Phrasen: Reisen | Unterwegs (Deutsch-Niederländisch)

bab.la Phrasen: Reisen | Unterwegs
Deutsch-Niederländisch
Unterwegs : Ort
Ich habe mich verirrt.
Ik ben de weg kwijt.
Wie komme ich zum/zur ___?
Hoe kom ik bij ___?
Können Sie mir zeigen, wo das auf der
Karte ist?
Kunt me op de kaart aanwijzen waar het
is?
... die Stadtmitte?
... het centrum?
Wo kann ich ___ finden?
Waar kan ik ___ vinden?
... der Bahnhof?
... het (trein)station?
... ein Badezimmer?
... een toilet?
... der Flughafen?
... het vliegveld?
... eine Bank/Wechselstube?
... een bank/een wisselkantoor?
... die Polizeiwache?
... het politiebureau?
... a hotel?
... een hotel?
... die Botschaft von [Land]?
... de ambassade van [land]?
... eine Tankstelle?
... een tankstation?
Können Sie eine gute/ein gutes ___
empfehlen?
Kunt u een goed(e) __ aanraden?
... ein Krankenhaus?
... een ziekenhuis?
... Bars?
... barren?
... eine Apotheke?
... een apotheek?
... Cafés?
... cafés?
... ein Kaufhaus?
... een warenhuis?
... Restaurants?
... restaurants?
... ein Supermarkt?
... een supermarkt?
... Diskotheken?
... nachtclubs?
... eine Bushaltestelle?
... de bushalte?
... Hotels?
... hotels?
... eine Bahnstation?
... de halte voor de ondergrondse?
... Touristenattraktionen?
... toeristenattracties?
... die Touristeninformation?
... een bezoekersinformatie/VVV?
... historische Sehenswürdigkeiten?
... historische bezienswaardigheden?
... einen Geldautomaten?
... een geldautomaat?
... Museums?
... museums?
Unterwegs : Weganweisungen
Nach links.
Sla linksaf.
Halte Ausschau nach der/dem ___.
Zoek de ___.
Nach rechts.
Sla rechtsaf.
bergab
naar beneden
Geradeaus gehen.
Ga rechtdoor.
bergauf
omhoog
Geh zurück.
Ga terug.
Kreuzung
kruising
Anhalten.
Stop.
Ampel
stoplichten
Gehe zum/zur ___.
Ga richting ___.
Park
park
Geh an ___ vorbei.
Ga voorbij de ___.
1/2
bab.la Phrasen: Reisen | Unterwegs
Deutsch-Niederländisch
Unterwegs : Bus/Zug
Wo kann ich ein Busticket/Zugticket
kaufen?
Waar kan ik een bus-/treinkaartje kopen?
I würde gern ein ___ nach _[Ort]_
kaufen, bitte,
Ik wil graag een ___ naar __[plaats]__
kopen.
... Einzelfahrschein ...
... enkeltje ...
... Rückfahrkarte ...
... retourtje ...
... Fahrkarte für dich erste Klasse/zweite
... eersteklas-/tweedeklaskaartje ...
Klasse ...
... Tageskarte ...
... dagkaart ...
... Wochenkarte ...
... weekkaart ...
... Monatskarte ...
... maandkaart ...
Wie viel kostet eine Fahrkarte nach
__[Ort]__?
Hoeveel kost een kaartje naar
__[plaats]__ ?
Ich würde gern einen Platz (am Fenster) Ik wil graag een stoel (aan het raam)
reservieren.
reserveren.
Hält der Bus/Zug in __[Ort]__?
Stopt eze bus/trein in __ [plaats]__ ?
Wie lange dauert es bis nach __[Ort]__?
Hoe lang duurt het om naar __[plek]__ te
gaan?
Wann fährt der Bus/Zug nach __[Ort]__ Wanneer vertrekt de trein richting
ab?
__[plaats]__?
Ist dieser Platz besetzt?
Is deze plek bezet?
Das ist mein Platz.
Dat is mijn stoel.
Unterwegs : Schilder
geöffnet
open
Ziehen
trekken
geschlossen
gesloten
Männer
mannen
Eingang
toegang
Damen
vrouwen
Ausgang
uitgang
Besetzt
bezet
Drücken
duwen
Frei
vrij
Unterwegs : Taxi
Wissen Sie die Telefonnummer, um ein Weet u het telefoonnummer om een taxi
Taxi zu bestellen?
te bellen?
Können Sie hier einen Moment warten? Kunt u hier even wachten?
Folgen Sie dem Auto!
Volg die auto!
Wo ist die die nächste Tankstelle?
Waar is het dichtstbijzijnde tankstation?
Ich würde gern einen Kleinwagen/ein
Ik wil graag een kleine auto/grote
großes Auto/einen Lieferwagen mieten. auto/busje huren.
Ich würde gern einen zweiten Fahrer
hinzufügen.
Ik wil graag een extra bestuurder
toevoegen.
... für einen Tag/eine Woche.
... voor één dag/een week.
Was ist die GeschwindigkeitsbegrenzungWat is de snelheidslimiet in de stad/op
in der Stadt/auf der Autobahn?
de snelweg?
Ich möchte Vollkaskoversicherung.
Ik wil een verzekering met volledige
dekking.
Der Tank ist nicht voll.
Ich brauche keine Versicherung.
Ik heb geen verzekering nodig.
Der Motor macht komische Geräusche. De motor maakt een gek geluid.
Sollte ich das Auto mit vollem Tank
zurückbringen?
Moet ik de auto met een volle tank
terugbrengen?
Das Auto ist kaputt.
Ich muss zum/zur __[Ort]__.
Ik moet naar __[locatie]__.
Wie viel kostet es nach/zum/zur
__[Ort]__?
Hoeveel kost het om naar __[locatie]__
te gaan?
Unterwegs : Autovermietung
Wo ist die Autovermietung?
Waar is de autoverhuur?
De tank is niet vol.
De auto is beschadigd.
2/2