Redactioneel In memoriam
Transcription
Redactioneel In memoriam
1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 91 9 april 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Hoffelijk of insinuerend antimonarchistisch commentaar is de jongste tijd even frequent te lezen in de Vlaamse pers als de resultaten van uiteraard betrouwbare peilingen die bewijzen dat een significante meerderheid Vlamingen gehecht is aan de eenheid van het land. De eenheid in Boonland is echter ver zoek. Wapengekletter, ook in (of juister: rond) de onvolprezen Antwerpse Muzenval. In de volgende aflevering publiceren we de visie van Stichting Pipelines vzw op het Antwerps literair beleid, waaruit blijkt dat ook dichters moeiteloos ambtelijk proza kunnen produceren. We zitten nu alweer met een aflevering van 18 bladzijden. Geen ruimte meer voor een redactioneel – dat u dus maar zelf moet invullen. ■ In memoriam Dr. Bert Vanheste (23 februari 1937- 28 februari 2007) Bert Vanheste, geboren in de Vlaamse Westhoek, groeide op in Pervijze. Van origine was hij leraar in Oostende maar later maakte hij de overstap naar de literatuurwetenschap. Hij promoveerde in Leuven 2 op een studie naar de betekenis van de revolutie van 1848 op de Vlaamse letterkunde en hield zich nadien intensief bezig met de literatuursociologie. Maar leraar was en bleef hij tot op zijn laatste dagen. In 1972 werd hij benoemd aan de Nijmeegse Letterenfaculteit als hoofddocent. Hij was de eerste aan de Nijmeegse universiteit die de Vlaamse literatuur tot zijn specialiteit maakte. Hij publiceerde over Claus, De Wispelaere, Streuvels, maar vooral en bij voorkeur over Boon. Hij maakte naam met meerdere publicaties over Louis Paul Boon, waarvan de bekendste wel was zijn boek: Want mijn vijand wie is dat?, een studie uit 1989 over Mijn kleine oorlog, één van Boons vroege werken, dat Vanheste, in een lyrische bui (en dergelijke buiten kende hij frequent) als zijn bijbeltje typeerde. Hij publiceerde het brievenboek Boon – Elsschot: Als een onweder bij zomerdag. Samen met Jos Muyres bezorgde hij Memoires van Boontje en Brieven aan Morris. Maar ook heeft hij over de Nederlanders Vestdijk, Lucebert en, vooral in de laatste jaren, over Nescio gepubliceerd. Maar in zijn wetenschappelijk werk bleef hij niet achter als theoreticus: zijn Literatuursociologie: theorie en methode uit 1981 is een standaardwerk in zijn vakgebied. In 2006 verscheen één van zijn laatste boeken: Nescio in Nijmegen. Een onhollandse leeswandeling. Daarmee is een andere wezenlijke activiteit van Vanheste aangeroerd: de literaire leeswandelingen. In de laatste tien jaar van zijn leven schreef Vanheste over de literatuur van Gilliams, Elsschot, Gezelle, Rodenbach en Boon en hun geografische vindplaatsen, in respectievelijk Antwerpen, Brugge en Aalst. Hij mag aangewezen worden als de oervader van de literaire leeswandeling, een specialiteit die al spoedig grote navolging heeft gekregen in de letterenwereld. Minder bekend is het kleine oeuvre dat Vanheste schiep in de bellettrie. Aanvankelijk publiceerde hij onder het pseudoniem Bert Brouwers, later onder eigen naam. Uit die tijd stammen Eeuwig en drie dagen en Weg van Brugge. Tot vlak voor zijn dood werkte Bert aan een nieuwe roman die postuum zal verschijnen. & Bert Vanheste was een Vlaamse Nijmegenaar, hij heeft zeer veel gedaan om de synthese Vlaanderen-Nijmegen en Vlaanderen-Gelderland te bewerkstelligen. Hij was de oprichter van Stichting De Verwondering die vanaf halverwege de negentiger jaren jaarlijks lezingencycli organiseerde over het brede spectrum van de Vlaamse cultuur en cultuurpolitiek. Deze activiteit groeide uit tot zijn passie en volgende kleine utopie om in Nijmegen een Vlaams cultureel centrum, vergelijkbaar met De Brakke Grond in Amsterdam van de grond te tillen. Het brandpunt daarvan werd het oude Arsenaal aan de Mariënburg, waar hij na zijn pensionering al zijn energie aan wijdde. Het Arsenaal werd het Vlaams Arsenaal en daaruit ontstond het Vlaams Cultureel Kwartier dat domicilie heeft op de zolder van het Arsenaal. Weliswaar niet in de omvang zoals hij zich die in zijn droom had voorgesteld, maar het is er, het werkt en het zal de diversiteit van Vlaamse culturele uitingen voor stad en ommelanden toegankelijk maken. Bij de opening van het Vlaams Arsenaal in mei 2006 verscheen bij uitgeverij Vantilt zijn boek Een beeld van een stad, Vlaamse wandeling door Nijmegen, en hij lanceerde een van zijn laatste ideeën om voor de burgers teksten van Boon als literaire bakens uit te zetten. De helft van zijn kleine utopie werd al gerealiseerd. De “godenpijler” bij het Valkhofmuseum is over een lengte van 6 meter gesierd met Boons uitspraak over Nijmegen, afkomstig uit zijn reportage “Door de voorruit gezien”, door Boon in 1945 tijdens een rondreis door Nederland gemaakt. En zeer binnenkort verschijnt op de muur bij “zijn” Arsenaal een tekst die stamt uit dezelfde reportage, waarin hij in de nachtelijke uren peinst over het verval van de verwoeste stad en Marieken van Nijmegen, het meisje dat haar verval in Vlaanderen tegemoet ging. & Wie kennis neemt van de vele keren dat Vanheste genoemd wordt in samenhang met het werk van Boon en de verbreiding daarvan, die zal opnieuw bevestigd zien dat de toekenning van de Isengrimusprijs van het Boon Genootschap aan Bert Vanheste in 2005 hem recht gedaan heeft. Het bestuur van het Genootschap is daar trots op. Bert Vanheste ook: in zijn overlijdensbericht gaat de vermelding van de Isengrimusprijs vooraf aan zijn hoge onderscheiding als Commandeur in de Kroonorde. André DUMONT Poëtisch O hoofd vol bloed en wonden Versterving en ontbering verzilverd tot deugden, de dood verheven tot een levensdoel, 3 christendom bloed, zweet en tranen, smart en wee, geen ruimte voor geluk hier in het nu, geen plaats voor blijheid, voor genot, o Golgotha, waar passie geen hartstochtelijke liefde is maar lijdensweg, Mattheuspassie, een calvarieberg, de pijn geheiligd tot een ideaal. morbide godsdienst in het teken van een kruis, een strafwerktuig, een marteltoestel, sadistischer dan een executiepaal, wreder dan een guillotine, gruwelijker dan een galg, onmenselijker dan een elektrische stoel: de nagelkruisiging, de godsdienst met het kruis. dan liever een religie met een halve maan of met een ster of een yin-yangsymbool, een dharmawiel, een zonnerad, een lotusbloem. maar niet een foltertuig als zinnebeeld, een doornenkroon als lauwerkrans, een hoofd vol bloed n wonden. ik gruw van de symbolen van het christendom: de sacrale woorden: “neemt en eet dit is mijn lichaam”, ze snijden mij kannibalistisch in het vlees de rituele woorden: “neemt en drinkt, dit is mijn bloed”, ze zuigen mij vampirisch in de nek. Laat deze kelk aan mij voorbijgaan. Herman J. CLAEYS Beste Marcel In de jongste aflevering van het voortreffelijke driemaandelijks digitaal poëzietijdschrift Stroom publiceert Lucienne Stassaert een brief aan Marcel van Maele naar aanleiding van zijn nieuwe bundel, Over woorden gesproken. Enkele gedichten uit die bundel, een hoogtepunt in het oeuvre van de onvolprezen Marcel van Maele, werden hier lang voor de verschijning van de bundel opgenomen. Over Van Maele, zie het feuilleton van Henri-Floris Jespers in Mededelingen, nrs. 76 t/m 81. Lucienne Stassaert gaf ons de toestemming haar bijdrage in deze aflevering op te nemen. & Binnenkort kennen we elkaar al bijna een halve eeuw! Eerst op een afstand en daarna hoe langer hoe beter. Met ‘daarna’ bedoel ik: na de jaren zestig en onze medewerking aan het als zuiver experimenteel gebrandmerkte literair tijdschrift Labris. Onze verbondenheid vormt dan ook de voornaamste reden om in een brief je nieuwe dichtbundel te bespreken, in plaats van in een zogezegd objectieve recensie. Het was me al eerder opgevallen – vooral sinds de bundel Rendez-Vous – hoezeer zowel je zegging als je thematiek aan diepgang hadden gewonnen… Klinkt dit woord al te katholiek? Zet dan verinnerlijking in de plaats. Toen ik samen met jou en Carine de gedichten selecteerde voor je 4 verzamelbundel Krassen in wat was, een avontuur dat ik met een boottocht op de hoofdrivieren van je werk zou willen vergelijken, zag ik pas ten volle in wat een gewaagde sprongen je destijds als ‘dwarse’ dichter had gemaakt: je Zwarte Gedichten zijn hiervan het voorbeeld bij uitstek. Zo’n extreme behandeling van de taal, in conflict met de dagelijkse realiteit, had ik nog niet eerder ontdekt, bijvoorbeeld ook niet in het werk van Jack Kerouac, Allen Ginsberg en nog vele andere Amerikaanse auteurs die ik via Max Kazan, nu Jef Bierkens, zou leren kennen. Je Zwarte Gedichten verschenen in de Labyrint-reeks van Labris, waar ook Marcel Bogaerts zijn intrigerend poëtisch proza zou publiceren: Le dialogue avec la fusillée. In mijn ogen waren jullie positieve literatuurverschrikkers. Jullie joegen al te conventionele dichters en soortgenoten schrik aan, om van de anderen maar te zwijgen. Ikzelf heb toen de vleugelpiano ingeruild voor een schrijfmachine. Het ritme van de woorden dicteerde toen nog voor een groot deel mijn zegging: al tikkend op schrijfmachinetoetsen was de Jonkvrouw met de spade beginnen graven. Een publicatie in één band en samen met jouw eerste prozawerk Kraamanijs zag Johan Sonneville echter niet zitten… Maar goed ook, after all, maar dat zeg ik nu. In die tijd vond ik dit bijzonder jammer. Ik geloof wel dat je prozawerk als een soort ijsbreker heeft gewerkt naar een groter lezerspubliek én dat je daardoor niet steevast als een experimenteel auteur vol duistere bedoelingen wordt geklasseerd. De geleidelijke overgang in je poëzie naar een minder samengebalde zegging, of een typisch Van Maele-parlando vol gebiedende werkwoorden, gekruid en gepeperd met je onmiskenbare humor, is echter een waarmerk van dwars engagement gebleven: galgenhumor met een vleugje mededogen… “Van wie naar wat, van / wieg naar graf.” Die typische humor herken ik ook in je laatste publicatie, maar de woordendrift is ingetoomd. De boot is een paard geworden dat niet op hol mag slaan. Want de berijder is blind – langzaam maar zeker blind geworden. Ik herinner me dat je nog een tijdlang kon waarnemen dat ik bijvoorbeeld een groene jurk droeg. Je kon nog kleuren onderscheiden, gewemel, een laatste lichtpunt. Je wou toen nog niet toegeven dat je op weg was om stekeblind te worden. Nee, voor jou geen brailleschrift als troostprijs. Wel een bandopnemer… Zo heb je geleerd om woorden af te luisteren voordat ze uitgesproken mogen worden. Je houdt meestal een geheim of meer achter de hand, geeft wat het meest van al pijn doet niet bloot. Je blijft liever een dichter die zichzelf voorstelt als een blinde vink, of als iemand die ons voor de grap wil wijsmaken dat hij tram tien ziet aankomen. Ja, Marcel, het vers: “Slenterend in het verleden herinner ik me / te herinneren” heeft Roger de Neef ook niet voor niets geciteerd in zijn inleiding tijdens de voorstelling van je bundel in De Zwarte Panter: meer wil je niet zeggen. De confrontatie met het verleden leidt maar hoogst zelden tot een ‘bekentenistoon’, o.a. vooral in sommige van de meest tedere maar daarom nog niet onverbloemde liefdesgedichten die ik ken. De eerste cyclus ‘Tussen tijd en woord’ beschouw ik tegelijk als een poëtisch testament en als een levensoverzicht dat met de nodige ironie eindigt met: “het is schoon geweest”. Tijd en woord vormen een Siamese tweeling: een zegen én een vloek. 5 Er is stilaan een bedachtzaam element in je poëzie geïnfiltreerd, in schril contrast met de vroegere uitbundige woekering van woord en beeld. En dat weet je maar al te goed… Ik citeer: “En nu het stiller wordt rondom / bindt hij zijn woorden in…” Nog duidelijker komt deze tendens ter sprake in de cyclus ‘Woorden’: “Uit lichtzinnige verzen uitbundige woorden / schrappen, onverbloemd.” Wat een vreemde combinatie: onverbloemd schrappen? Laat ons zeggen, dat je af en toe een onverbloemde manier van stilzwijgen hanteert, waarmee je de lezer bewust op afstand wil houden. Het intrigerende gedicht ‘Klimop’, uit de tweede cyclus ‘Natuurgetrouw’, ervaar ik als één volgehouden metafoor van het dichter-zijn. Dankzij je ongenadige humor wordt de bittere derde strofe met een kwinkslag gecorrigeerd: Klimop Niet kunnen vliegen niet kunnen gaan het is geen gemakkelijk bestaan. En de klimop verstrengeld in zijn navelstreng pakt zijn vleugels uit laat zijn wortels los en schrikt de wolken in. Jagen en vluchten een vogelschrik omzeilen amper het evenwicht bewaren. Bij deze poging zichzelf te achterhalen te pletter storten. Een verhaal bij hoog en laag, een smartlap zonder weerga. Vraag het aan de tuinman die weet er alles van. De tijd blijft maar op de loer liggen, komt al meteen weer aan bod in de cyclus ‘Versleten woorden’. Je hebt er echter iets op gevonden wanneer de leegte in alle stilte beslag legt op de dingen, en dat wil ik ook wel even citeren: Met zacht geweld de wrevel weggegomd in de stroom van de gedachten aan dit zelfbestaan verzaken. Lucienne STASSAERT Draagbare dossiertjes Boon voor gevorderden In Boelvaar Poef, het tijdschrift van het L.P. Boon Genootschap, verscheen een kritisch artikel van Arne op de Weegh waarin gesteld wordt dat de bezorgers van het Verzameld werk (het L.P. Booncentrum van de Universiteit Antwerpen) incompetent zijn en dat de uitgave maar best gestaakt wordt. Uiteraard vond die (in grove verwoordingen gestelde) aanval weerklank in de media, o.m. in Knack van 17 januari en in NRC Handelsblad van 26 januari. (Cf: Boon: Hun kleine oorlog gaat ons ook aan, in: Mededelingen, nr. 87 de dato 5 februari 2007, pp. 6-8; Van het L.P. Boonfront veel nieuws, in: Mededelingen, nr. 88 de dato 19 februari, pp. 5-6). Het hier aangekondigde recht van antwoord, ondertekend door het L.P. Boon-documentatiecentrum (UA), de Vakgroep Nederlandse Literatuur (Universiteit Gent) en Uitgeverij De Arbeiderspers) 6 verscheen in de jongste aflevering van Boelvaar Poef. De polemiek is erg detaillistisch en specialistisch. De écht belangstellende lezer neemt er dus best integraal kennis van in het tijdschrift. Hier alvast enkele citaten. Arne op de Weegh, de auteur van de kritiek, heeft zich ingegraven in de editiewetenschap en schrijft zijn bedenkingen in editiejargon, waardoor het voor niet ingewijde lezers erg moeilijk uit te maken is of hij gelijk heeft of niet. Zijn betoog heeft een zweem van degelijkheid, maar Op de Weegh wendt de terminologie van de editiewetenschap vaker aan om het een en ander te verdoezelen, dan om echte argumenten kracht bij te zetten. We willen deze gelegenheid graag benutten om, terwijl we en passant wijzen op een aantal dwalingen van Op de Weegh, nog een keer uiteen te zetten waarom we de keuzes maken, die we maken. In de loop van het project zal een aparte publicatie verschijnen met daarin een algemene editieverantwoording van de uitgave van het Verzameld werk van Louis Paul Boon. […] Waar het hier om gaat is dat Op de Weegh zich zozeer blind staart op zijn voorstelling van de formele regels van de editiewetenschap, dat hij vergeet dat deze inspanningen uiteindelijk tot leesbare boeken moeten leiden. Dit lijkt de minste van zijn zorgen te zijn. In plaats daarvan volgt Op de Weegh Naar de letter. Handboek editiewetenschap van Marita Mathijsen – laten we zeggen – naar de letter. Volgens Op de Weegh heeft mevrouw Mathijsen, zoals hij haar met veel eerbied noemt, het ware woord gesproken en hij volgt haar blindelings. Dat is nauwelijks een compliment voor mevrouw Mathijsen, want zij verdient beter. Ze verdient editeurs die op een afgewogen manier met haar handboek omgaan. Met Mathijsen in de hand maakt de criticus brandhout van het Verzameld werk, maar hij kan dat alleen maar omdat hij meent dat er één zaligmakende manier van editeren uit te destilleren valt. En zo dogmatisch formuleert hij het ook: een editeur moet, en een editeur dient, een editeur behoort… te doen, een editeur mag zeker niet zus en is in geval x verplicht om zo te doen. Helemaal onbegrijpelijk wordt het natuurlijk wanneer Op de Weegh aan het eind van zijn stuk, nadat hij erop heeft gehamerd dat er recht gedaan moet worden aan de Nederlandse en Duitse edtiewetenschappelijke traditie (in de persoon van Mathijsen), beweert dat die traditie aan een grondige revisie toe is. Mathijsen heeft een lovenswaardige poging gedaan om een richtlijn te formuleren, maar heeft nooit beweerd het eerste, laat staan het laatste woord over de editiewetenschap te hebben gesproken. Sterker nog, Mathijsen is erg duidelijk over de bewegingsruimte van de editeur. Elke editie brengt onvoorspelbare en praktisch onoplosbare problemen met zich mee. Dit soort kwesties brengen uren van twijfel en discussie met zich mee. Deze probleemgevallen zijn niet in een theorie te vangen. Een editie gaat om het maken van keuzes en die keuzes moeten consistent zijn en helder worden verantwoord. Nergens is er dus sprake van een beproefde methode. Afhankelijk van het werk in kwestie is de ene of de andere oplossing te verkiezen. En 7 zoals mensen die bekend zijn met het werk van Louis Paul Boon op hun klompen kunnen aanvoelen, is Boon nu niet echt een ‘standaardgeval’. Alleen zijn chronische desinteresse voor spelling- en grammaticaregels stelt de editeurs al voor lastige problemen. In het recht op antwoord wordt geadstrueerd gewezen op een aantal inconsequenties van Op de Weegh. Resumerend: Op de Weegh beschuldigt de editeurs van het Verzameld werk ervan hun vak onvoldoende te kennen, en dit onder meer omdat er een aantal technische termen ontbreekt in de verantwoordingen. Het is een heel bewuste keuze om de lezer van het Verzameld werk geen gortdroge editiewetenschappelijke teksten voor te schotelen en bepaalde termen zelfs niet of zo weinig mogelijk te gebruiken. Bepaalde termen zijn immers zo ondoorzichtig dat er een handboek editiewetenschap voor nodig is om ze te vatten: autorisatie, Sofortkorrektur, saut du même au même, etc. Het enige wat je met het gebruik van deze terminologie bereikt, is dat de nietgespecialiseerde lezers – de liefhebbers – niet meer kunnen volgen. En laten we de boeken nu net vooral voor die liefhebbers maken. Bovendien: de juiste termen kennen voor alle editiekwesties is één ding, maar een aanvaardbare editie maken is nog iets anders. Arne op de Weegh heeft geen enkel punt genoemd waar niet ten principale over is nagedacht. Elk editieprincipe dat de criticus heilig acht, hebben de editeurs van het Verzameld werk goed overdacht en in functie van het Verzameld werk al dan niet bruikbaar geacht. Daarnaast maakt Op de Weegh zich niet geloofwaardiger door aan het eind van zijn artikel te pleiten voor het reconstrueren van de zogenaamde schrijversintentie. Hij stelt in feite voor om op grond van die hypothetische reconstructie Boons teksten links en rechts aan te vullen en te corrigeren. Dat zou betekenen dat tekstbezorgers in feite co-auteurs worden. De tekstbezorgers van Boons Verzameld werk willen zich ook in de toekomst evenwel liever beperken tot het presenteren van betrouwbare én controleerbare teksten ten behoeve van een zo breed mogelijk publiek. Daarbij willen ze maar al te graag rekening blijven houden met constructieve kritiek. Onder de titel “Boonhazerij” reageert Arne op de Weegh op het recht van antwoord. Hij wijst op de editie van Willem Elsschot en Willem Frederik Hermans. Hier en daar rondt hij de scherpe hoeken van zijn kritiek af en schuurt de zijranden glad, maar blijft uiteindelijk bij zijn oordeel. Ik hoop van harte dat het Booncentrum zich na alle commotie zal bezinnen en producten gaat afleveren die niet alleen wat betreft literair niveau, maar ook in editietechnisch opzicht de vergelijking met andere edities kunnen doorstaan. Tot die tijd is het nog even mevrouw Mathijsen. Nu klom Matthijs de Ridder, een van de editeurs, in de pen. De vraag is of ik wil reageren op het commentaar van Arne op de Weegh. Laat ik voorop stellen dat ik wel wat beters te doen heb dan op dit soort ongein in te gaan, maar het masochisme van Op de Weegh en de opvatting van de redactie dat het hier 8 een belangwekkende discussie betreft, zijn onderhand zo aandoenlijk, dat ik ook het genadeschot nog wel even wil geven. Als ik Arne op de Weegh was geweest, dan had ik me stil gehouden, maar blijkbaar volhardt hij in zijn uit de lucht gegrepen mening dat Boons Verzameld werk door beunhazen in elkaar wordt geschroefd. Goed, dan heeft hij het ook zelf gewild. Hou je vast Arne, want daar gaan we. Arne, jouw bijdragen zijn voer voor psychologen. Waar de neurose om het Verzameld werk van Boon te kelderen vandaan komt, weet ik niet, maar dat het ziekelijk begint te worden, is duidelijk. Wij kunnen zoveel argumenten verzinnen als we willen, maar bij jou telt alleen de overtuiging dat het Verzameld werk slecht is. We zijn er immers alleen in geslaagd een aantal details uit je betoog te weerleggen, zeg je. Dat kan slechts betekenen dat je zelf vindt dat je slechts detailkritiek hebt geuit. Jouw betoog is door ons namelijk in de essentie geknakt. Van alle details die je – uitgesmeerd over meer dan twintig pagina’s – te berde hebt gebracht, houd je er zelfs nog maar één staande. Jij blijft er bij dat de editeurs van het Verzameld werk het noodzakelijke tekstonderzoek niet grondig genoeg zouden uitvoeren. ‘De bewering dat het vereiste onderzoek wel degelijk verricht wordt, is gewoon niet waar’, meen je. En het wordt nog erger, want met evenveel stelligheid durf je even later te beweren dat De Arbeiderspers net zo goed een corrector in dienst had kunnen nemen om de teksten een beetje op te poetsen. Want meer zouden wij niet doen. Wel Arne, dat is toch een beetje stout van je, want hoe zeker jij ook van je zaak denkt te zijn, je kan onmogelijk weten welk werk we al dan niet hebben gedaan. Zoals je zelf al aangeeft, stelt ieder editieproject zijn eigen eisen. Bij Hermans is een laatstehandeditie verdedigbaar, al moeten er keer op keer halstoeren worden uitgehaald om dat concept in de hand te houden. Bij Elsschot was er blijkbaar een dwingende reden om de spelling te actualiseren. In beide gevallen gaat dit inderdaad gepaard met door menigeen genegeerde pagina’s met beschrijvingen van handschriften en versies. Dat doen wij inderdaad niet, of beter: we beperken deze informatie tot het noodzakelijke minimum. Wat jij aanziet voor gemakzucht, is een bewuste keuze. Bovendien, Arne, geef je er blijk van dat je weliswaar een middagje hebt gebladerd in een handboek en een paar recente Verzamelde werken, maar dat je geen kaas hebt gegeten van het werk van Louis Paul Boon. De doodzonde waarvan je ons blijft beschuldigen, namelijk dat we de latere drukken van de werken van Boon niet in het onderzoek zouden betrekken, klopt niet en is in het licht van dit oeuvre irrelevant. Als een boek eenmaal was gepubliceerd, keek Boon er zelden of nooit meer naar om. Herdrukken kwamen tot stand in goed vertrouwen. Dat maakt dat correctoren vaak vrij spel hadden. Varianten in latere drukken weerspiegelen dus geen veranderende poëtica of corrigeerdrang van de schrijver, maar bemoeienis van diverse correctoren. […] Met Boon heeft dat allemaal niet zo gek veel te maken. Zo Arne, nu moet het maar eens afgelopen zijn met je betweterige praatjes. Al je gewroet in de varianten heeft niets opgeleverd. Je hebt geen tekstcorrupties aan het 9 licht gebracht. Je hebt alleen laten zien dat jij, hopelijk als een van de zeer weinigen, hongert naar meer oeverloze beschrijvingen van handschriften en drukken die niets zeggen over het werk van Boon. Maar, waarde Arne, bovenal heb je ervoor gezorgd dat je de leden van het Boongenootschap twee nummers lang hebt verveeld met je benedenmaatse schrijfsels die van leugens en slechte wil aan elkaar hangen. Je hebt daar de Boonstudie, noch de editiewetenschap, noch mevrouw Mathijsen een dienst mee bewezen. Wel heb je mijn overtuiging versterkt dat we beredeneerde en spannende boeken maken. Dank daarvoor. Hopelijk is het nu ook voor de lezer duidelijk geworden dat je theorie kan gebruiken als doel, met als bijwerking dat je het leesplezier vermoordt, of dat je het kan aanwenden als middel met als resultaat goede, interessante en aangename boeken. In “Louis Paul Boon editeren II. Naar een tekstkritische editie volgens Amerikaans model. Met Twee spoken als voorbeeld” belicht Arne op de Weegh hij een alternatieve editiepraktijk. In het redactioneel staat te lezen: Hij gaat nu in op de tekstkritische manier van editeren, die veel waarde toekent aan de intentie van de auteur, en gebruikt daarbij Twee spoken als voorbeeld. En passant signaleert hij enkele zetfouten in het Verzameld werk. Jammer genoeg kan hier niet op ingegaan worden: ons exemplaar van Boelvaar Poef bevat twee identieke katernen, waardoor we slechts kennis kunnen nemen van een deel van het (kennelijk boeiend) artikel van Op de Weegh. Voer voor latere editeurs? & Over de intentie van de auteur kan meestal eindeloos van gedachten gewisseld worden. Maar dat het niet meer goed komt tussen het L.P. Booncentrum enerzijds en anderzijds het L.P. Boon Genootschap en Boelvaar Poef, dat lijkt wel rebus sic stantibus vast te staan. (Zie ook de rubriek “Door de leesbril bekeken”.) ■ Vers geschil? In samenwerking met het Masereelfonds en met de ondersteuning van Antwerpen Boekenstad organiseerde de Stichting Pipelines de 100ste Muzeval, uitzonderlijk in het Auditorium van de centrale openbare bibliotheek te Antwerpen. Het was een geslaagde poëzieavond met als gastdichter Peter Holvoet-Hanssen, met tien getrouwe Muzevaldichters en met een act “bewogen poëzie” van de dansgroep Mirium. De presentatie gebeurde in stijl door Tony Rombouts. (Fotoreportage van Indymedia vind je op onze weblog http://muzeval.blogspot.com/ of www.muzeval.tk of op http://www.indymedia.be/en/node/7745 & Werkende leden van het CDR (Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie) traden in de Muzeval, lezers van deze Mededelingen woonden de activiteiten geregeld bij. De onvermoeibare Herman J. Claeys wist in de loop der jaren (de Muzeval startte in 1999) dichters van allerlei pluimage in de val te strikken, van Staatsprijswinnaars tot al dan niet bescheiden (pas) debuterende poëten, o.m.: Wilfried Adams, Maris Bayar, Philippe van Beeck, Piet Brak, Matti Brouns, Hendrik Carette, Herman J. Claeys, Guy Commerman, Beatrijs van Craenenbroeck, Frank de Crits, Jos Daelman, Ferre Denis, Jean-Emile Driessens, Gust Gils, Peter Holvoet-Hanssen, Guy van Hoof, Henri-Floris Jespers, Hilde Keteleer, Patricia Lasoen, Marcel van Maele, Roger Nupie, Didi de Paris, Hans Plomp, Grazyna Przybyl, Renaat Ramon, Willem M. Roggeman, Tony Rombouts, Annmarie Sauer, Werner Spillemaeckers, Lucienne Stassaert, Peter Theunynck., Marc Tiefenthal, Kris Verellen, Erik Verstraete, Frans Vlinderman en Bart Vonck. 10 Dank zij het moreel krediet (of moeten we zeggen: symbolisch kapitaal?) van Herman J. Claeys werd dit alles klaargespeeld zonder enige subsidie. & Na de geslaagde 100ste Muzeval was het kennelijk tot hommeles. Staatsgreep of misverstand? Ziehier ons dossiertje. 30 maart ontvingen we een “belangrijk bericht” afkomstig van Kaatje Wharton. Tot onze spijt hebben wij, Jo, Nanny, Marc en Kaatje afscheid moeten nemen van Stichting Pipelines vzw alsmede de Muzeval. Maar wij laten u, de triouwe dichters en bezoekers, niet in de steek. Op 12 april verwelkomt onze nieuwe vereniging Vers Geschild nog steeds Pom Wolff met zijn nieuwe bundel Toen je stilte stuurde. Ook het Free Podium zal na de voordracht van Pom Wolff zoals gebruikelijk verder gezet worden. De avond gaat nog steeds door in restaurant Bazilikum enz… Groetjes en tot dan? Jo Peeters, Marc Tiefenthal, Nanny Lambrechts, Kaatje Wharton. 8 april een bericht afkomstig van “vers-geschild”: Het is bijna zover, de eerste VERS GESCHILD komt er met rasse schreden aangerend. In bijlage hangt eindelijk onze definitieve affiche. Jullie mogen ze printen en ophangen of doorsturen aan vrienden en sympathisanten. Aan de enthousiaste reacties van de laatste weken te zien, belooft het een spetterende avond te worden. Wij kijken er al naar uit en wij hopen jullie ook. Zonnige Paasgroeten, VERS GESCHILD, Jo Peeters, Nanny Lambrechts, Marc Tiefthalen, Kaatje Wharton 9 april, 15u10 een bericht afkomstig van Stichting Pipelines vzw/De Muzeval: De 101ste Muzeval, nu donderdag 12 april, vindt weer plaats in de Bazilikum, Verschansingstraat nr. 61 bij de Waterpoort in de Antwerpse museumwijk. Als gastdichter hebben we de bekende Nederlander Pom Wolff, van wie je poëzielinks kunt vinden op www.pomgedichten.nl En na de pauze is er natuurlijk het traditionele Vrij Poëziepodium. Welkom. Het Bestuur van Stichting Pipelines vzw. (Herman J. Claeys, Willem Plugge, Jan van Veen, Kurt Verwimp, Erwin van Massenhove), plus de Muzeval-kerngroep. 