier over van vader op dochter, en fungeert hier als een
echte familienaam.
Lowie masj (K)
Carolus Ludovicus Breynaert
Was de zoon van een metselaar (“masj” is mortel).
Mannenze Stauf (D)
Gustaaf Van Wassenhove
Misschien was hij mandenmaker, we hebben dit niet met zekerheid
kunnen achterhalen.
Maurice kool (M)
Maurice Van Liedekerke
Was eveneens kolenhandelaar.
Meeken de verreverèjer (Bo) (zie foto)
208
Aimé Verbeiren
Meken is uiteraard de verkorting van Aimé, die verver van beroep
was.
Meester Albert (Bo) en meester Louis (S)
Albert en Louis Pevernagie
Beiden waren onderwijzers te Heldergem in de gemeenteschool.
Meester De Neve/Albert (D)
Albert De Neve
De laatste hoofdonderwijzer van Heldergem. Hij werd zowel meester Albert als meester De Neve genoemd. De reden waarom men
overschakelde op de familienaam heeft uiteraard te maken met het
reeds voorkomen van een meester Albert ( zie hoger ).
Meester Herman (Bo)
Herman Boeykens
Vormde samen met meester De Neve jarenlang het laatste onderwijsduo in Heldergem. Herman was naast onderwijzer ook koster
te Heldergem en echtgenoot van de latere burgemeester van GrootHaaltert, mevr. Valentine Boeykens-Tas.
Meester noilje (K)
Omer Van Geyt
Omer was kleermaker van beroep; noilje is dan ook de dialectuitspraak van naald, een van de noodzakelijke attributen van een kleermaker. Het woord “meester” werd gebruikt voor iemand die in zijn
ambacht een bijzonder diploma haalde of met anderen onder zich
werkte (denk aan meestergast). Soms ook overdrachtelijk voor iemand die zijn vak bijzonder goed kende.
Merken frit (K)
Omer Verbeeren
Was frituuruitbater; reed rond met wagen en luidspreker:“Hallo hallo hier is de fritauto met pickles als kado”.
Milleken de plekker (K)
Emiel Van Durme
Was zelfstandig stukadoor, ofte “plekker” (plakker) in het Vlaams.
Monty (Bo)
René De Pauw
Was een handelsreiziger van producten met de naam «Monty» (o.a.
schoensmeer).
Ou meesters (Bo)
Gezusters De Swaef
Zij waren beiden dochter van een oude (ou) onderwijzer.
209
Pee bazaar (K)
Petrus Meganck
Had een kleine winkel waar alles te koop was. Zijn dochter noemde
men “Nieken bazaar”.
Petrus Van De Wiele
Pee den bakker (K ) (zie foto)
Was bakker van beroep, op dezelfde plaats waar nu nog de bakkerij
’t Winkelken gevestigd is. Hij reed vele jaren rond met paard en kar.
Zijn paard Juul was een fenomeen. Het was verwend, want iedere
keer als hij aan de voordeur van het ouderlijk huis kwam, bleef hij
staan. Hij wou alleen verder als hij een klontje suiker kreeg.
Pee den bakkers (K)
Was eveneens bakker
Petrus Van Der Steen
Pee kosterze Jef (OD)
Jozef Van Den Neucker
Was de zoon van een oud-koster, zelf was hij slager.
Peeken Botermelk (Bo)
Petrus De Cock
Ging rond met botermelk ???
Peeken Dekker (Bo)
Petrus De Cock
Was de zoon van Bernardus De Cock die strodekker was van beroep.
In dit geval ging de beroepsnaam over van vader op zonen. Deze waren respectievelijk Staaf Dekker, Fons Dekker, Dekkerze Benonie en
Dekkers Lis (Elisa De Cock) Opnieuw krijgen we een verschillend
naamgevingproces binnen hetzelfde gezin, met in de twee eerste gevallen de beroepsnaam achteraan zonder genitiefvorm (bezitsvorm),
en bij de twee laatste een genitief van de beroepsnaam vooraan.
Peeken Smet (Bo)
Petrus Baetens
Was smid van beroep (zie Smesj Toor).
Pee koster (D)
Was oud-koster.
Petrus Van Den Neucker
Peken groensel/Peken savooi (Bo)
Petrus Gosseye
Was een groentenhandelaar en reed rond met paard en kar. Hij had
eveneens een kruidenierswinkel.
210
Pië rondel (OD)
Petrus Jacobs
Petrus werkte te Brussel in een fabriek.Wanneer men hem vroeg:”Wat
voor werk verricht gij daar?”, antwoordde hij altijd:“Ik maak er rondellekens” (sluitringen.)
Pol manne (Bo)
Leopold Groebbens
Deze mandenmaker woonde als enige in een straat, thans deel van
de Hogendries, maar vroeger aardeweg. Zijn huis werd tijdens de
oorlog platgebombardeerd, maar de straat wordt nog door iedereen
“de pol manne” genoemd.
Polleken keunink (Keuninksken) (M)
Leopold De Wetter
Had zeven zonen, en het was de gewoonte dat de zevende zoon naar
de koning werd genoemd.
Polleken kuiper (D)
Leopold Haezaert
Was kuiper. Kuipers vervaardigden houten vaten.
Sisken de wrijver (S)
Franciscus Cobbaut
Mensen gingen bij hem om zich te laten genezen door handoplegging (wrijven), wat dan meestal gepaard ging met het volgen van
een “beeweg” (bedevaart).
Sisken mol (H)
François Van Impe
Had de reputatie om een goede mollenvanger te zijn.
Slappes (D)
Mon Slap (D)
De Troyer Edmond
Maurice Slap (Bo)
De Troyer Maurice
Maurice was de zoon van Edmond.
Deze laatste werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog in de melkerij.
De Duitse bezetter kwam en eiste een deel van de melk op. Mon
leverde de gevraagde liters maar verzwakte de melk door er water
aan toe te voegen, wat men in de volksmond slap noemt.Vandaar de
naam. De naam Slappens ging ook over op de familie Moreels, waarvan zowel de twee broers als hun kinderen bekende marktkramers
zijn. De naam ging over via Julia De Troyer, dochter van Edmond, die
gehuwd was met Albert Moreels.
211
Smesj Toor (D) (zie foto)
Hector Baeten
Was de hoefsmid van het dorp. Zijn ouders hadden ook een smidse
(smesj) op Bovendries. Ouderen refereren aan deze plaats nog altijd
als smesj.
Hij was gehuwd met Maria Trogh en had een kroostrijk gezin, waarvan de kinderen de bijnaam van de vader meekregen. De oudste
was Peeken Smet (zie aldaar), de andere jongens waren Paul Smet
en Long Smet (Odilon), de meisjes werden Smesj Toor zijn Julia, zijn
Hortense, zijn Paula en zijn Simonne genoemd. De jongste zoon
kreeg ook hier een ander naamgevingproces en werd zoals de zussen Smesj Toor zijne Freddy genoemd. Deze laatste ontwikkelde
zich tot een meer dan verdienstelijk kunstschilder onder zijn eigen
naam Freddy Baeten. In heel wat huizen in Groot-Haaltert hangen
schilderijen van deze man, die zich specialiseerde in hoevetaferelen
en bloemen. Zijn beroep was onderwijzer.