9 april, 20 u 13 mededeling van Stichting Pipelines vzw/De Muzeval: De Muzeval was, is en blijft een maandelijkse literaire activiteit van Stichting Pipelines vzw. Getekend, Het bestuur van Stichting Pipelines vzw/De Muzeval: Herman J. Claeys, Willem Plugge, Jan Van Veen, Erwin Van Massenhoven, Kurt Verwimp (Frans Vlinderman). Herman J. Claeys was helaas voor commentaar niet bereikbaar. Van Kaatje Wharton ontvingen we op 9 april om 23u07, net voor het afsluiten van deze aflevering, een reactie met volgende commentaar: De huidige Muzeval/Stichting Pipelines wil maar niet beseffen dat zij dusdanig in de fout zijn gegaan dat de kern, samengesteld na het uittreden van Herman en nog vier anderen, verplicht is geweest een eigen vzw op te richten en dit om de eenvoudige reden dat Stichting Pipelines/Muzeval geen enkele van de gemaakte afspraken was nagekomen waardoor enige vorm van samenwerking ons onmogelijk werd gemaakt. Wij waren dan ook genoodzaakt collectief ontslag te nemen en onze eigen weg te gaan. Kaatje Wharton bevestigt expressis verbis dat, in tegenstelling tot het bericht van Stichting Pipelines/ De Muzeval, Pom Wolff wel degelijk optreedt onder de vlag Vers Geschild. & 101ste Muzeval? Eerste Vers Geschild? Wat er ook van zij, één ding staat vast: op 12 april spreekt Pom Wolff in Bazilikum, Verschansingstraat, 61. Met als toemaatje een vriendenmatch? De ploeg van Pipelines/Muzeval ( Herman J. Claeys, Willem Plugge, Jan Van Veen, Erwin Van Massenhoven en Kurt Verwimp alias Frans Vlinderman) tegen de Versgeschilden Jo Peeters, Marc Tiefenthal, Nanny Lambrechts en Kaatje Wharton, onder het motto: Vlaamse toestanden. Ambiance gewaarborgd. Allen daarheen. (wordt ongetwijfeld vervolgd) ■ 11 Misdaad loont ▲In Verliefd van Patrick de Bruyn, worden dromerige roze wolkjes alras een nachtmerrie. Hoofdpersonage Rick Bogaert , gesjeesde gemeentepoliticus, werkt op een advocatenkantoor. Via email correspondeerde hij met Ingrid Lund, werkzaam op de beeldarchiefdienst van de openbare radio- en televisieomroep. Wat aanvankelijk louter professioneel was, groeide van puberale flirterige mails uit tot hopeloze verliefdheid. Maar ze zijn beiden getrouwd, en hebben kinderen. Toch wagen ze zich aan een tweede afspraak. En de nachtmerrie begint. Ingrid haar wagen staat wel op de parking, met autosleutel in het contact, en haar gsm op de zetel. Van Ingrid echter geen spoor, tot een man opdaagt die beweert haar echtgenoot te zijn. Dat blijkt gelogen, het is Bruno Carels. Deze man stalkt Ingrid al enige tijd, ze krijgt foto’s en filmpjes met scènes uit haar privé-leven. Ook Rick wordt nu zijn slachtoffer. Carels dringt door tot op Rick’s werkvloer, en slijmt bij zijn vrouw Miriam. Rick en Ingrid worden gechanteerd. Rick moet ogenschijnlijk zinloze opdrachten uitvoeren, en ook Ingrid dient zich te plooien, anders maakt Carels hun verhouding bekend. Een climax lijkt bereikt wanneer ook zijn dochter Rebecca in het lugubere spel van Carels wordt betrokken. Door al deze perikelen verwaarloost Rick zijn job, en wordt ontslagen. Maar nog is Carels niet uit zijn leven te bannen. Waarom, wat wil die Carels nu eigenlijk? Het lot van Rick is uiteindelijk zonder meer gruwelijk. Patrick De Bruyn gunt ons op meesterlijke wijze een kijkje in de hersenspinsels van het hoofdpersonage: van een onhandig verliefde, wat kleurloze man, zijn twijfels en schuldgevoel rond zijn verliefdheid, de angsten om het onheil dat zijn geliefden en hemzelf overkomt als een tsunami onder een helblauwe hemel. Mooier dan Kees de Bree in Crimezone kan ik het niet verwoorden: …Het verhaal van Verliefd is spannend van het begin tot het einde en maakt duidelijk dat de mens in wezen een speelbal is van het lot. Hoe hard wij ook ons best doen om dingen te bereiken, er zijn hogere machten die over ons lot beslissen. Het is de centrale boodschap van Patrick de Bruyn. Een betere boodschapper dan hij is er niet. Verliefd is een bloedstollend spannende thriller, op een Hitchcockiaanse manier vorm gegeven. Alledaagse angsten van en voor iedereen, op een spiegelblad geserveerd. De Bruyn is de duister glimlachende kelner die ons onze eigen uitvergrote angsten koeltjes opdient. Hij is de absolute grootmeester van de Vlaamse suspense. Chapeau! ■ Patrick de BRUYN, Verliefd, Antwerpen, Manteau, 2007, 329 p., 19,95 €. ▲Naar aanleiding van de publicatie van Labyrint van de waan, publiceert Jooris van Hulle een interview met Mieke de Loof in Tertio (nr. 363, 24 januari 2997, p. 11), waaruit een kort uittreksel: Kan de roman worden gelezen als een fundamentele aanklacht tegen het fundamentalisme? Zeker. Fundamentalisme, in welke vorm ook, is een gebrek aan verbeelding. Daarom was de beweging van Benigni ook radicaal tegen elke vorm van moderne kunst, die werd beschouwd als ‘het geperverteerde product van zieke mensen’. Daarom laat ik een van de personages op een bepaald moment zeggen dat hij overal bibliotheken wil oprichten. Literatuur als antidotum, daar sta ik volledig achter. Verbeelding en humor kunnen een dam opwerpen tegen elke vorm van totalitair denken. Ook het wetenschappelijk fundamentalisme speelt mee in de roman, bijvoorbeeld in de figuur van dokter Kozlowski die vivisecties op dieren uitvoert en experimenten op patiënten, zogezegd om het menselijke ras te verbeteren. In dat verband spreek ik vaak over een tunnelvisie, waardoor juist de visie op het geheel verloren gaat en mensen niet meer kunnen nuanceren. Iets is nooit volledig goed, net als iets ook nooit 12 volledig slecht is. Labyrint van de waan werd besproken in de 82ste aflevering van Mededelingen (20 november 2006, pp. 11-13). ■ Mieke DE LOOF, Labyrint van de waan, Antwerpen, The House of Books, 215 blz., € 14,90. ▲Uithaal naar “literaire” thrillers. Hoewel het literaire gehalte van de jaaroogst 2006 de jury van de Libris Literatuur Prijs 'eerlijk gezegd niet is meegevallen', is er toch een shortlist bekendgemaakt met zes titels. Daarbij zat geen enkele literaire thriller. Bij de presentatie van de shortlist viel allereerst de kritiek van de jury op, die met name het 'doelgroepenproza' van veel van de ingezonden titels 'vooral van de vrouwelijke auteurs' - hekelde. "Commercieel wellicht interessant, maar literair?", vroeg de jury zich af. "We lazen veel 'workshopproza': braaf maakwerk, in de beste gevallen gepolijst en foutloos, maar onpersoonlijk en zielloos. Boeken vol gemakzuchtige ideeën, stilistische onbeholpenheid of wijdlopigheid en slordigheden. Het enige vrouwelijke jurylid, acteur en regisseur Cox Habbema, las alle ruim vijftig ingezonden boeken van vrouwelijke auteurs en kwam tot de slotsom: "Lichtgewicht, kleine persoonlijke wissewasjes, thrillers, relatieproblemen, al of niet in moord eindigend, of in een cursus.” (Bron: crimezone.nl) ■ ▲Bob Mendes kreeg de cover van het glossy residentieel magazine Thuis (Lente 2007) , een uitgave van Walter Chabot & Ass. Bvba, Taboralaan 2, B 2820 Bonheiden. ■ Door de leesbril bekeken ▲Naar aanleiding van de bespreking in deze rubriek van Paul Willems’ brieven aan Jacques Ferrand (Mededelingen nr. 88 de dato 19 februari 2007, pp. 13-14) hebben enkele lezers meer info gevraagd over het domein Mussenburg. Hierna alvast wat er te lezen staat op de website van de gemeente Edegem: “Van het landgoed, waarop het kasteel nu gelegen is, was al sprake in 1406. Het heette toen nog "Goed te Kerkhove" of "Ten Ouden Kerkhove". De naam "Mussenborch" komt voor het eerst voor op de oudste oorkonde bewaard in het privé-archief van Mussenburg. Deze oorkonde, een schepenbrief van Antwerpen die dateert van 2 april 1476, situeert Mussenburg in Hove en niet in Edegem. Hoogstwaarschijnlijk is de naam "Mussenburg" afgeleid van de voornaam van de toenmalige eigenaar Willelmus Meyngiaert. Na een volledige afbraak van Mussenburg in 1585 werd het huis in 1625 heropgebouwd. Een schatting van het goed van 21 september 1632, spreekt van een omwaterd landhuis of hoeve met schuur en ovenbuur en een "nieuwsteenen omwatert huys". Vermoedelijk mogen we aannemen dat Mussenburg grotendeels zo gebleven is. In 1868 koopt de familie Gevers Mussenburg. Florent Gevers was samen met zijn broer een suikerfabrikant in Antwerpen. Op 30 december 1883 wordt op Mussenburg een dochter geboren : "Maria Gevers". Zij maakte later naam als schrijfster en gaf ook Mussenburg zijn naambekendheid door haar verwijzingen ernaar in haar literair werk. Zo werd het kasteel buiten de grenzen van Edegem en buiten ons Nederlands taalgebied beroemd gemaakt. Haar eerste verzenbundel Missembourg schreef ze tussen 1909 en 1914, maar verscheen pas in 1918. Het tweede werk dat sterk met Mussenburg verbonden is, draagt de titel Ceux qui reviennent. Het is een in 1922 gepubliceerd prozaverhaal dat de doden, die éénmaal het kasteel bewoonden, weer tot leven brengt. Ook het in 1935 gepubliceerde verhaal "Guldentop" is nauw met het kasteel Mussenburg verbonden.” ■ ▲Paul Van Melle neemt terecht de trend op de korrel die nu enmaal maakt dat uitgevers almaar dikkere boeken op de markt brengen. Het is net of de commerciële diensten van 13 uitgeversmaatschappijen ervan uitgaan dat alleen kanjers het doen. Hij hekelt daarbij ook terecht de vaak ellendige bladschikking die de leesbaarheid schaadt. Rüdiger Fischer (animator van de uiterst verdienstelijke uitgeverij Éditions En Forêt/ Verlag Im Wald, die o.m. het werk van Pierre Garnier brengt) levert naar goede gewoonte een voorbeeldige vertaling (nu van Jochen Arlt). Twee grote dames uit de Duitse literatuur: Hilde Domin (1909-2006), summier herdacht door Marie-Louise Cuvelier-Hirzel, en Marie-Luise Kaschnitz (Marie Luise Freifrau von Kaschnitz-Weinberg, 1901-1975), wier gedicht “Auferstehung” door Colette Rousselle vertaald werd. Verder gedichten van o.m. de Braziliaan Aidenor Aires en van Eric-René David, die ook in Alain Germoz’ tijdschrift Archipel publiceerde. Paul Van Melle publiceert uitsluitend inedita. De rubriek “à tous mes échos” is een ware Fundgrube waarin de erudiete Van Melle blijk geeft van zijn onuitroeibare literaire nieuwsgierigheid. Hij drukt zijn waardering uit voor de Mededelingen… ■ Inédit nouveau, no 211 (avril 2007), 32 p., ill., 1 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle. ▲Joke van den Brandt stipt aan dat de belangstelling voor kalligrafie in Vlaanderen toeneemt. Ze publiceert een gedegen en voortreffelijk geïllustreerde recensie van Histoire de la calligraphie française van Claude Mediavilla (Paris, Albin Michel, 336 p., 350 ill. in kleuren, geb. met stofwikkel, 85 €. ISBN 2-226-17283-1). Nog nooit verscheen een zo volledige uitgave over dit thema. Het boek is geïllustreerd met uitzonderlijke documenten uit de grootste bibliotheken van de hele wereld. Tevens stelt Joke van den Brandt ook het boek voor van en over Brody Neuenschwander, jarenlange medewerker van de controversiële filmregisseur en kunstenaar Peter Greenaway, Textasy (70 €. Te bestellen bij Brody Neuenschwander, Spinolarei 2, 8000 Brugge. Brody.n@skynet.be ISBN 9-0773-6259-2 ■ Letternieuws. Driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse vereniging ter bevordering van de kalligrafie, XIXde jg., 1e trimester 2007, 24 p., ill. Schooldreef 2920 Kamthout. www.kalligrafia.be ▲In het GC ’t Blikveld te Bonheiden wordt de “vergeten kunstenaar” August Gillé (1892-1989) herdacht met een overzichtstentoonstelling gewijd (1 juni – eind augustus). Bij die gelegenheid verschijnt van de hand van Dominique Lybaert een nieuwe monografie over de kunstenaar. Robert Melders (die een studie wijdde aan Jozef Peeters) publiceerde er al een in 1983, en Gillé gaf in eigen beheer enkele teksten uit in 1955, o.m. van Urbain van de Voorde en van Maurits Bilcke (die een poging ondernam om de kunstenaar een plaats te geven tussen de vroege abstracten). Intrigerend werk van de eigenzinnige Gillé is te zien op http://users.telenet.be/A.-GILLE of www.agille.tk ■ ▲Leonard Nolens (59) krijgt de Karel Van de Woestijneprijs voor poëzie van de gemeente SintMartens-Latem. Op zondag 29 april wordt de laureaat in de bloemetjes gezet op het gemeentehuis van Sint-Martens-Latem. Aan de prijs is een bedrag van 3.000 € verbonden. De Karel Van de Woestijneprijs wordt om de drie jaar uitgereikt. Drie jaar geleden was de Nederlander Gerrit Kouwenaar laureaat van de eerste editie. Voor de tweede editie waren Mark Boog, Charles Ducal, Stefan Hertmans, Roland Jooris, Joke van Leeuwen en Leonard Nolens genomineerd. Nolens wordt bekroond voor zijn dichtbundel Een dichter in Antwerpen, volgens de jury "bezwerende poëzie, die schaamteloos persoonlijk is zonder ooit subjectief te zijn. […] Dit is het verhaal van iemand die wij zelf ook zijn. Dit is poëzie die aan het leven vast zit, of leven dat in gedichten tot verbeelding en geschiedenis wordt."■ ▲De Tsjechische stad Lanskroun is niet van plan om, in navolging van de Duitse gemeente Bad Doberan, het ereburgerschap van Adolf Hitler in te trekken. Volgens burgemeester Martin Kostal distantieert de gemeente zich van Hitler, maar wil ze de geschiedenis niet herschrijven. Het ereburgerschap maakt "deel uit van de geschiedenis", klinkt het. 14 In de stad Ceske Budejovice, waar Jozef Stalin in de lijst van ereburgers prijkt, denkt men er net zo over. "De geschiedenis beter voorstellen dan ze werkelijk is, is een ongelukkige zaak", meent burgemeester Juraj Thoma. De Duitse gemeente Bad Doberan besliste twee maanden voor de G8-top plaatsvond in de gemeente, om het ereburgerschap van Hitler te schrappen. ■ ▲Rotterdam staat dit jaar in het teken van architectuur. Onder de noemer Rotterdam 2007 worden rondom bijzondere gebouwen en plekken tentoonstellingen en speciale evenementen georganiseerd. De Rotterdamse architectuur kan ook in het donker verkend worden. Elke eerste en derde donderdagavond van de maand kunnen belangstellenden onder leiding van een gids fietsen langs verlichte gebouwen. Deelnemers aan de fietstocht krijgen vooraf een rondleiding door de expositie Architectuur van de nacht in het NAi (Nederlands Architectuurinstituut). Het NAi komt dit jaar met nog meer exposities, bijvoorbeeld over de Franse architect Le Corbusier en de bekendste negentiende-eeuwse Nederlandse bouwmeester P.J.H. Cuypers, de man achter het Rijksmuseum en Centraal Station Amsterdam. (Info: www.rotterdam2007.nl ) ■ ▲Discriminatie? Het weekblad Flair discrimineert vrouwen met een advertentie voor een mannelijke reporter. Dat zegt Patrick Verraes van het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen. ”Flair zkt. man!” staat er deze week in koeien van letters in het weekblad. Verraes verwijst naar de wet gelijke kansen uit 1999. Die verbiedt elke expliciete of impliciete verwijzing naar geslacht in werkaanbiedingen. Hoofdredacteur An Broeckmans lacht de beschuldiging weg: Onze bedoeling is onschuldig: we willen gewoon een mannelijke kijk op de dingen. Maar volgens het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen is dat positieve discriminatie. Broeckmans vindt de kritiek te gek. Alsof wij vrouwen zouden discrimineren. Onze redactie bestaat uit 35 vrouwen en één man. Het instituut wil grootmoedig het vrouwenblad een tweede kans geven en vraagt Flair de discriminatie stop te zetten. Pas bij een weigering zou het instituut naar de rechter stappen. Je gelooft het of niet…■ ▲Uitgeverij BZZTôH geeft het Woordenboek van platte taal uit, een lexicon met onder meer woorden, uitdrukkingen en eufemismen voor seks, drank, misdaad en dood, geschreven door voormalig Van Dale-redacteuren Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar. Het boek is geïllustreerd met een alfabet dat Jacques Tange, kunstenaar van het jaar 2005, speciaal voor deze uitgave heeft gemaakt. Een must voor misdaadschrijvers? ■ Televisioneel Tamtam op VTM, zaterdagochtend 7 april, zo rond tien uur. “Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”, dus kan de verloederij niet vroeg genoeg beginnen. Een publiek, dat bouw je op, liefst van in de peutertuin… VTM kleurt niet alleen je dag, maar vooral ook je taalgebruik. Ik heb niets tegen dialect, integendeel. Maar het hoort niet thuis in een kinderprogramma. Het gebrabbel waar ik in “Schuif af”, onderdeel van kinderprogramma TAMTAM, getuige van was, zal de arme kindjes die op een zonnige ochtend voor de lichtbak worden gedropt, geen letter wijzer maken. Integendeel. Ik zapte in, halverwege een sketch: ‘De Ultieme Versiertruc’. Doelgroep 5- à 10-jarigen ! ?... Ik ben zacht voor de lezer, en spaar ze de plot; ik noteer losweg enkele zinnen uit de dialoog(de schrijffouten zijn er ter onderlijning van uitspraak door acteurs): “Een ècht fottomodel schaamt zich niet om zijn lijf te tonen” “Hij is een proper onderbroek gaan aantrekken” “Laat ons een fottoshoot doen in zijn onderbroek” 15 “Een knàppe màn in zijn ondergoed in de wilde natuur, de meiden worden daar wild van” “Efkes meewerken en dan staget’ terop” Verkavelingsvlaams, tot plat dialect. Want de makers hebben naast de oude ploeg van ‘Schuif-af” nu ook een ervaringsdeskundige in huis gehaald: Sam Gooris, meneer Kelly Pfaff, en vader van Kenji en Shania. Hij kreeg dan ook de slotzin, in iets wat voor Mechels doorgaat: “Ja, a hat de looks nie mee hé, spaatech”. Spaatech dat zoiets vertoond wordt; je zal als leerkracht maar opboksen tegen taalachterstand. Ook veel tamtam rond schoonpapa Jean-Marie Pfaff, afgelopen week. In de Pfaff-saga op VTM vertoefde de familie ter hoogte van de Barbados-eilanden. ‘Den Bompa’ was begraven, en de zwarte zonnebrillen waar de dames zich mee tooiden op de plechtigheid, deden hier waar ze voor gemaakt waren: UV-stralen filteren. Het wandelende ‘sympathieke’ reclamebord echter, had de zwarte tuinman van het hotel een schop tegen het achterwerk verkocht. De brave man stond namelijk wat in de weg toen Jean-Marie zijn gouden voeten wilde afspoelen aan een fonteintje. Prompt werd hij teruggefloten door Jozef de Witte van het Centrum voor Racismebestrijding. Veel onnodige polemiek, zinloze tot stupide reacties in de pers.(bv.: wat als het een blanke was geweest?) Een feit is dat iemand tegen de kont schoppen ronduit onbeschoft en uitermate vernederend is. Het weglachen als grapje is nog onbeschofter, getuigt van domheid, gestaafd door een totaal uit de lucht gegrepen superioriteitsgevoel. Hun verdediging: Jean-Marie zou zich verontschuldigd hebben, waarop de brave werknemer slaafs “You’re welcome “ had gerepliceerd. “Dat hebben ze niet vertaald hé”, schampte Carmen, de mater familias. Het taalgevoel van de Pfaffs kennende is dat wellicht begrepen als: “sjot er moar oep los, ’t is daorveur da’kkik hier rondloeip” De Pfaffs, gemiddeld 800.000 kijkers; een publiek dat je moet verdienen. ■ Citaat Men zegt dat ik leeftijdloos ben, maar dat is niet helemaal waar. Van het intuïtieve ga je naar het pragmatische, je begint dus veel meer te calculeren met het stijgen der jaren. Volgens het schema van Schiller zit ik nu in de esthetische jaren, je voelt dat toch een beetje. De ouderdom heeft vat op je. De logische jaren kun je zo relativeren vandaag. Dat kon je niet toen je er volop in zat. Maar nu kan je dat ongelofelijk relativeren. Het is alsof je van op een afstand toekijkt. Over je graf heen. En wat is de volgende fase na de esthetiek? Dat is de dood natuurlijk. Die bestaat niet. De dood is een geboorte. De geboorte is de dood, en de dood is de geboorte. Het is ondeelbaar. Wij mensen hebben het deelbaar gemaakt. Iets gescheiden wat niet te scheiden is. Geboren worden is doodgaan, automatisch. Je wordt geleidelijk aan geconfronteerd met je einde, dat is een ontwikkeling, je bent nog altijd bezig met geboren worden. Jan HOET (René DE BOK, Jan Hoet. Tussen mythe en werkelijkheid, Antwerpen, Meulenhoff/ Manteau,2003, pp. 207-208.) 16 We lezen dat de vrouw 15% minder verdient dan de man, dat is buiten Naomi Cambell gerekend dan. Die rijft 20.000 $ binnen pér werkdag dat ze ging poetsen bij de vuilnismannen in NYC. Ze had een deal met een magazine om elke dag in een andere opvallende outfit naar het “werk” te stappen, wat ze dan ook prompt deed. Moest ik de rechter zijn zou dat geld integraal naar een goed doel geschonken dienen te worden, maar ik ben geen rechter. Kris KENIS http://www.kenis.be/blog.htm Beestig ▲Hebt ge al gehoord van de wrede moord, de wrede moord van Nijlen? “Toen een kennis onlangs een gevonden nest van vijf jonge zwerfkatjes zonder pardon begroef, begreep ik als dierenvriend dat dit zinloos dierenleed grotendeels kon worden vermeden”, stelde René van Goubergen (open VLD-Nijlen) tijdens een raadszitting. “Dierenartsen bevestigen dat in sommige delen van onze gemeente er massaal zwerfkatten zijn. Ik kaartte dit probleem aan bij een dierenarts van de Orde der Dierenartsen. De Orde schreef even later een brief aan alle burgemeesters, waarin ze aandacht vroeg voor een sterilisatiecampagne van de dieren”. “Er lopen te veel katten rond, vaak met ernstige besmettelijke en ongeneeslijke ziektes. In bepaalde steden en gemeenten wordt het probleem aangepakt met een georganiseerde sterilisatiecampagne, waarbij zwerfkatten worden getest op besmettelijke ziekten zoals kattenaids. Gesteriliseerde dieren worden met een duidelijke inkeping in een oor op hun vertrouwde plek teruggezet, zieke dieren laat men inslapen.” In Lier doet men hiervoor een beroep op de vzw APMA, in Antwerpen kan men terecht bij CAD (coördinatie Antwerpse dierenasielen). Milieuschepen Carrie Verelst (CD&V) beloofde het punt mee te nemen naar de milieucommissie en de milieuraad.■ ▲Een hondje genaamd Molly, heeft zich ontfermd over een vosje. Het diertje werd gevonden onder zijn dode moeder en binnengebracht in het opvangcentrum van Newchapel. Verzorgster Samantha Jones nam het weesje mee naar huis, waar haar hondje Molly zich opwierp als stiefmoeder voor Tod. Tod blijft nog even inwonen, maar daarna gaat hij terug naar het opvangcentrum om er op te groeien tussen de andere vondelingvossen. Aldus BBC.■ ▲Duizenden pasgeboren zeehondjes verdrinken voor de kusten van Canada. Het ijs smelt te snel door het ongewoon warme weer. De robben zijn de eerste weken na hun geboorte aangewezen op vast ijs omdat zij nog niet kunnen zwemmen, meldt de Telegraaf. De sterfte is ook een streep door de rekening van de Canadese zeehondenjagers. Door de slechte conditie van het ijs, bepaalden de autoriteiten al dat dit jaar 65.000 minder zeehonden mogen worden afgemaakt dan de 335.000 vorig jaar. Nog altijd 270.000 toekomstige bontjassen te veel.■ ▲Oma-olifant vertrappelt pasgeboren kleinkind in Nederlands Dierenpark Amersfoort. Het diertje is vijf minuten na de geboorte doodgeschopt door zijn oma. Volgens de verzorgers gaat een andere vrouwtjesolifant over het kalf heen staan, om te voorkomen dat de moeder in een agressieve bui het beestje doodt. Die agressie ontstaat door de pijnlijke bevalling. In dit geval was de moeder van de zwangere olifant aanwezig. Ook zij werd wild, wat het kleintje fataal werd.■ ▲Petra, de zwarte verliefde zwaan is terug (zie Mededelingen nr 82). Na een winter in een lokale dierentuin, samen met haar bootje, zwemt Petra vandaag terug zij aan zij met haar geliefde op het Aasee-meer in Münster. Volgens Joerg Adler, de directeur van de zoo, is het eeuwige liefde. Ze cirkelt voortdurend rond het plastieken zwaanbootje en maakt vreemde geluiden. Volgens een bioloog zijn dat duidelijke symptomen van een verliefde zwaan. Petra weigerde enkele maanden geleden naar het zuiden te trekken met haar familie, omdat ze haar bootje niet wilde loslaten. Het bootje wordt weer verhuurd en is ondertussen een toeristische attractie in Münster, want Petra paddelt vrolijk mee.■ ▲Aan de Belgische kust zijn dit jaar al negentien bruinvissen aangespoeld of bijkomstig gevangen. Slechts één bruinvis werd later opnieuw in zee vrijgelaten, blijkt uit de cijfers van het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen. Zeventien bruinvissen zijn dood aangespoeld of gevangen; één enkel levend dier stierf later aan zijn verwondingen. Er spoelen ook verminkte dieren aan. De verminkingen worden mogelijk aangebracht door vissers. “De vissers vangen niet graag bruinvissen en de mensen zien ze niet graag op het 17 strand liggen. Daarom verminken ze de dieren in de hoop dat het kadaver zinkt en niet aanspoelt”, aldus Jan Haelters van het KBIN. Haelters benadrukte dat er ook heel wat problemen zijn met de recreatieve strandvisserij. Deze vissers vangen door het gebruik van een bepaald soort net veel bruinvissen. “De genomen maatregelen tegen dat probleem zijn duidelijk niet voldoende; we vragen al jaren om een oplossing”, besloot Haelters. De bruinvis is een zoogdier, van de walvis en dolfijnfamilie, is 80 à 100 cm lang en weegt ongeveer 60 kilo.■ ▲IJsbeertje Knut werd begin december vorig jaar geboren in de zoo van Berlijn. Het kleine ijsbeertje werd kort na de geboorte door zijn moeder verstoten. De verzorgers hielden hem in leven, en dat was tegen de zin van enkele dierenbeschermers (?) die de hele situatie onnatuurlijk vonden en de kleine Knut wilden laten inslapen. Daarop brak de hetze in Duitsland pas goed los. Knut kwam in het wereldnieuws, en sinds hij zijn eerste stapjes in open lucht zet, is het dringen geblazen. Het bezoekersaantal is in de maand maart meer dan verdubbeld in vergelijking met andere jaren. De zoo heeft intussen een patent genomen op de naam Knut en verkoopt T-shirts, posters en knuffelijsbeertjes. Knut is ook verkrijgbaar als snoepje en heeft al twee cd’s op zijn naam staan. Zelfs over zijn toekomst is al beslist: als hij groot en sterk is, wordt Knut een rondreizende spermabank. Weeral kassa.■ ▲Wakker Dier (NL) zet internet in bij het protest tegen het onverdoofd castreren van biggen. De actiegroep heeft bij zoekmachine Google voor 4.000 euro gesponsorde koppelingen gekocht om Hemaklanten erop te wijzen dat het warenhuis rookworsten verkoopt met vlees van onverdoofd gecastreerde biggen.■ Bibliografisch ▲Met toverkruiden op de tong (1994), zo luidt de titel van de debuutbundel van Cyriel Gladines (1943). Bij uitgeverij P te Leuven verschenen in 1999 Rug aan rug, een bundel over dood en vergankelijkheid, en in 2003 That’s Amore, een verzameling Valentijnsgedichten. Zopas verscheen Ademnood, een bundel gedichten rond eros en thanatos, geheel beheerst door een klassiek, haast Romeins te noemen levensgevoel, dat voorbeeldig gediend wordt door de etsen van Hristo Naidenov (1971). ■ Cyriel GLADINES, Ademnood, Leuven, uitgeverij P, 2997, 17,50 €. ▲Grasschriftuur is het originele project van drie kunstenaars die elkaar gevonden hebben: de dichteres Annie Reniers (°1941), de schilder Emiel de Keyser en de fotografe Maureen Dobbelaere (°1961). Zoals woorden in elkaar overgaan en kleuren vervloeien, zo gaan in dit samenspel als het ware de woorden van de dichteres over in de beelden van de schilder en de fotografe. ■ Annie RENIERS, Emiel DE KEYSER, Maureen DOBBELAERE, Grasschriftuur, Leuven, uitgeverij P, 2007, 104 p., 85 ill., 29,95 €. Agenda ▲Zondag 22 april 2007 om 15 uur: Jef de Belder - namiddag in het Colibrant-leescafé Strad Lier, Deensestraat 6. ■ ▲Louisa Chevalier exposeert in het Elzenveld: De helft van de tijd. Vernissage op vrijdag 4 mei om 20 uur in het Marcquisauditorium, Lange Gasthuisstraat 46, 2000 Antwerpen: ingang B. Verwelkoming: Jacques de Haes, afgevaardigd-bestuurder – beheerder Elzenveld. Artistieke toelichting: Roger M.J. de Neef. De tentoonstelling vindt plaats in de Prof. Sommézaal, Lange Gasthuisstraat, 45, 2000 Antwerpen, 5 mei tot en met 16 juni 2007. Open: donderdag tot en met zaterdag van 12.30 tot 17.30 u. Gesloten 18 op 12 mei 2007. De kunstenares zal aanwezig zijn tijdens de tentoonstellingsperiode behalve op 19 mei 2007. ■ ▲Lignes: tekeningen & prenten van Dan van Severen in Le Salon d’Art, van 26 februari tot 5 mei. Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Lentevakantie van 1 t/m 16 april. ■ ▲Tot 14 april exposeert Luc Boudens nieuw werk: Syncopes, in Galerie Punk’tum, Lange Leemstraat 94, 2018 Antwerpen. Bezoek www.lucboudens.com ■ ▲Tentoonstelling Massimo Polello, laureaat van de IXde Internationale Grote Prijs Kalligrafie 2006, in het Kasteel Gemeentehuis te Westerlo, tot 15 april. Opening: vrijdag 30 maart 2007 om 20 uur, in aanwezigheid van de kunstenaar. ■ ▲Tot 28 april: David Evrard. Martin van Blek Galerie, Mechelsesteenweg 26, 2018 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag: 15 – 18 uur. ■ ▲Zondag 22 april wordt het derde deel van De Tuin der Muzen, de bloemlezing hedendaagse Spaanse poëzie van Bart Vonck, waarin de volgende dichters opgenomen zijn: Felipe Benítez Reyes, Luisa Castro, Antonio Colinas, Joan Margarit, Andrés Sánchez Robayna, Vicente Valero. De voorstelling gebeurt tijdens het Literair Festival Het Groot Beschrijf (zie www.passaporta.be). Plaats: de Grote Foyer van de Munt, Muntplein, 1000 Brussel Om 9.30 uur is er ontbijtmogelijkheid. Van 10 tot 10.45 bieden we het volgende programma aan: * Francisco Ferrero Campos, directeur van het Instituto Cervantes in Brussel, verwelkomt; * Dichter en vertaler Bart Vonck praat met de dichters Andrés Sánchez Robayna en Vicente Valero; * De vertaler en de dichters lezen voor in het Nederlands en het Spaans. Reserveren op (02) 226.04.54 (www.passaporta.be) ■ ▲Beeldstil: Guy Leclercq exposeert in De Zwarte Panter tot 29 april. Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag 13u30-18 u. Aandacht: de galerie is gesloten 5-8 april (Pelgrimstafel) en 19-22 april (Art Brussels). ■ ▲Tot 1 juli 2007: Hedendaagse kunst uit Duitsland. Selectie uit de verzameling hedendaagse kunst van de Bondsrepubliek Duitsland. Cultuurcentrum ING, Kunstberg-Koningsplein 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 u. ■ ▲Tot 6 mei: Het verboden rijk. Wereldbeelden van Chinese en Vlaamse meesters. Commissarissen: Yu Hui en Luc Tuymans. Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 14 mei hangt in Nudes Gallery een selectie olieverfschilderijen en potloodtekeningen van Louis Paul Boon die doen denken aan Félicien Rops. Ajuinlei 12, 9000 Gent. Op donderdag, vrijdag, zaterdag & zondag. ■ ▲Tot 27 mei exposeert Gabriel Belgeonne recente schilderijen in International Art Gallery S.A., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Tot 29 april exposeert Daniel Locus opnieuw foto’s op groot formaat, Piège à conviction in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag t/m zondag 13u30 – 18u. Gesloten van 19 t/m 22 april: “Pelgrimstafel”. In dezelfde periode exposeert Guy Leclercq schilderijen. ■ ▲In de meest recente fotoreeks Black-Out, die Chari Benhelima maakte tijdens zijn verblijf in het Kunstlerhaus Bethanien (2005 - 2006) in Berlijn, gaat hij een stap verder in zijn experiment met de Polaroid. De alledaagse dingen die hij in beeld brengt - een duif, een basketbal, een rij bomen - zijn nog net zichtbaar. Benhelima stelt de aard van onze perceptie in vraag: hoeveel informatie hebben we nodig om te weten wat iets echt is? Weinig, zo blijkt. Black-Out is een gat in ons geheugen, een leemte in onze identiteit. De serie Black-Out van de Belgische kunstenaar Charif Benhelima is nog in wording, maar deBuren geniet het voorrecht deze foto's nu al voor het eerst te tonen. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Tot 11 mei. Open van dinsdag t/m vrijdag, 11-18 uur. ■ 19 ▲Tot 20 mei 2007: Kijk op Europa. Europa en de Duitse schilderkunst in de 19 e eeuw. Paleis voor Schone Kunsten, ingang Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 30 april. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 92 30 april 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Zonder verpinken keurt het Parlement voortdurend technisch gebrekkige wetten goed. Klinkt het niet, dan botst het wel. Geen haan die er nog naar kraait. Met de verkiezingen in het zicht werd alweer een karrenvracht wetten de wereld ingeslingerd. Dajo de Prins (Liga voor de mensenrechten) was echt niet mals over het wetsontwerp van Spirit tegen neonazistische partijen: Dit is de meest verregaande beperking van de grondwettelijke vrijheid van vereniging sinds 1830. Ze wordt in zeven haasten via een spoedprocedure doorgevoerd. Zonder enige studie, zonder enige vergelijking met de wetgevingen in Duitsland of Frankrijk, zonder toets van de mensenrechtenverdragen en rechtspraak. Hieruit blijkt dat het parlement met grote nonchalance omspringt met onze rechten en vrijheden. (Gazet van Antwerpen, 15 april 2007) 2 & Morgen zullen dan weer her en der wat rode vlaggen triestig wapperen en zullen de gewillige handlangers van het bandeloze neo-liberalisme dat de planeet teistert, zonder enig schaamrood op de kaken de Internationale(proberen te) zingen. In zijn nieuw boek, Beloken dagen, dat gisteren te Antwerpen in De Zwarte Panter werd voorgesteld, bekent Wannes van de Velde: En wat doe ik op deze eerste dag van mei? Een rode anjer in mijn knoopsgat steken? Waarom niet? De socio’s zijn de slechtste niet. Een beetje kortzichtig soms, en niet bijster in cultuur geïnteresseerd. Maar ze hebben veel voor ons, voddenproleten, gedaan, en op de eerste dag van mei willen we hun vergissingen door de vingers zien. Ja, Wim was kennelijk in een milde bui toen hij dit neerschreef. Neen, ze zijn de slechtste niet, wel de meest hypocriete – een maatschappelijke deugd die destijds steevast toegeschreven werd aan de tsjeven. Ik heb meer sympathie voor die genereuze, linkse exponenten van wat eens de katholieke zuil was, dan voor die rechtse socialisten die onder het mom van realiteitszin het vuile werk van de nieuwe financiële farao’s mogen opknappen. Neen, wat de gewezen socialistische minister Luc van den Bossche over de spontane staking van veiligheidsagenten en brandweerlui op de Luchthaven van Zaventem uitkraamde, kan niet door de vingers gekeken worden. Rik van Cauwelaert, die de jongste maanden toch wel heel erg in conditie blijkt te zijn, legt de vinger op de wonde: Destijds werd ook al beweerd dat Sabena kapot werd gestaakt. Intussen is uit de gerechtelijke stukken overduidelijk gebleken dat terwijl het personeel inleverde het management zichzelf premies van 200.000 tot 1 miljoen euro uit de kas van de al leeggepompte nationale luchtvaartmaatschappij toe-eigende. De partij die Luc van den Bossche naar het voorzitterschap van BIAC loodste, heeft zich om die exorbitante premies nooit bekommerd. (Knack, 25 april 2007) & En ondertussen maar lonken naar dat centrum dat niet bestaat, mentale toevluchtsoord van de lauwen die plein- en koudwatervrees combineren. Het sirenegezang van de Franse socialistische presidentskandidate spreekt boekdelen. En Nicolas Sárközy de Nagy-Bócsa? – de krachtpatser die op kop kwam uit de eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen, maar de socialiste Ségolène Royal niet op een beslissende achterstand reed – om nu eens letterlijk de taal van De Standaard te gebruiken. (Dergelijk taalgebruik illustreert ten volle “la société du spectacle”. Ik had beter verwacht van barones Mia Doornaert.) Ja, ook Sarkozy zingt nu zalvende wiegeliederen in de laatste bocht.Entertainment voor het volk: vas-y Sarki, vas-y Ségolo! 3 & En de neo-liberalen, de mannen van paars wie de overheid de kop van Jut is en elke geslaagde ondernemer of vetbetaalde manager een in altruïsme gekonfijte heilige? In de reeds aangehaalde aflevering van Knack stelt Arien van Witteloostuijn, professor economie en management aan de Universiteit Antwerpen, vast dat we in een “zwetseconomie” leven.Volgens de hooggeleerde is “de kloof tussen de burger en de bedrijfstop groter dan die met de politiek”. De moderne topmanager is zo ver verheven boven het geploeter op de werkvloer, dat hij het contact met de werkelijkheid verloren is. […] Het management is vandaag volledig vervreemd van de werkvloer. Het is druk in de weer met de raad van bestuur, de financiële wereld, analisten en adviesbureaus. Het is een wereldje dat zich kloont, ze zoeken soortgenoten. Die kunnen dat allemaal goed: meepraten, vergaderen, zwetsen. […] We hebben te maken met een arrogante elitecultuur van kleine netwerken die elkaar geld toeschuiven. Ze kosten meer dan ze opleveren. & Een Parlement dat niet langer bestaat, een regering die door marketeers en copywriters geleid wordt,een zwetseconomie.En de televisie die duchtig bijdraagt tot de collectieve verdwazing, conditio sine qua non om de beoogde algehele betutteling definitief in te voeren. Nog altijd staan de kranten vol over rechtse groupuscules die de rechtsstaat bedreigen, maar rond Codex Alimentarius blijven ze zwijgend op veilige afstand draaien. Op het Feest van de Arbeid: les lendemains qui ne chantent plus. Of erger nog : die vals zingen. ■ Draagbare dossiertjes ▲In BoonBerichten van het Louis Paul Boon Genootschap wordt gereflecteerd op “de kwestie”, waarvan hier in de afleveringen 87, 88 en 91 uitvoerig sprake. Het commentaar van Karl van den Broeck (Knack, 17 januari) en Reinier Kist (NRC, 26 januari) geeft aanleiding tot een nuchtere bemerking: Merkwaardig toch hoe de opvatting van een auteur of van een redactie wordt opgevat als de collectieve mening van 400 leden van het genootschap. Men zou op die niveaus toch meer onderscheidingsvermogen mogen aantreffen. Onder de titel “Profetie” komen de Mededelingen ter sprake. …in de rubriek “Draagbare dossiertje” [wordt] uitvoerig boek gehouden omtrent de afwikkeling van de artikelenserie over de editering van het verzameld werk tussen de redactie van Boelvaar Poef en het Booncentrum. […] CDR heeft, zonder daarvoor feiten te noemen, de stellige indruk dat het nooit meer goed gaat komen tussen ons en het Booncentrum. Zij verkeert mogelijk in beter ingelichte kringen. Feiten noemen? Je moet toch echt niet over profetische gaven beschikken om vast te stellen dat de uitwisseling van lieftalligheden door de protagonisten, zoals te lezen in Boelvaar Poef, wel degelijk boekdelen spreekt …■ 4 BoonBerichten. Mededelingen en berichten van het Louis Paul Boon Genootschap. Verschijnen naar hartelust. Nummer 37, april 2007. Boelvaar Poef, jg. 6, nr. 4, december 2006; jg. 7, nr. 1, maart 2007. Abonnement: 35 €. ▲Michaël Vandebril heeft een “Synthesenota literaire sector” opgesteld in het kader van het Antwerpse Cultuurbeleidsplan. Hij gaat in het op stedelijke letterenbeleid en formuleert nieuwe aandachtspunten. Synthesenota literaire sector Als actiepunt van het eerste Antwerpse Cultuurbeleidsplan besliste de stad eind 2002 om een gecoördineerd letterenbeleid te ontwikkelen, dat vorm kreeg in de werking van Antwerpen Boekenstad. De stad creëerde met Antwerpen Boekenstad een aanspreekpunt voor de noden en vragen van de literaire sector in Antwerpen. De werking van Antwerpen Boekenstad is op samenwerking en afstemming gericht, tussen literaire actoren onderling en tussen literaire actoren met andere sectoren (o.a. OCMW, onderwijs, toerisme). Met oog op samenwerking en synergie organiseert de stad overleg en treedt coördinerend, regisserend en stimulerend op. Dit ondersteuningsbeleid kan zich op verschillende manieren concretiseren: subsidiëring, inhoudelijke begeleiding, technische begeleiding en/of communicatie-ondersteuning. Naast deze regiefunctie initieert de stad ook zelf activiteiten die werken rond lezen, schrijven en vertellen, in al hun aspecten en expressievormen. Daardoor sluit het aan op andere lokale en bovenlokale initiatieven in verband met leesbevordering, literatuurpromotie, voorlezen, reminiscentie, vertelprojecten, jeugd- en kinderliteratuur, e.d. De stad wil daarbij mee op zoek naar vernieuwende en innoverende strategieën om literatuur en boeken in het algemeen voor het publiek te ontsluiten. Het ontwikkelen van eigen activiteiten en strategieën is telkens aanvullend en niet concurrentieel van aard. De stad wil daarmee al haar inwoners aantrekkelijke kansen bieden om van literatuur en boeken in het algemeen te kunnen genieten. Het beleid is er op gericht om een stijging van de cultuurcreatie en -participatie teweeg te brengen, zowel op stedelijk als op wijkniveau. Naast het ondersteuningsbeleid voorziet de stad in een uitstralingsbeleid dat de stad op de kaart zet als literaire metropool. De stad wil de voorwaarden creëren zodat de jaarlijks wederkerende literaire evenementen die bijdragen aan de bovenlokale uitstraling van Antwerpen als boekenstad optimaal kunnen functioneren. Het boekenjaar ABC2004 heeft bewezen dat je met literatuur ook aan citymarketing kunt doen. Na ABC2004 is de positie van Antwerpen als literaire metropool meetbaar versterkt. Het stedelijke letterenbeleid wordt afgestemd op dat van de Provincie Antwerpen en de Vlaamse Gemeenschap, met oog op een transparante samenwerking met alle overheden en een maximale ondersteuning van de literaire sector in Antwerpen. De stad Antwerpen organiseerde op 23 maart 2006 een overlegplatform waarin de belangrijkste literaire actoren in functie van het stedelijke letterenbeleid werden bevraagd. Hieruit kunnen nieuwe, aanvullende aandachtspunten geformuleerd worden ten aanzien van het Cultuurbeleidsplan 2008-2013: 1. De betrokkenheid van boekhandels vergroten bij de literaire activiteiten en projecten; 2. Leesbevorderingsacties ontwikkelen in en met de Antwerpse scholen; 3. Optimaliseren van de ondersteuning van de jaarlijks wederkerende literaire evenementen die bijdragen aan de bovenlokale uitstraling van Antwerpen (o.a. Boekenbeurs, Het Andere Boek, ZuiderZinnen en De Nachten); 4. Bestendigen van succesvolle kwalitatieve literaire pilootprojecten (zoals de poëzielezingen ‘Donderdagen van de Poëzie’ van Nok vzw, de verhalenwedstrijd voor lagere scholen ‘De Wondere Pluim’ van De Veerman vzw, …); 5. Herinrichting van een internationaal poëziefestival (naar voorbeeld van ‘Dichters in het Elzenveld’); 6. Volwaardig literair programma in bibliotheek Permeke; 7. Ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek in het boekenvak (i.s.m. Boek.be, Stichting Lezen, VFL en het nieuwe Instituut voor de Boekwetenschap); 8. De stad plant tussen 20007-2010 een literair-cultureel stadsprogramma rond Willem Elsschot. De nummers 3, 6 en 8 werden reeds expliciet opgenomen in het nieuwe bestuursakkoord van de stad Antwerpen. 5 ▲Antwerpen Boekenstad, de literaire actor van de stedelijke culturele overheid, vroeg een aantal literaire verenigingen feedback te geven op de werknota die de krijtlijnen van het nieuwe cultuurbeleidsplan schetst. Het Bestuur van Pipelines / De Muzeval (Herman J. Claeys, Willem Plugge, Jan van Veen, Erwin van Massenhove, Kurt Verwimp) maakte op 3 april 2007 zijn visie bekend. Vernieuwende strategieën en alternatieve publicatiewijzen Als ervaren organisator van poëzieactiviteiten wil Stichting Pipelines vzw / De Muzeval zich in haar visie op het gemeentelijke literair beleid beperken tot het specifieke terrein van de dichtkunst. Onze literaire activiteit focust immers voornamelijk op hedendaagse poëzie als podiumactiviteit in een metropolitische omgeving. Daarom willen we actief medezoeken naar vernieuwende strategieën om poëzie voor het publiek te ontsluiten, en dit niet zozeer in boekvorm, maar vooral als estradeactiviteit en als diverse vormen van elektronische publicatie (online uitgeverijen, literaire e-zines, websites). Beide niet-papieren vormen van publiek-atie bieden de mogelijkheid tot onmiddellijke interactie tussen dichter en aangesprokene en tussen dichters onderling. In dat opzicht dringen wij er bij de overheid op aan om haar criteria bij het verlenen van ondersteuning aan literaire activiteiten of personen niet te beperken tot uitgaven in boekvorm bij “erkende” uitgeverijen, maar ze uit te breiden enerzijds naar de hierboven genoemde alternatieve wijzen van publiek-maken, en anderzijds ook naar uitgaven in eigen beheer of bij experimentele uitgeverijen, vooral die waarbij de dichter als risicopartner fungeert of als lid van een schrijverscollectief. Participatie van culturele minderheden Op de terreinen van cultuurcreatie en cultuurparticipatie is onze vereniging voorstander van een samenwerking met culturele minderheden: het terrein ligt op het stuk van de dichtkunst vrijwel braak. Wij vragen dat het beleid erop gericht zou zijn om materiële mogelijkheden te scheppen om multiculturele poëzieactiviteiten te organiseren, waarbij de vertegenwoordigers van die minderheidsgroepen medeorganisatoren en mede-creatoren zijn. Dit kan zowel op stedelijk als op wijkniveau verwezenlijkt worden. Poëtische evenementen met bovenlokale uitstraling De Gemeente wil de ondersteuning optimaliseren van de jaarlijks wederkerende literaire evenementen die bijdragen aan de bovenlokale uitstraling van Antwerpen. Wij stellen voor om daar ook bij te betrekken: - de jaarlijkse Nederlands-Vlaamse Gedichtendag (laatste donderdag van januari) waaraan tientallen Antwerpse verenigingen deelnemen, waaronder wij met onze “poëzie-estafette”. - de jaarlijkse Nacht van de Powezie waaraan bekende buitenlandse dichters optreden uit diverse taalgebieden en die mede door onze vereniging wordt georganiseerd. Dichtkunst als maatschappelijk experiment De gemeentelijke overheid wil ook succesvolle kwalitatieve literaire pilootprojecten bestendigen. Sinds januari 1999 hebben wij onze maandelijkse poëzieavond De Muzeval, die onlangs zijn 100ste aflevering mocht vieren in het Permeke-auditorium (op 8 maart 2007, met de ondersteuning van Antwerpen Boekenstad). Met een beproefd “format”: telkens een gastdichter – een bekend of minder bekend auteur – gevolgd door een begeleid Vrij Poëziepodium met een tiental gegadigden – jong of oud, debutant of gevestigd, met uiteenlopende stijlen en thema’s. Hierbij hanteren wij volgende beginselen: Laagdrempeligheid onder meer door kosteloze toegang (of tegen lage prijs) op poëzieavonden of – middagen. Toegankelijkheid door de voorkeur voor doorzichtige, klaar verwoorde en ingeoefende voordraagpoëzie. Interactiviteit door de betrokkenheid van de toehoorders bij de creatieve act, de wisselwerking zowel met de gastauteur als met de deelnemers aan het vrije podium. En in de marge daarvan de informele contacten. 6 Maatschappelijke relevantie door de herkenbare thematiek en de actuele onderwerpen, vaak bewogen, soms bevlogen, vaak ook satirisch verwoord of lichtvoetig aangezet. En niet zelden een aanklacht, een protest, als een mene-tekel aan de wand van het wereldgebeuren. Wij zien de stedelijke gemeenschap voor een deel als een poëtisch laboratorium, een trefplaats voor dichtkunst als gezamenlijke beleving, dichtkunst als experiment, dichtkunst als uiting van maatschappelijke betrokkenheid. Dit is een progressieve, democratische visie op literaire creatie en participatie die wij graag ter overweging voorleggen aan de culturele overheid van Antwerpen. ▲Tijdens de honderdste editie van de Muzeval in de Permeke-bibliotheek, op 8 maart, werd peetvader en onvermoeibare organisator Herman J. Claeys in de bloemetjes gezet. Tijdens wat de 101ste Muzeval had moeten zijn, op 12 april, mocht hij niet eens het woord nemen. Muziek verzacht de zeden. En poëzie? Terugblik op een thriller in gedichtenland. ■ Vijandige overname Zoals aangekondigd in de vorige Mededelingen trad Pom Wolff op 12 april in Bazilikum op. Het werd een heuglijke avond. Wat echter aangekondigd was als de 101 ste Muzeval vond uiteindelijk plaats als eerste activiteit van de kersverse vzw Vers geschild. Dat er stront aan de knikker was, mocht al afgeleid worden uit het dossiertje dat heet van de naald op 9 april in de 91ste aflevering van de Mededelingen afgedrukt werd. Het leek er wel op of De Muzeval het slachtoffer is geworden van wat men in financiële kringen een “vijandige overname” noemt. Sinds januari 1999 organiseert Pipelines maandelijks de Muzeval, een poëzieavond die uit het Antwerpse literaire landschap niet meer weg te denken is. Zowat een jaar geleden heeft het bestuur van Pipelines een kerngroep in het leven geroepen, bestaande uit Bart van Peer, Frans Vlinderman (alias Kurt Verwimp), Philippe van Beek, Fons Lanslots, De Antistresspoweet (alias Erwin van Massenhove), Willem Plugge, Jos Peeters, Marc Tiefenthal (alias Marc Janse), Kaatje Wharton (alias mw. C. van Hooymissen), Herman J. Claeys en ene Nanny Lambrechts. Vier leden van die kerngroep, die verantwoordelijk was voor de programmatie en de praktische organisatie, pleegden secessie na de vergadering van de raad van bestuur van 29 maart en richtte meteen een nieuwe vzw op, Vers geschild, met de bedoeling eveneens maandelijkse poëzieavonden te organiseren. De kapers hebben dan de 101ste Muzeval omgetoverd tot eerste activiteit van Vers geschild. Het procédé was niet erg elegant, maar soit. Bedenkelijker was dat er op gezinspeeld werd dat Vers geschild de vlag Muzeval zou claimen. Een dergelijke aanspraak is op zich natuurlijk ridicuul, maar dat met die gedachte door sommige Versgeschilden gespeeld werd, bewijst hoezeer de kloof tussen de voorheen schijnbaar broederlijk verenigde poëten tot kwaadwillige uitwassen kon leiden. De secretaris van Vers geschild werd dan ook getooid met de martiale titel van “verantwoordelijke voor de veiligheid” – zo konden de poëzieliefhebbers vernemen die op 12 april naar Pom Wolff kwamen luisteren. Met de creatie van een dergelijke functie heeft Vers geschild alvast geschiedenis geschreven. Le ridicule ne tue pas – gelukkig maar. Na het inleidende woord van de secretaris-veiligheidschef en van de voorzitster van Vers geschild, begaf Herman J. Claeys zich naar het podium, kennelijk met de bedoeling op zijn welbekende wat ouderwets waardige manier te protesteren tegen de gang van zaken, maar het woord werd hem botweg geweigerd. Philippe van Beek, kennelijk over zijn toeren, slingerde dan met luide stem dreigende woorden tot de voorzitster van Vers geschild: met de dreigende woorden dat “hij was nog niet klaar is met haar en zou ze nog weten te vinden”. (De chef veiligheid kreeg dus al meteen werk op de plank.) De Pipeliners verlieten dan de zaal. Ze hadden ongelijk, wat ze misten voortreffelijk optreden. & Aan die eerste manifestatie van Vers geschild ofte gekaapte Muzeval ging een poëtenoorlog vooraf, die vooral uitgevochten werd via weblogs en mails. Het is hoogst merkwaardig te moeten vaststellen hoe die poëzieminnaars altegader moeiteloos op kwetsende taal terugvallen, met advocaten dreigen, en met “juridische” (krom)redeneringen schermen. Om deontologische redenen kunnen we geen citaten brengen uit de dossiers die door een gunstige wind ter redactie aangewaaid kwamen. Jammer voor de lezer, want er valt een waarlijk hilarische bloemlezing samen te stellen. Voer voor literatuurhistorici – of voor sociologen? Tijd voor een (voorlopige) synthese. 7 De Muzeval is sinds 1999 in naam en in feiten een activiteit van Pipelines. Wie buiten Pipelines het nodig vindt activiteiten te organiseren onder de vlag De Muzeval is bewust te kwader trouw – en stelt zich bovendien onsterfelijk belachelijk aan. Vier leden van de werkgroep van De Muzeval, aangeduid door het bestuur van Pipelines, hebben er voor gekozen een nieuwe vereniging op te richten om gelijkaardige activiteiten te ontwikkelen. Als Vers geschild zijn ze nu naar buiten getreden met een eerste (geslaagde) poëzie-avond. Dat is hun goed recht. Het ziet er trouwens naar uit dat ze geen aanspraak maken op de label De Muzeval, zo wordt uit gezaghebbende bron vernomen. Tijd ook voor een (voorlopig) commentaar. De secessie van een deel van de werkgroep van De Muzeval houdt geen verband met welk principieel geschil ook in artistieke aangelegenheden. Zoals veelal het geval, gaat het om nestgeur en geldingsdrang. Dat de ex-leden van de werkgroep van De Muzeval thans dreigende brieven stuurt naar het bestuur van Pipelines getuigt van een ronduit bedroevende mentaliteit. Gek voor mensen die zich zo graag vermeien in de rol van onbaatzuchtige minnaars der Muzen. & Kennelijk zijn we trouwens de enigen niet om de toon van bepaalde brieven nogal overtrokken te vinden. Bom ontploft in Vlaanderen vannacht – aantijgingen, ultimata, zo luidt de titel van een bericht dat Pom Wolff op het net publiceerde. een brief vanuit 'vers geschild' is hedennacht uitgegaan naar politiek, bestuurders, sponsoren, dichters. als je het over een rel hebt dan is dit een rel. aantijgingen, beschuldigingen, het eisen van excuses, betichting van frauduleuze handelingen - te veel om op te noemen. AMSTERDAM HUILT WAAR HET EENS HEEFT GELACHEN! deze toevallige passant ziet zijn naam terug in die brief. ben er niet gelukig mee. ik zie dat er excuses worden geëist richting mijn persoon. ik eis nooit excuses en ze hoeven ook niet voor mij worden geëist. dat wil ik in ieder geval hebben gezegd. de waardering en het respect voor de muzeval en alle jaren […] staat in geen vergelijk. als ik ook maar iets zou kunnen betekenen ik zou zo graag een steentje willen bijdragen. dat de muzeval nooit verloren zal gaan en dat vers geschild een nieuwe bloem zal zijn. Tot slot schrijft Wolff: “op verzoek van het bestuur van 'vers geschild' drukken wij de brief niet meer af. kaatje legt in een reactie uit waarom het schrijven geen publiek schrijven is.” ■ Kritisch Dr Luc Deleu verzorgde ik de toespraak op de voorstelling van de (verzamel)bundel Gestolen lucht van Hendrik Carette. Willy Tibergien verzocht mij de toespraak te herwerken tot een artikel voor Poëziekrant, waarin ik dieper op de gedichten zou ingaan. En dit zo vlug mogelijk voor het eerste te verschijnen nummer; wat gebeurde. Twee nummers later verschijnt een verminkte tekst waarvan, zonder enig overleg, bijna de helft werd weggelaten en de oorspronkelijke tekst op werkelijk onnozele wijze tot een Flair- of Feeling-niveau werd gereduceerd. Ik ben hierover woedend en schaam me dat mijn naam onder dit herschrijfsel staat. Ter attentie van de leden van het CDR en van de lezers van deze Mededelingen wordt hier de oorspronkelijke tekst opgenomen. ■ Hendrik Carette: Diets dichter met open vizier. De nieuwe bundel van Hendrik Carette ‘Gestolen Lucht’ bevat twee luiken: dertig gedichten, gevolgd door ‘De navolging van Charles Baudelaire’, een lijst met 222 titels van -ik citeer- ‘gedichten, brieven, verhalen, manifesten, pamfletten, herinneringen, opstellen, verhandelingen, aforismen, bedenkingen, bekentenissen en traktaten”. 8 Bij aanvang van de bundel citeert H. Carette tweemaal uit ‘Het vierde proza’ van de Russische auteur en dichter Mandelstam. ‘Ik ruk de literaire bontjas van mezelf af en vertrap hem.’ Met het eerste gedicht ‘De Laatste Romanticus’ rukt Carette inderdaad de literaire bontjas van zich af. Het gedicht bestaat uit distichons, waarbij het eerste vers de romantische droom weergeeft, in scherp kontrast met het tweede vers, waar de wrange realiteit aan bod komt. ‘Hij wilde bij vloed de Waddenzee doorwaden / maar vrat kokkels en oesters in een restaurant aan zee. // Hij idealiseerde het landsmanleven in boswoningen en bosdorpen / maar resideerde in een der meest verachtelijke voorsteden. (…) Hij citeerde en reciteerde verzen van oudmodische dichters / maar raakte verstikt door een te grote verering voor de Meesters. // Hij verlangde naar een ancestrale sibbe met mythen en sagen / maar werd bekneld en beklemd door zijn eigen kleine clan. Maar de dichter ironiseert: met en benevens de romantiek van de gedroomde wereld, kenmerken een krachtig vitalisme, zelfspot en ingetoomde agressie zijn poëtisch universum. Hij schrijft dit gedicht trouwens in de derde persoon om een beschouwende afstand te scheppen. Ik citeer het eindvers: ‘O, dat er toch nog een nieuwe strakke Romantiek moge komen! / De laatste romanticus te zijn / die Lohengrin heeft gezien, de zwaan en de graal. Mandelstam was één van de vele slachtoffers van het stalinisme en verdween in 1938 in onduidelijke omstandigheden. Kenmerkend voor zijn werk is het ontdubbelen van de persoonlijkheid bij een dichter, bezeten door tijdloze thema als de dood. Mandelstam schrijft: “Faible et cruel, avec un sourire stupide, le poète contemple son siècle impitoyablement”. (1) Ook de poëzie van Hendrik Carette kenmerkt zich door een genuanceerde polariteit. Net als Osip Mandelstam kent Henrik Carette de tegenstelling tussen de gedroomde wereld en de existentiële realiteit. In zijn poëzie komen zowel een verbondenheid met de wereld als een isolement aan bod, gevat in een virtuoos geformuleerde maar kwellende dichotomie. De dichter balanceert op de dunne koord tussen hoop, wanhoop en heropleving, tussen smaad en roem, tussen lof en blaam, vriendschap en verraad, levensdrang en dood. Hij is verdeeld tussen lijden en gemoedsrust, tussen angst en verrukking. En de dichter expliciteert wat hem kwelt. In menig gedicht duiken beladen woorden op als: zelfkastijding, vernedering, ontgoocheling, miskenning, straf, kwetsuren, littekens, ondergang, vernieling, en uiteindelijk de dood. Deze kwellingen lopen als een rode draad doorheen de bundel en vormen ook het onderwerp van diverse gedichten, zoals “ De Laatste Romanticus”, “ De Profetie van Fem Rutke” (jij zult nog vaak vernederd worden, gevallen naast een al gevallen engel”), “Waar zal het zijn? (En daar zal het zijn waar het moet zijn, doch in elk geval waar je op letale wijze bezwijkt)”. Maar romantisch geweeklaag en zelfbeklag worden door Carette gerelativeerd door ironie en zelfspot, zoals in “Homo Clamans” en “Een Vraagstelling en een bekentenis.” Ik citeer: ‘Hoe heet deze steeg? / De Carettesteeg. / Wat is dat voor een gekke Franse naam? / Of je hem nu besmeurde of verzweeg, het klinkt letaal. // Zijn gedrag was niet voorspelbaar, ja, zelfs catastrofaal / en daarom is deze steeg / of liever: deze 9 impasse / genoemd naar deze nare aterling Carette.’ Van op de toren van Seneca “Op Corsica” hoort Carette de raadgevende stem van de antieke auteur: “Si je veux rire d’un fou, je n’ai pas à chercher loin, je n’ai qu’à rire de moi-même. Si tu n’es pas capable de rire de toi, il est temps que les autres se mettent à rire de toi.” Uit het tweede citaat van Mandelstam komt de titel van de bundel: “Ik deel de hele wereldliteratuur in werken die mèt toestemming en die zonder toestemming zijn geschreven. De eerste categorie is rommel, de tweede is gestolen lucht.” Lucht of ademruimte zijn voor een dichter levensnoodzakelijk en als de begeerde lucht schaars wordt, steelt de dichter als een ekster waar hij kan, al wat hij ziet en bekijkt, hoort en beluistert, smaakt, ruikt en betast, in de natuur en in de literatuur… T.S. Eliot schrijft: “Bad writers imitate, good writers steal.” En Cocteau stelt: “Alle kunstenaars zijn dieven, we stelen allemaal.” Mandelstam heeft het ook over werken die mèt toestemming zijn geschreven, wat wil zeggen, politiek correcte literatuur in overeenstemming met de toenmalige stalinistische ideologie. Met betrekking tot ‘Gestolen lucht”, kunnen we dit citaat als metaforisch interpreteren. Maar in zijn essays daarentegen hanteert Hendrik Carette termen als politiek correct denken, democratuur en Gedapo (Gedachtenpolitie), die wel degelijk op een maatschappelijke onvrede wijzen. “En wat je niet mag lezen bepaalt onze cultuur,” schreef Oscar Wilde. Daarnaast is er ook nog een verdekte (romantische?) noodlotsgedachte, nauw verbonden met het verval of het einde van de westerse beschaving. In een essay over Michaux citeert Carette (2) de auteur: “Il faut se hâter : l’histoire va fermer.” Analoog schrijft Roland Jaccard: “ Si la littérature est sauvée, le reste sera sauvé aussi. Si la littérature est perdue, nous serons tous perdus. Tout est foutu. L’heure de fermeture a sonné dans les jardins de l’occident.” (3) Het eerste gedicht draagt als titel “De Laatste Romanticus”. Hendrik Carette is geenszins een larmoyante romanticus noch een dichter van de droevige figuur, geen verdoolde ziel. Zelfmedelijden of cynisme zijn hem vreemd. Hij is eerder een romantische reiziger tussen uiteenlopende werelden, tussen zijn “residentie in één der meest verachtelijke voorsteden” en de uithoeken van onze blauwe planeet, “de grasvlakten tussen het Zuiden van Siberië en het Noorden van Mongolië, of het geheime Boeddhistische koninkrijk Boethan.” Zijn reizen in het verleden bestaan uit persoonlijke herinneringen aan zijn jeugd, aan overleden vrienden en vriendinnen van weleer, uit ontmoetingen met zijn “Meesters” uit de wereldliteratuur, maar evenzeer uit verplaatsingen naar het Vlaamse verleden, zoals het mooie en gevoelige gedicht “Aan Gwijde van Dampierre”, tragische graaf van Vlaanderen. ‘Vanuit de kerker van de Capetingers / (en gekerkerd als een vileine vazal) / ah, Gwijde!, herinneren wij ons onze heerlijkheid; / de lagunes afgewisseld met kreken / tot aan de brede zeegeul van de Schelde, / de golvende tarwevelden, de abdijen / en de graanschuren van het rijke graafschap / de versterkingen en burchten / van ’t oude Oudenburg, Aardenburg, Broekburg (…) Jij 10 stierf als gevangene, want jij werd niet bevrijd, / en bijna alle gevangenissen zijn nu vol, Gwijde… Werkelijke en fictieve reizen lopen in elkaar over. In het aangrijpende en ingetogen “De dood is geen dreiging maar een lange dracht” associeert de dichter een bezoek aan de tombe van Joris van Severen te Abbeville (de Fransvlaamse stad wordt niet vermeld) met herinneringen aan zijn moeder en zijn overleden vader, die in het gedicht aan het woord komen. Verleden en heden betekenen voor de dichter een bijzonder toegankelijke wereld, waar hij als meevoelend reiziger en scherpe observator tegelijk toekijkt en betrokkene is. En wat zoekt de zo reislustige dichter? Het gaat steeds om reizen op zoek naar te stelen lucht. Montaigne schreef: Je réponds ordinairement à ceux qui demandent raison de mes voyages que je sais bien ce que je fuis, et non pas ce que je cherche. Hendrik Carette weet wat hij ontvlucht, maar evenzeer wat hij zoekt: de gedroomde wereld. En bovendien is een gedicht schrijven ook een vorm van reizen. Ik citeer uit ‘De Wonderen van zijn Wereld’: ‘De zeedamp boven de Waddenzee waar wordt gewaad. / De hoog aan de hemel rijzende ruïne van Montségur. / Het gefladder van een kerkuil in de nok van de nacht. / De wrede precisie van een voorgoed bevroren gedicht. (…) Voor deze “Laatste Romanticus” geldt daarenboven het advies van Horatius: “Coelum mutaris, non anima, per mare currens. Al doorkruis je de zeeën, alleen de luchten veranderen, niet het gemoed.” In deze bundel onderscheiden we reële en denkbeeldige reizen en ontmoetingen, onder het gesternte van een vitale, maar tedere en soms wanhopige melancholie. De dichter is een mens van mythen, soms ironisch in “Op het Blootland aan de Grens” waar hij de mythe van het grote Dietsland toetst aan de realiteit, soms mysterieus en bevreemdend, zoals in “Zilte Droom”. Als lezer reizen we met de dichter mee op al zijn excursies en hij is een dwingende gids. We reizen doorheen elegante en aantrekkelijke gedichten in het mythische Dietsland, in de wijde wereld en in de literatuur. We ontmoeten ook allerlei mensen, in de schemerzone van levenden en doden. Het verleden leeft verder in het heden, in opvattingen en gedroomde wensen, vaak haaks op deze van de huidige maatschappij. Het gaat niet enkel om nostalgie naar het verleden: de dichter actualiseert het verleden. Op vernuftige wijze verhedent hij het verleden en maakt het aldus onsterfelijk. In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal. Hendrik Carette is een dichter met open vizier: zijn oeuvre is autobiografisch en zonder maskers. Zijn gedichten kenmerken zich door een meeslepende vitaliteit en een virtuoze, maar beheerste grilligheid. Zijn reizen door tijd en ruimte verlopen zowel synchronisch als diachronisch. Zijn bezwerende poëtische litanieën zijn niet geschreven in de sepiakleur van een voorbije tijd, maar vormen de sleutel tot een hogere dimensie, met steeds een link naar het huidige tijdsgewricht. In “Gestolen Lucht” treffen we de verschillende aspecten van Carettes meesterschap aan, in een osmose van stilistiek en thematiek, ondersteund door een krachtig beeldgebruik. Een gedicht kan uit vier 11 regels bestaan, een ander telt er vijftig. De dichter is een stijlgoochelaar. Zijn stijl is soms parlando, mythisch bevlogen, fijngevoelig, op de man af, eenvoudig of krachtig. De toon in de gedichten kan warm zijn, ingetogen, neutraal, ironisch, humeurig, beheerst of weemoedig. Als thema’s in de bundel onderscheiden we: het dichterschap, de wereldliteratuur en de persoon van de dichter (De Laatste Romanticus, Toen, De Profetie van Fem Rutke, Waar zal het zijn, Zilte Droom, Een Vraagstelling en een bekentenis, Het Rapaille der Dichters, Gebarricadeerd, Homo Clamans, Gevaarlijke klimtocht naar de vallei der puriteinen, Le démon de Midi, De Wonderen van zijn wereld), ontmoetingen met levenden (Een Lief van Vroeger, Is de materie soms niet de moeder van de compositie?, Gebed van een Postkatholiek) en doden (Mijn Gestorvenen, Wachtend op een zeer hypothetische herrijzenis, De Dood is geen dreiging maar een lange dracht), reisgedichten (Zicht op de berg Cetacea, In La Roche-en-Ardenne aan de oever van de Ourthe, Op Corsica) en gedichten over Vlaanderen en Dietsland (Een mooie vondst, Op het Blootland aan de grens, Back in town, Aan Gwijde van Dampierre, zelfkastijding binnen de Vlaamse beweging), een gedicht over soldaten (Het ondergrondse leger van Keizer Qin Shi Huang) en een gedicht gewijd aan Jean Sibelius (Jean Sibelius, opus 44). In talrijke gedichten treffen we namen aan van landen en geografische streken, steden, zeeën en oceanen, stromen en rivieren, bergen en dalen, eilanden, wouden en woningen. We mijmeren bij bizarre en mysterieuze streken als Het Grote Dietsland, zoals Joris van Severen het zag, het Zeeuwse licht boven Zoutelande, Ameland, een Duitse bunker in Raverszijde, een aalput in Artesië, het geheime Boeddhistische koningrijk Boethan, Tibet, Abessinië, Namibië in de woestijn niet al te ver van Walvisbaai en Windhoek, Zuid-Afrika, Zuid-Australië en Buiten-Mongolië, Galicië en het stille Wolhynië. Niettegenstaande de overvloed aan zeer uiteenlopende locaties, maken we met Hendrik Carette geen reis rond de wereld in 30 gedichten. De exotische locaties en de mysterieuze, aanlokkelijke setting hebben in ieder gedicht een specifieke functie, naargelang het thema of de beoogde mededeling: Een plaatsnaam kan een droom evoceren, cf. ‘Zilte droom’, ‘Ik had een snoer van slangen om de hals / en ik zag het licht, / een sliert Zeeuws licht / boven Zoutelande. // Aan de rand van het Veerse Meer / herkende ik de bevende heer Bavink, / en in Domburg vond ik / Mathilde Willink op het strand’ (…), Carettes poëtisch universum oproepen, zoals in ‘De Wonderen van zijn wereld’ of een voorgevoel uitdrukken, zoals de noodlotsgedachte in “Waar zal het zijn?”. Dr Luc DELEU (slot volgt) VOETNOTEN. 1. 2. 3. GORIELY, B., Littérature Russe, in: Encyclopédie de la Pléiade, Histoire des Littératures II, Paris, N.R.F., 1968. CARETTE, H., Michaux nogmaals die fenomenale Michaux, in: Ons Brussel, 18de jg. Nr. 11, dec. 1997. MICHAUX. H., À Distance, Paris, Gallimard, 1997. JACCARD, R, L’ombre d’un frange, Paris, Grasset, 1987, p. 139. Achteruitkijkspiegel 12 Galerie Dobbelhoef Vroeg of laat moet een biografie van of een licentiaatsthesis over Aimé Proost geschreven worden. Deze atypische Vlaamse ‘entrepreneur’ die goed verdiend heeft met aluminiumramen en deuren in de Amelinckxperiode, die toneel organiseerde en investeerde met Julien Schoenaerts, (remember de fameuze brand), die Jef Geeraerts heeft gepromoot om uiteindelijk een uiterst succesvol bedrijf op te richten in Australië – Queensland, na talrijke andere ondernemingen. Een belangrijke tussenstap daarbij was de galerij ‘Dobbelhoef’ te Kessel, aan de Terlakenweg 28. De gewiekste zakenman had bij de oprichting van de kunstgalerij een groep gelijkgestemde kunstvrienden rond zich verzameld, die zich vereerd voelden tot die kleine schare uitverkorenen te behoren van ‘deelgenoten van de galerij’, die enig mooi gelegen lag in een hoeve uit 1780 in de Netevallei. Toevallig bleken we alle acht niet onvermogend, begeesterd door het initiatief en bereid ons netwerk in te zetten. Aanvankelijk heerste toch een vrolijke scepsis over de grootschalige plannen van Aimé. Maar ach wat, het waren niet onze centen en je voelde met je ellebogen dat er wat viel te beleven. Behalve het voluntarisme van Aimé zweepte ook diens spitsbroeder wijlen advocaat Hugo ‘Jo’ Daeseleire de ‘deelgenoten’ op om met alle middelen de galerij bekendheid te geven. Ik was enkele tijd verslaggever van de bijeenkomsten en vind in de rapporten banden met het ‘Eendjesbal’ en ‘Monnikkenheide’ (omwille van de relatie met Wivina de Meester), wat dan voorgesteld werd als het zogezegde goede doel, waarvoor de vzw Dobbelhoef zich zou inzetten. De statuten van de v.z.w. ‘Dobbelhoef’ werden gesigneerd in de A.B.A., de pleisterplaats van deelgenoot Fons Van Dessel. De American Belgian Association in de Venusstraat, waar ook de eerste vernissage werd aangekondigd voor 20 december 1975. Die startprestatie werd een tentoonstelling van zelfportretten van kunstenaars van eigen bodem, waarbij ook de publicatie van Honderd Zelfportretten door Arcade in een samenstelling van Antoon de Pesseroey werd voorgesteld door de erudiete Roger Geerts. Tevens werd een bibliofiele map Vlaamse Kunst aangeboden in kleine oplage met zeefdrukken van Jules Lismonde, Pol Mara, Jacques Neve, Roger Raveel, Guy Vandenbranden, Mark Verstockt en Roger Wittevrongel, met houtsneden van Raoul de Keyzer en Dan van Severen. Die voorstelling werd verzorgd door wijlen Phil Mertens, die toen assistent-conservator was van het MSKB, en door Dr. Jacques Steyaert, huisarts in ’s Gravenwezel en verwoed kunstkenner en verzamelaar. En dan schiet het los. De ene grote tentoonstelling volgt op de andere : 1976 Willem Van Hecke met inleiding Eric Standaert, 1976 Jos Hendrickx met inleider Willy Juwet, 1976 Luc Peire met inleider A. ( Tuur) De Glas, 1976 Corneille – zelf aanwezig, 1977 Jan Cobbaert met inleider Phil Mertens, 1977 Vic Gentils (Rubensjaar) met inleider Herman Vanderpoorten, minister van Justitie, 1977 Jules Lismonde met inleiding van Jacques Steyaert, 1977 Jan Dries met beelden en Renaat Ivens met schilderijen en grafiek, ingeleid door Willy Juwet, 1977 Bram Bogaert met inleiding Jan Hoet en Willem Van Hecke met inleiding Eric Standaert, 1977 Konrad Richter en Harold Cousins met inleiding Jacques Steyaert, 13 1978 Natacha Pavel en Jean Raine, 1978 Dan van Severen en Zao Wou Ki – beide kunstenaars aanwezig, 1978 Wifredo Lam met inleider Rika de Backer-Van Ocken, minister van Cultuur, 1978 Luc Hoenraet met inleider Jo F. Du Bois 1978 René Guiette, 1978 Paul Joostens ingeleid door Walter van Herp, 1978 Degottex met inleiding door Jacques Steyaert en Wols met inleiding door Jan Hoet, en Alberto Guzman, 1978 50 Internationale kunstenaars met inleiding door Ernest van Buynder, 1979 Domela met inleiding door Phil Mertens, 1979 Luc Peire met inleiding Karel Geirlandt, 1979 Tom Wesselman met inleiding door Frans Boenders, 1979 Vijftig Internationale kunstenaars met inleiding Roger Geerts, 1979 Bram Bogaert met inleiding Karel Geirlandt, 1979 Julio Gonzales met inleiding Paul de Vree, 1980 Roger Raveel met inleiding Roland Jooris, 1980 Anton Heyboer, 1980 ism Bazel Internationale Kunstmarkt: Bram Bogaert, 1980 Douglas Swan en Bodo Schram met inleiding Roger Geerts, 1981 Camiel van Breedam ingeleid door Willy Callewaert, minister van Nationale Opvoeding, 1981 Jo Delahaut, 1981 Engelbert van Anderlecht. Dit palmares zou even overvloedig kunnen aangevuld worden met korte manifestaties vooral op muzikaal gebied. . De familie Proost vertrekt naar Australië in 1981, waar Aimé zich andermaal bevestigd als succesvol zakenman. En hij heeft meteen de eerste aanzet gegeven van de nu overbekende kunst van de aborigines. Nog een keer dient ‘De Dobbelhoef’ als blikvanger: 1993 Aboriginal – barkpaintings and burial poles from Arnhem Land – Australia, met inleiding Frans Boenders. Het is evident dat dergelijke organisaties met kunstenaars bol staan van anekdotes. Ene Jeroen Brouwers zou er nogal een gang mee gaan. Vermits de feiten nu toch allemaal zijn verjaard, geef ik er enkele onschuldige: - Voor de tentoonstelling Willem van Hecke werden zeefdrukken aangemaakt, die door de kunstenaar zouden genummerd en gesigneerd worden. Altijd leuk voor de minder gefortuneerde verzamelaar. Ongelukkig overlijdt de kunstenaar in die periode! Ergo, waardeloze drukken. Wat nu gedaan met die zware investering? De advocaat onder ons weet raad. De broer van Willem zal de seriegrafies nummeren en tekenen met ‘in memoriam mijn broer W..’