Stauf Dekker (D)
Was strodekker van beroep.
Gustaaf De Cock
Staufelo (Stauf velo) (Bo) (zie foto)
Gustaaf De Rijck
Was fietsenhandelaar en later grossist in huishoudartikelen. Twee
van de kinderen zetten de zaak voort, thans de enige supermarkt
die Heldergem rijk is (zie Eliane uit de Cash) en die verdwijnt eind
2010.Twee andere zonen waren onderwijzer in Heldergem in de naoorlogse periode, namelijk Stauf velo zijne Remi (Remi De Rijck), die
ook koster was, en Stauf velo zijne Rufin (Rufin De Rijck).
Stokchampetter (Bo)
Prosper Hespeels
Was hulpveldwachter, had waarschijnlijk als enige wapen een stok
of matrak.
Thereseken chocolat (OD) Theresa Provost
Echtgenote van Juleken Moentjbaul (zie aldaar).
Tist heiring (OD)
Jan-Baptist D’Hondt
De voornaam is de afkorting of roepnaam voor Jean-Baptist, zijn familienaam kreeg hij omdat hij met haring leurde. Zijn dochter werd
Tist heiring zijn Poldine genoemd.
212
Toor de moljer (Bo ) (zie foto)
Victor Coppens
Bezat een mechanische molen om graan te malen. Moljer is de dialectuitspraak van mulder of molenaar, met de mouillering1 zoals die
in onze streek gebruikelijk is.
Toor masj (OD)
Hector Andries
Was de zoon van een metselaar (“masjer”).
Torken schoen (ook boer schoen zijn Torken) (K)
Victor Hanssens
Was uiteraard schoenmaker.
Valerie de koster (ook credo genoemd) (Bo )
Valerie De Backer
Deze heer was koster en fotograaf in het dorp. De naam credo is uiteraard een verwijzing naar de liturgische dienst (Was hij eerst koster en nadien fotograaf, of was koster belangrijker dan fotograaf?).
Vlam (Bo)
Kolenhandelaar.
Victor Volckaert
213
4. Diernamen
Bokke Marie (M)
Maria Schouppe
Zij bleek in het bezit te zijn van een geitenbok, die een nogal doordringende geur afgaf.
Franciscus ?
Cisezel (S) 8
Onze zegspersoon Alfons Beeerens kende deze persoon bijzonder
goed. Zijn thuis was in Nederhasselt, maar hij woonde alleen. Hij was
eigenlijk geen voddenkoopman maar een landbouwer met 5 of 6
koeien. Zijn verblijf bevond zich ergens tussen Heldergem en Nederhasselt, op een veldwegel die links tegenover de baan ligt die van de
Kambaan naar Hoom leidt. Hij had daar een soort barak die helemaal
van stro was gemaakt, zowel de stallen als de eet- en slaapplaats. Om
zich te beschermen had hij twee gevaarlijke honden, doch hijzelf
was een vriendelijk man. Zijn broer Fernand was al even bijzonder.
Hij was een gevaarlijk uitziende kerel met een baard en verplaatste
zich met een hondenkar. Zijn honden kregen er van langs met de
zweep indien het niet naar zijn zin ging. Hij woonde in Nederhasselt
en hield beren (of biejers – mannelijke varkens) waar de boeren
met hun zeugen naartoe gingen.
De Poesjen (Bo)
Familie De Schrijver
Deze familie, afkomstig uit Kerksken, had heel wat nakomelingen
die in Heldergem getrouwd waren, en er dus woonachtig waren. Jan
De Schrijver stond bekend als poesjzjang, Cesarine De Schrijver als
Poesj zijn Cesarine, Frans De Schrijver gewoon als poesj. De naam
was afkomstig van de grootvader, die naast herbergier ook handelaar
in kalveren was. Het dialectwoord voor een kalf is een poesj en meteen ken je de verklaring van de naam.
Een tweede verklaring is meer anekdotisch. Albinus Baetens bewaakte samen met twee vrienden de koeien in de wijk Landlede te
Kerksken. Ze kwamen op het idee om elkaar een naam te geven. De
eerste zei: “Ik ben vogel”, de tweede zei: ”Ik ben poesj” en Albien zei:
”Noem mij Lacarte”.
Marie Gieët (Bo)
Maria Govaert
Kweekte één of meerdere geiten om in het levensonderhoud te voorzien. De naam werd ook gebruikt als plaatsnaam” De Marie Gieët.”
Marie was ook “bundeles”. Bij de geboorte van een kind ging ze thuis
214
de kinderen verzorgen en verversen tot de moeder het zelf kon. Bij
een eerste bezoek aan de kerk (bij het doopsel) droeg zij het kind,
als eerbewijs voor de geboden hulp.
Volgens zegsman Alfons Beeerens zou het ook kunnen dat de naam
niets heeft te maken met “geiten”, maar teruggaat op haar vader, die
dokter Geert werd genoemd. Hij was een kruidendokter voor alle
kwalen en deed ook aan het “aflezen” van ziekten.
Het “aflezen” is een volksgebruik waarbij voor wratten of andere
kwalen gebeden worden gezegd, gecombineerd met bvb handoplegging of het maken van een houten of strooien kruis over de wrat.
Het zou ook kunnen dat de moeder of de grootmoeder van de kruidendokter of kwakzalver Geerts heette. Wij kunnen dit jammer genoeg niet controleren, omdat de gegevens over Herzele nog niet
ontsloten zijn, en de familie Geerts uit Herzele afkonstig is.
Minekauzen ezel (K)
*
Is de zoon van Dominica, doch we onthouden ons van verdere commentaar om de betrokkene niet te schaden.
Nette Mus (K)
Antonia Barbara Bisback
We verwijzen hier naar het verhaal met Spinnekop
Pee Lieë (H)
Petrus De Leeuw
Een dubbele verkorting, waarbij de familienaam de dialectuitspraak
van “leeuw” is.
Peerdeken (Bo)
Martinus Gossey
De verklaring van deze naam is te zoeken bij een uitspraak van de
man. Toen men hem vroeg om iets te doen zei hij vaak “Ik kan niet
verder dan het paard”, wat zo veel betekent als “Ik heb ook maar
twee handen”.
Puit Ernest / Puiten Nest (Bo)
Ernest Verbeken
De zus werd Puit Angèle genoemd, één broer heette Puite Bein (Urbain), een andere Puite Gust (zie verder).
Volgens dhr. Beerens is de naam afkomstig van een oud huis op de
Berenhoek. Daar stond een oude woning op de plaats waar nu dhr.
Hans Speliers woont, een veertigtal meter van de straat. Het was
daar zeer drassig, soms liep het er zelfs onder water. Meer dan waarschijnlijk zaten er dus ook puiten of kikkers. Vital Verbeken en Ma215
ria Adelina Volckaert, de ouders van Puit Ernest, hebben in “de puit”
gewoond. Het huis bleef nadien jaren onbewoond. Constant Hendrickx gebruikte het als bergplaats voor het voeder van zijn dieren,
maar het bleef dezelfde naam behouden. Er zouden ook uilen hebben gewoond, zo’n 70 jaar geleden.