. - Met de agent van Wifredo Lam werd een exclusiviteitscontract afgesloten voor de Benelux. Het komt Aimé ter ore dat in een bekende galerie bij Gent eveneens een 14 verkoopstentoonstelling wordt aangekondigd. Hij daarheen en ziet inderdaad dat werk à la Wifredo Lam wordt aangeboden. (volgens hem rook het daar nog naar verse verf). Aimé wil dat laten vaststellen door de plaatselijke autoriteiten. Die verklaren zich onbevoegd want “het woord van een galeriehouder tegen dat van een concurrent”. Er wordt beslist er een expert bij te halen. En in de regio Gent wordt dat Jan Hoet natuurlijk. Het pleit wordt beslecht in het voordeel van Aimé, ook natuurlijk. Maar hij moet onthutst vaststellen dat die avond Jan Hoet op TV niet alleen de show steelt maar de galeriehouders in het algemeen uitscheldt voor alles en nog wat. - In verband met Wifredo Lam kwam het ons hard over dat de kunstenaar in Genève een beroerte had gekregen en zijn agent de prijzen behoorlijk hoger stelde tijdens de tentoonstelling, omdat Wifredo Lam door verlamming geen verder werk zou kunnen leveren. - Tijdens het Rubensjaar brengt Vic Gentils een evocatie van de familie P.P. Rubens met zijn typische recuperatiematerialen. Maar hij heeft ook kleine figuurtjes meegebracht die ‘Beatles’ uitbeeldden met hun lange haren, nooit verkocht waren geraakt en voor de gelegenheid zijn omgedoopt in ‘schout’, ‘baljuw’ e.a. zgz tijdgenoten van Rubens met pruiken. - De polygamist Anton Heyboer verbaasde door de goede onderlinge verstandhouding van zijn diverse jonge Hollandse vrouwen. Echt mooie babes, die even kaal geschoren waren als skinheads. Enkel in de woestijn van Syrië hebben we een vergelijkbare ‘samenleving’ meegemaakt. - De familie Proost hield een vervaarlijke hond ter bewaking van al dat fraais. Een vriendelijk dier, dat enkel allergisch was aan voorbijrijders op een damesfiets. Die werden steevast gebeten. Na enkele beten werd de oplossing gevonden. Voortaan lag een antitetanusspuit in de ijskast en de volgende slachtoffers werden onmiddellijk geholpen en met een presentje bedacht. Zo simpel kan het leven zijn. De (geschreven) pers werd uitermate goed verzorgd in de Dobbelhoef en dus aanwezig. Een leuk hapje en drankje, een professionele persmap, een boek, een ets of een ander presentje, de journalisten wisten dat ze niet met lege handen naar huis gingen. Regelmatige gasten waren Hektor Waterschoot, René Turkry, Marc Callewaert, Toon (of Tuur?) van Severen, Gaston Martens. De sympathiekste en meest bescheiden was Gaston Durnez. Het spijt me dat ik de naam van de man van Het Laatste Nieuws ben vergeten, want die was een zeer trouw bezoeker. De zogenaamde deelgenoten waren : Alain Bekkers, Hugo Daeseleire, Jean Mertens de Wilmars, Aimé Proost, Jacques Steyaert, (Al)fons van Dessel, J.en/of M. van Mierlo en Jan van Oostende. Maar - wie gesagt- moet de levensloop van Aimé Proost vroeg of laat nog eens grondig uitgeplozen en neergeschreven worden. Hij verdient dat echt. Jan VAN OOSTENDE Misdaad loont 15 ▲Tot september 2006 was Loes den Hollander directeur van een zorgcentrum. Met Vrijdag heeft zij “op ijzersterke wijze de toon gezet voor een hele reeks literaire thrillers die snel zullen volgen”, zo wordt ons verzekerd. Sandra van Dalsum is 48, gehuwd, heeft een zoon en een dochter, en is mede-eigenares van drie modezaken. Helaas kan haar Eduard haar niet meer bekoren, en met zijn medeweten houdt ze er een trits minnaars op na. Het was echter niet zo’n best idee om haar geile blikken ook op Jochem te richten. Jochem is namelijk de verloofde van haar eigen dochter Marije. Wanneer Jochem vermoord wordt in het rendez-voushotelletje, ligt hij niet alleen in bed. De dode vrouw naast hem was zijn andere maîtresse. Sandra stelt aanvankelijk alles in het werk om de relatie met haar schoonzoon in spe te verdoezelen, maar dan blijkt dat ze zelf wordt gevolgd. De moordenaar heeft het dus op haar voorzien… Maar waarom? Ondertussen staat haar eigen dochter haar ook zowat naar het leven, en ze duikt onder bij Ed jr, haar zoon. Tja, wat heeft die arme opa er ook weer mee te maken? Ze heeft zijn opmerkelijke ogen, grijs met een donker randje, en die vent wou ook al niet deugen. Tot ze een man ontmoet die net zo’n ogen heeft. In haar volgende boek, Zwanenzang, staan vier Dertigers centraal: Sylvie, Doortje, Vicky en Janna; ze worden beurtelings geconfronteerd met hun verleden. Als laatstejaars van hun middelbare schooltijd waren ze lid van ‘De Zwanen’, een pestgroepje. Maar hun pesterijen waren zo gemeen dat hun hoofdslachtoffer, Lize Rikkers, uiteindelijk zelfmoord pleegde. En nu krijgen ze één voor één dreigbrieven en wordt de rekening vereffend. Maar Lize kan de wreker niet zijn, die is immers dood. Het eerste slachtoffer is Sylvie, medisch secretaresse. Die had zich net zwanger laten maken door dokter Klaas de Goede. En laat die goede man nu net getrouwd zijn met dokter Angela van Brakel, aan wie Sylvie de blijde boodschap verkondigt…Tja, eens een doortrapte pestkop…tot ze thuis wordt neergeschoten. Doortje is gehuwd met Sjoerd en heeft een dochtertje, Paula. Sjoerd heeft meer dan een vrouwelijke kant ; regelmatig transformeert hij in Sjanie. Dan gaan Sjanie en Doortje als vriendinnen naar speciale clubs in Rotterdam of Breda, waar niemand hen kent. Doortje houdt meer van Sjanie - dan is haar ‘man’ vriendelijk en attent. Ze gaat toch even een therapeute raadplegen. Ze raakt echter helemaal van streek als ze verneemt dat haar eigen dochtertje gepest wordt op school. Ze denkt aan de Zwanen. Dan krijgt ze een artikel over pesten toegestuurd (uit de Libelle!) en het overlijdensbericht van Sylvie uit de krant. Spoedig kijkt ook zij in de loop van het pistool. Inspecteur Cor Looyers voelt Vicky aan de tand. Zij is een beroemde schrijfster geworden. En Doortje heeft vlak voor haar dood haar naam vernoemd aan haar therapeute. Vicky kan zich de vroegere vriendinnen niet meer herinneren. En dan is er nog Janna, een lerares Engels. Die kampt nog met een gewelddadige ex, maar is al direct smoor op inspecteur Cor. Maar wie is nu dat geschifte mens met moordende stemmetjes in haar hoofd? Welja, het staat op de binnenflap: “…voor de lezeressen van Libelle is Loes den Hollander beslist geen onbekende: in 2004 verscheen de Libelle-zomerpocket met twee van haar verhalen, en in 2005 herhaalde dat zich en verscheen er opnieuw een zomerpocket, met haar verhaal ‘De verkeerde moeder’.” Begrijp me wel, ik heb niets tegen Libelle, noch tegen de lezeressen. Ik pik ook graag eens een receptje mee. Maar ik vrees dat mevrouw den Hollander alle mogelijke vrouwenproblemen steeds in één boek wil stoppen. Het is een overdosis aan problematische moeder-dochter en allerlei andere scheefgetrokken familie en (of) andere relaties. Al dat amateuristisch psychologisch gepeuter, voor een personage als Jana kan je daar nog ergens mee weg komen. Maar als het om schizofrene toestanden gaat moet je toch van zeer goeden huize zijn. Neen, het recept staat nog niet op punt, maar in mei komt de derde ‘literaire’ thriller van Loes den Hollander al uit de oven. Er schoot mij nog een woordspeling met een keukenrobot door het hoofd, maar kom zeg, ’t is voor iedereen mooi weer. Ik dacht ook nog even aan een trilpudding…, neen, wegwezen, een terrasje opzoeken voor het te laat is. ■ 16 Loes DEN HOLLANDER, Vrijdag, Karakter Uitgevers, 2006, 304 p., 18,95 €. Loes DEN HOLLANDER, Zwanenzang, Karakter Uitgevers, 2007, 319 p., 18,95 €. ▲Volgend jaar verschijnt een biografie over het leven van schrijver Appie Baantjer. De voormalige rechercheur van de Amsterdamse politie schreef bijna tachtig boeken. In zeventig daarvan is een hoofdrol weggelegd voor rechercheur De Cock. Van de schrijver zijn inmiddels meer dan zeven miljoen boeken verkocht en de RTL4-tv-serie rond zijn karakters trok ook jarenlang een miljoenenpubliek. Het boek over het leven van Baantjer wordt geschreven door G. Bos. Eerder beschreef zij het leven van acteur Joop Doderer. ■ ▲Het heeft er alle schijn van dat James Bond na de film Casino Royale weer helemaal terug is in de belangstelling van de lezende liefhebbers van spionageromans. Voor de liefhebbers is het dan ook goed te weten dat de complete James Bond-reeks terug gaat komen in de Zwarte Beertjes. Vanaf juli worden de klassieke verhalen van Ian Fleming uitgebracht in herziene vertalingen, een nieuwe vormgeving (cover) en met de Engelse, in plaats van de Nederlandse, titels op de cover. Prijs per Beertje: 6,95 €. ■ ▲Jac. Toes heeft de Duitse thrillerprijs Herzogenrather Handschelle gewonnen. Deze symbolische prijs wordt jaarlijks uitgereikt door de Verein Pro Stadtbücherei e.V. die hiermee een auteur bekroont die zich in bijzondere mate verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van de misdaadliteratuur. Het is voor de eerste keer dat de prijs naar een niet-Duitse auteur gaat. Vorig jaar werd de Herzogenrather Handschelle gewonnen door Susanne Goga.■ ▲Zopas verscheen Het rijk van de Bok, geschreven door Jacob Vis, een true-crime boek over de 'moord' op Pim Overzier, waarvoor Henk H. levenslang veroordeeld is. De auteur poogt met dit boek te bewijzen dat de 'moord' echter geen moord is en dat Henk H. onschuldig in de gevangenis zit. Een boek dat veel teweeg zal brengen, omdat het de zoveelste fout is van politie en justitie.■ ▲Martine Kamphuis, schrijfster van de goed verkochte thriller Vrij (25.000 exemplaren) heeft een opvolger het licht doen zien. Titel: Ex. Een boek over een obsessionele liefde die pas eindigt als er een nieuwe partner in het leven van de hoofdpersoon komt. ■ Door de leesbril bekeken ▲Rotterdam-Antwerpen: privatisering. Het bedrijfsleven mag zelf bepalen hoe de route RotterdamAntwerpen zó kan worden verbeterd dat er geen files meer staan en het milieu niet te zwaar wordt belast. Het consortium met het beste plan krijgt een concessie om de ‘doorstroomroute’ aan te leggen en tol te heffen. Rijkswaterstaat gaat in gesprek met bedrijven die eerder interesse toonden. Het consortium wordt mogelijk ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van extra bedrijventerreinen, natuurgebieden en toekomstige aanpassingen, zoals een vernieuwde Haringvlietbrug. Als mogelijk idee noemt projectleider Huub van Zwam van Rijkswaterstaat ook de vestiging van een ‘overslagpunt’ voor containerschepen in Moerdijk; het eerste deel tussen Rotterdam en Antwerpen kan dan ook per schip worden afgelegd, waardoor minder files ontstaan. De marktverkenning moet eind volgend jaar leiden tot een tender voor het project, dat zo’n 3 miljard € aan investeringen en onderhoud gaat kosten. „Er is zeer veel belangstelling”, zegt Van Zwam. (Bron: Arjen Schreuder in Nieuwsbrief NRC, 11 april.) ■ Televisioneel Hou van ons, VTM, dinsdag 20u35 seizoen 2, eerste aflevering, 24 april 2007. In Hou van ons gaan kinderen van alleenstaande ouders op zoek naar een nieuwe partner voor hun mama of papa: 17 …de ouders zelf hebben niets in de pap te brokken. De kinderen kiezen na een spannende selectiedag de twee kandidaten uit, die elk een weekend komen logeren. Hebben ze de juiste keuze gemaakt? Zal het klikken met mama of papa? Is er een vonk? En zo ja, is die ook wederzijds? Ook na de twee weekends zijn het opnieuw de kinderen die uitmaken wie van de twee kandidaten nog een extra afspraakje krijgt met mama of papa. Kiezen ze de kandidaat die hén het meest bevalt, of volgen ze het hart van mama? Wordt het een toffe huismoeder, of krijgt papa toch die knappe blondine mee?… Tja, als Wendy’tje via de buis aan haar Franske is geraakt, waarom zou de simpele Vlaming dan ook zijn kans niet wagen? (De lezer mag zelf dat simpele invullen als eenvoudig of idioot). De eerste aflevering van het tweede seizoen bleek weer een schot in de roos, gemiddeld 970.700 kijkers die niets beter te doen hebben. De eerste kandidaat was Gerald, een 44-jarige beroepsmilitair, en reeds zes jaar gescheiden. Maar nu was hij weer helemaal klaar voor een relatie. Zijn dochters Shalika,(11 jaar), en Tatiana (14 jaar) voedde hij wel op in co-ouderschap met zijn exvrouw. Maar papa was een toffe peer, aldus moest blijken uit zo’n echte vader-dochters babbel aan het ontbijt. “En Shalika, hoe is ’t met u lief” “Pfft, seg, ik heb er nog gene” “En gij, Tatiana?” “’t Is af”. Ach, kan het nog gezelliger, niks geen geleuter over school. Maar ’t was natuurlijk een entrée en matière, want listig vorsten de dochters daarna naar vaders voorkeuren. “’t Mag zeker geen dikke zijn”, zei hij . Het vervolg laat zich raden: de eerste kandidate was zéééér mollig, en presenteerde zichzelf ook nog eens in een witte legging; en ja, ook ik zag haar cellulitiskuiltjes door de spannende stof. Vader kon in een belendende kamer alles op een tv-schermpje volgen; hij sloeg de handen voor het gezicht, kermend. De twee kleine loeders vroegen het arme schaap naar haar hobby’s. “Countrydans”, zei de dikke duts. “Dans eens een paar paskes”. Ze deed het! Vader bleef er bijna in. Ik werd op z’n zachts gezegd even niet goed van plaatsvervangende schaamte. De volgende in de rij was een Limburgse met Italiaanse roots. “Hah, een Zuiders temperament”, likkebaardde de vader. Hij zag al grote maneuvers in het verschiet, want ze zag er een brokje dynamiet uit. Jaja, ze was bij de uitverkorenen... Hoe het verder afgelopen is, weet ik helaas niet te melden. Er zijn grenzen aan zelfkwelling. Maar wie tegen dergelijk vertoon opgewassen is, kan ik ook nog Schoondochter gezocht aanbevelen, op zaterdag op VT4. Zelfde principe, maar hier gaan de ouders op zoek naar een geschikt lief voor hun zoon.(Zo’n jongens die door toedoen van hun ouders een beetje contactgestoord zijn, of schuchter, of te hoog nerd-gehalte etc..). Hier geldt vooral: als ze maar kan koken en proper is. Ja, die jongens zullen moeke en vake nog dankbaar zijn! ■ Beestig ▲Begin april werden de eerste meikevers al gemeld bij de natuurorganisatie Natuurpunt. Deze soort was vanaf midden april algemeen aanwezig in Vlaanderen. ‘Dag meikever, welkom aprilkever’, aldus Natuurpunt. Het lijkt er dus op dat de meikever dit jaar haar belangrijkste vliegperiode in april zal hebben gehad in plaats van in mei. Ook beestig voor de meiklokjes en meidoorn. Deze ‘klokvaste’ meibloeiers zijn er dit jaar ook een paar weken eerder bij. ■ ▲Ook de wespen zijn al aardig in de weer: normaal worden deze insecten pas rond april waargenomen, door het warme voorjaar waren ze al in februari actief. Rond het vogelbad in mijn tuin vliegen werksters op en aan met slurpjes water, wellicht nog met metselwerk bezig. Het warme voorjaar is vooral gunstig voor de wespenkoninginnen. In die periode sterken ze aan na de winterrust. Hoe beter het weer, hoe sterker de koningin en hoe meer nageslacht. De koningin produceert ongeveer 125 dagen eitjes, waar larven uit voortkomen. Doe groeien op tot werksters, die dan weer de 18 nieuwe larven verzorgen. Wespen zoeken zoetigheid, maar ook vlees. Uitkijken met lekkers op het terras. ■ ▲Ook niet te stuiten is de opmars van teken, in Nederland kampt men reeds met tekenplaag. In de afgelopen tien jaar nam het aantal Lyme-patiënten in Nederland toe van 6.00 tot 17.000. Vorig jaar melden zich 73.000 mensen bij de dokter om een teek te laten verwijderen. Insectendeskundige Willem Takken van de Wageningen Universiteit begon samen met milieuanalist Arnold van Vliet van de Natuurkalender dit voorjaar een twee jaar durend, landelijk onderzoek naar het voorkomen van teken en tekenbeten. Nederland is het eerste land in Europa dat de tekenproblematiek op deze schaal onderzoekt. ■ ▲Het geheugen van de olifanten is nog beter dan gedacht. Volgens een studie in de Indiase deelstaat West-Bengalen, onthouden olifanten zelfs de oogstmaand in een gebied waar ze het jaar daarvoor lekker hebben gegeten. Ze zijn zelfs bereid honderden kilometer te lopen. De dikhuiden zijn echte lekkerbekken, ze geven de voorkeur aan landbouwgewassen in plaats van het voer dat ze zelf in de bossen moeten sprokkelen. Doordat de bossen waarin ze leven steeds verder worden aangetast door de mens, zijn de dieren bovendien steeds meer aangewezen op de landbouwgewassen. ■ ▲Octi, een octopus uit Nieuw-Zeeland, kan drankflesjes openen met haar tentakels. Het dier bevindt zich in het Nationaal Aquarium van Nieuw-Zeeland en heeft slechts twee van de acht tentakels nodig om het flesje te openen, en klaart de klus in twee en een halve minuut. De eigenaar van het aquarium noemt Octi de liefste octopus die hij ooit heeft gezien. Soms speelt Octi zelfs met haar verzorgers. Ze zwemt dan naar de rand van het aquarium en spuwt water in het gezicht van de verzorger. Octi werd drie maanden geleden als vondeling naar het aquarium gebracht. “Ze lijkt te beseffen wanneer ze speelt. Veel mensen weten niet dat octopussen eigenlijk heel slimme dieren zijn. Ze observeren goed en zijn zeer interactief”. ■ . ▲Een Britse bus krijgt al enkele maanden een zeer speciale passagier over de vloer. Een kat stapt drie keer per week op aan een halte in Wolverhapton en rijdt telkens twee haltes mee. Haar reisbestemming is een fish & chips-kraam. Dat meldt The Sun. De kat kreeg de nickname Macavity (uit de musical Cats) van de chauffeurs. Volgens getuigen zit de kat vooraan in de bus en wacht ze geduldig op de juiste halte. “In het begin leek het zeer vreemd, maar intussen zijn we het gewoon. Het is eigenlijk de perfecte passagier, hoewel …ze eigenlijk een zwartrijder is”. ■ Agenda ▲Op 10 mei organiseert de Antwerpse afdeling van de Vlaamse Volksbeweging een verkiezingsdebat. Exact één maand voor de federale verkiezingen debatteren de partijen over specifiek Vlaamse thema's: de staatshervorming, Vlaamse onafhankelijkheid, de splitsing van BHV en andere actuele onderwerpen. Moderator: VRT-journalist Bruno Huygebaert. Hotel De Basiliek, Trooststraat 20-22, Edegem (= Marktplein) Info: Roger Deridder 03 289 93 05. Meer info op http://www.vvbantwerpen.org. ■ ▲Louisa Chevalier exposeert in het Elzenveld: De helft van de tijd. Vernissage op vrijdag 4 mei om 20 uur in het Marcquisauditorium, Lange Gasthuisstraat 46, 2000 Antwerpen: ingang B. Verwelkoming: Jacques de Haes, afgevaardigd-bestuurder – beheerder Elzenveld. Artistieke toelichting: Roger M.J. de Neef. De tentoonstelling vindt plaats in de Prof. Sommézaal, Lange Gasthuisstraat, 45, 2000 Antwerpen, 5 mei tot en met 16 juni 2007. Open: donderdag tot en met zaterdag van 12.30 tot 17.30 u. Gesloten op 12 mei 2007. De kunstenares zal aanwezig zijn tijdens de tentoonstellingsperiode behalve op 19 mei 2007. ■ 19 ▲Rebonjour: tekeningen & prenten van Roland Topor in Le Salon d’Art, tot 5 mei tot 14 juli. Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Jaarlijkse vakantie: 17 juli tot 18 augustus. ■ ▲Vrijdag 4 mei tot zondag 20 mei: “Een kijkje in de kunst van Pieter-Willy de Muylder”. Openingsuren: zaterdag en zondag van 14 tot 18 uur; op zondag ook van 10 tot 12 u. Vernissage op 4 mei om 20 uur met “een kunstzinnige dialoog tussen kunstpaus Frans Boenders en historicus Herman van Dormael.” ■ ▲Van 5 mei tot 17 juni exposeert Ysbrant.17. in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18 u. Vernissage op vrijdag 4 mei te 20 u. Inleiding: Jan Decleir. ■ ▲Tot 6 mei: Het verboden rijk. Wereldbeelden van Chinese en Vlaamse meesters. Commissarissen: Yu Hui en Luc Tuymans. Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 14 mei hangt in Nudes Gallery een selectie olieverfschilderijen en potloodtekeningen van Louis Paul Boon die doen denken aan Félicien Rops. Ajuinlei 12, 9000 Gent. Op donderdag, vrijdag, zaterdag & zondag. ■ ▲In de meest recente fotoreeks Black-Out, die Chari Benhelima maakte tijdens zijn verblijf in het Kunstlerhaus Bethanien (2005 - 2006) in Berlijn, gaat hij een stap verder in zijn experiment met de Polaroid. De alledaagse dingen die hij in beeld brengt - een duif, een basketbal, een rij bomen - zijn nog net zichtbaar. Benhelima stelt de aard van onze perceptie in vraag: hoeveel informatie hebben we nodig om te weten wat iets echt is? Weinig, zo blijkt. Black-Out is een gat in ons geheugen, een leemte in onze identiteit. De serie Black-Out van de Belgische kunstenaar Charif Benhelima is nog in wording, maar deBuren geniet het voorrecht deze foto's nu al voor het eerst te tonen. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Tot 11 mei. Open van dinsdag t/m vrijdag, 11-18 uur. ■ ▲Tot 20 mei 2007: Kijk op Europa. Europa en de Duitse schilderkunst in de 19 e eeuw. Paleis voor Schone Kunsten, ingang Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 26 mei: Cédric Noël. Galerie Martin van Blerk, Mechelsesteenweg 26, 2018 Antwerpen. Donderdag-vrijdag-zaterdag: 15-18 uur. ■ ▲Tot 27 mei exposeert Gabriel Belgeonne recente schilderijen in International Art Gallery S.A., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Tot 1 juli 2007: Hedendaagse kunst uit Duitsland. Selectie uit de verzameling hedendaagse kunst van de Bondsrepubliek Duitsland. Cultuurcentrum ING, Kunstberg-Koningsplein 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 u. ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt op 14 mei. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. 20 © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 93 14 mei 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Oekraïne: Een nieuwe Tsjernobyl? Eurovision 2007 Redactioneel Willem M. Roggeman behoort blijkbaar tot de dichters wier werk niet langer waard wordt bevonden in de media aan bod te komen, zo werd hier betoogd naar aanleiding van de publicatie van de bundel Het nut van de poëzie (Mededelingen, nr. 16, 19 januari 2004). Renaat Ramon wees er op dat de 2 poëzie van Willem M. Roggeman blijkbaar meer waardering in het buitenland geniet dan in Vlaanderen (Mededelingen nr. 18, 16 februari 2004). Dat blijkt nogmaals, nu Roggemans bundel Blue Notebook bekroond werd met de internationale poëzieprijs Premio Tratti (zie rubriek “Door de leesbril bekeken”). & Roggeman heeft heel wat kritiek op de werking van het Vlaams Fonds voor de Letteren (Mededelingen nr. 18, 16 februari 2004): Men doet nu een beroep op een raad van deskundigen. Wie heeft ooit zo’n pretentieuze benaming bedacht? Vroeger werd kritiek uitgeoefend op het werk van de ambtenaren, maar nu blijkt duidelijk dat toen alles vlotter, sneller, efficiënter en vooral objectiever verliep. Ook zij vroegen een advies aan auteurs, maar dit advies werd door de administratie zodanig geobjectiveerd dat er geen mistoestanden konden groeien. Laten we maar gauw terugkeren naar dat systeem. Roggeman is de enige niet om met heimwee terug te blikken op de tijd dat een evenwichtig samengestelde commissie Letteren de Minister adviseerde. De verzelfstandiging van het letterenbeleid heeft geleid tot de proliferatie van bureaucratische apparaten, waarvan het Vlaams Fonds voor de Letteren en Stichting Lezen slechts twee voorbeelden zijn. Bovendien menen de zelfgeproclameerde deskundigen een inhoudelijk dirigistisch beleid te mogen voeren. Wat er ook van zij, het is onloochenbaar dat de werking van het VFL in het literaire milieu geregeld aanleiding geeft tot (hoffelijk uitgedrukt) heel wat gemengde reacties. In de rubriek “Draagbare dossiertjes” wordt ter informatie en overweging de lijst gepubliceerd van de auteurs die in 2007 een beurs van het VLF ontvangen. Het VFL kende 418 eenheden van 2.250 € toe. Het is zacht uitgedrukt opmerkelijk dat niet minder dan 155 eenheden, of 37,09 % van de beschikbare middelen, naar kinder- en jeugdauteurs gaat. ■ Draagbare dossiertjes WERKBEURZEN VOOR LITERAIRE AUTEURS 2007 Het VFL reikt werkbeurzen uit aan literaire auteurs om hen toe te laten in alle rust hun creatieve plannen te verwezenlijken. Met deze subsidie kan de auteur zich wijden aan zijn hoofdactiviteit: schrijven. Voor de diverse genres heeft het VFL vier verschillende Adviescommissies: proza, poëzie & essay, kinder- & jeugdliteratuur en toneelliteratuur. De aanvragen van oeuvre-auteurs met een werkplan voor meerdere genres worden door de desbetreffende commissies beoordeeld. Op basis van hun adviezen nam het Beslissingscollege een besluit over 130 ontvankelijke aanvragen. 3 Van de 130 ontvankelijke aanvragen waren 24 auteurs met een werkplan proza, 19 auteurs met een werkplan poëzie of essay, 11 auteurs met een werkplan theater, 51 auteurs met een werkplan kinder- en jeugdliteratuur. 25 auteurs dienden een meervoudige aanvraag in (met een werkplan voor twee of meer genres). Het in 2007 beschikbare budget is 764.000,00 €. Dit jaar ontvingen 102 auteurs (90 uit Vlaanderen en 12 uit Nederland) een werkbeurs van gemiddeld 4,1 eenheden of 9.225 €. In totaal kende het VFL 418 eenheden van elk 2.250 euro toe. 12 aanvragers ontvingen voor het eerst een werkbeurs. De verdeling van de eenheden over de verschillende genres ziet er als volgt uit: - 20 proza-auteurs ontvangen samen 81 eenheden - 15 dichters en essayisten ontvangen samen 63 eenheden - 8 toneelauteurs ontvangen samen 30 eenheden - 39 kinder- en jeugdauteurs en illustratoren ontvangen samen 155 eenheden - 20 oeuvre-auteurs met een werkplan met meerdere genres ontvangen samen 89 eenheden 11 van deze beurzen zijn toegekend met continuering over meerdere jaren. De door het VFL toegekende werkbeurzen literaire auteurs zijn sinds 1 januari 2004 vrijgesteld van inkomstenbelasting voor rijksingezetenen. Bij het overzicht van de toekenningen dient men met het volgende rekening te houden: - Niet elke auteur vraagt (elk jaar) een werkbeurs aan. Indien een auteur niet op dit overzicht voorkomt, betekent dit niet per definitie dat hij afgewezen is voor een werkbeursaanvraag. Het kan evengoed betekenen dat hij geen werkbeurs voor 2007 heeft aangevraagd. - De toekenning houdt geen rekening met het inkomen van een auteur. Na ontvangst van het aanslagbiljet personenbelasting 2006, gaat het VFL-secretariaat na of er al dan niet aftopping nodig is. De beurzen van auteurs met een netto belastbaar inkomen van meer dan 35.800,00 € (inclusief de werkbeurs) worden afgetopt. - Auteurs kunnen ook een aanvraag voor een projectbeurs indienen bij de Nederlandse Stichting Fonds voor de Letteren. Indien beide Fondsen een beurs toekennen voor hetzelfde project, wordt deze gecofinancierd voor het gemeenschappelijk toegekende bedrag. Ziehier het volledige overzicht van de toegekende werkbeurzen, met vermelding van de eenheden: Frank Adam (proza, theater, kinder- en jeugdliteratuur, 3) Kristien Aertssen (kinder- en jeugdliteratuur, 5) Al Galidi (proza, poëzie, 4) Alstein (proza, 3) Lies Bate (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Annemie Berebrouckx (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Paul Bogaert (poëzie, 6) Heide Boonen (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Stefan Boonen (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Carli Biessels (kinder- en jeugdliteratuur, 2) An Candaele (kinder- en jeugdliteratuur, 3) Paul Claes (proza, 9) Sabien Clement (kinder- en jeugdliteratuur, 6) Carll Cneut (kinder- en jeugdliteratuur, 10, continuering t.e.m. 2007) Erika Cotteleer (kinder- en jeugdliteratuur, 3) Anna Coudenys (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Geertrui Daem (proza, 4) Norbert De Beule (poëzie, 4) Johan De Boose (proza, 2) Pieter De Buysser (theater, 6) Saskia De Coster (proza, 5) Jan De Kinder (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Geert De Kockere (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Jan De Leeuw (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Paul De Moor (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Roger M.J. De Neef (poëzie, 3) Marita De Sterck (kinder- en jeugdliteratuur, 8) Chris De Stoop (essay, 4) Christine D’Haen (proza, poëzie, 5) Tom Dupont (theater, 2) Noëlla Elpers (kinder- en jeugdliteratuur, 3) 4 - Pieter Gaudesaboos (kinder- en jeugdliteratuur, 5) Femke Gerestein (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Mireille Geus (proza, kinder- en jeugdliteratuur, 3) Ingrid Godon (kinder- en jeugdliteratuur, 7) Siska Goeminne (kinder- en jeugdliteratuur, 3) Hans Groenewegen (essay, 6, continuering t.e.m. 2008) Luuk Gruwez (poëzie, 6) Rozalie Hirs (poëzie, 3) Mieja Hollevoet (theater, 2) Peter Holvoet-Hanssen (proza, poëzie, 5, continuering t.e.m. 2008) Pol Hoste (proza, 4) Leen Huet (proza, essay, 3) Lucas Hüsgen (poëzie, essay, 6) Ann Ingelbeen (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Geert Kimpen (proza, 2) Hanna Kirsten (poëzie, 2) Hester Knibbe (poëzie, 3) Bart Koubaa (proza, poëzie, 4) Marc Kregting (proza, essay, 6, continuering t.e.m. 2008) Benny Lindelauf (kinder- en jeugdliteratuur, 5) Erik Lindner (poëzie, 3) Mariët Meester (proza, 3) Paul Mennes (proza, 5) Bart Meuleman (poëzie, essay, theater, 6) Rudi Meulemans (theater, 4) Brigitte Minne (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Bruno Mistiaen (proza, 2) Bart Moeyaert (kinder- en jeugdliteratuur, 8) Leonard Nolens (poëzie, 10) David Nolens (proza, 3) Tomas Nollet (kinder- en jeugdliteratuur, 2) Joris Note (proza, 6, continuering t.e.m. 2008) Jeroen Olyslaegers (proza, 3) Hanneke Paauwe (proza, theater, 3) Elvis Peeters (proza, 4) Yves Petry (proza, 5, continuering t.e.m. 2009) Pascale Platel (theater, 4) Bart Plouvier (proza, poëzie, 2) Marc Reugebrink (proza, essay, 4) Raven Ruell (theater, 3) Aline Sax (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Tom Schamp (kinder- en jeugdliteratuur, 7) Arne Sierens (theater, 6) André Sollie (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Hedwig Speliers (poëzie, 3) Peter Terrin (proza, theater, 6, continuering t.e.m. 2008) Jeroen Theunissen (proza, poëzie, 4) Peter Theunynck (poëzie, 4) Marc Tritsmans (poëzie, 3) Henri Van Daele (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Saskia Van der Wiel (kinder- en jeugdliteratuur, 3) Sebastiaan Van Doninck (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Geert Van Istendael (poëzie, 3) Annie Van Keymeulen (proza, 4) Peter Van Kraaij (theater, 3) Jan Van Loy (proza, 5) Monika Van Paemel (proza, 4) 5 - Do Van Ranst (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Mark Van Tongele (proza, poëzie, 2) Sylvia Vanden Heede (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Hilde Vandermeeren (kinder- en jeugdliteratuur, 4) Margot Vanderstraeten (proza, 3) Kamiel Vanhole (proza, 4) Kathleen Vereecken (kinder- en jeugdliteratuur, 3) Peter Verhelst (proza, poëzie, kinder- en jeugdliteratuur, theater, 9, continuering t.e.m. 2009) Dimitri Verhulst (proza, 8, continuering t.e.m. 2009) - Klaas Verplancke (kinder- en jeugdliteratuur, 10, continuering t.e.m. 2008) Paul Verrept (kinder- en jeugdliteratuur, 6, continuering t.e.m. 2009) Erik Vlaminck (proza, 4) Bart Vonck (poëzie, 3) Kaat Vrancken (kinder- en jeugdliteratuur, 2) - ■ Journaal Overleven 1 Zie haar daar liggen. Een sukkelachtige bejaarde die zich destijds De jonkvrouw met de spade noemde. Ik bleef het verleden maar omspitten, op zoek naar het fossiel van mijn vader. Zo zou ik met schuldgevoelens leren leven die niets dan herinneringen ophoestten. Waarom ik bijv. in plaats van een leven als concertpianiste een andere weg zou kiezen, zonder opzienbarende gevolgen, tenzij de vroegtijdige dood van mijn vader. Zie mij daar nu liggen, bijna vijftig jaar later. Een moeder die er zo afgepeigerd uitziet dat haar dochters dit niet zonder verpinken kunnen aanzien. Ben ik dat nog wel, of probeer ik hen wijs te maken dat ik geen sterke vrouw ben? In hun verleden tijd konden zij zich een soort boegbeeld van een mislukt gezin voorstellen; in deze wintertijd komen zij op bezoek in een ziekenhuiskamer. De jonge vrouw in het bed bij het raam lijkt op een Jugendstilmodel met keelkanker; zij werd net voor mij geopereerd. Mijn linkerbeen en dij ontdooien slechts beetje bij beetje en wegen door als een topzwaar gewicht. De pijn neemt de linkerkant van een lichaam in beslag dat voor de derde keer een kunstheup zal moeten verdragen, liefst met meer geduld dan waartoe ik gewoonlijk in staat ben. Vroeger moest mijn lichaam me gehoorzamen. Zo volgzaam als een hond volgde het al mijn impulsen op, de creatieve en de andere, tot het met de jaren stijver en tenslotte onhandelbaar zou worden. Ik kom niet meer in de rui. Ach, alleen vogels en mystici komen echt in de rui en kunnen daarna met een nieuw verenkleed opstijgen. Ik ben nu nog louter in staat om mijn leven te overdenken. Wat is de som van eenzaamheid vermenigvuldigd met een te veel van hetzelfde? Lange nachten, en wat dan nog? Nachten tijdens welke ik vooral dankzij mijn gehoor nog op deze wereld schijn te zijn. Een gehoor dat registreert wat er in de gang en de ziekenkamers wel of niet aan het gebeuren is, televisiekabaal inbegrepen. Ik hoef maar een gedachtesprong van een tiental jaren te maken, en dan komen identieke nachten op het scherm van mijn geheugen in zicht. In dezelfde stilte: een vrouw op een operatietafel. Haar doorgewinterd hart houdt stand als een boom zonder loof maar de schors is verijsd. De schors van mijn ziel is zogoed als ondoordringbaar geworden. Af en toe herinnert het bloed van een donor me eraan dat ik nog niet van top tot teen aan het stollen 6 ben. 2 Een zwarte ziekenzuster voert me in een rolstoel mee door ziekenhuisgangen en van de ene lift in de andere tot we de afdeling Dermatologie bereiken. Enkele patiënten wachten er hun beurt af. Hun ogen blijven even op mij gevestigd, zinken weer weg in hun eigen put. Iemand kucht, een ander laat een wind. De meesten zwijgen, al half verdoofd door het geduld dat ze tot nu toe hebben moeten opbrengen. Dat verwacht men van ons: dat je je schikt in je lot en een soort patiënten-status-quo in ere houdt. Zo voelen bezoekers zich gerustgesteld en komen we al bij al als fatsoenlijke zieken over. Helemaal verwisselbaar zijn we nog niet. Ons herkenningsteken is een kamerjas. Daaronder zit een nachthemd of pyjama waarmee een bloot vel bedekt wordt waarvan de uitgeschenen vaalheid bij de enkels een iets minder gerimpeld vel laat zien dan dat van hun oude handen. Eenmaal in de dokterskamer word ik door een vrouwelijke arts getaxeerd. Ik kan me voorstellen hoe zij kijkt zodra ze mijn blote rug onder ogen krijgt. "Ligwonden," hoor ik. Ze schrijft zalf voor en leidt mijn rolstoel tot bij de deur. Het wachten herbegint, dit keer op de komst van een begeleidster. Alle patiënten zijn al behandeld, en nog steeds zit ik daar naar de lift te loeren op het eind van de gang en probeer ik het kwikzilveren januarilicht in te zuigen dat de lelijkheid van de aanpalende gebouwen vergeefs probeert te versluieren. Nu en dan springt er ergens een lift open als een slot. Stilte, gevolgd door een stilte die opeens door naaldhakken wordt afgetekend. Ik mag zeker niet het weinige geduld verliezen dat ik nog over heb. Ademhalingsoefeningen helpen niet. Ik moet er iets anders op vinden. Hoe breng je jezelf op andere ideeën die nu eens niet naar de volgende operatie leiden? Mijn geest is een klopgeest geworden. Hij heeft de diagnose geïncasseerd, brengt mijn hart op hol met het refrein: "een invasieve tumor in de linkerlong”. Hoop en wanhoop hebben iets gemeen: het is alsof je een vlooienplaag moet bekampen. De eerste vlo springt weg en ook de honderdste laat zich niet vangen. Nog verwarrender zijn de momenten dat je begint te zweten van onzekerheid of de tijd een nog groter gat zal worden. Zo geluidloos kan paniek zijn. Hou eerst rekening met mij, fluistert ze. Trek het masker af van het verleden, en je ziet de dood in de ogen. Ze is me altijd een stap voor. Ik krijg de waarheid niet te pakken. Mijn geweten is al zo lang lek. 3 Ik heb een remedie tegen mezelf gevonden: een bloeiende magnoliatak. Een wonder, die roze knoppen in de wintermaand van de Steenbok. Eerst opende hij zijn knoppen op een kier om dan een handvol opgekrulde blaadjes te verliezen die op het nachttafeltje blijven neerdwarrelen. Hij is een levend gedicht. Het zicht op een bloeiende magnolia brengt me elk voorjaar telkens weer in een staat van betovering. Zo'n moment van verrukking zuig ik op. Die zijdeachtige magnoliahuid, ferm en als door een voorjaarswind gepolijst, blijft nog lang natintelen in mijn hoofd. Alsof de kleur een klank inhield - een klank die uitsterft in de loop van een wandeling. Nu is die tak een troost voor mijn ogen. Hij is het gedicht dat ik niet zal schrijven. Niet hier, niet nu men nog op zoek is naar niet gelokaliseerde kankercellen in de rest van mijn lichaam. Nog niet. Nog niet, zingt de dood intussen. Of: wie speelt er mee verstoppertje met mij? Is zij het of neemt louter en alleen de pijn mij in tot in de verste uithoeken van wat nog amper 7 een gedachtegang is te noemen? Ik ben niet op alles voorbereid, betrap mezelf op verboden gevoelens. Op doodsangst, nota bene, tijdens een longpunctie. Wat steekt en zich even vastbijt om dan, telkens in één haal, vocht te trekken uit mijn linkerlong snijdt me de adem af. De dokter trekt, de diepte gaapt en kotst souvenirs. Daar ligt vader te zieltogen op een bed bij een tuinraam, op de plaats van de vleugelpiano. Ik hou hem vast tot hij zijn geest aan mij wil doorgeven. Zoveel jaren later lokt de onzichtbare tatoeage van het verdriet nog steeds een gevoel uit van ontreddering. Er zit een naald van berouw in mijn vel. Ze prikt me tot ik rood van liefde word. 4 De bleekste scheut van zonlicht zet het rossige haar van de jonge vrouw met wie ik de kamer deel even in vuur en vlam. We wisselen briefjes met elkaar, korte briefjes over ons wel en wee. Zo houden we contact zolang zij nog niet in staat is om te spreken. Een ja of nee kan ik afleiden aan haar manier van glimlachen. Een grimas betekent pijn. Zo verspreekt ze zich nu en dan. 's Morgens blijft het teeveescherm zo leeg als een verlaten kerk, maar zodra de bezoekuren voorbij zijn, kan ze niet vlug genoeg overschakelen naar een ontspanningsknop die de verveling zal doden. Het geluid alleen al van teeveeprogramma’s verhindert me meestal om verder te lezen. Zij neemt alles in zich op en ik wou dat ik mijn oren kon sluiten, beschermen tegen het stemmengeroezemoes dat de beelden begeleidt en tegen de muziek waarmee de stemmen worden aangedikt voor blinde hardhorigen. Wanneer er opeens een onbewoonde ruimte in beeld komt die een toevluchtsoord voor katten blijkt te zijn, spits ik mijn oren. Het is een programma vol goede bedoelingen. Men wil de katten overmeesteren die, wie weet hoelang al, aan hun lot werden overgelaten. Intussen is er al meer dan een in de val gelopen die een poezenmandje in hun ogen is. Ik kan het algauw niet meer aanzien. Ik moet er niet aan denken hoe mijn poezen zich voelen in mijn afwezigheid. Misschien luistert mijn huisgod Loepsie in het schemerduister naar het geklep van een brievenbus... Een thema voor een gedicht. Voor nog een gedicht dat ik niet zal schrijven. Zijn gespin mis ik nog het meest van al, want zodra ik hem streel is het alsof ik magnetisch geladen word. Maar dat verhaal begint in mijn jongemeisjesjaren. Toen al werd het urenlang oefenen op ivoren pianotoetsen afgewisseld met het strelen van een pels. De kater in kwestie bracht zijn dagen grotendeels door bovenop de piano, tenzij ik muziek instudeerde die voor hem neerkwam op zenuwslopend gehamer. Wel kon hij zichtbaar genieten van parelende Debussyklanken en van Chopins ontboezemingen tot op een zeker crescendomoment. Bij toonladders en andere gymnastiekoefeningen sprong hij op van zijn ligplaats achter de muziekstandaard. Er liep geen rechte weg van de kille pianotoetsen naar de ronde klaviertoetsen van doodgewone schrijfmachines die steeds zwaarder wogen en zo hard als een mitraillette knetterden, alsof ik een doel aan het beschieten was met duizend en een spiegelbeelden van dezelfde doodsstrijd, beelden die de weg blokkeerden naar een onwezenlijk geworden vrijheid. Voortaan zou mijn gehoor zich voeden met woorden en beeldspraak, in een poging een innerlijke muziek te capteren. Zo ontdekte ik bij wijze van schrijven een alfabet als een honingraat, of de eindeloze mogelijkheden van een letterschrift dat, vooral in poëzie, net zo suggestief op mij inwerkte als het notenschrift van een muzikale compositie. Taal is voor mij een honingraat van A tot Z. Bij elke letter van het woordenboek word ik daaraan herinnerd. Het prikkelt mijn nieuwsgierigheid welk woord me alweer zal verrassen. Neem nu een woord zoals "bastgewei." Van dit jonge gewei - niet het finale met de wel of niet vertakte horens - begint de bast stilaan af te vallen door het schuren langs de bomen. 8 Het doet me denken aan de gevolgen van een eerste verliefdheid. 5 Er is iets aan de hand met mijn vingertoppen. Die missen vaak hun greep op de dingen en toch beven mijn handen nog niet van ouderdom. Het is meer alsof ze beginnen te lijden aan tastblindheid. Echt aanraken, dag in dag uit, doe ik nog alleen het poezenbont van mijn drie huisgoden. Hun gespin laadt me nog steeds op en kanaliseert mijn "goede" stemmingen. Nu pas begrijp ik ten volle waarom de roman De schone slaapsters van de Japanse schrijver Kawabata mij destijds zo zou overrompelen. Intussen heb ik de leeftijd bereikt van zijn hoofdpersonage - een oude man die in een gesloten huis, de Japanse versie van een soort bordeel, van de schoonheid mag genieten van jonge meisjes die vooraf in een diepe slaap werden gebracht. Hij mag zijn schone slaapster strelen en aaien zoveel als hij wil, maar niet met haar neuken. Hij haalt het dan ook niet in zijn hoofd om de jeugdige schone te versieren, die hem ter hand werd gesteld. Zijn vingertoppen en zijn mond worden de zetel van zijn genot. Af en toe onderbreken doodsgedachten het verloop van zijn erotische mijmeringen, meestal met geluiden die onmiskenbaar tot deze tijd behoren, zoals het gebrom van een startende motor. De roman is zowel een ode aan als een afscheid van de jonkheid. Al wat hij ooit heeft verlangd en nog steeds is blijven verlangen, tintelt in zijn vingertoppen na. Zijn handen zijn zijn radar, de meisjeshuid een boterbloemenveld vol stekels zodra doodsgedachten hem prikken in het voorbijdromen van het verleden. Strelen tot je niet meer ziet wat je hoort, niet meer wilt weten hoe vreemd de ander blijft. Vreemd én vertrouwd. Nog wel zo vertrouwd dat je je argwaan niet meer wilt aanvaarden. Waarom zou je toegeven dat je iemand nooit zo volledig zal kunnen bezitten als wanneer je in één verliefde oogopslag het beeld van je geliefde eet en drinkt? Vergeet dat maar. De grens van het onmogelijke bereiken, dat kan alleen de muziek. Zo kan men niet beminnen - zonder een spoor van aanranding het ontastbare een klanklichaam verlenen, het een menselijke stem gunnen tot ook zij verzweeft als een geur. Daartoe is soms ook de poëzie in staat. Het is wellicht wat mij het meest van al motiveert. Lucienne STASSAERT Kritisch Gedichten over Vlaanderen en Dietsland treffen we heden niet om de haverklap aan in de Vlaamse poëzie. De fascinatie van de dichter voor de complexe persoonlijkheid van Joris Van Severen, een aristocraat verdwaald in de politiek, (4) komt in deze bundel herhaaldelijk aan bod: - in ‘Waar zal het zijn?, Het zal aan een trapgat van een kiosk in Abbeville zijn. Op 20 mei 1940 werden eenentwintig gevangenen van zeer diverse politieke pluimage, onder wie Joris Van Severen en de inspecteur van het Verdinaso, Jan Ryckoort in een kiosk te Abbeville door Franse militairen vermoord. - in ‘De dood is geen dreiging maar een lange dracht’, Mijn vader (De datum van zijn dood is die van mijn bevrijding zeer nabij) die zèlf zelden naar iemand kon luisteren, zei: ‘Hadden ze maar naar Joris van Severen geluisterd’. - in ‘De navolging van Charles Baudelaire’ nr. 13: ‘Sereen bezoek aan het praalgraf van Joris van Severen te Abbeville onder de leiding van een geheime Dietse gids (beschrijving van een happening met 9 onvermijdelijke incidenten bij de terugkeer in het vaderland) en nr. 175: Over het verboden Van Severen-gedicht van Christian Dotremont. De romanticus Carette bewondert duidelijk het vooroorlogse romantische Groot Dietsland van Van Severen, een utopisch Dietsland, waarvan de grenzen in de dertiger jaren veranderden in die van een Groot Bourgondisch Rijk. De, zowel politiek als literair, Romaans georiënteerde en hoog gecultiveerde Joris Van Severen met zijn Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen) stond diametraal tegenover de germanofiele Vlaams-nationalistische ‘dorpsonderwijzer’ Staf de Clercq, leider van het V.N.V. (Vlaamsch Nationaal Verbond), dat bij het uitbreken van de Tweede wereldoorlog in de collaboratie stapte. Verdinaso en V.N.V. waren in de vooroorlogse periode werkelijk kat en hond. (5). In het ironische ‘Een mooie vondst’ verwoordt Carette op spitsvondige wijze deze anti-V.N.V. houding. Het gedicht gaat over “De verloren gewaande schat van het V.N.V.”: ‘(…) het gebroken brilletje van de gesneuvelde Oostfronter Reimond Tollenaere, een pluk haar afkomstig van de baard van de leider en dorpsonderwijzer Staf de Clercq alsook een reep stof uit de soutane van de kapelaan en geestelijke leidsman Cyriel Verschaeve (…)’ Het gedicht luidt als een nieuwsbericht op de radio en evolueert naar een ironische climax. En uit ‘Zelfkastijding binnen de Vlaamse Beweging’ blijkt dat verdeeldheid blijkbaar een constante is in deze beweging. Wat men doorgaans over Polen zegt, geldt ook voor Vlaamsnationalisten: Zet vier Vlaamsnationalisten rond een tafel en je hebt zes meningen. Het wat schampere en humeurige “Op het Blootland aan de Grens” gaat over het Grote Dietsland en wat overblijft van de drie heilige Heuvels van Vlaanderen, waar onder meer Nicolaas Zannekin in 1328 slag leverde met de legers van de Franse koning en sneuvelde. Talrijke personen bevolken de poëtische wereld van Hendrik Carette. Personen die tot het rijk der levenden of doden behoren, levende en dode legenden. De Amerikaanse dichter Ralph Ellison schreef: “Sommige mensen zijn je verwanten maar anderen zijn je voorouders, en wie je als voorouders wilt, kies je zelf.” We ontmoeten dus talrijke schrijvers, de Meesters genaamd. Ik citeer uit “De Laatste Romanticus”: hij citeerde en reciteerde verzen van oudmodische dichters / maar raakte verstikt door een te grote verering voor de Meesters.” Het gaat onder meer om Isaak Babel, Borges, Brodsky, Rene Char, Cioran, Witold Gombrowicz, Ernst Jünger, Karl Kraus, Leopardi, Osip Mandelstam, Henri Michaux, Ezra Pound, Seneca, en in “Het rapaille der dichters” kan de lezer zelf de auteurs inlassen. De wereldliteratuur –of althans een selectie daaruit (eerder Borges dan Neruda, eerder Michaux dan Sartre) – is Hendrik Carettes natuurlijke multiculturele biotoop. De opsomming van schrijvers is alles behalve encyclopedisch, want de auteur heeft een persoonlijke en specifieke relatie met zijn Meesters, alsof ze nog in leven zijn. Hij betreedt het grensgebied tussen levenden en doden. De dichter slaat de dood niet over en benijdt de doden niet, omdat hij tot hun leefwereld behoort: hij bezoekt ze, ze leven verder in zijn geest. In “Wachtend op een zeer hypothetische herrijzenis” een warm ironisch maar pakkend 10 rouwdicht, richt de dichter zich rechtstreeks tot de overledene René Steylaerts. ‘Wou je soms die ongelooflijke stunt van Lazarus / imiteren en uitproberen… Was je dagblind / die dag of was je alweer lazarus? (…) Hoor je een hemels koor van engelen zingen?/ Blijf daar maar rondzwieren / of kom na drie dagen terug opdagen. (…). De dood heeft duidelijk impact op het leven. Er zijn zelfs extreme gevallen, waarbij de dood het leven volkomen beëindigt. We maken ook kennis met componisten en musici, zangers en zangeressen, zoals Jean Sibelius (het gedicht “Jean Sibelius opus 44”), Klaus Nomi, Edgar Varese bekend om zijn motto “The todays composer refuses to die”, en “het klagende Duits in de cantates van Bach” en één schilder, Luc Hoenraet, in ‘Is de materie soms niet de moeder van de compositie?’. Er zijn de literaire personages: Bavink aan het Veerse meer (Een Zilte Droom), uit het werk van Nescio, Docre, de satanische kanunnik uit “Là-bas” van Huysmans (Back in Town) en kapitein Nemo in zijn Nautilius (Waar zal het zijn?). Historische en mythische personages, filosofen en de ouders van de dichter treffen we eveneens in de bundel aan. Hendrik Carette is en blijft een koorddanser en evenwichtskunstenaar, ook in de diversiteit van de genres, die hij op eigenzinnige wijze bespeelt en dit met een directe trefkracht –op de man af-: Ballades, minnedichten en romances, spotgedichten, een lyrisch dierenepos (Zicht op de berg Cetea), eigenzinnige natuurpoëzie, elegieën, afscheidsgedichten, rouwgedichten, een klaaglied vol zelfspot (Homo Clamans), eloges en hommages, nu eens expressief dan weer bezinnend. Genres lopen in elkaar over. Lyrische poëzie, bekentenispoëzie en epische poëzie wisselen elkaar af. En binnen één gedicht verandert vaak de stemming: de romantische lyriek remt in de loop van het gedicht af en eindigt op een ironisch spel met de taal (Een Vraagstelling en een Bekentenis). Hendrik Carettes toegankelijke lyriek sleept de lezer mee en brengt hem in vervoering of laat hem huiveren. De dichter blijft helder en is zelden cryptisch. Het mysterieuze effect van een versregel, met een streeknaam aan de rand van wereld, prikkelt onze verbeelding. Carette is wel degelijk een romantisch dichter. Er heerst een sterk zelfbewustzijn als uiting van een romantisch levensgevoel met de opstelling van de kunstenaar als gevallen engel, maar niet zonder enige ironie. Ik citeer uit “De profetie van Fem Rutke”: Gevallen naast een gevallen engel / en met de fallus fel gespannen door den levensdrift. Reeds over zijn debuut “Winter te Damme” (1974) schreef Hugo Brems in Yang (6): “De gevoelswereld van deze poëzie is gemaniëreerd en wortelt in een romantische cultus van de uitzonderlijkheid, een langoureuze variant van het poète-mauditschap.” In de loop van zijn oeuvre namen de ironie, zelfspot en relativering echter toe en groeide de snedige carettiaanse humor. Renaat Ramon (7) omschrijft Hendrik Carette als heerlijk gedoemd. Maar vitalisme en poëtische zwier, bevalligheid van beweging, gratie en grandezza karakteriseren het hoge 11 niveau van zijn poëtica, waarin de originaliteit een dwingende eis blijft met het schakelen van beelden en een eerder intuïtieve, gevoelsmatige associatie dan wel een causale constructie. De gedichten bezitten een speels en tegelijk krachtig oer-Vlaams vitalisme met naadloze congruentie van romantische retoriek, geraffineerde ironie en niet gefingeerde ernst. Er heerst een barokke plechtstatigheid, soms orakelend, elegant, snedig, scherp, somber, geestig, spiritueel en steeds trefraak. De dichter is een zwarte humorist zonder cynisme, maar evenzeer een melancholicus in de gevoeligheid en ontroerende toonaard van zijn gedichten. Hij is een subtiele schrijver, een weergaloze dichter van desillusie, sehnsucht, spleen, en levensvreugde (De wonderen van zijn wereld). In de opbouw van de gedichten ‘De Laatste Romanticus’, ‘Toen’ ‘Waar zal het zijn?’ en ‘De wonderen van zijn wereld’ past Hendrik Carette een specifiek romantisch procédé toe, namelijk de mythevorming. Het gaat om een trefrake enumeratie, rijk aan persoonsnamen al dan niet gecombineerd met geografische lokaliteiten. De eerste twee gedichten bestaan uit distichons, de andere twee hebben een monostichische structuur: in ‘Toen’ volgen schrijvers en dichters (Leopardi, Babel, René Char, Ingrid Jonker, Brodski, Michaux, Borges, Pound, Ernst Jünger, filosofen (Kant, Cioran), de Weense schrijver en satiricus (Karl Kraus ), een historisch personage (Nestor Machno) en een aantal plaatsnamen ( Toen Walcheren nog een eiland was / en de Zuidzee nog een woelende zee) elkaar op. Het uit distichons bestaande gedicht ‘Toen’ evolueert naar een climax, een eindvers van één regel, waarbij de persoon van de dichter centraal staat: ‘Toen ik op een trojka van de taiga naar de toendra / raasde en het grote tranenmeer nog niet bevroren was. // Toen mijn vader nog in leven was en ook ik / een hevige afkeer van het domicilie had. // Toen was’t. En toen gebeurde het’. In elk tweeregelig vers suggereert Carette een cruciaal moment uit de levensloop van een bekende persoon: ‘Toen Henri Michaux die icebergs zag / en zijn personage Plume op het plafond zag lopen. // Toen Borges in de bibliotheek van zijn vader / voor het eerst naar een landkaart in een atlas staarde // Toen Cioran ‘s nachts niet meer kon slapen / en besloot om klare frasen in het Frans te schrijven. // Toen Ezra Pound bij zijn terugkeer in de haven van Napels / na dertien jaar opnieuw op Romeinse wijze de groet bracht.(…) Het gaat bij de gekozen personen telkens om een verkregen inzicht, een beslissend keerpunt, een moment van illuminatie, iets wat hun leven grondig wijzigde, althans in de geest van de dichter Carette. Het vers waarin de dichter Hendrik Carette naar de toendra raasde behoort tot zijn poëtische verbeelding of droomwereld, de afkeer van het domilicie lijkt daarentegen reëel en suggereert de aanvang van Carettes dichterschap, van zijn ‘vie de bohème’. Laten we nu even het ‘Toen’ van Michaux toetsen aan de realiteit. Hendrik Carette schreef diverse artikels over één van “zijn Meesters”, de tot Fransman genaturaliseerde Belg Henri Michaux (Namen 1899-1984 Parijs). In ‘Gestolen lucht’ wordt tweemaal gerefereerd aan Michaux namelijk in ‘Toen’ en in ‘De wonderen van zijn wereld”: ‘De icebergs in de Arctische wateren zoals beschreven door Michaux’. 12 Het gedicht ‘Icebergs’ (8) komt uit de bundel “La Nuit Remue”(1935), een vertaling van het gedicht door Carette verscheen in Poëziekrant (9). Over ‘Icebergs’ schreef J.M.G. Le Clézio: “Iniji(10), Icebergs ces deux poèmes extrêmes de la langue française (séparés par vingt ans) parmi les plus beaux qu’elle a portés, les plus purs, les plus vrais.”(11) Het indrukwekkende gedicht bevat een echo van ‘O vieil océan’ uit ‘Les chants de Maldoror’ (1869) van Lautréamont. ‘Plume’ (1938) (12) daarentegen is het enige prozapersonage uit het omvangrijke oeuvre van Michaux. Plume wordt slachtoffer van zijn omgeving en valt in zijn onhandige maar soms boosaardige reacties te vergelijken met de, door Michaux bewonderde, vroege ‘Charlot’ (Charlie Chaplin). Icebergs is een indrukwekkend natuurgedicht met mythische dimensie, Plume, een schalkse, zich van geen kwaad bewuste rebel is een luchtige, wat surrealistische narratieve prozatekst. Als matroos heeft Michaux inderdaad in 1920 de icebergs gezien, maar de icebergs waren zeker de aanleiding niet tot zijn schrijverschap. Ook de wandeling van Plume op het plafond betekende voor Michaux geen moment van illuminatie. Maar Carette bouwt zijn gedicht op met dergelijke fictieve keerpunten om tot de genese van zijn eigen dichterschap te komen. Een techniek die hij op schitterende en meeslepende wijze toepast in de vernoemde gedichten. Het dichterschap en de wereld van de dichters vormen een belangrijk thema in het werk van Hendrik Carette, wiens vorige bundel overigens ‘Pact met Pound’ (13) als titel droeg. In ‘Het rapaille der dichters’ brengt hij een narratieve hommage van vijfenvijftig versregels aan dichters van diverse pluimage, zonder ook maar één naam te noemen. Hier kan de lezer de dichters, die in de diverse categorieën thuishoren, zelf invullen. ‘Er zijn er die snuiven en er zijn er die spuiten. / Er zijn er die zwarte zwanen bewonderen / of de maan die glanst in de pracht van de nacht. (…)Er zijn de mysterieuzen die alleen maar mysterieus doen / en zij die lucht verkopen, alleen maar lucht. Er zijn er die hun kalende schedel laten scheren (maar wie, / welke goeroe wacht in godsnaam op die westerse wijzen in Boethan of Tibet?/ en zij die dromen van een zuiders eiland of een tropisch paradijs./ (…) Er zijn de grappenmakers die alleen maar grollen achterlaten / en de boerendichters die naar de wortels graven. / Er zijn de taaltovenaars die almaar dezelfde trouvaille herhalen / en de verfijnden die bezweken zijn. / Er zijn de tuinkabouters, de geknakten en de zombies. / Er zijn de gedoemden die de mythe van hun ondergang cultiveren / Er zijn de postmodernen die alleen maar citeren en refereren / en de geletterde letterdieven die afdalen en plunderen in de archieven. (…) En allen, ja allen zijn zij lidmaten van het boelerende / elkaar beloerende rapaille der dichters. Dit meeslepende gedicht is geschreven vanuit een vertellersstandpunt, nu eens badinerend, dan weer ernstig, grappig, romantisch, elegant, verrassend, spottend, tragisch, rauw, mededogend maar steeds trefzeker. 13 Bij het lezen van ‘Het rapaille der Dichters’ kwamen me twee andere gedichten met een aanverwant thema voor de geest, namelijk ‘zelfmoord plegen nr 20’ van Frank De Crits (14) en ‘Wij dichters’ van Peter Theunynck (15). Een juxtapositie van deze drie knappe en originele gedichten (er zijn er uiteraard meer met dit onderwerp in de Nederlandstalige poëzie) leek me dan ook interessant. In ‘zelfmoord plegen nr 20’ zijn de eerste en de laatst versregel, op één lidwoord na, dezelfde: ‘het zijn alleen maar de bladluizen die overblijven’ (…) ‘het zijn alleen maar bladluizen die overblijven. Tussen beginen eindvers volgt dan een opsomming van Nederlands- en anderstalige schrijvers en dichters, die zich van het leven benamen. ‘de boot van arthur cravan de trein van attila jozsef / de seine van paul celan de marne van leon deubel / de cocaïne van georg trakl de heroïne van roger-gilbert lecomte / de gas van een wagen voor dirk de witte en stig dagerman (…). Het gaat hier om de subcategorie van de tragische en gedoemde poëten uit ‘Het Rapaille der Dichters’ : ‘Er zijn er die gek worden / en anderen die zich gewillig laten wurgen door Koning Alcohol./ (...) Er zijn de gedoemden die de mythe van hun ondergang cultiveren (…) De Crits brengt hier een eerbetoon aan een deze gedoemde figuren en spreekt niet in zijn maar in hun naam: ‘het zijn alleen bladluizen die overblijven’. De toon van het gedicht is uiterst sec met een totale omissie van persoonlijke voornaamwoorden, wat een strakke maar tragische spanning teweegbrengt. ‘Wij dichters’ van Peter Theunynck gaat vooraf aan een cyclus, ‘Dichter’, waarin de titel van de acht gedichten telkens de naam van een dichter draagt: Seamus Heaney, Leonard Woolf, Ezra Pound, T.S. Eliot, Paul Celan, Maxime van de Woestyne, Sergei Vardanian en Viktor Lazlo. Het gedicht ‘Wij dichters’ bestaat uit vier distichons: ‘Te langzaam kruipend / licht in burgerkoningland. // Met vreemde streken / in het hoofd. // Met vouwmeters van schoonheid / diep in de zakken. // Met pleisters van eens of ooit / en al die blinde, blinde kaarten. In tegenstelling tot de barokke enumeratie in ‘Het Rapaille der dichters’ en de kurkdroge maar tragische opsomming in ‘zelfmoord plegen nr. 16’, opteert Peter Theunynck voor een strak, minimalistisch maar indringend beeldgebruik, met omissie van persoonlijke voornaamwoorden, met uitzondering van de titel ‘Wij dichters. Theunynck spreekt zowel in eigen naam als in die van de acht dichters uit de cyclus. Hendrik Carette kiest voor de rol van observator, maar met voorkennis… Net zoals Hendrik Carette in het gedicht “Pact met Pound”, uit de bundel met de gelijknamige titel, een vertrouwelijke gesprek in de je-vorm aangaat met Pound (16), richt ook Peter Theunynck zich in de acht gedichten uit de cyclus eveneens ‘van man tot man’ tot de dichters. Bij Carette lezen we: ‘Ik maak een deal met je Ezra - / Ik heb je al lang genoeg bewonderd./ (…) Het is nu tijd dat we een pact sluiten. / We hebben één worgengel en één wortelgrond - / Laat mij de zeis slaan in jouw graan. 14 Op een zelfde intieme toon richt Theunynck zich tot zijn dichters. In ‘T.S. Eliot’ klinkt het als volgt: ‘Nog zo lang in je eigen / leugens lopen, Tom. / En haar maar blijven // horen wegebben / aan wandelstokken, sissen / in vertrekkende treinen. Theunynck hanteert een expressief beeldgebruik, vertrekkend vanuit een verborgen eruditie met betrekking tot zijn dichters. (Ezra Pound: ‘Geen poema in zijn kooi gaat/ zo tekeer als hij, roofschrijver. / Heen en weer in de zonden.(…) Hendrik Carette richt zich rechtsreeks en op vertrouwelijke toon tot zijn vroegere ‘Meester’ Ezra Pound om een pact te sluiten. ‘Dichters over dichters’ is een interessant en boeiend fenomeen in de Nederlandstalige poëzie. Een studie over dit onderwerp in combinatie met een bloemlezing lijkt me een aantrekkelijk literair project, waarvan de steeds verrassende en, in de pers, onbekende of onderschatte of bewust doodgezwegen poëzie van Hendrik Carette een Vlaams leeuwendeel zal uitmaken. Dr. Luc DELEU VOETNOTEN. 1. 2. WILS, L., Joris Van Severen, Een aristocraat verdwaald in de politiek, Leuven, Davidsfonds, 1994. 3. 4. BREMS, H., Daar komen de tachtigers, in ‘Yang 73, febr. 1977, p. 13. VERSTRAETE, P.J., Trouw en Dietsch, Vlaamse leiders en hun collaboratie, Soesterberg, Aspekt, 2006, p. 20, p. 67. RAMON, R., Hendrik Carette, vws-cahiers, jg. 38 nr. 2, maart-april, Brugge, 2003. IDEM, Heerlijk gedoemd, in ‘Poëziekrant 5’, jg. 25, sept.-okt., 2001. 5. 6. 7. MICHAUX, H., La Nuit Remue, Paris, Gallimard, 1935. 8. 9. LE CLEZIO, J.M.G., Vers les Icebergs, Montpellier, Fata Morgana, 1985. 10. 11. 12. 