Puite Gust (K)
Henri Verbeken
Tijdens de campagne in Frankrijk luidde Henri de klokken. De vaste
klokkenluider in Heldergem was Gust. Wanneer nu Henri aan het
luiden was zei men lachend: “Hoor, Gust is aan het luiden”. Bij zijn
terugkeer in België werd Henri alleen nog Gust genoemd.
Spinnekop (H)
Octavie Lievens
Waarom men juist de dame in kwestie “spinnekop” is gaan noemen
is ons een raadsel. In elk geval is ons het volgende verhaal meegedeeld:
In de herfst, wanneer de webben van de spinnen bij mistig weer
zichtbaar zijn in de hagen, wandelde “spinnekop” voorbij de woning van “mus”. Mus ging in de aanval en zei “Nu hebben de spinnekoppen hun weer, hé”, maar spinnekop antwoordde zonder
dralen: ”De mussen zullen het wel openfladderen”.
Tistjen Duif (Bo)
Was een duivenmelker.
Jan Baptist Lievens
’t Viggen (Frans Viggen) (D)
Frans D’Hoker
Was biggenhandelaar. Deze naam hoort dus zowel thuis bij de diernamen als bij de beroepsnamen (“viggen” is het Heldergems voor
“big”).
Vlooitje / Vluëken (H)
Gilbert Cooreman
Was de kleinste uit het huisgezin.
216
5. Plaatsnamen (Toponiemen)
Hierbij horen ook de herbergnamen, vaak verwijzend naar een
uithangbord.
Centens Dille (D)
Reinhilde De Vuyst
Zij huwde met Jan-Baptist Antheunis en woonde aan het begin
van de Hallebaan, tegenover Klok Tist (zie aldaar). Op Centens hof
woonde de broer van de echtgenoot van Dille. Hij was ongehuwd en
woonde er samen met zijn eveneens ongehuwde zuster. Zijn naam
was Centenze Charel maar hij werd ook Barra genoemd.
De naam Centens is gegeven in de winters van 1890 en 1891, waarschijnlijk de strengste ooit opgetekend. Alles wat buiten stond was
bevroren. Rapen, rogge, alles was weg, zelfs de notenbomen waren
opengevroren. De koeien waren zo verzwakt dat men drie man nodig had om ze te leiden.Het toeval wilde dat Charles een rapenveld
te veel had. Hij liet het in bloei komen om het raapzaad te verkopen
voor koolzaad, dat goed in de markt lag. De boeren hadden zelf geen
raapzaad kunnen kweken en moesten alles gaan kopen. Charles verkocht toen dat zaad met kleine hoeveelheden aan schromelijk dure
prijzen. Op het einde kwam men zelfs smeken voor zaad. Charles
vertelde fijntjes dat het rapenveld heel wat centjes had opgebracht,
en meteen kwam hij aan zijn naam. De naam Bara is afkomstig van
de liberale minister (rue Bara, place Bara). Charles was een anti-klerikaal en ging nooit naar kerk of kluis. Elke dag passeerde hij voorbij
de nonnetjes om naar zijn weide te gaan. Die gunde hij geen blik,
maar met pastoor De Kimpe sloeg hij wel een praatje, dit tot groot
ongenoegen van de zusters.
De Koreaan (S) (zie foto)
Had gevochten in Korea.
Frans Impens
Eliane uit de Cash (Bo)
Eliane De Rijck
Samen met haar broer baat zij de “Cash and Carry De Rijck” uit.
Griete Kaur (Bo) (zie foto) Oscar Strickx
Deze persoon was afkomstig uit de wijk “Griet” te Aaigem; het tweede gedeelte is opnieuw een verkorting van de voornaam.
217
Jan uit ’t klooster (D)
Was knecht in het klooster.
Jan Verschueren
Jang uit ’t Wijnhuis (S)
Jan Impen
’t Wijnhuis was een afspanning langs de steenweg. Waarschijnlijk
verkocht men er wijn, dit in tegenstelling tot de meeste herbergen,
waar men alleen bier kon krijgen
“Het Wijnhuis” was een beruchte herberg in de tijd van Jan De Lichte. Volgens onze zegslui is hij er persoonlijk nooit geweest, maar
leden van zijn bende uit Denderhoutem, Kerksken en Heldergem
kwamen daar samen. Het Wijnhuis was de schrik van de streek; zelfs
nog vele jaren na de dood van Jan De Lichte waagde bij avond of
nacht niemand zich in deze omgeving, tenzij in groep.
Jef Americain (Bo)
Had in Amerika gewoond.
Jozef D’Haeseleer
Kammenze Gaston (S)
Gaston Baeten
Woonde in een boerenhof aan het begin van de Kambaan, het hoogste punt van Heldergem.
Het hoogste punt van Heldergem is de Bulskam (nvdr. verwant met
de gemeentenaam Bulskamp in West-Vlaanderen, zie “Bijdrage tot de
Geschiedenis van Heldergem, p 29-30). De Kam was ook de naam
van een herberg, ver buiten de dorpskom gelegen. De grootvader
van Gaston noemde men Kambaasken.
Kelderkes (Keljerkes) Matille (K)
Mathilde Andries
Ook Stinaus Mathille genoemd, was uitbaatster van cafe ’t Kelderke.
Kennekes Treeze (Be)
Marie-Theresia De Swaef
Was herbergierster; als je weet dat het bier vroeger in kannen werd
bovengehaald, is de oorsprong van haar naam niet ver te zoeken.
Klok Tist (Be)
Jean-Baptist Groebbens
Tist was de zoon uit een herberg “bij Klok”, gelegen boven de Hallebaan, tegenover het huis van de gezusters Antheunis (thans bewoond
door de familie De Meerleer). Zijn zuster baatte er een snoepwinkeltje uit. Vele van zijn broers, waaronder Philemon en Donaat, waren
klokkenluiders; waarschijnlijk was zijn vader dat ook. De herberg
218
had niet echt de naam “(In de ) Klok”, maar iedereen zij “bij Klok”,
zodat we hier eerder met een beroepsnaam dan wel met een plaatsnaam hebben te maken. Tist was gehuwd met Adeline Sonck, en uit
het huwelijk ontsproten niet minder dan 16 (!) kinderen.
Lisken uit den Teppen (M)9 Elisabeth Schouppe
Verwijst naar de “wijk” Muskenteppen, een zeer interessant toponiem, officieel gekend als Kerkbosweg 9.
Lowieken uit ’t Kruisken (Bo)
Louis Van Den Dooren
Woonde in een huis nabij de vredeskapel (hoek Hallebaan en Heldergemstraat). Zie ook olielowieken.
Macrit (K)
Karel De Vuyst
Verwijst naar de zaal “bij Macrit”, waarvan hij de uitbater was. Het is
ons echter een raadsel waar de naam vandaan komt. Misschien een
verwijzing naar de schildersnaam “Magritte”.
Maria uit ’t Schuit (OD)
Maria Pevernagie
Bij elke overstroming stond dit huis, dat vrij dicht tegen de Molenbeek lag, 50 cm in het water. Het huis dreef dus als het ware in het
water. Later werd er een frituur (annex zaal) met dezelfde naam geopend, maar op dit ogenblik is ook die alweer verdwenen. (heette
ook “’t Oud-Dorp”).
NB: ’t Schuit lag oorspronkelijk aan de overkant, was ’t eerste huis
van Heldergem als je van Aaigem kwam. “Pee Schuit” maakte met
wissen die hij in de beek liet trekken zittingen voor (kerk) stoelen
enz.