13. CARETTE, H., Pact met Pound, Brugge, Kruispunt, 2000. CARETTE, H., Icebergs, in ‘Poëziekrant nr. 2, jg. 17, maart-april, 1993. MICHAUX, H., Moments, Paris, Gallimard, 1973. Het gedicht ‘Iniji’ (p. 77-99) is geïnspireerd op het Mesopotamische gedicht ‘Inanna’s journey to hell’ , in ‘Poems of heaven and hell from Ancient Mesopotamia’, Penguin Classics, London, 1971. Zie eveneens BAKE, Marijke, De weg naar Inanja, Leuven, Van Halewyyck, 1999. MICHAUX, H., Plume précédé de Lointain Intérieur, 1963 (1938). ‘Un certain Plume’ verscheen eerder in 1930 en werd herwerkt en uitgebreid. DE CRITS, Fr., 33 werkwoorden en andere miezerigheden, Antwerpen, Walter Soethoudt, 1976. THEUNYNCK, P., Man in Manhattan, Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2003. CARETTE, H., Ibidem. Vrije tribune Het verraad van de elite Oscar van den Boogaard maakte eergisteren in deze krant brandhout van de Nederlandse politieke voornemens. (,,Truttigheid in Nederland'' DS 17 april) Dat is makkelijk. Je zou wel gek moeten zijn om het omgekeerde aan te durven. Vandaag wordt aan levensstijlen, voorkeuren en preferenties een vrijblijvend karakter toegeschreven en dat willen vrijheidsminnende intellectuelen zo houden. Het maakt niet uit wat iemand in zijn leven verkiest, als hij of zij het zelf maar de moeite waard vindt. Dat is vrijheid. Niets lijkt weerzinwekkender dan de morele druk om welbepaalde keuzes te maken. Wie het vrijblijvende karakter van keuzes verstoort door opmerkingen te maken over de meerwaarde van een moreel ideaal, creëert een mentaliteit waarin de optie voor dat ideaal, het onschuldige karakter 15 van alternatieve keuzes bederft. Elk vertoog dat op die manier onze argeloosheid doorkruist, zal dan ook intuïtief saai en zeurderig worden gevonden terwijl een uiteenzetting die de oorspronkelijke onschuld van alle gegeven opties intact laat fris, ongedwongen en positief overkomt. Niemand maakt dus veel kans om het voor de Nederlandse coalitiepartners op te nemen. Een verstandhouding waarin de vrijblijvendheid van morele en esthetische keuzes in stand wordt gehouden, lijkt de vrijheid van het individu meer kansen te geven. Maar het behoort tot diezelfde liberale traditie om aan te zetten tot een kritisch debat over wat een leven werkelijk de moeite waard maakt. Het is unfair dat debat dood te gooien met het epitheton 'truttig'. In een discussie op dat niveau neemt niemand het risico om plompverloren een elitair of paternalistisch profiel te worden aangemeten en word je als politicus veroordeeld om over ethische gezichtspunten te zwijgen. Je kan dan alleen nog opteren voor feel-goodstrategieën waarin je met beeldvoorstellingen appelleert aan voorspoed, vertrouwen en veiligheid. De liberale adoratie voor de individuele vrijheid heeft ertoe geleid dat elk 'oordelen' als een 'veroordelen' wordt gezien. Daardoor is een mentaliteit ontstaan waarin geen 'beter' of 'slechter' meer gelden, alleen een 'anders' zoals in de tango van Enrique Santos Discépolo: ,,Todo es igual, nada es mejor''. De overtuiging dat er geen onderscheid meer mag worden gemaakt, heeft de indruk gewekt dat er geen klassen meer bestaan en dat iedereen op een eigen manier vorm kan geven aan zijn of haar leven. Maar wie eerlijk is beseft dat ondanks het feit dat klassenonderscheidingen vandaag irrelevant lijken, er in onze samenleving observeerbare verschillen blijven bestaan tussen mensen met meer en mensen met minder economisch en cultureel kapitaal. Dat verschil vertaalt zich in eetgewoonten, vrijetijdsbesteding, muziekvoorkeur en allerhande particuliere interesses. Niet al die omgangsvormen lijken even stijlvol en even beleefd en niet alle projecten bieden even veel ruimte aan creativiteit en interactie. Sommige gedragspatronen lijken er op gericht inspanning te dempen, sociale contacten tot een minimum te beperken of agressief af te breken. Theodore Dalrymple, een Brits psychiater en befaamd columnist, beweert dat de actuele toonaangevende klasse verraad pleegt. Terwijl ze geen 'beter' wil voorstaan, weet ze maar al te goed dat een betekenisvol leven inspanning en toewijding vereist en zal ze zichzelf door die inspanning blijven onderscheiden. Door haar savoir vivre weet ze zichzelf in 'stand' te houden. De problemen van die mentaliteit worden pas manifest aan de onderkant van de samenleving. Dalrymple drukt het ongezouten uit: ,,Als de toonaangevende klasse weigert bepaalde praktijken moreel en cultureel verwerpelijk te noemen, staat het de onderklasse vrij te denken dat het leven alleen maar interessanter zal worden als men kan opteren voor nog meer roddel, bier, seks en televisie''. De liefde voor vrijblijvendheid en de zelfcensuur die daarmee gepaard gaat, verlost ons van gezeur, maar vreet aan het kritische potentieel om schrijnende, onmenselijke of absurde praktijken aan de kaak te stellen. Als alle voorkeuren en meningen op het einde van een debat even goed moeten worden gevonden, kan de eerste beste maniak, fantast of fanaticus er zich op beroepen dat het truttig is om zijn mening in moreel opzicht te weerleggen. Bart PATTYN (De Standaard, 19 april 2007) De auteur is hoofddocent aan de KU Leuven, docent aan het Hoger instituut voor wijsbegeerte en directeur van het Overlegcentrum voor Ethiek. Hij studeerde theologie en promoveerde in de wijsbegeerte met het proefschrift over Identiteit en het klassieke spreken over eigenheid waarvan het eerste deel verscheen als Het verlaten gevoel: De actuele context van Plato's bekommernissen (Kapellen, Pelckmans, 1998). Als directeur van het Overlegcentrum stimuleert hij interdisciplinaire reflectie over ethische en maatschappelijke onderwerpen via conferenties, workshops, publicaties en onderzoeksprojecten. Hij is redactiesecretaris van Ethische Perspectieven en Ethical Perspectives en doceert media-ethiek. Misdaad loont 16 ▲In de jaren tachtig en negentig waren uitgeverijen en kranten bang dat lezers en adverteerders massaal het geschreven woord zouden gaan inwisselen voor televisie en computer. Angst werd koning en er werden allerlei drastische maatregelen genomen. Zo’n slordige 25 jaar later blijkt er inderdaad het een en ander veranderd te zijn, maar gelezen wordt er nog steeds, en hoe. De kranten hebben het weliswaar moeilijk, maar nieuwe vormen Metro, Spits, NRC-Next hebben moeiteloos een plaats weten te veroveren. De tijdschriften hebben gemerkt dat er tal van nieuwe markten zijn op het gebied van special interest, schoonheid, gezondheid, glamour en mode. Vrouwen en tieners zijn als nieuwe doelgroepen omarmd en binnengehaald. Ook op het gebied van boeken is de belangstelling enigszins verschoven. De thriller is aan een duizelingwekkende opmars begonnen. In tal van (sub)genres gaan de spannende boeken als warme broodjes over de toonbank. We mogen dan ook met recht spreken van De Gouden Eeuw van de Thriller. De mensen lezen niet minder, hun belangstelling is verschoven, ze lezen andere dingen. Hieronder wat cijfers waaruit veel af te leiden is over het leesgedrag van de Nederlandse kopers. Het aantal verkochte exemplaren van de topboeken is in de afgelopen jaren explosief gestegen. In 1999 en 2000 stond John Grisham bovenaan met respectievelijk 182.646 exemplaren van Het testament en 184.053 van De broederschap. In 2003 liep dat aantal op tot 550.000 van Harry Potter en de Orde van de Feniks van J.K. Rowling en van de nummer één van 2006, Bereik je ideale gewicht! Van Sonja Bakker, gingen 671.890 stuks over de toonbank. De trend dat steeds minder titels voor de hoofdmoot van de verkoop zorgen, zette vorig jaar nog sterker door. Van elf boeken (waaronder een aantal thrillers) werden meer dan 150.000 exemplaren verkocht. In 2005 waren dat er zeven, in 2004 vijf en in 1999 één. In 1999 werden van de boeken in de Top-100 in totaal 4.115.000 exemplaren verkocht, in 2001 5.323.000 en in 2003 4.933.000. Nadat de CPNB in 2004 is overgestapt op een andere manier van registratie, wordt dat integrale verkoopcijfer niet meer expliciet vermeld. In een persbericht wordt voor 2006 wel een aantal genoemd: ruim acht miljoen verkochte exemplaren. Dat is naar schatting 22% van de totale verkoop aan algemene boeken. In 2000 was dat nog 14%. Ruwweg is nu één op elke vier verkochte boeken een titel uit de Top-100. Een uiterst gering percentage van het totale aanbod zorgt voor bijna een kwart van de verkoop. Een ijzingwekkend gegeven dat veel zegt over de Nederlandse lezer. (Bron: crimezone.nl) ■ Door de leesbril bekeken ▲Bij het dispuut tussen Knack en Noël Slangen, waarbij laatstgenoemde zich nu de allures van slachtoffer en martelaar aanmeet, zou men vergeten dat de eigenlijke klokkenluider, filosoof-publicist Johan Sanctorum (°1953), ruim een jaar geleden al juridisch gestalkt werd door de spin-doctor uit Hasselt. Aanleiding was een kritisch artikel in De Tijd, Menzo en op de website Visionair België, waarin het begrip 'politieke marketing' in vraag werd gesteld, en meerbepaald de Machiavellistische trekjes die het krijgt in de Slangen-methodiek van gedoseerde (des-)informatie en publieksmanipulatie. Johan Sanctorum zocht geenszins sensatie, en stelde een en ander in een ruimer perspectief van postmoderne vermarkting en politieke inhoudloosheid. Noël Slangen voelde zich blijkbaar geviseerd en diende klacht in. Zijn advocaten verpakken een en ander als arbeidsrechterlijk geschil: Sanctorum leerde van 2000 tot 2003 de interne Slangen-keuken kennen als consultant. Hij hoefde nochtans geen ‘bedrijfsgeheimen’ prijs te geven en citeert de huis-, tuin-, en keukentips die de grootmeester zelf kwistig rondstrooit via boekjes en zijn bedrijfswebsite. Aan het slot van zijn vertoog pleitte de filosoof voor een herwaardering van het begrip ‘communicatie’ en een politieke cultuur die weerom gestoeld is op maatschappijvisies, niet op reklametaal en imagobekommernissen. ■ ▲E. d Perron (1899-1940) is vooral bekend als schrijver van de autobiografische roman Het land van herkomst en als medeoprichter van het invloedrijke literaire tijdschrift Forum. Minder bekend is dat hij al rond zijn twaalfde jaar beeldverhalen maakte. Soms zijn dit serie tekeningen die zonder tekst een 17 spannend verhaal vertellen, een soort strips avant la lettre. Daarnaast zijn er ook “echte boekjes” met in een keurig handschrift geschreven teksten en bijpassende illustraties. Dit jeugdwerk wordt voor het eerst gepubliceerd bij uitgeverij De Buitenkant te Amsterdam. Het geeft een beeld van wat de in het koloniale Nederlandsch-Indië opgroeiende Eddy de Perron boeide. Daadkrachtige helden beleven heftige avonturen in ontmoetingen met hun vijanden. Er is wapengekletter en bloedvergieten. Schepen vliegen in de lucht of gaan in vlammen op. Er zijn gevechten met Indianen en inboorlingen, maar in François Charpèt, de jonge Franse adelborst in dienst der Engelsen zijn het Engelse, Franse en Spaanse zeelieden en piraten die met elkaar slaags raken. In zijn inleiding beschrijft Kees Snoek, de biograaf van E. du Perron, waar de jonge Eddy zijn inspiratie vandaan haalde. Bekend is bijvoorbeeld dat de befaamde avonturenboeken van kapitein Marryat hem ’s nachts uit zijn slaap hielden omdat de spannende scènes zijn fantasie prikkelden. In Eddy’s avontuurlijke beeldverhalen is het prille begin te zien van het latere schrijverschap van E. du Perron, waarin de “persoonlijkheid” – in de termen van Forum: de “vent” – zo’n centrale rol vervult. ■ Kees SNOEK, Eddy du Perron, François Charpèt en andere beeldverhalen & acht bladwijzers, De Buitenkant, Amsterdam, 2007, 48 p., ill., 48 p. [= Uitgelezen Boeken, jrg. 11 nr. 2.] ISBN 9789076452579. ▲Op de eerste pagina van Inédit nouveau prijken een aantal “scromphales” van Alain Germoz, wiens jongste bundel, La sandale d’Empédocle, besproken wordt (Cf Mededelingen r. 90, pp. 14-16). Zoals elke maand brengt Paul Van Melle een rijke oogst onuitgegeven poëzie. Vermelden we o.m. “Toucher le fond” van de Franse dichter en gewezen leraar wiskunde Michel Passelergue (°Parijs, 1942) of “Prison d’exister” van de Waals-Brabantse dichteres Martine Sansnom (°1953), waaruit deze treffende verzen geplukt: Nul visage ne vous rejoint, ni passé ni présent et Guernica scie au-dedans sans que la glace ne prenne un ride, sans que l’espace ne se brouille de bleu. Niet zonder enige verbazing las ik ook de Franse vertaling (door Colette Rousselle) van het bekende gedicht van Eugen Gomringer (°1925) “worte sind schatten”: worte sind schatten schatten werden worte worte sinds spiele spielen werden worte sind schatten worte werden worte espiele sinds spiele worte werden worte schatten sinds worte schatten werden spiele worte sinds worte spiele werden schatten worte 18 Gomringer lanceerde begin de jaren vijftig de term “concrete poëzie”. Met zijn Konstellationen had hij ongetwijfeld invloed op de ontwikkeling van o.a. Henri Chopin en Pierre Garnier. Nochtans vond zijn internationaal gewaardeerde werk weinig weerklank in het Franse taalgebied. In zijn manifest Vom Vers zur Konstellation (1955) legde Gomringer het karakter van de constellatie vast. Vermits onze talen de weg opgaan van de vormelijke vereenvoudiging, worden beperkte en nauwkeurige vormen geboren. Eén woord bevat dikwijls een hele zin. […] Concentratie en eenvoud zijn de essentie zelf van de poëzie. Om die reden is de nieuwe poëzie in haar geheel en in haar onderdelen eenvoudig en op slag zichtbaar. Ze wordt object om te zien en om te gebruiken, een denkobject, een denkspel. Ze prent zich als beeld in het geheugen. […] De poëzie op het woord berustend, omvat een groep woorden als een aantal sterren, ze wordt constellatie. […] De constellatie is een werkelijkheid an sich en niet een gedicht over iets. In de vroege jaren zestig vestigde het Antwerpse tijdschrift De Tafelronde de aandacht op Gomringer, aan wie Paul de Vree (1909-1982) meerdere verhelderende bijdragen wijdde (zie bijv. Paul DE VREE, Poëzie in fusie. Visueel, konkreet, fonetisch, Lier, De Bladen voor de Poëzie, 1968, pp. 23-25). In de onvolprezen veelzijdige rubriek “à tous mes échos” drukt Paul Van Melle zijn waardering uit voor de werking van het CDR. Inédit nouveau, no 212 (mai 2007), 32 p., ill., 1 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle. ▲Het Rijksmuseum heeft een schilderij verworven van de schilder Henri van de Velde (1896-1969). De schilder toonde zich in zijn werk bepaald niet vies van de nazigedachten en daarvoor kreeg hij ook erkenning. NSB-leider Mussert hing in zijn werkkamer het schilderij De nieuwe Mensch op dat een blonde man te paard met ontbloot bovenlijf toont. Hij kijkt in de toekomst en draagt in zijn hand een zwaard dat uitmondt in vlammen. Een symbool voor het strijdbare, Arische ras. Het schilderij dat het Rijksmuseum heeft aangekocht, was jarenlang in het bezit van een particuliere verzamelaar. Het vormt een belangrijke aanvulling op het historisch overzicht van de Nederlandse schilderkunst. ■ ▲Uit een peiling in de Artsenkrant blijkt dat driekwart van de Vlaamse artsen gewonnen is voor een regionalisering van de gezondheidszorg, terwijl een meerderheid van de Franstalige artsen tegen is. De reactie van minister Rudy Demotte (PS) is typisch: Enkel wat de Waalse artsen verkondigen, interesseert mij. Aan de Vlaamse meerderheid veeg ik mijn francofone laarzen. Waarvan akte. Tussen haakjes: Rudy Demotte is niet Waals maar federaal minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken. ■ ▲De internationale poëzieprijs Premio Tratti, die jaarlijks wordt toegekend aan een Italiaanse dichter of buitenlandse dichter in vertaling, is dit jaar toegekend aan Willem M. Roggeman (°1935). Hij kreeg de prijs voor zijn bundel jazzgedichten Blue Notebook. De uitreiking van de prijs vindt plaats op het internationale poëziefestival dat van 12 tot 19 oktober in Faenza wordt gehouden. Leonard Nolens is de enige Vlaamse dichter die de prijs al ontving. Dat was in 1996 voor zijn bundel Porte sochiuse. De oorspronkelijke editie van Blue Notebook verscheen in 2006 in een oplage van 250 exemplaren bij de uitgeverij Demian in Antwerpen met een voorwoord van Simon Vinkenoog. De Italiaanse uitgeverij Mobydick heeft van Blue Notebook eveneens een cd gemaakt, waarop Willem M. Roggeman en vertaler Giovanni Nadiani om beurt gedichten en vertalingen voorlezen. Tussendoor speelt het Italiaanse kwintet Faxtet eigen jazzcomposities. Dichter, vertaler en musici zullen samen optreden tijdens een rondreis door Noord-Italië, die aansluit op het poëziefestival in oktober. ■ Willem M. ROGGEMAN, Blue Notebook. Poesie in jazz, Editore Mobydick, Coll. Carta da lusica, 2007, 32 p., 16 €. ISBN: 8881783630 19 Citaat ▲Opera-deskundige Jan Neckers (°Mechelen, 1944) haalde zijn licentiaat in de geschiedenis aan de VUB (1976). Hij was van 1965 tot 1977 afdelingshoofd Boekhouding bij de toenmalige VRT. Van 1977 tot 1998 was hij producer/journalist radio en televisie. Hij produceerde vooral reeksen historische TVprogramma’s die hij zelf researchte, schreef en soms presenteerde. Zo bijv. Geschiedenis van de kleine man; Geschiedenis en Instellingen van de VS en van Rusland en de Sovjetunie; De Bevrijding (Bert Leyssenprijs voor beste documentaire, tezamen met zijn regisseur Fred de Waele); Als een wereld zo groot waar uw vlag staat geplant (geschiedenis van de Belgische kolonisatie) (Grote Prijs van de Radio en TV-critici voor het beste tv-programma; tezamen met zijn regisseur Pieter Raes); De Verbeulemansing van Brussel, enz. Hij schreef meestal ook een flink deel van de boeken die bij deze reeksen gepubliceerd werden. Hij startte het wekelijkse historisch programma Boulevard, leidde gedurende jaren de redactie en produceerde zelf verder historische programma’s in deze reeks waarbij hij vooral naar originele invalshoeken zocht, zoals in De geschiedenis van Suske en Wiske, gepresenteerd door Lambik, Hitler wint de oorlog of een reconstructie van de zaak Freddy Horion. Boulevard werd tenslotte omgevormd tot het huidige Histories op Canvas. Daarbuiten schreef hij nog drie boeken over Mechelse geschiedenis. Hij was voorzitter van de Bond van Radio-en TV-producers. In het politiek niet-correcte Brussels Journal van 5 mei publiceerde hij Zwart schuld: Afrikaanse en Arabische slavenhandel, waaruit volgend citaat: In de werkelijkheid waren de Afrikanen zeer goede handelaren die perfect de kopers tegen elkaar uitspeelden om de prijs op te drijven. Er was namelijk niet alleen de Europese slavenhandel die de ongelukkige Afrikanen naar Amerika transporteerde. Daar zijn natuurlijk al duizenden boeken over geschreven maar over de twee andere transporten is zeer weinig gepubliceerd. Er was ten eerste de belangrijke slavenhandel in Afrika zelf; van, voor en door Afrikanen. Die leverden al slaven aan het Romeinse rijk en zelfs aan China. Maar die leverden ook op het eigen continent. Heel West-Afrika waar verscheidene goed georganiseerde Afrikaanse rijken waren, had slaven om het land te bewerken of als bediende in de huishouding. Zwarte slavenhandelaars moesten behoorlijk wat belasting betalen. De Ghanese historica Akosua Perbi botste jarenlang in eigen land op de omerta bij traditionele chefs, maar geleidelijk ontdekte ze toch de waarheid. Alleen al in Ghana waren 63 slavenmarkten en lang nadat de slavernij afgeschaft was in het Westen en verboden door de Britse kolonisator ging de slavenhandel toch nog door. Ze ontmoette in 1975 nog vrijgelaten slaven. Haar conclusie is dan ook duidelijk. Toen de indianen massaal in de Cariben stierven door hun gebrek aan immuniteit, zochten de Nederlanders, Portugezen en Engelsen naar arbeiders om hen te vervangen. Ze vonden in heel West-Afrika competente Afrikaanse handelaars en een systeem van slavenhandel dat al 1500 jaar bestond. De Europeanen konden zelf niet overleven in Afrika en stierven zelfs aan de kust aan tropische ziektes. Ze deden dus altijd een beroep op Afrikaanse handelaars. Maar er moest behoorlijk betaald worden, want de Europeanen kwamen vrij laat op de markt. De Afrikaanse chefs en koningen hadden ook slaven nodig en daarenboven bestond er al eeuwen een belangrijke handel met de islamitische wereld. Het is moeilijk om een juist cijfer op die trafieken te kleven, maar de historici denken dat zo’n 12 à 14 miljoen mensen naar Amerika versleept werden. Waarschijnlijk kwamen nog meer mensen bij de Arabieren terecht, zij het over meer eeuwen gespreid. In Marokko (waar de slavernij eerst in 1920 afgeschaft werd door de Fransen) is men nogal discreet over de echte reden van de prachtige forten in het binnenland. Die lagen meestal op de slavenroutes waar de handelaars hun menselijke goederen binnenstouwden om te verhinderen dat concurrenten of bedoeïen hen ’s nachts overvielen. Slaven voor Noord-Afrika hadden geluk, want de afstand was nog te belopen. Zo’n 6 à 20% van de sukkelaars in die karavanen stierven voor ze ter 20 plaatse waren. Maar er was ook de verschrikkelijke route door de Sahara naar Cairo of naar de havens van Oost-Afrika. De meerderheid van de gevangen genomen mensen stierf voor ze arriveerden. Beestig ▲Mozart, de leguaan van Aquatopia die begin dit jaar wereldberoemd raakte toen hij een van zijn twee penissen verloor na een wilde stoeipartij, is vader geworden van een zoontje.■ ▲Vlaamse vogelvangers als nepagenten betrapt in Wallonië. Dinsdag 8 mei, 6:30 uur hebben boswachters van de Unité Anti Braconnage (Division Nature et Forêts) en de lokale politie van Ottignies-Louvain-la-Neuve (Waals-Brabant) twee Vlaamse vogelvangers op heterdaad betrapt in het Park van Lauzelles. Het natuurdomein is eigendom van de Katholieke Universiteit van Leuven en maakt deel uit van het Natura 2000 Netwerk. De Oost-Vlaamse vogelvangers hielden zich er onledig met het vangen van beschermde zangvogels – voornamelijk vinken – met behulp van lijmstokken, lokvogels en vogelgeluiden op cassettes. De procureur des konings van het Parket van Nivelles gaf de opdracht beide vogelvangers op te pakken en hun auto en vangmateriaal in beslag te nemen. Vogelbescherming Vlaanderen tilt erg zwaar aan deze feiten omdat de meeste zangvogels op dit ogenblik volop met broeden bezig zijn. Wanneer een volwassen vogel wordt gevangen is het voor de overblijvende partner nagenoeg onmogelijk om het broedsel met succes af te ronden; het resultaat is dat de jongen in het nest van honger omkomen. Vogelbescherming Vlaanderen gaat klacht met burgerlijke partijstelling indienen bij het Parket van Nivelles wegens inbreuken op de vogelbescherming- en dierenwelzijnwetgeving. Een tweede laakbaar feit is het gebruik van lijmstokken. Deze bedenkelijke methode werd vroeger veel gebruikt om vogels te vangen. Dunne stokjes (in deze zaak ging het om ijzerdraden), boomtakken of rietstengels worden met sterke lijm ingesmeerd en her en der op de vangplaats opgesteld. Dergelijke vangmiddelen zijn allesbehalve selectief waardoor ook andere, minder commercieel interessante vogelsoorten accidenteel kunnen gevangen worden. Tijdens hun pogingen om zichzelf uit de lijm te bevrijden, beschadigen de vogels hun verenkleed en vaak ook breken ze daarbij poten en/of vleugels. Op verzoek van de UAB heeft Vogelbescherming Vlaanderen contact opgenomen met zowel het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse overheid als met de lokale politiediensten van Aalst en Dendermonde om een huiszoeking te organiseren bij de vogelvangers thuis; Arnold W. woont in Herdersem en Luc P. in Dendermonde. De huiszoekingen werden maandagavond omstreeks 21:45 uur afgerond en waren op beide locaties positief. Meer dan honderd beschermde zangvogels (barmsijzen, geelgorzen, europese kanaries, appelvinken, putters, kneuen, goudvinken, kepen, sijzen, rietgorzen en vooral vinken) werden toevertrouwd aan het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren te Malderen en heel wat vogelvangstmateriaal zoals mistnetten en dubbele slagnetten werd in beslag genomen. Pittige details: Beide vogelvangers droegen – toen ze door de UAB verrast werden – een politiekepie met daarop de vermelding 'Police Mission' en het kenteken van Europa. Tijdens de confrontatie gaven ze zich bovendien effectief uit voor politieagenten, maar toen de UAB hen naar hun legitimatiebewijs vroeg, vielen ze door de mand. Het Parket van Nivelles en de politie zijn niet te spreken over het misbruik van politie-uniformen of delen ervan. De vogelvangers waren bovendien in het bezit van een kaart van België waarop met rode stift natuurgebieden in Vlaanderen en Wallonië waren omcirkeld. In de meeste gevallen ging het om vogelrijke natuurreservaten, waaronder het 560 ha groot natuurreservaat van Harchies, het grootste moerasgebied van Wallonië. Ook belangrijke vogeltrekroutes waren op de kaart aangeduid. ■ ▲11 mei werd Vogelbescherming Vlaanderen om hulp gevraagd door het bedrijf LanXess Rubber NV te Zwijndrecht (Antwerpen). In een opslagplaats met een oppervlakte van 5.000 m² en een hoogte van 12 meter vloog volgens de zaakvoerder al enkele dagen een sperwer rond. De roofvogel was vermoedelijk accidenteel via een openstaande poort binnengevlogen en vond de weg naar buiten niet meer terug. Omdat hij er al verschillende dagen opgesloten zat, was het hoog tijd om hem eruit te halen. Een interventieploeg van Vogelbescherming Vlaanderen kwam om 11:00 uur met speciaal vangmateriaal ter plaatse om het dier uit zijn benarde situatie te bevrijden. Bij aankomst zat de vogel op een metalen buis in de nok van het dak, maar toen hij met een verrekijker werd geobserveerd, geloofden de vogelbeschermers hun ogen niet. Het was immers geen sperwer maar een zeldzame nachtzwaluw. Deze soort staat genoteerd op de ‘Rode Lijst van de broedvogels in Vlaanderen’ in de 21 categorie ‘K! wetsbaar’ en haar populatie wordt geschat op ca. 500 broedparen. Het bolwerk van de soort bevindt zich in de provincie Limburg en de Antwerpse Kempen.■ ▲De ontsnapte gier Abu heeft 9 mei een gezin in het Brabantse Grave te Nederland de stuipen op het lijf gejaagd. De vogel, met een spanwijdte van 2,4 meter, kwam onverwachts aanvliegen en landde op de schuur naast het huis, meldt een woordvoerder van roofvogelpark Stonehenge Wildlife. De vogel ontsnapte vorige week tijdens een training uit het dierenpark. "Het jongetje zag hem voor het eerst", zegt de woordvoerder van het park in het Zuid-Hollandse Schoonrewoerd. "Hij dacht eerst aan een zweefvliegtuig." De familie waarschuwde direct het vogelpark, dat met twee wagens uitrukte. Bij aankomst bleek de witruggier al vertrokken. Met twee teams is vervolgens gezocht naar het beest, maar woensdagmiddag rond 13.15 uur was Abu nog altijd spoorloos. Het vogelpark vermoedt dat het roofdier langzaam is afgedreven naar het oosten. "Het is te hopen dat hij niet in Duitsland belandt, dan zijn we hem kwijt." De witruggier dreef tijdens een training weg in de wind. De thermiek maakte het voor de vogel onmogelijk om te landen en de valkenier moest toezien hoe het dier langzaam uit het zicht verdween. Mensen die het dier in het vizier krijgen, wordt geadviseerd niet dichtbij te komen. Abu, die leeft van dode dieren, kan agressief worden. Toen Abu vrijdag ontsnapte, was hij bijna klaar met zijn training en klaar om verhuurd te worden. De gier zou worden ingezet bij roofvogeldemonstraties. Het was voor het eerst dat een vogel uit het park ontsnapte. Begin februari werden wel zes roofvogels gestolen: één chili-arend en vijf palmgieren. ■ ▲Een wolf gevangen in Albanië is vriendjes geworden met een ezel. Niet dat dat helemaal de bedoeling was. De ezel werd in de kooi van de wolf gezet als avondmaal, maar het jachtinstinct van de wolf deed zijn werk niet – of misschien had het beestje gewoon geen honger. Ezel en wolf werden onafscheidelijk, en leven al tien dagen samen in de kooi. ■ ▲Er is een nijlpaardje geboren in de zoo van Antwerpen. Na twee miskramen is Hermien bevallen van een gezonde baby. De moeder vormt al jaren een zookoppeltje met Heini en het is hun eerste jong samen. Hermien bracht in 1985 en 1986 telkens al een dochter groot en na de dood van haar partner kwam Hein op het toneel. In 2003 en 2005 had Hermien een miskraam. De twee nijlpaarden zochten vaak elkaars gezelschap op en dan zie je hun twee snuiten uit het water steken, meldt de Antwerpse Zoo. Een liefdesbaby liet toch nog een tijdje op zich wachten maar eindelijk is het zover. In hun verblijf Hippotopia zal het kleine nijlpaard zich beschermd door mama, helemaal thuis voelen. In heel de wereld zijn er nog ongeveer 125.000 nijlpaarden, in Oost en zuidelijk Afrika komt de soort nog vrij algemeen voor maar in West- en Centraal Afrika neemt de populatie de laatste jaren drastisch af. Dit is vooral te wijten aan stroperij voor vlees en ivoor.■ ▲Katten hebben niet altijd een hondenleven. De Britse kat Bruno bijvoorbeeld lijdt aan astma en stierf onlangs bijna aan een hooikoortsaanval. Sindsdien krijgt het poezenbeest medicatie met een speciale inhaler. Bruno’s eigenares, trok bezorgd naar de dierenarts om zijn lijden gedurende de zomermaanden te verlichten. “Zijn toestand was zo slecht dat hij bijna was gestorven. Hij heeft zelfs enkele dagen op intensive care gelegen door zijn astma.” Experten raadden aan om een nieuw soort inhaler te gebruiken, die past op de muil van de kat. De eigenares zag het eerst niet zitten, maar het bleek Bruno’s hooikoorts toch fel te verminderen. Ook al vergde het enige tijd vooraleer Bruno gewend raakte aan het gezoem van de machine. Geschat wordt dat één op 200 katten aan astma lijdt. De belangrijkste symptomen omvatten hoesten en moeilijk ademen. Volgens experten draagt de menselijke levensstijl (roken, stofferige huizen), menselijke dode cellen en zelfs sommige soorten kattenbakvulling bij tot de kattenastma. ■ ▲11 mei werd Vogelbescherming Vlaanderen – een dag nadat een verdwaalde nachtzwaluw met succes uit een loods van het bedrijf LanXess in Zwijndrecht werd bevrijd – om hulp gevraagd door TabakNATIE in Kallo. In een opslagplaats van maar liefst 7.000 m² en 12 meter hoog was die morgen een ransuil gesignaleerd. De nachtroofvogel was vermoedelijk accidenteel via een openstaande poort binnengevlogen en geraakte er op eigen krachten niet meer uit. Een ploeg van Vogelbescherming Vlaanderen heeft vrijdagmiddag met speciaal vangmateriaal de uil uit zijn benarde positie bevrijd. Ondanks de immense oppervlakte van de loods, werd de klus in amper 15 minuten geklaard. De nachtroofvogel verkeerde in goede conditie, kreeg een wetenschappelijke ring van het Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen om de poot en werd onmiddellijk na de actie op de terreinen van Katoennatie weer vrijgelaten. Met behulp van de ring (H-34801) kan hij in zijn verdere leven worden gevolgd.■ 22 Televisioneel SUPERNANNY maandag 07/05/2007 ; VTM 20u30 “Vanaf 7 mei begint gedragstherapeute Wendy Bosman aan een nieuwe ronde van Vlaanderen. Elke maandagavond zet ze gezinnen, die zich geen raad meer weten met hun kroost, opnieuw op het juiste spoor. De opvoedingsproblemen in het derde seizoen van Supernanny zijn heel divers en ook bij de keuze van de gezinnen is naar een maximale mix gestreefd. Maar de teneur is overal dezelfde: de ouders zijn ten einde raad.” In de eerste aflevering was Weny Supernanny te gast bij familie Vercauteren. Bij het inleidingsfilmpje zagen we het zesjarig dochtertje Silke de hele buurt bij mekaar schreeuwen. Ook het driejarig broertje liet zich niet onbetuigd. Maar al spoedig zal blijken dat vooral de ouders een ferme berisping nodig hadden. Silke houdt van knutselen en kleuren. De droom toch van elke ouder? Silke laat een tekening zien aan papa, maar die heeft het te druk aan zijn computer en negeert haar. Silke gaat zonder morren weer aan de slag en zegt dat ze mooi binnen de lijntjes kan kleuren. Mama roept dat ze bij haar in de zetel naar Familie moet komen kijken. (Familie is een soap, geen kinderprogramma) Silke weigert, en blijft kleuren. Mama briest: “Moettek ‘a komen hale”, Silke begint te wenen. Waarschijnlijk weet ze wat dat inhoudt. Ja, mama komt haar ‘halen’, en sleurt Silke bij handen en voeten naar de zetel. Silke moet en zal naar Familie kijken. De kleine broer krijgt papa boos, er zwerven auto’s rond op de vloer. “Wattem’ek a gezeid ? Op a mat.”, en papa schopt het speelgoed op een speelmat (?) van één vierkante meter. “En niet van a mat”, galmt het na. Het is etenstijd rond de keukentafel. Maar de kleine zit in een ‘kakstoel’ in een hoekje, en niet mee aan tafel. Silke heeft alles op en wil verder gaan kleuren. Moeder zegt dat ze moet blijven zitten tot iedereen gedaan heeft met eten, een étiquetteregel die ze waarschijnlijk ook uit een soap heeft opgestoken. Supernanny grijpt nu nog niet in, Supernanny observeert voorlopig. Silke is een keikopje, en gaat toch kleuren in de woonkamer. Mama achtervolgt haar, grijpt haar vast en Silke krijgt voor de ogen van kijkend Vlaanderen een schop. Mama jammert en roept naar Silke: “Als het te herdoen was, maske, dan waart g’er niet geweest. Ik zou wel wat slimmer zijn”, en nog zowat fraais. Supernanny kan het niet aanzien, en verlaat het huis. Ze stelt zich de vraag of Silke wel gewenst was, en of de ouders hun kindjes wel graag zien ?. De volgende dag is Wendy Bosmans toch op post, en begint met de heropvoeding. Zorgvuldig haar woorden wegend. Kinderen zijn geen volwassenen, kinderen moeten niet aan tafel blijven zitten, kinderen moeten plaats en ruimte hebben om te spelen. Het huisgezin krijgt een handig opbergmeubel cadeau, zo kan het speelgoed netjes geschikt worden, en de ‘mat’ verdwijnt in de vuilzak. Papa heeft de tips van Wendy begrepen, mama is verdacht stil, en rookt de ene sigaret na de andere. Misschien dringt er toch iets door ? Een aflevering die bijblijft. Ik hoop dat Silke ooit de kans krijgt om haar artistieke kant voluit te ontplooien. ■ Bibliografisch ▲De Belgische econoom Ernest Mandel (1923-1995) was een ondogmatische marxistische denker en een radicale politicus. Internationaal oefende hij een grote invloed uit op 'de generatie van '68'. Zijn geschriften verschenen in meer dan veertig talen. Naast zijn politiek theoretisch werk schreef hij onder meer een studie over de misdaadroman (Uitgelezen moorden). Hij genoot internationale erkenning als auteur en geleerde en werd gevreesd door regeringen en hun geheime diensten in Oost en West. Jan Willem Stutje kreeg als eerste toegang tot Mandels archief. Hij heeft een schat aan informatie opgedolven, met vele hoofdrolspelers gesproken. Hij ontdekte bijzondere, soms onthutsende feiten. Zo biedt de biografie een opwindende kijk in de werkplaats van Mandel, wiens ontmoetingen met filosofen als Sartre, Ernst Bloch en Lucien Goldmann, en met geleerden als Roman Rosdolsky en Perry Anderson op de voet worden gevolgd. 