Mauetereerzen Dolf (M)
Adolf Hespeels
Zoon van Leonard, die afkomstig was uit Mater.
Pintjezn’ Natj’ (D)
Donaat De Troyer
Donaat was de zoon van Rosalie de Schrijver, afkomstig uit café “De
Pint”, gelegen in de wijk Berg te Kerksken. Donaat huwde met Evarista Raes en het gezin had niet minder dan 15 kinderen, waaronder
4 tweelingen.Van de 15 bleven er slechts 9 in leven. Donaat was een
duivel-doet-al; hij was landbouwer, ze hadden een specerijenwinkel
en een café, en hij zat ook een tijdje in de gemeenteraad.
219
Pintjes Suzanne (Bo)
Suzanne Schandevijl
Zij ging wonen in het ouderlijk huis, waar voor haar ook haar moeder en grootmoeder (Rosalie De Schrijver) had gewoond. Aangezien
Rosalie afkomstig was uit “De Pint” (zie Pintjez’n Natj’) ging de naam
ook over op de kleindochter.
Poote Kamil (Bo)
Kamiel Van Snick
Was afkomstig uit Nederhasselt en woonde in een afgelegen wijk
dicht bij een bos, de Poot genoemd. Vandaar kreeg hij zijn bijnaam.
Robert uit de Berieêk/ Bureek (Be)
Robert Haegeman
Woont in de “bureek”, een uitermate interessant toponiem, dat op
de huidige kaarten nergens meer terug te vinden is.10
Sidonie uit de gracht (OD) Sidonie???
Woonde in een herberg dicht bij de gracht naar de Molenbeek.
Sisken uit de Koterhaak (OD)
Franciscus Haezaert
Was herbergier in een van de oudste nog bestaande herbergen in
Heldergem.
Smesj Long (Bo )
Odilon Van Buggenhout
Ter hoogte van de Vijverstraat nr. 1 was er een smidse, in het dialect
bekend als “smesj”. Long is uiteraard de verkorting van Odilon.
Swingsken (OD)
Frans Van Den Eynde
Huwde in café “De Swing”, tot voor enkele jaren een café op het
Oud-dorp, recht tenover de oude pastorie. Frans was getrouwd met
Eliza de dochter de uitbater Clement De Cort.
Rollekes Mie (S)
Melanie De Pelsmaecker
’t Rolleken is de plaats aan de steenweg waar de doorsteek (voetweg) naar Ninove begint. Het is een verwijzing naar een herberg “in
’t Rolleken”, een van de afspanningen langs de steenweg, waarvan
gezegd wordt dat hij teruggaat op een Romeinse heirbaan.“Aan Barbara” betekende hetzelfde als “achter ’t Rolleken” en is een verwijzing naar Barbara Sonck, de bewoonster langs de andere kant van
de baan. Voor de verdere verklaring verwijzen we naar de sectie 7
“eigenschappen”, omdat de naam zou verwijzen naar een krullebol.
220
Terneuzen (K)
Remi Blondeel
De persoon in kwestie had een zeer sterk ontwikkeld reukorgaan,
zodat het verband met de plaatsnaam voor de hand ligt.
221
6. Namen van voorwerpen
Chic Mathille (OD)
Mathilde Antheunis
Volgens de overlevering bleek deze dame een echte ’Calamity Jane’
te zijn: zij pruimde tabak en reed met de paarden, wat toch wel tot
opmerkingen leidde in de buurt.
Fie fluit (OD)
Elvire Eeckhout
Wij laten hier de interpretatie aan de lezer over.
Jef memme (M)
Jozef Heyman
Er wordt verteld dat de man in kwestie als kind zeer lang een fopspeen,“een memme”,heeft gehad.
Mandjen beton (K)
Amand Van der Hoeven
Mand maakte een doorgang onder de voetweg bedekt met een laag
beton. Zijn kippen konden nu, vanuit het hok, ongehinderd en veilig
langs het tunneltje naar de boomgaard lopen.
Mandjen boesasj (Bo)
Amand De Cock
Voor de voornaam is het gebruikelijke procéde gehanteerd, verkorting van de voornaam met diminutief. Bij de familienaam noteerden
we het volgende verhaal.
Mandjen was, zoals zoveel Heldergemnaren, seizoenarbeider. Bij zijn
terugkeer van de “campagne” vergat hij zijn “balecon” of “bo(e)sasj”
(= een soort schoudertas) in het Zuid-Station te Brussel. Pas bij zijn
thuiskomst te Heldergem merkte hij zijn vergetelheid. In ons dorp
ging kort nadien het volgende liedje:“Justine, Justine (was zijn echtgenote), hebt ge Mand zijn bozasj niet gezien; ze staat in de Midi, en
Mandje was partie.”
Noeken (H)
Julien De Groot
Was verzot op noga, een lekkernij bestaande uit deeg van eiwit metgebrande amandelen, noten en suiker 11. In het Heldergems wordt
dit als ’noega’ uitgesproken, verkort tot “Noeken”.
Oljelowieken (Bo)
Louis Van Den Dooren
Verkocht olie voor olielampen (dus onrechtstreeks verwijzend naar
een beroep).
222
Bekend is het verhaal van “Oljelowieken zijnen saucis”. Vroeger was
het de gewoonte dat men de braadworsten, “saucissen”, aan haken
aan het plafond te drogen hing. Op een bepaald moment moet Lowieken gezegd hebben “’t gaat regenen, mijne saucis dript (druipt)”!
Oljemathille (OD)
Mathilde Haesaert
Verkocht eveneens olie voor olielampen en was de moeder van Oljelowieken.
Ons is het volgende liedje bekend (uit een potpourri) “Hij was verliefd al op dat bieken, Oljemathille, Oljemathille heur Emelieken, en
zij was het schoonste meiske van de stad, mee ne strek al op heur
gat (Het was in die tijd inderdaad de mode om jurken te dragen met
grote strikken achteraan)”.
Pee kaffee (S)
Petrus Callebaut
Pee was jaren geleden herbergier van de herberg “In den groten
bak”. Soms noemde men Pee zelf de groten bak. De man was waarschijnlijk koffiehandelaar, maar er bereikte ons ook een ander verhaal:
Petrus (Pee) werkte graag in de tuin. Iedere namiddag riep zijn
vrouw als de koffie klaar was van in de achterdeur “Pee, kaffee!” Iemand hoorde dit en de bijnaam was geboren.
Peken lisj (Bo)
Petrus Bisback
Een lisj is het Heldergems voor “leidzeel”, gebruikt om een dier te
mennen.
Pijpken (H)
Albert Ruyssinck
Rookte altijd een pijp (hijzelf was zeker 1,85 m. groot, waarom dus
Pijpken?).
Potjes Stien (Be)
Constant Hendrickx
Stien is de afkorting van Constantinus, maar wat het geheel met een
potje heeft te maken, kwamen wij niet te weten.
Slep (Bo)
Emerie Elaut
Waarschijnlijk bedoelt men hiermee de slip van een slaapkleed of
hemd, die bij sommigen nogal eens uit de broek bleef hangen. Wanneer een getrouwde man zich heeft overslapen, zegt men nogal
eens: “Hij heeft te lang op haar slip gelegen”, het slaapkleed van de
vrouw bedoelend.
223
Teuteken (Bo)
Alfons Schouppe
Van hem wordt gezegd dat hij koffie dronk aan de teut van de koffiepot.
Tistjen vergif (K)
Jean-Baptist D’Hondt
Van hem wordt gezegd dat hij zijn wonden met verf behandelde.
224
7. Eigenschappen
Den baard (H)
Alfons (Piet) Braeckman
Bertenze Louis zijnen dikken (Bo) Victor Van Liedekerke
Hier hebben we te maken met een combinatie van naamgevingfactoren: de vader (Bertenze Louis) werd genoemd naar zijn vader en
daar de zoon vrij corpulent was, voegde men er deze eigenschap
aan toe.
Blenjes Mie (D)
Maria Van Boven
Was blind. Haar zoon werd “blenjes mie heuren dikken” (Gustaaf Lievens) genoemd.
Blenjezen boer (D)
Karel Lodewijk Van Boven
Broer van “Blenjes Mie”. Reeds eerder verwezen we naar de meervoudige functie van boer (“landbouwer”/onbehouwen kerel /roepnaam).
Bruintjen (H)
Philemon De Bruyn
Zowel de eigenlijke familienaam als de bijnaam kunnen iets te maken hebben met de kleur van het haar of de huid (?)
Cauenze vos (M)
Frans De Cooman
Het eerste gedeelte van de naam is ons niet helemaal duidelijk; vermoedelijk is het een vervorming van een of andere voornaam. Het
tweede gedeelte wijst meer dan waarschijnlijk op de haarkleur, want
nogal wat leden van de familie De Cooman hadden vuurrood haar.
Charel Wit (K)
Had een witte haardos.
Karel Blondeel
De kleine Court (OD)
Victor De Court
Uiteraard duidt dit op de lengte. Zijn broer noemde men toepasselijk
“De grote Court” (kan ook op de leeftijd slaan).
De langen (Be)
Benoit Verbeken
De plek (Bo)
Urbain Van Der Schueren
Had een geboortevlek in het aangezicht.
225
De rauëlen /rare (Be)
Robert Van Den Bossche
Dit is de dialectuitspraak (met l-r wisseling) van het woord “raar”.
Hij was afkomstig uit Nederhasselt en was de zoon van De rauëlen
boer. Hij werkte aan het tuig van paarden (gareelmaker) en had misschien een nogal moeilijk karakter.
De ruuën (de rode) (Bo) Benoit Volckaert
Van deze man is bekend dat hij een rosse haardos had.
De schuëne Pauline (OD) ?
Woonde niet ver van de Koterhaak en had ook twee bekoorlijke
dochters.
De stommen (Bo)
André van Liedekerke
De persoon in kwestie is doofstom, de naam wordt dan ook niet
gebruikt als spotnaam.
De witten (1) (H)
Valerie D’Herde
Had wellicht te maken met de haardos.
De witten (2) (Bo)
Remi Van Melkebeke
Idem (Meer dan waarschijnlijk gaat het hier om een verwijzing naar
de haarkleur).
Remi was hardhorig. Op zekere dag ging hij naar het veld om te spitten, samen met zijn zoon, die er niet graag bij was. Na een paar uur
kreeg deze er genoeg van en verzon een middel om te kunnen stoppen met werken. Om 11 u 30’ luidde in Heldergem het Angelus, om
de landbouwers te verwittigen dat het ogenblik aangebroken was
om huiswaarts te keren voor het middagmaal. Zoon Kamiel balde de
vuisten en maakte bewegingen van boven naar onder, waarmee hij
het luiden van de klok nabootste. Vader Remi begreep hem onmiddellijk, trok de spa uit de grond en ze trokken samen huiswaarts. Met
een vragende blik zag moeder Marie de beide mannen thuiskomen,
want het was slechts kwart voor elf.Wat er daarna gebeurde, kunnen
wij alleen maar raden.
Dikke Lie (Be)
Amelia De Noose
Amelie (Lie) was de dochter van Martinus Gosseye.
Dikke Jef (OD)
Jozef Cooreman
Was slager en werd opgevolgd door zijn zoon Dikke Jef zijnen Hugo.
226
Dikken Albert uit ’t klooster (D)
Albert Van Damme
Was knecht in het klooster.
Fel (Bo)
Baeten (knecht bij Van Der Schueren)
Fel betekent in het Heldergems “knap”.
Fred zijnen langen (K)
Emiel D’Haeseleer
Dat het tweede stuk verwijst naar de lengte is evident. Bovendien
was hij de zoon van Frederik D’Haeseleer, wat meteen de naam verklaart.
Goep (D)
Gustaaf Bisback
Een “goep” betekent in ons dialect “een gulzig iemand”, verwant met
het Franse woord “goupil”, wat “wolf” betekent.
Krolleken (Bo)
Roger De Pauw
Had een weelderige krullenbol.
Lange Fong (K)
Alfons Vonck
Verwijst uiteraard naar zijn lengte.
Lange Stauf (S)
Gustaaf Heyman
Uiteraard gaat het ook hier om de lengte.
Langen Beir (S)
Albert D’Herde
De persoon in kwestie had inderdaad een aanzienlijke lengte. Het
tweede gedeelte is een verkorting van Albert, Bert.
Langen Doren (D)
Theodoor Hanskens
Was de knecht bij Alexis Boon.
Langes Torken (D) (zie foto) Victor Baeyens
Een bepaald familielid van wie de naam ons verder onbekend is ,was
te klein en werd afgekeurd voor de militaire dienst. Op latere leeftijd
groeide hij zodanig, dat hij zich moest bukken om langs de deuropening het huis te betreden. Vandaar de naam “langes”.
Lowieken Zat (Be)
Geen commentaar.
*
227
Malheureux (Bo)
Judocus Temmerman
Onderstaand verhaal bereikte ons via 2 zegspersonen, Arthur Beerens en Denis Cooreman, die onafhankelijk van elkaar dezelfde versie gaven:
Judocus, seizoenarbeider, had een verhouding in Frankrijk en het
meisje was zwanger geraakt. Hij vertelde het meisje dat hij de zoon
van de burgemeester was te Heldergem. Na de campagne keerde
hij alleen terug naar huis. Het meisje wou er het fijne van weten, en
kwam naar Heldergem. Bij het zien van het kleine werkmanshuisje
waar Jodocus woonde zei ze «Malheureux, malheureux», en keerde
prompt terug naar Frankrijk. Sinds die dag werd Jodocus aldus genoemd.
Natten zijne Felix (OD)
Felix Andries
Oorspronkelijk dachten wij aan een patronymicum, verwijzend naar
de grootvader, die Donatus zou geheten hebben, tot ons het volgende verhaal bereikte: Jean-Baptist, de vader van Felix, bracht al
zijn vrije tijd door al zwemmende in de Molenbeek. Steeds opnieuw
sprong hij het water in en uit. Hij was dus altijd nat, en vandaar zou
de naam “Natten” komen.
Nauren zijnen groten (K) (zie foto)
Maurice Heyman
De vader van Maurice heette Bernard, verkort tot Nauren. Bernard
huwde twee maal en had uit beide huwelijken een zoon met de
naam Maurice. Om misverstanden te vermijden werd de ene Maurice “de gruëten” (groten) genoemd en zijn halfbroer “de kleinen”.