23 In de biografie zien we Mandel ook op de barricade. In het vaak spannende relaas komen medestrijders als Rudi Dutschke, Tariq Ali en Alain Krivine volop tot leven. Verrassend is de aandacht voor de tragiek in Mandels bestaan. De auteur is erin geslaagd tot de meer intieme sferen daarvan door te dringen. Ernest Mandel. Rebel tussen droom en daad schetst in een zoektocht naar de samenhang tussen het openbare en het privéleven een volledig en diepgaand beeld van Ernest Mandel. ■ Jan Willem STUTJE, Ernest Mandel. Rebel tussen droom en daad, Antwerpen / Gent, Houtekiet/Amsab, 2007, 480 p., 28 €. ISBN 978-90-5240-926-9 Agenda ▲Louisa Chevalier exposeert in het Elzenveld: De helft van de tijd. De tentoonstelling vindt plaats in de Prof. Sommézaal, Lange Gasthuisstraat, 45, 2000 Antwerpen, tot en met 16 juni 2007. Open: donderdag tot en met zaterdag van 12.30 tot 17.30 u. Gesloten op 12 mei 2007. De kunstenares zal aanwezig zijn tijdens de tentoonstellingsperiode behalve op 19 mei 2007. ■ ▲Tot zondag 20 mei: “Een kijkje in de kunst van Pieter-Willy de Muylder”. Openingsuren: zaterdag en zondag van 14 tot 18 uur; op zondag ook van 10 tot 12 u. Vernissage op 4 mei om 20 uur met “een kunstzinnige dialoog tussen kunstpaus Frans Boenders en historicus Herman van Dormael.” ■ ▲Tot 17 juni exposeert Ysbrant.17. in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18 u. Vernissage op vrijdag 4 mei te 20 u. Inleiding: Jan Decleir. ■ ▲Tot 20 mei 2007: Kijk op Europa. Europa en de Duitse schilderkunst in de 19 e eeuw. Paleis voor Schone Kunsten, ingang Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 26 mei: Cédric Noël. Galerie Martin van Blerk, Mechelsesteenweg 26, 2018 Antwerpen. Donderdag-vrijdag-zaterdag: 15-18 uur. ■ ▲Tot 27 mei exposeert Gabriel Belgeonne recente schilderijen in International Art Gallery S.A., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Tot 1 juli 2007: Hedendaagse kunst uit Duitsland. Selectie uit de verzameling hedendaagse kunst van de Bondsrepubliek Duitsland. Cultuurcentrum ING, Kunstberg-Koningsplein 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 u. ■ ▲Van 17 mei tot 13 juli exposeert ILAH in deBuren. Inge Liesbeth Alfonsina Heremans zijn de namen die leiden naar ILAH, de slavin en de meesteres van de Vlaamse strip. Ze studeerde filosofie in Leuven en tekent sinds meer dan tien jaar het leven zoals het is volgens Cordelia, haar meest intieme vriendin. Haar strips, waarin Cordelia zichzelf en haar kleine wereld permanent ondervraagt, dragen de titels: Het vieste van Ilah, Cordelia kan ze kussen, Cordelia oraal, Cordelia komt overal, Cordelia haar goesting en tenslotte: Cordelia klopt hart. In 'Stel u voor' toont deBuren van vijftig tekeningen van ILAH de genese. Hoe een potloodschets een definitieve harde lijn en een kleur krijgen om tot leven te komen. Inge Heremans is de grafische erfgename van de in 1996 overleden Nicole van Goethem, de grande dame van de animatiefilm. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag, van 11 tot 18 uur. Vernissage op 16 mei, 19-21 uur. ■ ▲András Szirtes (°1951), een Hongaarse kunstenaar van Joodse origi ne, woont momenteel in Boedapest. Hij werkt voornamelijk als cineast en won diverse prijzen op het Filmfestival van Boedapest. De jongste jaren legt hij zich meer toe op fotografie en gebruikt daarbij oude foto- 24 apparatuur. Thans werkt hij zijn project PHOTO THERAPY uit, een combinatie van film en 100 jaar oude fotografietechnologie. Van 18 met tot en met 30 juni. Vernissage: donderdag 17 mei om 20 u. Expositieruimte [punk’tum], Lange Leemstraat 94, 2018 Antwerpen. Geopend op donderdag t/m zondag, van 14 tot 18 u of op afspraak. ■ ▲Op dinsdag 22 mei om 17 uur wordt het literaire archief van Hugo Raes aan het Letterenhuis plechtig overhandigd. Marc van Muylem stelt de Literaire Kring Hugo Raes voor, Kris Humbeeck houdt een pleidooi voor Hugo Raes, de Advocaat van de Duivel treedt gratis op en Milis Brodders zorgt voor een muzikale noot. Receptie. ■ ▲Zondag 3 juni om 11u30 (vanaf 11 u welkom) BELCANTATE: zangduo Veerle & Hipolyte brengt klassieke en volksliederen en nog vele andere mooie melodieën uit de vier windstreken of van dichtbij huis. Expositieruimte [punk’tum], Lange Leemstraat 94, 2018 Antwerpen. Inkom: 10 €. Nadien koffie en croissants. Gelieve te reserveren: tel. 03 281 28 12 – gsm 0475 369 455 ann@punk-tum.be / www.punk-tum.be ■ ▲MUZEVAL: donderdag 14 juni leest Gert Vingeroets uit zijn poëtisch werk in 'Den Hopsack', Grote Pieter Potstraat te Antwerpen. Aanvang: 20.30 uur. ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 31 mei. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 94 31 mei 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel De Belgische cineast Jan Bucquoy heeft maandag 21 mei om 14.15 uur een nieuwe poging tot staatsgreep ondernomen. Hij plaatste een zelf ontworpen vlag, rood-zwart met een banaan, in de tuin van het koninklijke paleis. De staatsgevaarlijke anarchist werd onmiddellijk opgepakt door twee agenten, omdat hij zich in de “neutrale zone” bevond waar elke manifestatie verboden is. Hij werd twee uur verhoord in het paleis vooraleer hij weer werd vrijgelaten. De vlag werd in beslag genomen. De 61-jarige cineast riep zijn staatsgreep na afloop uit tot een succes. Toch onderneemt hij volgende jaar op 21 mei opnieuw een poging tot staatsgreep. 2 In zijn nieuwe boek La vie est belge1 roept Bucquoy op om verschillende symbolische plaatsen in België te bezetten, waaronder het koninklijke paleis, de haven van Antwerpen en Manneken Pis. Doelwitten in Frankrijk zijn onder meer: brasserie Lipp, le mur des Fédérés, la Madrague te Saint-Tropez et het huis van Facteur Cheval. Verder laat hij er geen twijfel over bestaan: Les Belges rêvent, les Français dorment, Les Français dorment en travaillant, les Belges travaillent en dormant, Les pauvres rêvent, les riches dorment, Les pauvres rêvent leur vie, les riches vivent leurs rêves (les Suisses comptent les heures). Een stemadvies? Bucquoy verdedigt de klassieke anarchistische stelling: wie deelneemt aan verkiezingen heult met de onderdrukker mee. Als de verkiezingen werkelijk een invloed hebben, zouden ze al lang afgeschaft zijn. Verder vindt Bucquoy dat macht, werk, huisvesting en erfenissen moeten worden toegewezen met een loterijsysteem. Na 55 dagen bezetting vorig jaar komt de Dolle Mol weer bovengronds. Dank zij Jan Bucquoy en… minister Bert Anciaux, die de huishuur betaalt. 1 Jan BUCQUOY, La Vie est belge. Le Paradis, là, maintenant, tout de suite !, Paris, Michalon, 2007, 190 p., 16 € ISBN : 9782841864027 3 Antwerpen laat Brussel niet los. Op 1 juni kwam Vitalski, de Antwerpse nachtburgemeester, voor de gelegenheid speciaal afgezakt om een act te brengen. Zo ook Herman J. Claeys, die een gelegenheidsgedicht bracht: Deelgenoten aan het drinkgelag: de klinkers van de heildronk en de medeklinkers met het glas de zienden met geloken ogen, de nooit aflatende aanstokers van de revolte, de bergreizigers naar het nooit bereikte groene dal, de woordkarige dichters van het laatste uur, de vertwijfelde kunstenaars van het nieuwste babylon, de muzikanten die nostalgisch de toekomst besnaren, de herauten van het spirituele anarchisme, ze zijn present. In de urbane grootzee van dwangvisie, holpraten en kopieergedrag wenkt een beschuttende vrijhaven van het tomeloze denken, de tartende verbeelding, het veerkrachtige woord en de bevrijdende lach. Een vrijplaats. Een uitvalspoort. ■ Kritisch Brief aan Wannes Van de Velde Beste Wannes, Om uit te drukken wat Beloken Dagen bij mij heeft teweeggebracht, zou ik nu moeten tierelieren zoals de merel die op dit moment in vers lentegroen aan het kwinkeleren is. Klinkt dit alsof jij voor de leut een dagboek zou hebben geschreven? Nee, maar het komt zelden voor dat wat een schrijver zich heeft voorgenomen ook nog wordt gerealiseerd tot op de laatste bladzijde, namelijk: “observatie op een zeer diep niveau...” en dat is dan wel een reden om te juichen. Er klinken stemmen op in het wit van meer dan een pagina, zoals bij goede poëzie. Het is dan ook een literair dagboek, vol filmische elementen. In sommige van die sequenties tekenen de facetten van een stad zich even scherp af als in een film; op een al even suggestieve manier blijft de stilte in poëtische orgelpunten even voor anker liggen. Ook hier trilt de innerlijke muziek mee die in een taal opgeborgen ligt, en die herken ik nog het meest van al. De merel die jou blijkbaar zo kan beheksen met zijn barokke fluitsolo's, die zou ik ook niet kunnen missen! En dat is zeker niet het enige dat me heel bekend voorkomt. Mijn grootmoeder leerde me wel geen liedjes zingen, zoals jouw vader en grootvader, wel opende Moe Net hier op het Zuid in de jaren twintig van de vorige eeuw een Café Chantant... Ze noemde mij Spinnewiel. Iets van haar volkse tederheid, terwijl ze niettemin op haar qui-vive bleef, herken ik al jarenlang in al wat jij doet, of je nu zingt of schrijft, gitaar speelt of marionetten hanteert. 4 Met je plastisch werk werd ik voor de eerste keer geconfronteerd in wat toentertijd het "Pannenhuis" heette - een kroeg voor gelijkgezinde kunstenaars en dromers van diverse pluimage. Het Conscienceplein was toen nog geen place to be. Verderop, in café De Mok, was je iets later op de jukebox te horen in een Antwerps jargon zo breed als de schoot van de Schelde. Zo herinnerde je mij voortdurend aan de navelstreng met mijn geboortestad. Je bleef me verbazen, naderhand, met de columns die je in Knack begon te publiceren, waaruit ik dit fragment licht: “… En gretig heb ik het land ontdekt: de oneindige grijzen van de Schelde, het spiegelspel van water en slijk, de geprevelde taal van geulen en kreken in de schorre van Saeftinge, het dichte gras op de dijken, en hoog boven dit alles uit: de stalen ruimte, kerk voor meeuwen en reigers. Het was een langzame, ononderbroken beweging, en al vanaf de eerste dag ben ik er zodanig bezeten aan het tekenen geslagen dat ik er al mijn regendagen, muizenissen en onzekerheden bij vergat.” We schrijven: 1988. Met je pen als een tweede penseel komt dan al de natuur tot leven in woorden die intussen de zin van een meer geloken leven zijn gaan vormen. De vragen die jij stelt over het wezen van de tijd bewijzen echter dat hij voor jou ondeelbaar is. Het ene vloeit voort uit het andere, zoals stemmen in een fuga van Bach: “Minuten zijn echo's van andere minuten, die ik meedraag in plooien van verloren vertes. Wie ben ik om ergens spijt van te hebben? Wie? Een vraag op het scherp van het scheermes”. Naar mijn gevoel horen dergelijke beschouwingen, hoe paradoxaal dit ook moge klinken, bij een stoïcijnse gedrevenheid die je tevens in staat heeft gesteld om af en toe het relaas van een ziekteproces neer te pennen. De toon van dit dagboek getuigt dan ook van een niet klein te krijgen enthousiasme, gezouten en gekruid met "anarchistisch fatalisme". Zo heb je de dood op haar plaats gezet, Wannes. Ja, je zag inderdaad "vanbinnen weer land…” En zo kon je terug naar buiten, met ogen als een vergrootglas om de lelijkheid te brandmerken of, in een extatische stemming, de schoonheid te verheerlijken van een plein in Siena: “Wat me vooral naar de keel heeft gegrepen, is de mysterieuze taal die daar op me af is gekomen. Ja, het woord is juist gekozen; het gaat om een taal, een zoemen in de diepte, iets dat nooit zwijgt maar zich ook nooit opdringt, omdat het de innerlijke stilte van de beschouwer respecteert. Ik stond daar maar, met tranen in de ogen, alles op me toe te laten komen in duidelijk voelbare golven van... ja, van wat? Een mengeling van ontzag, verbazing, herkenning, en ook dankbaarheid om het bestaan van dit trotse litteken van een Europa waarmee wij Vlamingen (voor één keer wil ik ons zo noemen) ooit zoveel te maken hadden, toen ze het hier nog niet over hun heilige eigenheid hadden, maar Europeanen waren, en verdomd goed wisten waaróm ze dat waren.” Als er iemand recht van spreken heeft over wat Vlaanderen niet meer voorstelt, dan ben jij het wel. Jij hebt geen verlichte opdrachtgevers nodig om in je liederen, je gedichten en dagboeken te zeggen waar we nu aan toe zijn. Mag men eigenlijk vandaag nog zo onverbloemd lyrisch zijn en... zonder een greintje cynisme, wel met gemengde en bijna sardonische genoegens, de onzin hekelen van een hoe langer hoe beter vermomde klassenmaatschappij op het eind van haar Latijn? Het antwoord staat te lezen op blz. 100: “… In een lifestyle-artikel over het Eilandje: "Oudste havensite wordt hotspot." Dat wil dus zeggen dat een simpele schipper daar binnenkort niet meer kan wonen, vanwege te duur. Zo wordt in Antwerpen de klassenmaatschappij in ere hersteld.” 5 Als ik tot nu toe weinig aandacht heb besteed aan "de sluimerende binnentuinen van 't Stuivenberg" en de daarbij horende thematiek, dan komt dit omdat jij het woord "ziekte" op een bepaald moment niet meer wou horen. Daarom roep ik liever het seizoen op van de stilte waarin je herinneringen je naar een grenzeloos geworden tijdsbesef voeren, wel of niet verbonden met natuurbeelden. Ik hoor haar vallen, deze stilte. Ze druppelt als water op een hete plaat neer. Ze sist en toch laadt zij jou op. Zelfs de meest unheimliche stilte neem je waar als een belofte. Ze blijft hoedanook verbonden met zowel de verleden als de toekomende tijd "in de eeuwigheid van de dagen". Of je haar nu registreert temidden van "bewust opgedrongen lawaai”, of in een vredelievend landschap: voor jou is "de stolling van de stilte onder al het bestaande" een richtsnoer. Ik zou bijna durven zeggen: een aansporing om te genezen. Je komt haar overal op het spoor. Ze is er voor en na een optreden; voor en na het zoveelste medisch onderzoek; voor en na een opwelling van vreugde of verdriet; in de korrelige beelden van een nooit voltooid verleden-in-het-heden, en omgekeerd. Misschien heeft ze de functie van een engel die jou nog lang in leven wil laten blijven? Want je hebt nog zoveel te zeggen, Wannes. Ik wacht op een volgend dagboek... met daarin "een serieus essay over de verburgerlijking van de volksmuziek". Wie anders dan jij zou dat kunnen schrijven? Jij die, zoals je zegt "allang een proletarische Maeterlinck had moeten zijn, die alleen nog binnen de kronkels van zijn geest bestaat, en onverstoord de bokkensprongen van een steeds lelijker wordende wereld overschouwt.” Ja, Wannes. Laat het raadsel niet los. Geef ons nog wat meer “inzicht in het verborgene." Lucienne STASSAERT Wannes VAN DE VELDE, Beloken dagen, Uitgeverij P, 204 p., 22,50 €, 2007 Woordenbrij zonder inspiratie In Freespace Nieuw-Zuid publiceerde Matthijs de Ridder een scherp artikel “Ook Judas was een apostel. Over de herinneringen en overschatting van Julien Weverbergh”. Hij veegt de vloer met de bewering die op de flaptekst te lezen staat dat Weverberg met “Angèle Manteau, Louis Paul Boon, Hugo Claus en Paul de Wispelaere” de toon aangaf in “ het Vlaamse literaire leven van de tweede helft van de vorige eeuw”. Hij klaagt daarbij het geheugenverlies en het gebrek aan beoordelingsvermogen van de Vlaamse en Nederlandse pers, en neemt daarbij gretig de gelegenheid te baat om ook Hugo Brems een ferme veeg uit de pan te geven (in de eerstvolgende aflevering van Mededelingen). Je zou deze oefening voor veel schrijvers kunnen maken, maar de mediamieke benadering ligt in het geval van Julien Weverbergh wel erg voor de hand. Hij maakte immers naam met wat hij zelf ‘de gestencilde revolutie’ noemt, het gestencilde tijdschrift Bok dat vanaf november 1964 tien nummers lang huishield in het Vlaamse literaire wereldje met stevige kritieken en scherpe polemieken. Het zorgde ervoor dat Weverbergh in een mum van tijd doordrong tot de wereld die hij tot dan toe verlekkerd vanaf de zijlijn had gadegeslagen. […]. Het redelijk versufte literaire leven in het Vlaanderen van de jaren zestig liet zich gretig wakker schudden door de gehoornde bok en zijn kompanen en heeft inderdaad enigszins veranderd zijn weg vervolgd. Je kan je echter afvragen wat die ‘revolutie’ – die centraal staat in deze memoires – nu werkelijk heeft opgeleverd. Als er namelijk iets blijkt uit het relaas over deze voor de auteur nog immer opwindende jaren is het dat Bok, maar ook zijn opvolger Mep en de volgens gelijkaardige principes opgezette uitgeverij De Galge altijd marginale ondernemingen zijn gebleven en dat de bezieler van deze omwenteling pas echt invloed op de Vlaamse letteren kreeg toen hij door het systeem werd geïncorporeerd en in 1971 directeur werd van uitgeverij Manteau. Op dat moment bleek ook dat hij de literaire wereld helemaal niet omver wilde werpen, hij wilde simpelweg zelf deel uitmaken van die wereld. Zijn revolutie was met andere woorden een gestencilde droom over een gedrukte toekomst, net als de luidruchtige 6 internetdichters van vandaag toch vooral papieren idealen koesteren. […]. En toch blijft het beeld dat rond Julien Weverbergh hangt er een van geprolongeerde contramine. De voornaamste architect van dit imago is Weverbergh zelf. Vanaf de eerste pagina van zijn herinneringen zet hij zich expliciet in de marge van het leven, aan de zijlijn van de literatuur en buiten het domein van de wetenschap. Het gevolg daarvan is een haast onverteerbaar boek waarin hij achtereenvolgens koketteert met zijn proletarische afkomst, zijn perifere positie in de literatuur en zijn niet-schoolse wijsheid. Al deze elementen moeten hem een underdogpositie verschaffen ten opzichte van de burgerij, de traditionele gepolitiseerde literatuur en de vermaledijde academici. Ze moeten hem kortom vrijwaren van betrokkenheid bij de ‘onzinnige nutteloosheid van de letterkunde als instituut en academische discipline’. (58) Dit discours van achtergesteldheid en opstand vanuit de periferie wordt echter doorspekt met een nietsontziende hang naar het centrum. […] De noodzakelijkheid van zijn onvermijdelijke tocht naar het centrum blijkt echter in het vervolg van de zin als hij glunderend opmerkt dat hij ‘een speler [was] geworden van wie de naam niet alleen vaak in de koppen op de cultuurpagina’s, maar zelfs een enkele maal op de voorpagina’s van kranten te noteren viel’ (42). Dit is een exemplarische zin. […] Het feit dat zijn naam al in de koppen op de cultuurpagina’s en zelfs op de voorpagina’s te lezen was (nemen we maar aan, want dat hij er te noteren viel, is niet erg opzienbarend), bleek het ultieme doel van zijn streven. Henk Oosterling heeft dit verschijnsel – dat hij op grote schaal in de moderne samenleving ziet ontstaan – ‘radicale middelmatigheid’ genoemd. De mens geeft zich in zijn visie in toenemende mate over aan de maat der middelen, waardoor de manier waarop iets wordt overgebracht boven hetgeen er overgebracht wordt komt te staan. Het gevolg is dat de mens handelt in dienst van de media en dus middelmatig wordt, waarmee natuurlijk ook bedoeld wordt dat de middelmatigheid in zijn alledaagse betekenis om zich heen slaat. […] Zijn destructiedwang kent geen grenzen, maar anders dan zijn grote voorbeeld Louis Paul Boon lijkt deze afbreker geen idee te hebben wat hij met zijn sloopwerken tegelijkertijd weer opbouwt. Wat hij afbreekt is duidelijk: de literatuur is een ‘gesloten, eng, duf, eigenwijs, irreëel, kleinburgerlijke’ (301) structuur, die bovendien op het punt staat om achterhaald te worden door nieuwe media als de film en het cassettebandje (we schrijven 1970). Dit heet een onvermijdelijke evolutie te zijn, aangezien hetgeen literatuur tot literatuur maakt, wordt bedacht en beheerd door de zogenaamde smaakmakers die het systeem voor zichzelf in stand houden. Zo deze constructie al niet automatisch in elkaar stuikt, schreeuwt ze, aldus Weverbergh, in ieder geval om een radicale democratisering, wat inhoudt dat recensenten en academici die menen te weten wat ‘Het Wezen Van’ de literatuur is, verdwijnen. Wat blijft er dan nog over? Een communicatiemiddel, waarvan het te betwijfelen valt of Weverbergh het wel zo noodzakelijk acht dat het middel ook echt communiceert. Als je zijn definitie van literatuur ontdoet van de door hem verachte smaakmakers, is de literatuur immers niets meer dan ‘een serie teksten’. De soep wordt natuurlijk nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Als aan het begin van de nieuwe eeuw het cassettebandje definitief heeft afgedaan en de literatuur nog steeds bestaat, mag de laatste Julien Weverbergh nog immer tot haar discipelen rekenen, al blijft hij de Judas die voor de noodzakelijke maar noodlottige lijdensweg wil zorgen. De kop van jut zijn nog steeds de zogenaamde ‘scribenten’ of ‘literaten’ die ook wel academici heten. In de ogen van de waarlijke ‘schrijver’ weverbergh (met een kleine w) zijn deze Dienaars van de Literatuurwetenschap kruiperige onmensen die nog minder nuttig zijn dan ‘hun collega-academici die de 7 pitten in de verschillende tomatensoorten tellen en daar statistieken over maken’. Ze zijn in ieder geval hopeloos onbekwaam om over literatuur te schrijven: ‘Alleen schrijvers kunnen over andere schrijvers schrijven, beroepscompilators kunnen dat niet. En wat zijn de meeste academici anders dan beroepscompilators, dus afschrijvers.’ Een antwoord op de vraag zonder vraagteken is niet nodig. Zie maar eens aan: academicus De Ridder staat paraat en schrijft de woorden van weverbergh over (maar stelt zijn eigen teksten wel in correcter Nederlands). Tot echt schrijven komt hij niet. Daarvoor is de tekst te geleerd en is hij te zeer opgesloten in dat verfoeide gesloten circuit. Echte literatuur moet een ‘lijfelijke’ reactie uitlokken, literatuur moet je voelen, ze moet je prikkelen. Theorievorming (of überhaupt iedere vorm van gedachte?) hoort daar niet in thuis. De echte schrijver is een man als weverbergh die ‘subjectiviteit nu eenmaal hoog in het vaandel voert’ (11) en schopt en schopt totdat er ergens willekeurige schenen blauw gekleurd zijn en de agressor zijn middelmatigheid weer eens heeft kunnen botvieren. […] Weverbergh heeft eigenlijk niets te vertellen, aldus Matthijs de Ridder. De ‘Djengis Chan van de Vlaamse critici’ is misschien even bruut als de mythische Mongoolse heerser, maar daar houdt dan ook echt elke vergelijking op. Zijn beentjes zijn niet alleen te kort – om er nog maar eens een kreet van de door Weverbergh geparasiteerde Louis Paul Boon in te gooien – ook zijn talent is te klein, zijn kritiek te beperkt en zijn geest te ontoereikend. En toch is het genoeg om een van de sleutelfiguren uit de Vlaamse literatuur van na de Tweede Wereldoorlog te worden genoemd. Dat is een hardnekkige opvatting waar een toekomstige literatuurgeschiedschrijver die er de harde feiten nog eens bij pakt toch hartelijk om zal moeten lachen, vrees ik. Ondertussen moet ik me hoe dan ook overwonnen weten. Weverbergh kan namelijk niet verliezen. Deze kritiek kan volgens zijn onfeilbare logica geen belang hebben en er wordt toch weer over hem geschreven, en dat dan nog wel door een academicus. Het is een pervers universum, maar het werkt wel. En het zal blijven werken. Er staan ons namelijk nog heel wat Weverbergh-herinneringen te wachten. Op naar het volgende deel derhalve. Nog eens driehonderdvijftig pagina’s erghernis-zonderweergha, herinneringen zonder structuur of doel en woordenbrij zonder inspiratie (noch redactie). Ik kan niet wachten. Matthijs DE RIDDER, Ook Judas was een apostel. Over de herinneringen en overschatting van Julien Weverbergh. In: Freespace Nieuw-Zuid, jrg. 6, nr. 2 [22] (december 2006), pp. 4-11. Caleidoscopisch Verbeke Foundation Op 1 juni 2007 wordt het kunstlandschap van België uitgebreid met een eigenzinnig nieuwe site. Op die dag opent de Verbeke Foundation voor de eerste keer haar deuren voor het publiek. De Verbeke Foundation is een private kunstsite op een terrein van 12 hectare en met een expositieoppervlakte van 20.000 m², gecreëerd door kunstverzamelaars Geert en Carla Verbeke. Het is in de eerste plaats een landschap met tentoonstellingsgebouwen waar moderne en hedendaagse kunst zowel binnen als buiten wordt tentoongesteld. Enerzijds herbergt de site een museum met een privé-verzameling collages-assemblages vanaf 1917 tot heden. Vooral Belgische kunstenaars zoals Paul Joostens, E. L. T. Mesens, Panamarenko en Luc Tuymans komen hier aan bod. De diverse weelde van deze verzameling heeft reeds vele curatoren ertoe aangezet de werken te lenen voor tijdelijke exposities. Zo heeft een deel van de collectie reeds 8 gehangen in het Centre Pompidou te Parijs (Dada), in het Nationaal Museum voor Hedendaagse Kunst te Boekarest (Surrealisme in België) en in Beaux-Arts Mons (Surrealisme in België 1924-2000). Naast het openstellen van de privé-verzameling zal de Verbeke Foundation twee tentoonstellingen per jaar organiseren waarvoor telkens een kunstenaar als curator wordt aangesteld. Voor deze eerste tentoonstelling heeft Geert Verbeke nauw samengewerkt met Martin uit den Bogaard. Zij hebben voor de titel VIT< A >RTI gekozen. Vita, leven en ars, kunst. Ze opteerden voor een expositie met levende beelden, het liefst zelfs letterlijk levend en kozen daarom ook voor kunstenaars die een fascinatie hebben voor groeiprocessen. De expositie omvat kunstenaars die de natuur verbeelden met nieuwe materialen tot biotechnische benaderingen. De expositie is zowel te bezichtigen in de serres als op het domein hetgeen sommige kunstenaars de mogelijkheid gaf op het terrein te werken en iets te scheppen dat een permanente markering in het landschap voor ogen heeft. Naast de tentoonstellingsruimten herbergt de Verbeke Foundation eveneens verschillende plantenserres, een viskwekerij, er worden bijen gehouden, de befaamde ‘poulets de Bresse’ van Koen van Mechelen worden er gekweekt (ten behoeve van zijn experimentele zoektocht naar de ‘perfecte kip’) en de getatoeëerde varkens van Wim Delvoye lopen er in de vrije natuur. Een biogasinstallatie zal ervoor zorgen dat de Foundation binnenkort in haar eigen noden zal kunnen voorzien, de kunstenaar Joep van Lieshout zorgt voor een werk waarin de mogelijkheid bestaat om te blijven overnachten en er wordt druk gewerkt aan een artist in residence programma in een boerderij op het terrein. De Verbeke Foundation heeft de Imschoot Uitgeverij integraal overgenomen samen met een stock van veertigduizend kunstboeken die deze kunstuitgeverij in haar rijke verleden op de markt heeft gebracht. Deze boeken zullen dan ook permanent te koop worden aangeboden in een boekenwinkel op de kunstsite. De expertise die deze uitgeverij heeft opgebouwd mag echter niet verloren gaan. De Verbeke Foundation is dan ook van plan om het werk verder te zetten plannen ze de uitgave van catalogi en kunstboeken. Deelnemende kunstenaars: Franco Angeloni – Pascal Bernier – Phil Bloom – Martin uit den Bogaard – Merijn Bolink – Kevin van Braak – Micha Brendel – Peter Buggenhout – Sjoerd Buisman – Frank F. Castelyns – Roger Claessens – Caroline Coolen – Leo Copers – Geoffrey De Beer – Annie De Bie – Berlinde De Bruyckere – Goele De Bruyn – Peter De Cupere – Delphine Deguislage – Wim Delvoye – Ronald De Winter – Helmut Dick – Moritz Ebinger – Jan Fabre – Michel François – Happy Famous Artists – Harry Heirmans – Idiots – Ilap – Lisa Jeannin – Ruangsak Anuwatwimon – Maartje Korstanje – Chiel Kuijl – Jeroen Kuster –Reinier Lagendijk – Joep Van Lieshout – Michael Linares – Sarah Manje – Kris Martin – Sjef Meijman – Desmond Morris – Honoré d’O – Guy Rombouts – Liron Ross – Rolf Schuurmans – Servaas – Seymour Likely – Materializer Industries (Kor Smeenge) – Helmut Smits – Renate Spee – Startel – Polona Tratnik – Timm Ulrichs – Camiel Van Breedam – Bart Van Dijck – Kris Vanhemelrijck – Koen Van Mechelen – Herman Van Nazareth – Julia Wenners. In een gesprek met de redactie onderstreept Geert Verbeke: “Zonder dwarsliggers geen spoor” en “doe in uw leven altijd wat een ander niet doet” zijn mijn twee levensspreuken waarmee ik iedere dag probeer door het leven te gaan. Niet alleen in mijn privé- en beroepsleven, maar tot in mijn verzameling toe heb ik deze gedachtegang doorgetrokken. Mijn leven is immers ook een collage: samenbrengen van ideeën en activiteiten, werkzaamheden samenvoegen en assembleren tot een geheel en van niets iets proberen te maken. Locatie: Westakker - 9190 Kemzeke, België Info: Fleur Pierets: 0032 (0)477.88.17.52 www.verbekefoundation.com ■ Een vergeten dadaïst “Zwerver in de schaduw”, zo werd Christian (pseudoniem van Georges Herbiet, Antwerpen, 1895 – Parijs, 1969) vaak bestempeld. Dat was een verwijzing naar zijn dichtbundel Le pérégrin dans l’ombre, 9 verschenen in 1917 bij Édition des Tablettes te Saint Raphaël, waar hij kennis maakt met Francis Picabia. In oktober 1917 schreef hij het essay Donnés sur André Gide et l'homme moderne, eveneens uitgegeven door Librairie des Tablettes. In 1920 werkte hij mee aan L’Esprit nouveau en Action, en publiceerde hij vertalingen van Ezra Pound in 391 (20 juli 1920: Le Pilhaou). Onder de veelzeggende titel Au bel exemplaire start hij in oktober 1920 een boekhandel. De roemruchte zestiende aflevering van Ça ira (november 1921), “Dada, sa naissance, sa vie, sa mort”, opent met een tekst van Christian, Preuve de l’Existence du Da2, waarvan het manuscript gereproduceerd werd in de catalogus van de Dada-tentoonstelling in het Centre Pompidou (2005-2006). L’imprévu faussant les mathématiques, telle la démonstration par l’absurde de la liberté du hasard. Parce qu’Euclide un jour fit une synthèse sotte, il fallut qu’en physique Pascal souffrît d’immortalité ? Travaux forcés, suave tristesse des petits Werthers ! Chaîne et succession tu moules ta crème cérébrale en queue de poisson ! Étonne-toi que tu nages ! Tout n’est que tourtes dans le monde, et soupe aux poissons. Immortel, Da n’est pas un culte; Da c’est le sourire, le fronde de l’ennui, des inquisitions, des formalités et des passions obligatoires. [...] Rien n’est plus simple qu’un œuf de Colomb ou une merde sur un plat. Da2 mit le pied dedans, d’où sa forme. N’aimant point les bibelots sur socles, nous fûmes les merdaplats, le Loustic, un danger social par son parti-pris de liberté. Da2 ou l’anti-souci du grave. [...] Valait-il pas mieux dévêtir que de vêtir mal ? De vertaling door Christian van Ezra Pounds M. Staïrax werd in dezelfde aflevering opgenomen. Met Picabia ontwerpt Christian in 1922 een aantal typografisch opmerkelijke pamfletten en flyers, alsmede provocerende affiches die hij aan het raam van zijn boekhandel hangt. Datzelfde jaar publiceert hij op aanbeveling en met financiële steun van Picabia De Mallarmé à 391, waarin Pierre de Massot (1900-1969) een gegronde analyse van Dada verwoordt. Ondertussen had Christian zich gewaagd aan de figuratieve schilderkunst (The Little Review, waarvan Pound redacteur buitenland was, publiceerde enkele reproducties van zijn werk in 1922). Zijn boekhandel was al te avantgardistisch voor de Azuren kust, en Christian kapt ermee in februari 1923. Hij verblijft in Cannes, dan in Mougins, in het Chateau de Mai, de woning die Picabia had laten bouwen voor Germaine Everling, waar hij aan het drukke mondaine leven van zijn gastheer deelneemt. In 1928 komt er een breuk tussen beide mannen. Christian keert terug naar Parijs, keert de artistieke scène de rug toe en vestigt zich als “constructeur importeur” van de motoren van Ateliers de Construction de La Meuse (te Sclessin bij Luik). Hoeft het hier gezegd dat de catalogi van La Meuse, met die verrukkelijke technische tekeningen, alles hadden om Picabia te charmeren – indien hij ze tenminste gekend had… Eind 1930, begin 1931 werkt hij mee aan Front, het tijdschrift van de vurige communiste en activiste Sonja Prins (°1912, de oudste levende Nederlandse dichteres), die tijdens de Tweede Oorlog in het verzet stond en door de Duitsers gedeporteerd werd. Tussen december 1930 en mei 1931 verschenen 10 vier nummers van dit radicale avant-gardetijdschrift, met bijdragen van o.a. Joë Bousquet, Carl Einstein, Eugene Jolas, Hermann Kesten, Majakovski, Paul Nizan, John Dos Passos, Ezra Pound en William Carlos Williams.2 Christian heeft slechts een heel beperkte productie gehad, en zijn werk is bijzonder zeldzaam. In de collectie Verbeke bevinden zich niet minder dan vier constructivistische collages: Composition (1922), Composition en rouge et vert (1922), Composition (1925) en Mexicain (1930).3 De lay-out, het disegno interno van die uiterst beheerste composities getuigen van een feilloze, haast mathematische precisie. Materiaal ter vergelijking ontbreekt, maar het lijkt erop dat gaandeweg de constructieve wil uitmondde in een almaar complexer aanwenden van verhoudingen en vormelijke tegenstellingen, net of de geheimtaal die hij hanteert zich als uitdrukkingsmiddel voortwoekerend ontwikkelt In dat verband is het ongetwijfeld relevant te wijzen op het Traité d’harmonie waar Christian van 1918 tot 1940 aan werkte, een globaal, totaliserend esthetisch systeem met wetenschappelijke bedoelingen, waarvan slechts fragmenten her en der bewaard zijn gebleven: aantekeningen over de piramide van Cheops, nogal esoterische tekeningen, diagrammen en getallenreeksen. Christian was overtuigd van het fundamentele karakter van de kunst als anti-fysis, anti-natuur, tegen-natuur. In een onuitgegeven Soliloques d’un mécréant, geschreven in 1968-1969, blikt hij op zijn leven terug, en stelt (met een vleugje spijt) vast dat een veeleisend rationalistisch geloof het grootste deel van zijn leven beheerste: Mécréant parce que j'ai cru à l'absolu de la science, à l'infaillibilité du rationalisme qui devait conduire l'homme à la maîtrise de la nature et de son mystère, parce que j'ai cru en l'homme, en la suprématie de la civilisation progressiste pendant la majeure partie de ma vie [...].4 Henri-Floris JESPERS Wiels Afgelopen Pinksterweekend opende het langverwachte centrum voor hedendaagse kunst “WIELS” de deuren. Vorst is een kanker kwijt, en directeur Dirk Snauwaert kijkt tevreden de toekomst tegemoet. Na jaren restauratiewerken die maar bleven aanslepen door financiële problemen is Wiels eindelijk officieel van start gegaan. “Het is goed te zien dat we een publiek over de vloer krijgen uit alle delen van het land, en uit alle lagen van de bevolking. Na het openingsweekend wordt er stapsgewijs verder gewerkt aan de restauratie. De volgende vernissage is voor september, als het café en restaurant klaar zijn . De eerste verdieping blijft dan onze tentoonstellingsvloer. In december komt daar dan de hele voorgevel bij. 2 In de collectie van de Getty Research Institute te Los Angeles worden dertien brieven van Sonja Prins aan Christian bewaard, geschreven tussen november 1930 en oktober 1931. 