Mogelijk wijst dit niet alleen op zijn lengte, want Maurice werd later
ook een “grote meneer” bij het leger. Hij schopte het namelijk tot
kolonel.
Pee zat (Bo)
Zonder commentaar !
*
Rollekens Mie (S)
Melanie De Pelsmaecker
De naam Rolleken is afkomstig van een inwoner uit Kerkskenberg.
Hij was een blonde krullekop die men zo noemde (nvdr. waarschijnlijk van Krolleken met weglating van de K). Vandaar ging de naam
over op de plaats. Zo’n 150 jaar geleden was dit een grote boerderij
met 5 paarden. De vader van onze zegspersoon Alfons Beerens ging
228
als kind vaak naar de boerderij. De inwoners werden Pauwens genoemd, hoewel hun naam De Swaef was. 3 namen waren hem nog
bekend:
Pauwens Kaptein: was waarschijnlijk ooit bij de burgerwacht geweest.
Pauwense burgemeester: dat iemand van deze familie burgemeester
is geweest, is zeer waarschijnlijk. Zij waren immers een van de meest
invloedrijke families uit het dorp.
Pauwens Belle: zij was de chef van het hele gezin. Zij kwam op een
tragische manier aan haar einde. Op een nacht werd ingebroken op
de boerderij, en een gevecht ontstond. De paardenknecht had een
indringer gegrepen en vechtend waren zij op de mesthoop geraakt.
Hij riep:“Breng mij de riek, ik steek hem dood”. Belle bracht de riek
maar had een witte slaapmuts op: ze werd in de donkere nacht opgemerkt en neergeschoten. De dieven bleken fruitopkopers uit Ninove
te zijn.
Misschien is er vroeger een afspanning geweest. In het oude huis
was een oude waterput tegen de buitenmuur. Rond de jaren 30 is dit
huis afgebrand en werd de put gedempt.
Sneeuwwitje (OD)
Achiel De Vulder
Had een sneeuwwitte haardos.
Zatte Klimme
*
Deze naam was zo populair dat tegen iemand die wankelt of struikelt “Ja, zatte klimme” gezegd werd. Klimme is de verkorting van
Clementine.
229
8. Namen van lichaamsdelen
Duim (Bo)
Cyriel Lievens
Hij draaide graag met zijn duim in de haren op het hoofd van zijn
schoolkameraden, wat in de volksmond ook “een kallepoep zetten”
wordt genoemd. Dit gaf hem zijn bijnaam en later ook de volksnaam
aan zijn café.
Poreiknoesel (H)
*
Wordt nogal eens gezegd als verwijt, voor iemand die lelijke enkels
(“knoesels”) heeft.
Poot (H)
Had zijn been gebroken.
Alfons De Groot
Van Gattens (K)
Kamiel De Pelsmaeker
Hij was landbouwer en viel ongelukkiglijk in een oude gevlochten
mand waar de bodem uit viel. Een politiek tegenstander had het
toevallig gezien en na de volgende verkiezingen, waarin Kamiel het
onderspit had gedolven, stapten enkele tegenstanders rond met een
mand zonder bodem, het volgende liedje zingend:“al die nog zal zingen van Van Gat zijn dingen, zal den bak in gaan, zal den bak in gaan”.
Voetjes Pee (Bo)
Had een misvormde voet.
230
Petrus Haezaert
9. Andere
Boentjes Jef (Bo)
Jozef De Schrijver
Deze man uit Landlede kreeg vroeger ook de naam Barrez. Onze
zegspersoon Alfons Beerens is enkel een stuk uit een liedje bekend
“…Barrez die is portier, Lacarte is comissair…” maar waar beide namen vandaan komen is verder een raadsel. Bekender in Heldergem
nog was zijn oom Boentjes Gerard, of kortweg Boentjes, die met ezel
en stootkar rondging om oud ijzer. De naam moet waarschijnlijk iets
te maken hebben met “boontjes” (groenten) maar dit is helemaal
niet zeker.
Chaulen Monjdag (K)
Karel De Landsheer
Deze levensgenieter had de gewoonte om ’s maandags te blijven
hangen.
Coppi (D)
Maurice Souffriau
Hij wist alles over de legendarische Italiaanse wielrenner Fausto
Coppi. Zo kende hij alle uitslagen die Coppi ooit in een wedstrijd
had behaald.
Fettel (OD)
*
Fettel was een beenhouwer op de Keienberg te Haaltert. Deze man
woonde eerst in de buurt van de beenhouwer. Toen hij naar Heldergem verhuisde, sprak hij als schoolkind steeds maar over Fettel,
zodat hij zelf de naam kreeg.
Kledden (Bo)
Thomas de Saedeleer
Kledden is een volksfiguur die over heel Vlaanderen is bekend. Het
was de gewoonte om (meestal met een laken over het hoofd), in het
donker op de rug van iemand te springen. Je moest dan “kledden
dragen” en vooral niet achterom kijken. Van deze man werd gezegd
dat hij soms met een laken over het hoofd rondliep Deze persoon,
die jaren later burgemeester van Heldergem is geworden, dankte
zijn naam van toen hij aan het bouwen was. Het was zomer en de
metsers gingen reeds vroeg aan de slag. Reeds van bij de schemering
was hij bezig om alles klaar te zetten. De buren, die nog te slapen
lagen, waren ontevreden en riepen “kledden loopt daar weer”, wijzend op een uitslover.
231
Kapieren meulen (Bo)
Jan Gosseye
De man zou in een verhaal de woorden “papieren molen” verkeerd
hebben uitgesproken.
Ladelo (H)
*
Kon de “r” niet uitspreken en als hij het over een radio had, zei hij
“ladelo”.
Leazenze Mon (Bo)
Edmond Coppens
De vader van Edmond was afkomstig uit Welle, waar men het woord
“laars” (inhoudsmaat voor jenever) uitsprak als “leas”.
Menneken (K) (zie foto)
Frederik Raes
Was doctor in de Wijsbegeerte en Letteren en doceerde in Antwerpen. Hij kwam op 65-jarige leeftijd naar zijn geboortedorp Heldergem terug. Hij werd er gedurende 12 jaar burgemeester. Wanneer
hij tegen een jongen sprak zei hij steeds met een Antwerps accent
“menneken”, en werd daarom door iedereen zo genoemd. Meer info
in “Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem”.
Mére en Pére (H)
Juliette Ascoop en Valérie De Pauw
Missschien noemden de kinderen hun ouders op die wijze. In het
Heldergems kennen wij wel de uitdrukking “Hij heeft zijne pére gezien” in de betekenis “hij heeft nogal afgezien”.Taalkundig is het wel
interessant te vermelden dat de uitspraak verschilt van de Franse.
Wij gebruiken de open “é “ in plaats van de Franse “è “. Juliette Ascoop was afkomstig uit Steenhuize waar “mére en pére” tot vandaag
gebruikt wordt.
Moeikes Fine (Bo)
Delphine De Leeuw
Het gaat hier om een (in Heldergem vrij ongebruikelijke) verkorting
van moederken tot moeiken.
Petje Mong (Bo)
Edmond Pevernagie
Een ouder iemand wordt gemakkelijk “petj” (dooppeter) genoemd;
sommige mensen noemen iemand anders ook vaak “petj” of “mijne
petj”, in de betekenis van “kerel”.
Petj (Bo)
Willy Botteldoorn
Voor deze persoon kunnen wij dezelfde verklaring hanteren als voor
232
“Petje Mong”. Hij noemde iedereen petj. De man was buschauffeur
voor schoolkinderen en had zelfs een plaatje vooraan op zijn bus
met daarop “petj”.
Sinkse Pee (Bo)
Petrus De Backer
De eerste naam heeft uiteraard iets te maken met Sinksen/Pinksteren, in Heldergem de jaarlijkse grote kermis, maar hoe de persoon in
kwestie aan deze naam kwam, is ons een raadsel ???
Tistjen vergif (K)
Jean-Baptist D’hondt
Behandelde zijn wonden met vergif. Een andere mogelijkheid voor
de manier waarop hij aan zijn naam kwam is de volgende: Tist had
de gewoonte om iedereen namen te geven, zelfs de huid vol te schelden en vaak noemde hij iemand “vergif, serpent, …”
Tjeine Marie (K)
Marie Dessonville
Marie was afkomstig uit het Brusselse en zei altijd “tiens, tiens”.
Willy Web (Bo)
Willy Van Wijnendaele
Deze bekende dorpsfiguur deed destijds mee aan een in Heldergem
georganiseerde boksmatch. Omdat het de gewoonte was om iedereen een ronkende bijnaam te geven, koos men voor hem waarschijnlijk deze naam omwille van de alliteratie (herhaling zelfde beginletter), ook in zijn familienaam (W.W.).
Woeste Charles (Bo)
Charles Schandevijl
We hebben hier te maken met een uitzonderlijke categorie, namelijk «namen afgeleid van politieke (of andere leiders)”. Ten tijde van
priester Daens was er een partij van katholieke strekking met als
boegbeeld dhr Woeste. Naar verluidt was bovengenoemde er een
aanhanger van en werd hij zo genoemd omdat hij met de man
dweepte. Op zekere dag immers kwam Woeste met zijn gevolg een
meeting geven. Hijzelf sprak geen woord Vlaams, maar hij had zijn
redenaars mee. De moeder van Charles liep de straat af, luid roepende:“Ik heb Woeste nog niet gezien, ik ga eens kijken” en meteen
was de naam gegeven.
233
10. Oorsprong onzeker
Canuëze Felix (OD)
Felix Allaer
Het enige wat we van deze persoon weten is, dat hij een café (nu
krantenwinkel) uitbaatte op het Oud Dorp. Is het verwant met Canoot ?
Fokket (H)
Alfons Hanssens
Waarschijnlijk is dit een verwijzing naar de bestaande familienaam
“Focquet ”.
Gieden ( Mong) (M) (zie foto)
Edmond Haesaert
Kan iets te maken hebben gehad met het franse werkwoord “guider”
wat het “geleiden” (bv van een paard) betekent. Mong was melkboer
en reed met paard en kar door de gemeente om zijn klanten te bevoorraden.
Jan Blausel (K)
Joannes Baptist D’Haegeleer
“’t Is nen blausel” werd gezegd tegen iemand met homofiele neigingen. Naar het schijnt was deze persoon in de buurt van jonge mannen te vinden, doch we benaderen deze bewering met de nodige
omzichtigheid. Blauwsel: blauw poeder waarmee men linnengoed
blauwt opdat het niet geel wordt. Verkocht die man dat?
Jan Spieët (OD)
Jan De Spiegeleer
De familienaam kan een vorm zijn van volksetymologie, waarbij met
een woord vervomt naar een ander bestaand woord, hoewel ons
dat in deze context weinig waarschijnlijk lijkt. In woordenlijst van
Heldergem: spieëtiejer = snob!
Juëze Victor (D)
Victor Verstockt
Heeft dit te maken met “juge” (misschien had deze man in de jury
gezeten)?
Lie(ë)kenze Mong (Bo)
Edmond Gosseye
Afhankelijk van de uitspraak kan de familienaam verwijzen naar een
“lieken” (liedje) of een “lieëken” (leeuwtje), doch onze zegspersonen
zelf zijn het hier niet eens over de uitspraak.
234
Maria Lacarte (Bo)
Maria Baetens
De familienaam Lacarte komt wel voor in Heldergem, maar was afkomstig uit Landlede. In dit geval is de relatie tussen beide namen
onzeker. Voor de oorsprong verwijzen we naar de Poesjen (hoofdstuk 4).
Pee Stasj (Bo)
Petrus De Cock
Wij vermoeden dat de naam iets te maken zou kunnen hebben met
Anastasius.
Pauzens Rinne (H)
Cesarine Schandevijl
Onze bronnen konden niet achterhalen of er een verwantschap is
met “De Pauw”, die tot deze naam kan leiden.
Pitjens Angèle (H)
Angèle
D’Herde
Verwijst dit naar de naam van de vader? Ons werd ook de naam Pitjens Mareja (Maria De Rijck) gesignaleerd . Haar zus Jacqueline was
vele jaren waardin van “De gouden koterhaak”.
Plakket (H)
Charles Schandevijl
Scherens Marie (H)
Maria Van Melkebeke
Sliesjs (K)
Cyriel Van De Wiele
Het zou best kunnen zijn dat de man in kwestie lispelde, maar daar
zijn we niet zeker van. Slis = slets (pantoffel), slissen = met fijn
schuurpapier glad maken - hij die nog weet wat polieren betekent,
een gevormd man!
Teppens Fie / Tewwens Fie (Bo)
Sylvie D’Hoker
Volgens Alfons Beerens zou het Tewwens Fie moeten zijn, de dochter van Tewwens Nelen (nvdr. misschien heeft de naam dan te maken met Teeuwis). Een teppen werd gezegd tegen een jongeman die
nummer één trok op de loting (voor wie naar het leger moest). In
Heldergem was hem maar één teppen bekend, en dat was een Moureels uit de Hoomstraat. Vandaar ook de namen Teppen zijn Mandjen,Tep zijn Torken,Tep zijne Marcel.
Tistjen Perrau (Bo)
Jan-Baptist De Wetter
235
De naam Perreau leidt ons naar Frankrijk. Het is immers aldaar een
bekende naam. Als wij weten dat Jan-Baptist geboren is in Anderlecht in 1876, is een link met de Franse taal of Frankrijk beslist niet
onmogelijk.
Twee-tobben (H)
Albert Van Keymeulen
Was afkomstig uit Kerksken.Tob = emmer.
VOETNOTEN
1. BERNS, J., e.a., “Brabantse spot- en schertswoorden, verslag van een voorlopig onderzoek”, Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor Dialect en
Naamkunde, speciaal nummer, 1974
2. Informatie van mevr. De Winne-De Bodt, waarvoor onze dank
3. BOELAERT, G., DE TROYER, R., SCHEERLINCK, J., Gezinsreconstructie van
Heldergem 1798-1900 , Heemkring Haaltert, 1996
4. MINNAERT, W. , e.a. Bijdrage... p. 161
5 MINNAERT, W., e.a., Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem, Heemkundige Kring Groot-Haaltert, 1996, p.324
6. MINNAERT, W. e.a. Bijdrage…, p184
7. Ib, p 150 en 184
8. Informatie van mevr. De Bodt
9. MINNAERT, W. , e.a., Bijdrage .... p19 en 38
10. MINNAERT, W.; e.a;, Bijdrage …p 30
11. GEERTS, G, e.a.Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal, 11e
druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1984, p.1826:
Mouillering is het verschijnsel waarbij (vereenvoudigd) de ’l’ als ’lj’ wordt
uitgesproken. Taalkundig wijst dit op een oude restvorm, die her en der in
Vlaanderen nog voorkomt.
236
Bezoek brouwerij Roman
Boerken Vermassen met zijn trouwe klanten op bezoek in de
brouwerij Roman te Mater ( +/-19 )
V.l.n.r.; 1 Sonja Danckaert, 2 Sylvain De Spiegeleer, 3 Yvonne
De Cock - Stauf dekker zijn Yvonne, 4 Bertha Pardaens - Sis
Perdoosj zijn Bertha, 5 Julia Pardaens - Sis Perdoosj zij Julie,
6 Alice Pardaens - Sis Perdoosj zijn Alice, 7 Elodie De Wetter Dieken, 8 Blondine De Smet - Henri Welvaart zijn Blondine, 9
Elisabeth Schouppe - Lisken, 10 Irma Lievens - De champetter
zijn Irma, 11 Martha Muylaert, 12 Oscar Strickx - Griete Kaur, 13
Leopoldine Lievens - Griete Kaur zijn Poldine, 14 Odile De Cock
- Kokkës Odille, 15 Maria De Mulder- De miejester zijn Maria,
16 Leonie Baeyens - Langes Torken zijn Leonie, 17 Amandine De
Cock - Kaur zijn Mandinne, 18 Petrus Bisback - Peken Lisj, 19
Kamiel Danckaert, 20 Petrus De Troyer - Ristauze Pee, 21 Marie
Verbestel, 22 Petrus Temmerman, 23 Anna Herpers - Pee kosterze
Zjef zijn Anna, 24 Clarice De Backer, 25 Antoine Van Wassenhove,
26 Kamiel Vermassen - Boerken Vermassen.
237
Dorsmolen op de hoeve van Peken Dekker - (Petrus De Cock)
V.l.n.r.; Felicien Van Liedekerke - Filicie, Romanie D’Haeseleer, Clementine De Cock - Peken dekker zijn Clementine, Malvina
Van den Neucker - Pee koster zijn Malvine , Elvire De Cock
- Peken dekker zijn Elvire, Oscar De Cock - Peken dekker
zijnen Oscar, Theophiel Andries - Filleken düsmeulen, Petrus
De Cock - Peken dekker , Robert Verbeken - Kezze zijn Rachel
heuren Robert.
Boven op de dorsmachine; v.l.n.r.; Robert De Troyer - Ristauze
Foos zijne Robert , Alfons De Cock - Peken dekker zijne
Foos, Hedwig Beerens - Den beer zijne Rufin zijnen Hedwig,
Jean Louis Volckaert - Jaun Louis, Omer De Hainaut - Omer
Thijs, Gaston Baeyens - Langenze Gaston en Cesar De Cock Peken dekker zijne Cesar.
238
Pintjezen Natj
Donaat De Troyer
Ristauze Pee
Petrus De Troyer
Griete Kaur
Oscar Strickx
Langes Torken
Victor Baeyens
239
Pee den bakker
Petrus Van De Wiele
Guide mong
Edmond Haesaert
Den Beer zijn Orpha
Orpha Beerens
240
Stientjes Rie
Henri Van Cauwenbergh
Menneken - Frederik Raes
Meken den burgemeester
Aimée Van Cauter
Juul de champetter
Lucien Hendrickx
De suisse - Remi D’Herde
241
V.l.n.r: Henry Marginet, Elodie Van Den Dooren en Polle Van
Dooren - Polidoor Van Dooren
Lisken met haar Paula
Alice De Luyck
242
Jaun Louis
Jean-Louis Volckaert
Smesj Toor
Hector Baeten
Stauf velo
Gustaaf De Rijck
Den Beer
Gustaaf Beerens
Sis Perdoosj
Fransiscus Pardaens
243
De Koreaan (links op foto)
Frans Impens
Den bokser
Victor Beerens
Naren zijne gruëten
Maurice Heyman
244
Meeken de verrevevèjer
Aimé Verbeiren
V.l.n.r: André Van Den Dooren, Toor demoljer - Victor Coppens,
Laurant Coppens en Boentjes Gerard - Gerard De Backer
245
Beknopte bibliografie
Schriftelijke Bronnen
Berns, J., e.a. , “Brabantse spot- en schertswoorden- verslag van
een voorlopig onderzoek” in Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor Dialect-en Naamkunde, speciaal nummer, 1974
Claeys, H., Vlaams Dialectenwoordenboek, Arthus , Antwerpen,
tweede druk (maart 2004),
Devos, M., Rijckeboer, J.,Taeldeman, J., Van Keymeulen, J., Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Seminarie voor Vlaamse Dialectologie, UGent, 1982
De Kegel, J., De Loose, W., Kerksken, de wereld in een dorp Heemkring Haaltert, Haaltert, 1999
De Loose, W., De Troyer R., Heldergem in oude prentkaartenHeemkundige Kring Haaltert
De Meyer, P.“Uit Baardegem” in Land van Aalst 1956 (6), p. 265282
De Troyer, R., diverse bijdragen in “Mededelingen Heemkundig
Tijdschrift Haaltert”, Haaltert, 1980 -2010
Grootvriendt, L., Feest, spel en vermaak in de Denderstreek,
licentiaatsverhandeling Germaanse Talen, UGent, 2006-2007 (niet
gepubliceerd)
Joos, A., Waas Idioticon, Siffer, Gent (1900) (herdruk, Danthe,
Sint-Niklaas, 1979)
Minnaert, W., e.a. , Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem,
Heemkundige Kring, Haaltert, 1996
Minnaert, W. , Lexicaal-geografisch onderzoek naar de benamingen voor huisraad in de Denderstreek, licentiaatsverhandeling
Germaanse Talen, UGent, 1982-1983 (niet gepubliceerd)
Redant, G., Oe zegge men ’t ammel, 2000 Groot-Haalterste zegswijzen, spreuken en spreekwoorden, Heemkundige Kring Haaltert,
Haaltert, 1997
246
Redant, G., Spraakkunst, spelling en idioticon van het GrootHaaltertse dialect, Heemkundige Kring Haaltert, Haaltert, tweede
herwerkte uitgave, 1993
Teirlinck, I., Zuid-Oostvlaandersch Idioticon , Siffer, Gent , (19081924) (herdruk ,Dewilde, Handzame, 1986 )
Van Dale, J.H., Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, elfde
herziene druk, Van Dale lexicografie, Utrecht/Antwerpen
Van Keymeulen, J., Een handleiding voor de amateurlexicograaf,
Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Woordenboek van de Vlaamse
Dialecten, UGent, 1995
Verleyen, P., e.a, Het dialect van Anzegem en omstreken, Davidsfonds Anzegem, 2008
Mondelinge Bronnen
De lijst van de voornaamste zegspersonen uit Heldergem vindt u
bij de inleiding van de bijnamen.
247
248