3 De eerste drie composities werden in de rubriek Art élémentaire in de catalogus van de Dada-tentoonstelling in het Centre Pompidou te Parijs (december 2005 – januari 2006) gereproduceerd, p. 114. 4 De titel van dit onuitgegeven manuscript van meer dan tweehonderd pagina’s, eveneens in het bezit van het Getty Research Institute, is ongetwijfeld een echo van Soliloque de Nausicaa (1928) van Pierre de Massot. 11 Vanaf dan werken we stapsgewijs de achtervleugel verder af om het hele gebouw klaar te hebben tegen de lente volgens jaar.” De restauratie werd voor de helft betaald door het Brussels Gewest. Daarnaast geeft het Gewest ook nog 200.000 € onder meer in werkkrachten. Ook het openingsweekend werd met geld van het Brussels Gewest betaald. Vlaanderen geeft 500.000 € voor de artistieke werking. De financiering door de Franse Gemeenschap is lange tijd onzeker geweest. Nu zouden ze alsnog uit de hoek komen met 100.000 €. Ik kende de oorspronkelijke brouwerij Wielemans-Ceuppens maar al te goed. Zoals vermeld in Sale Flamoutch, mémoires van een Oost-Vlaams migrantje in Brussel, verschenen in Mededelingen, lag het imposante modernistische gebouw van architect Adrien Blomme op mijn dagelijks pad naar school. Altijd hing er een zoete , weeë moutgeur, en de rood-witte camions werden denderend volgeladen. Toen (50-60 tot 70’er jaren vorige eeuw) was de Wielemans-Ceuppens, Van Volxem en Luttrebrugwijk een leuke volksbuurt. In de cafeetjes in de buurt schonk met Wiels-pils. Maar tijden en buurten veranderen, helaas. Toen eind jaren tachtig de brouwerij definitief sloot, sloegen vandalen steeds drastischer toe. De enorme ramen sneuvelden, er werden wat borden tegen getimmerd. De ruimte met de koperen kuipen werd zo goed als totaal gesloopt door dieven, de groene tegels moesten er ook aan geloven., enfin, het was een puinhoop , een ruïne. Er is tijdens de werken zelfs een lijk van een vermoorde man aangetroffen op de site. Samen met de heropbouw en herbestemming van de brouwerij, werd ook de buurt van het kruispunt stevig aangepakt. De tram- en busbedding is heraangelegd, er is zelfs nieuw groen aangeplant. De oude Vlaamse inwijkelingen hebben het niet meer mogen meemaken. Of ze zijn overleden, of ze zijn teruggekeerd naar hun roots. ’t Is dan ook mooi te weten dat de opening rond ‘Cultureel Nomadisme’ draait. De zeven kunstenaars hebben allemaal hun geboortegrond achtergelaten om hun bestaan elders op te bouwen. Soms bewust, zoals bij de Belg Francis Alÿs die nu in Mexico werkt. Anderen om politieke of nog andere reden. Gabriel Kurl, Nairy Baghramian, Moshekwa Langa, Saädane Afif, André Cadere en Chen Zhen zijn de andere namen van de tentoonstelling die nog loopt tot 4 augustus. Magali UYTTERHAEGEN Misdaad loont ▲Martine Kamphuis (°1963) specialiseerde zich na haar studie geneeskunde in de psychiatrie, namelijk in de behandeling van mensen met gedragsproblemen. In Ex, een krimi die zich voltrekt in de wereld van de psychiatrie, speelt Kamphuis behendig met de verwachtingen van de lezer. Met psychologisch vernuft laat ze de vraagtekens tot het bittere einde staan. Wiens ex is hier eigenlijk vermoord? Was het motief wraaklust of niet-aflatende liefde…? Wie heeft het belangrijkste motief ? Eén ding is zeker: als de liefde het grootst is, is onheil nabij. De proloog opent al lekker met een lijk. Het is psychiater Olivier Crispijn. Dat hij dood is lijkt een goede zaak, want hij is jaren zijn boekje te buiten gegaan. 12 Zijn ‘ex’ vertelt haar verhaal: Jet aanbad de grond waarop hij liep, alles had ze over voor Olivier, zelfs zijn vernederingen verdroeg ze. Maar op een dag zet hij haar aan de deur: het is uit, het kan niet meer lukken tussen hen, ‘the chemistry’ is over. Jet blijft hopen dat alles weer goed komt, haar broer mag niemand over de breuk vertellen, en ze neemt ogenschijnlijk haar leven weer op. Maar ze is niet in staat om zich los te maken van haar ex. Ze raakt op slinkse manier bevriend met het nieuwe liefje van haar ex, Angela Bouvy. Jet, zelf verpleegster, merkt wel dat er iets niet in de haak is met Angela. Een eetstoornis? In elk geval weet ze zeker dat deze vrouw niet bij Olivier past, ze is zelfs een tikkeltje ordinair, en heeft geen verstand van huishouding. Onder het alias Jessica de Jong krijgt Jet weer vaste voet in haar vroegere woonst. Elke woensdag is ze er om de grote en kleine probleempjes van Angela aan te pakken. En zo komt ze nog wat aan de weet over Olivier. Zijzelf woont nu op een kamer, in de straat van Stefan Goudswaard, ook psychiater, en ex-collega van Olivier. Stefan is weduwnaar, zijn vrouw verongelukte en liet hem achter met een tweeling. Jet, zelf kinderloos, schiet best op met de kinderen Belle en Bo. Er hangt zelfs verliefdheid in de lucht. Ziet ze nu eindelijk in wat voor een zelfingenomen zak die Olivier wel is ? Maar altijd weer wordt ze geconfronteerd met haar verleden, en de ontrouw van Olivier... Als blijkt dat Angela zwanger is, staat ze haar rivale bij. Misschien zou het voor iedereen beter zijn als Olivier dood was. En ze twijfelt ook aan Stefan. Zijn vrouw Miriam bleek ook al een verhouding te hebben gehad met Olivier! Was haar ongeluk wel een ongeluk? Tot Angela haar het dode lichaam van Olivier laat zien in de slaapkamer. Ogenschijnlijk in z’n slaap gestorven. Maar… was het wel een hartstilstand ? ‘Een boek dat je in één ruk uitleest’ is een cliché dat hier wel geldt. Het is spanning ten top, tot de laatste badzijden met een verrassende ontknoping. ■ Martine KAMPHUIS, Ex, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007, 286 p., 17,95 €. ▲De Diamanten Kogel 2007 wordt uitgereikt op donderdag 20 september 2007 te Brussel. Bij die gelegenheid wordt een colloquium georganiseerd in het Vlaams-Nederlands huis deBuren. Vorige winnaars waren Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob Mendes (2004), Esther Verhoef (2005), Felix Thyssen (2006). Per 31 mei werden alvast volgende titels ingezonden: 1. Willem Asman, Britannica, Amsterdam, De’ Bezige Bij, 2007, 397 p., 19,90 €. 2. Pieter Aspe, Alibi, Antwerpen, Manteau, 2006, 290 blz., € 19.95 3. Pieter Aspe, Rebus, Antwerpen, Manteau, 2007, 306 blz., 19,95 €. 4. Aster Berkhof, Tamtam, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2006, 313 p., 19,95 €. 5. Patrick Bernauw, Het bloed van het lam, Antwerpen, Manteau, 2006, 420 blz., € 19.95 6. Danny Beyens, Quatre-mains, Westerlo, Kramat, 2007, 183 p., 9,95 €. 7. Claus Brockhaus, De droom van de drummer, Maastricht, Landauer, 2006, 285 p., 19,50 €. 8. John Brosens, Zwart fortuin, Arnhem, Ellessy, 2006, 231 p., 17,95 €. 9. Patrick de Bruyn, Verliefd, Antwerpen, Manteau, 2007, 329 p., 19,95 €. 10. Christian De Coninck, De Praagse connectie, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007, 247 p., 17,95 €. 11. Patrick Conrad, Starr, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007, 260 p., 18,50 €. 12. Deflo, Ademloos, Antwerpen, Manteau, 2006, 320 blz., € 19.95 13. Deflo, Spoorloos, Antwerpen, Manteau, 2007, 311 blz., € 19.95 14. Anthony van Dijk, Het masker van Aeneas, Breda, De Geus, 2006, 416 blz., € 19.90 15. Lieneke Dijkzeul, De stille zonde, Amsterdam, Anthos, 2006, 263 p., 19,95 €. 16. Escober, Chaos, Rothschild en Bach, 2006, 319 blz., € 18.95 17. Alex van Galen, De opvolger, Amsterdam, Prometheus, 2007, 317 p., 17,95 €. 18. Jef Geeraerts, Cro-Magnon, Amsterdam, Prometheus, 2006, 239 p., 18,95 €. 19. Paul Goeken, Spaanse furie, Utrecht, A. W. Bruna, 2007, 335 p., 18,95 €. 13 20. Corinne Hartman, Schone Kunsten, Karakter Uitgevers, 2007, 393 p., 18,95 €. 21. Loes den Hollander, Vrijdag, Karakter Uitgevers, 2006, 304 p., 18,95 €. 22. Loes den Hollander, Zwanenzang, Karakter Uitgevers, 2007, 319 p., 18,95 €. 23. Theo IJzermans, Dokter Mambo, Utrecht, Signature, 2006, 205 p., 14,95 €. 24. Roel Janssen, De tiende vrouw, Amsterdam, De Bezige Bij, 2007, 381 p., 18,90 €. 25. Addy Kaiser, Yquem, Utrecht, A. W. Bruna, 2006, 263 p., 19,95 €. 26. Tom Kamlag, Blog, Arnhem, Ellessy, 2006, 238 p., 17,95 €. 27. Martine Kamphuis, Ex, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007, 286 p., 17,95 €. 28. Mensje van Keulen, De laatste gasten, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2007, 166 p., 18,50 €. 29. Kisling & Verhuyck, Het leugenverhaal, Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007, 319 p., 17,95 €. 30. Hilbert Kuik, Ontvreemd, Utrecht, Signature, 2006, 316 p., 17,95 €. 31. Bob van Laerhoven, De wraak van Baudelaire, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007, 266 p., 18,90 €. 32. Stan Lauryssens, Geen tijd voor tranen, Antwerpen, Manteau, 2006, 328 blz., 18.95 € 33. Van Loock & Sluszny, De bende, Aartselaar, Orega, 2007, 223 p., XX,XX €. 34. Mieke de Loof, Labyrint van de waan, Antwerpen, The House of Books, 2006, 215 blz., € 14,90. 35. Wouter van Mastricht, Spaans vuur, Karakter Uitgevers, 2007, 608 p., 22,95 €. 36. Bob Mendes, Overspel, Antwerpen, Manteau, 2007, 288 p., 19,95 €. 37. Tupla Mourits, Een kwestie van tijd, Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007, 413 p., 18,95 €. 38. Gerard Nanne, De poldermoorden, Arnhem, Ellessy, 2006, 213 p., 16,95 €. 39. Heleen Niele, Bitter zoet, Amsterdam, De Bezige Bij, 2007, 319 p., 17,90 €. 40. Marion Pauw, Drift, Amsterdam, Anthos, 2006, 214 p., 16,95 €. 41. Jos Pierreux, Het viervijfdeprincipe, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007, 425 p., 19,50 €. 42. Tomas Ross, King Kong, Amsterdam, De Bezige Bij, 2006, 464 p., 18,50 €. 43. Grimbert Rost van Tonningen, De roofridders, Amsterdam, Prometheus, 2007, 269 p., 17,95 €. 44. Gerry Sajet, Blind toeval, Arnhem, Ellessy, 2007, 210 p., 16,95 €. 45. Staf Schoeters, Rubensrood, Antwerpen, Trilonga, 2007, 309 p., ill., pb: 22,95 €; geb.: 29,95 €. 46. Rudy Soetewey, Moord, Westerlo, Kramat, 2007, 213 p., 9,95 €. 47. Jonathan Sonnst, Waterspuwer, Antwerpen, Manteau, 2007, 361 p., 19,95 €. 48. Bert Spoelstra, Als oud vuil, Sittard, Media Groep Limburg, 2007, 223 p., 13,50 €. 49. Rene Stevens, Makarov, Utrecht, Gopher, 2006, 216 p., 17 €. 50. Jac Toes & Arnold Jansen op de Haar, De twaalfde man, Breda, De Geus, 2006, 160 blz., 12,45 €. 51. Piet Teigeler, Dodentocht, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007, 214 p., 17,50 €. 52. Lydia Verbeeck, Toevluchtsoord, Antwerpen, Manteau, 2007, 336 p., 19,95 €. 53. Esther Verhoef, Close-up, Amsterdam, Anthos, 2007, 339 p., 19,95 €. 54. Gust Verwerft, Het proces Jespers, Antwerpen, Manteau, 2006, 380 blz., 19.95 €. 55. Jacob Vis, Het Rijk van de Bok, Arnhem, Ellessy, 2007, 291 p., 18,50 €. 56. Suzanne Vermeer, All-inclusive, Utrecht, A. W. Bruna, 2006, 288 p., 10,00 €. 57. Simone van der Vlugt, Het laatste offer, Amsterdam, Anthos, 2007, 310 p., 19,95 €. 58. Agathe Wurth, De Maasmoorden, Arnhem, Ellessy, 2007, 162 p., 14,95 €. 59. Peter de Zwaan, Duivelsrug, Breda, De Geus, 2007, 318 p., 15,90 €. De jury van De Diamanten Kogel 2007 bestaat uit: Frank van den Auwelant, Jos van Cann, HenriFloris Jespers, Kris Kenis, Jan Lampo, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen. ■ Door de leesbril bekeken 14 ▲In de laatste aflevering van de vorige jaargang van Septentrion schetst Joris Gerits het portret van Arnon Grunberg, van wie twee stukken proza in vertaling opgenomen wordt. Verder o.m. een lezenswaardig Carnet parisien van Rudi Wester, culturele raad bij de ambassade der Nederlanden en directrice van het Institut Néerlandais te Parijs. Han Renard werpt een afstandelijke blik op de politieke betekenis van Hugo Schiltz, “révolutionnaire pragmatique”. De lopende jaargang (in een nieuwe, sterk verbeterde lay-out) opent met een essay van Dorian Cumps over de historische roman en gezinsdrama’s in het oeuvre van Anna Enquist , gevolgd door vertalingen van een paar gedichten en een fragment proza. David van Reybrouck wordt in de kijker gezet door Matthijs de Ridder. Een halve eeuw Institut Néerlandais wordt herdacht door Pieter van den Brink – een treffende hulde aan het doorzettingsvermogen van een mecenas in strijd met administratieve scepsis en logheid. De zelfportretten van Leon Spilliaert inspireerden Bernard Dewulf tot een somptueuze benadering en intelligente analyse. Onder het motto “Levons les barrières” behandelt Christian Laporte (La Libre Belgique) de Vlaamse pers en Franstalig België, terwijl Guido Fonteyn (ex-Standaard) de Franstalige pers en Vlaanderen voor zijn rekening neemt. Lezers die zoals ik zowel de Frans- als Nederlandstalige pers lezen zullen het toch moeilijk hebben met Fonteyns conclusie: En tout état de cause, je reste d’avis que les médias francophones se montrent plus clames et – sauf sur la question de la périphérie bruxelloise – plus objectifs au sujet de la Flandre que la plupart de leurs homologues flamands ne le sont à l’égard de la Wallonie. Leeft Fonteyn, destijds toch een scherpzinnige analist, dan echt op een andere planeet? Of leest hij de kranten zoals hij ze zich verbeeldt? In haar portret van Christine van Broeckhoven, een van de vijf pioniers inzake Alzheimer, noteert Margot Vanderstraeten enkele straffe uitspraken, bijvoorbeeld in verband met de Vlaamse universiteiten, die een ruime verspreiding verdienen. Verder korte beschouwingen over Roger Raveel (door Ludo Bekkers), Cees Nooteboom (door Dorian Cumps), Francis Dannemark (door Caroline Lamarche) en Bart Moeyaert (door Annemie Leysen). De onvermijdelijke betweter Benno Barnard wordt door Stefan Hertmans uitgeroepen tot “le rabbin de la poésie”… Geert Sels herdenkt Julien Schoenaerts (1925-2006), “le génie d’une génération”. En nog veel meer. De sterk geformatteerde artikels van Septentrion, een van de bijbels van het correcte denken, zullen zelden verrassen. Globaal bekeken zal het voorzichtige Septentrion soms wel ergeren maar zelden ontgoochelen. ■ Septentrion. Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas. Revue trimestrielle, 35 e année, no 4, 4e trimestre 2006, 96 p., ill. ; 36e année, 1er trimestre 2007, 111 p., ill. Abonnement (vier nummers) : 39 € ; Nederland en Frankrijk : 41 €. www.onserfdeel.be ▲In zijn vijfde aflevering publiceert Connexion een lang en treffend geïllustreerd artikel van HenriFloris Jespers over het recente plastisch werk van Luc Boudens (bezoek www.lucboudens.com) en presenteert summier, aan de hand van een aantal zorgvuldig gekozen citaten, de ars poetica van Nobelprijs Saint-John Perse. Alexandre Vandaele behandelt “jazz fusion” en wijst o.m. op de samenwerking tussen de Cubaanse jazzpianist Bebo Valdes en de legendarische cantaor Diego Jiménez Salazar Appéle “el Cigala” (bijnaam gegeven door El camaron de la Isla). Pierre Carrez publiceert het tweede hoofdstuk van Les Anachroniques. Verder o.m. een sterk getekende strip van Antoine C. en een fotoroman van Marie de Salle, Delphine Brunelle en Christine Kardacz. De zesde aflevering werd qua lay-out in een nieuw jasje gestoken. Op de kaft prijkt een weelderige collage van Wim Taciturn, die gevoelig en indringend door Pierre Carrez geportretteerd wordt als “radical libre”. Henri-Floris Jespers brengt een rijkelijk geïllustreerd dossier over de onvolprezen Wout Hoeboer (1910-1983). Creatief proza van Pierre Carrez, Raymond Delvax en Théophile Gobelet. Een lang, sterk oraal en taalgericht gedicht van Pierre Van Hulle: Tandis que vous devisez sur 15 l’ordre et la porcelaine. Jimmy Gladiator is al meer dan twintig jaar de onvermoeibare en rebelse bezieler van talrijke tijdschriftjes die, balancerend tussen surrealisme en anarchisme, de culturele en politieke révolte krachtig vooropstellen. In de “collection Poètes des cinq continents. Espace expérimental” van de Parijse uitgeverij L’Harmattan publiceerde hij in 2005 de dichtbundel À spleen vaillant d’un rien possible; suivi de Roman Rock’n roll ( 218 p., 19 €. ISBN : 2-7475-9517-X) In de beruchte Lettre versatile de Jimmy Gladiator, die op het net circuleert via situationist@lists.nothingness.org, nam hij het lange gedicht Deuxième poème au jasmin (état provisoire) op. Het siert Connexion dit sterk gedicht ook voor “traditionele” lezers toegankelijk te maken. Beau comme un cygne à cent dents Beau comme une "fille de cœur à naître" Beau comme l'avenir qu'elle tordra dans ses mains camarades Beau comme un cheveu qui commence souple et droit puis change d'avis et se poursuit bigoudiné et tortillé à l'anglaise avant de "creuser un tunnel sous Paris" Beau comme une demoiselle feuilletant un livre sur Miró dans un troquet Beau comme le geste d'essayer diverses poses à une casquette faite de tigres, avant de s'en cacher le bas-ventre Beau comme des seins parfumés à l'encens "tout au fond de l'Opéra" Beau comme la dernière fiancée du marquis de Sade Beau comme une déclaration d'amour écrite à l'encre sympathique [...] Connexion is een van de zeldzame tijdschriften die ook plaats ruimen voor debuterende striptekenaars. De oorlog in Irak staat centraal in L’axe du mal van Lucas Boudet. ■ Connexion, no 5, mars 2007, 38 p., ill. ; no 6, avril 2007, 36 p., ill., 3 €. Adres : 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles. Abonnement (10 nummers): 30 € te storten op rek. 001-3244284-01. ▲Gert Vingeroets (°1947), geen onbekende voor de lezers van deze Mededelingen, treedt als gastdichter op in de Muzeval (cf “Agenda”) Hij leest zijn gedichten liever voor dan dat hij ze schrijft, zo beweert hij toch. Dat verhindert hem niet dichtbundels te publiceren, w.o. Wachttijd (Westerlo, Kramat, 2003), en aan tijdschriften mee te werken, w.o. Gierik / Nieuw Vlaams Tijdschrift. In Kapellen is hij bibliothecaris van de Openbare Bibliotheek en in die hoedanigheid medeorganisator en jurylid van literaire wedstrijden en zetelt hij ook in de redactieraad documentatiemappen van het Vlaamse bibliografisch centrum Vlabin. Drie gedichten om u te overtuigen gewillig in de valstrik te lopen. ■ Oefendicht Dit vecht met een ander. Wil nog niet lopen. Inkt zich onwillig in. Legt zich dan toch in regels gelaten neer. Zo laat het zich ook lezen. Gedicht Kijk – in de dichter zijn hand: een gedicht. 16 Dicht, nóg dichter. Dicht nog, dichter. Als je het léést, gaat het open. Scheikunde denkend aan Jack Apers (1924-2000), scheikundige & dichter Daar aarde, steen en gras – zijn nieuwe elementen nu. Hier het oude van sprekend glas – met in de woorden reeds kristalvormig van troost – zijn neerslag in herinnering. ▲Bij de lectuur van Bert Govaerts’ Wilfried Borms in Belgisch-Congo. Een eenmansgevecht voor het Nederlands in de kolonie, aarzelt Frans-Jos Verdoodt niet de woorden van Multatuli aan de gouverneur-generaal van het toenmalig Nederlands-Indië in herinnering te brengen: “Dat men uwe Excellentie omtrent mij misleid heeft, begrijp ik. Maar dat Uwe Excellentie niet de gelegenheid heeft aangegrepen om die misleiding te ontgaan, begrijp ik niet”. Beide dramatis personae werden aanvankelijk de hemel in geprezen als voorbeelden van koloniale ambtenaren. Later betaalden zij een hoge prijs voor persoonlijke fouten die niet in verhouding stonden tot het principiële gelijk waaraan zij zich hardnekkig zouden blijven vastklampen. Tot zij daar ten slotte op afknapten. Wilfried (Willy) Borms (1907-1990) was de oudste zoon van August Borms. Na een mislukte start als jonge advocaat in Antwerpen, voltooide hij een opleiding aan de Koloniale Hogeschool te Brussel en vertrok in 1939 naar Belgisch-Congo. De nieuwbakken adjunct-gewestbeheerder, die niets dan lof van zijn oversten oogstte, wenste echter zijn carrière te sturen naar de magistratuur, maar zij ambitie werd snel gedwarsboomd. De schaduw van zijn controversiële vader hing hem immers boven het hoofd, (niet het minst tijdens de Tweede Wereldoorlog). Uiteindelijk zullen Wilfried Borms en zijn gezin fijngemalen worden in de repressieve machine van de administratie. Het is een hallucinant, beschamend en intriest verhaal, dat door Bert Govaerts (°1952) treffend en voortreffelijk geadstrueerd gebracht wordt: De koloniale samenleving, aangestoken door oorlogskoorts, toonde zich van haar lelijkste en meest irrationele kant in haar behandeling van het “geval Borms”, dat er helemaal geen had hoeven te zijn als men de moed had gehad om de daden van de zoon te beoordelen zonder voortdurend aan die van de vader te denken. Borms’ superieuren bezondigden zich aan intentieprocessen en groteske overdrijvingen. Dat leidde van zijn kant tot een even irrationeel als opportunistisch eenmansgevecht voor het Nederlands. Vervolgens kreeg een krant en een deel van het publiek de kans om een soort veemgericht tegen Borms en zijn gezin te organiseren. Concluderend stelt Bert Govaerts vast dat niet alleen België, maar ook Belgisch-Congo “was gebouwd op het geduld van de Vlamingen”: 17 Door haar ‘ontijdigheid’ werpt de taalactie van Wilfried Borms een schril licht op de toestand van de Vlamingen in de kolonie in de vroege jaren veertig. Een simpel proces-verbaal in het Nederlands kon al ontreddering veroorzaken. Het Nederlands als officiële taal was toen de échte publieke vijand in Belgisch-Congo, veel meer dan het individu Wilfried Borms. Dat maakt het allemaal nog erger. & De invloed achter de schermen van de katholieke, Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Dr Alfons van de Perre (1872-1925), steun en toeverlaat van Frans van Cauwelaert, was bijzonder groot. Hij kwam in de Kamer in 1912. Meteen na de eerste naoorlogse verkiezingen van 16 november 1919 nam hij openlijk afstand van zijn zetel. Aan de hand van twee brieven die bewaard worden in het ADVN werpt Luc Vandeweyer (°1956) nieuw licht op dit “aangekondigd ontslag”, en brengt aldus een bijzonder waardevolle aanvulling op de biografie van Van de Perre door prof. dr. Theo Luykx (Dr. A. van de Perre en zijn tijd, 1972). In “Höchst unübersichtliches Gelände”. Op zoek naar consensus in de theorievorming betreffende natie en nationalisme behandelt Luc Boeva (°1956) de voornaamste theorieën en concepten die in het internationaal georiënteerd theoretische onderzoek omtrent het nationalisme gehanteerd worden. Hij stelt vast dat ze vaak duidelijkheid en brede overeenstemming missen, en dat bovendien de contextualisering vaak ontbreekt. Die is er nochtans nodig, aangezien een ogenschijnlijk gelijkaardig soort streven (in casu: de natievorming) in verschillende tijdperken toch een heel verschillend uitgangspunt en finaliteit kan hebben. Verder worden recente historische publicaties onder de loep genomen (of gesignaleerd) door Nico van Campenhout, Jan Dewilde, Herman van Goethem, Pieter van Hees, Dirk Luyten, Mathieu Vanhaelewyn, Harry van Velthoven, Frans-Jos Verdoodt, Bruno de Wever en Lode Wils. De bundel opstellen Buitenissigheden van Piet Tommissen (cf Mededelingen, nr. 90 de daro 26 maart 2007, pp. 12-13)wordt gesignaleerd door Romain Vanlandschoot. ■ Wetenschappelijke tijdingen. Driemaandelijks tijdschrift uitgegeven door het ADVN, jg. LXVI, nr. 1, maart 2007, 95 p., ill. Abonnement: 20 €, over te schrijven op rekeningnummer KBC 733-0215290-77 BIC KREDBEBB IBAN BE14 7330 2152 9077 t.n.v. ADVN vzw met vermelding “Wt-abonnement”. ISSN 0774532X. ▲De meest belangwekkende bijdrage in de jongste aflevering van Zacht Lawijd is ongetwijfeld het lange, zorgvuldig gedocumenteerde en bovendien ook nog bijzonder boeiende opstel van Sjoerd van Faassen over Jan Engelman op de wip tussen De Vrije Bladen en De Gemeenschap. De treffend geïllustreerde, wat willekeurige notities van Jacqueline Bel bij de literatuur van Congo en Nederlands-Indië rond 1900 en 1930 zijn bijzonder lezenswaard. De Elsschotmania is kennelijk niet te stuiten: twee op zich vrij onbenullige brieven van Elsschot worden gepubliceerd en, uitgesmeerd over acht bladzijden, deskundig becommentarieerd door Johan Vanhecke. In Het zelfbewustzijn van de biograaf verklaart Hans Renders (biograaf van Jan Hanlo en Jan Campert) waarom de biografie geen roman is. Joke Corporaal werkt bij de Fryske Akademy in Leeuwarden en werkt aan een biografie over Anne Wadman, in Vlaanderen in het beste geval bekend als redacteur van Podium. Haar bijdrage “Géén pornografie”. De voorgeschiedenis van een Fries eenmanstijdschrift (nl. De Teannewâdder – de tenentrapper) brengt de schrijver terecht in de belangstelling. Tot slot handelt Johan Vanhecke over een geval van literaire censuur in West-Vlaanderen in 1934 – een niet onbelangrijke bijdrage tot de literaire mentaliteitsgeschiedenis tijdens het interbellum. Net als Wetenschappelijke Tijdingen is Zacht Lawijd een van die zeldzame tijdschriften die, zonder te offeren aan de idolen van de markt, een wezenlijke bijdrage leveren tot de toetsing en evaluatie van de evoluerende literaire sensibiliteit. Hun retrospectieve visie is vaak actueler en pregnanter dan de vermoeide en vermoeiende, vrijblijvende sofisterij die onder het mom van essayistiek in royaal gesubsidieerde titels taai aan bod komt. Steunen dus of, gelet op het destructieve beleid van het Vlaams Fonds voor de Letteren, ook tijdschriften als Zacht Lawijd binnenkort door de plooien vallen! ■ 18 ZL, literair-historisch tijdschrift. Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnementsprijs (4 nummers): 30 € (betaling na ontvangst acceptgirokaart). Abonnementsadministratie Nederland: Letterkundig Museum, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag. ▲Onder het veelbelovende motto IJskoud, kurkdroog en doodserieus treedt de dichter Peter Kluppels op 14 juni op voor Vers geschild. Peter Kluppels (°Mechelen, 1957), bekend van zijn optredens, is licentiaat in de filosofie (KUL). Locatie: Bazilikum, Verschansingstraat 61b, 2000 Antwerpen (Waterpoort). Aanvang: 19u45. Toegang gratis. Free Podium na de pauze. De schermutselingen tussen Muzeval en Vers geschild lijken voorbij, zoals het hoort. Het optreden van Gert Vingeroets werd zelfs op de webstek van Vers geschild aangekondigd. Indien de verantwoordelijken van beide verenigingen er nu zorg voor dragen dat hun respectieve activiteiten niet op dezelfde dag plaatsvinden, zullen ze een dienst bewijzen aan het poëzieminnende publiek – dat is toch hun beider doelstelling? ■ ▲Wat de Walen zelf doen, doen ze beter. Het Waals parlement nodigt binnenkort de Dalaï Lama uit naar Wallonië. Daarover heeft de Commissie Buitenland van het Waals parlement dinsdag unaniem een resolutie goedgekeurd. Initiatiefnemer van die resolutie Bernard Wesphael (Ecolo) wil met de uitnodiging reageren op de houding van de federale regering, die er volgens hem toe geleid heeft dat de Dalaï Lama een bezoek aan ons land enkele weken terug afblies. De Dalaï Lama moest op 14 mei in België zijn, maar bleef weg nadat de Chinese ambassade ons land had laten weten niet opgezet te zijn met het bezoek. Minister van Buitenlandse Zaken Karel de Gucht benadrukte wel dat er een visum was afgeleverd en dat de Dalaï Lama zelf de beslissing had genomen om niet te komen. Wesphael is niet tevreden met die uitleg en diende daarom een resolutie in in het Waals parlement. Die werd mee getekend door cdH, MR en PS. De MR benadrukt wel dat de Dalaï Lama als religieuze en niet als politieke leider wordt uitgenodigd. ■ ▲Tijdens een persdis op 31 mei in Het Gebaar in Antwerpen, werd de uitgeverij W&B ten doop gehouden. Dezelfde avond werd in het bomvolle feestlokaal van de vestiging van de Nationale Bank in Antwerpen de eerstgeborene van de uitgeverij, het debuut Duisterlicht van Guy Prieels, aan pers en publiek voorgesteld. Medio september verschijnt Indirect bewijs, de nieuwe roman van Fernand Auwera en een revelerende studie over Louis-Paul Boon van A.M.A. van den Oever, Het leven zelf. W&B wenst uitdrukkelijk een huis te zijn dat kansen biedt aan oude en nieuwe talenten, die door de veranderde marktomstandigheden voor gesloten deuren staan, meer omwille van boekhoudkundige overwegingen dan om de inhoud van hun geschriften. W&B ontwikkelt tevens een kunstpoot door de editie van kunstboeken over het werk van artiesten die belangrijk zijn geweest voor hun tijd of die op heden essentiële bijdragen leveren aan het cultuurleven. Monografieën over de bronzen van Jan Fabre, over Christo, Yves Klein, Christian Dotremont en Reinhoud liggen alvast in de boekhandel. ■ Guy PRIEELS, Duisterlicht, Antwerpen, W&B, 350 p., 19,50 €. Citaat "Nature is the realization of the simplest conceivable mathematical ideas. ... I am convinced that we can discover by means of purely mathematical constructions the concepts and the laws connecting them with each other." Albert EINSTEIN, Oxford lecture, 1933 19 À propos de l’Université, qui représente, dit-on, le nec plus ultra de la sagesse, elle remarque: « C’était vrai autrefois. Lorsque les professeurs, plutôt que de s’enfermer dans leur tour d’ivoire, se préoccupaient du monde dans lequel ils vivaient. L’Université actuelle n’est plus la Mecque de l’intelligence. Un de mes collègues m’a confié un jour que nos universités ressemblent de plus en plus à des ateliers protégés. Je trouve la métaphore assez proche de la vérité. » Christine VAN BROECKHOVEN (opgetekend door Margot Vanderstraeten, in: Septentrion, jg. 36, nr. 1, eerste trimester 2007, p. 49.) Beestig ▲Een homoseksueel paartje roze flamingo's heeft eindelijk een kind. De twee mannetjes adopteerden een kuikentje uit een verlaten flamingonest. Dat maakte de leiding van een Britse natuurpark bij Bristol maandag bekend. Carlos en Fernando, die al zes jaar samen zijn, deden veel tevergeefse pogingen een familie te beginnen. Ze verjoegen zelfs broedende flamingo's. Toen onlangs een verlaten nest met een ei werd ontdekt, mochten Carlos en Fernando zich over het ei ontfermen. Met succes. Het paar kan het kuikentje voeden door in de keel melk te produceren.■ ▲Bush, de hond, niet de president, heeft twee weken overleefd op een richel van 30 meter hoog. Hij deed dat door het eten van een dode vogel en het drinken van een waterval. Bush, een Staffordshire bullterriër, verdween tijdens een wandeling. Baasje Margie Brett was wanhopig en lanceerde een zoekcampagne. Twee weken verstreken tot het bericht kwam over twee klimmers die probeerden een hond te redden van een richel. Brett had zo’n vermoeden dat het wel eens haar hond zou kunnen zijn. Ze contacteerde de kustwacht, die een nabijgelegen vlieghaven contacteerde. Zij redden de hond als onderdeel van een oefening. Sergant Mark Lean deed de feitelijke redding. Hij werd 70 meter naar beneden gelaten om de hond te kunnen pakken. “Bush was erg mager, je zag zijn ribben er zo uitsteken. Naast hem lag een stapel kraaienveren. Vermoedelijk heeft hij zich in leven gehouden met een vogel. Gelukkig voor hem liep er pok een kleine waterval, zodat hij genoeg te drinken had.”■ ▲Drie tijgerwelpjes in een dierentuin in Oost-China hebben tegenwoordig een hondenleven. Niet dat ze het slecht hebben, maar een hond heeft zich opgeworpen als hun moeder. Het dierenpark Jinan Paomaling in de provincie Shandong, dat de verstoten welpjes vooralsnog Een, Twee en Drie noemt, gaat ervan uit dat het teefje - genaamd Huani - nog ongeveer een maand voor de tijgertjes kan zorgen. Daarna hebben ze meer moedermelk nodig dan Huani kan produceren. Huani, die ook een eigen pup heeft, heeft zich al vaker over kleine tijgers ontfermd. Eerder zijn de kleine tijgers met hondenurine ingesmeerd om Huani te laten denken dat ze haar eigen jongen verzorgde, maar inmiddels is ze zo gewend aan tijgerwelpjes dat dat niet meer nodig is. ■ ▲Een geit die vorig jaar internationale faam verwierf omdat ze trouwde met een Soedanese man die haar "oneervol had aangevallen" is gestorven nadat ze ongelukkigerwijs een plastic zak inslikte. Rose, zo heet de geit, zocht naar iets eetbaars op de straten van Juba, een dorp in het zuiden van Soedan, toen ze stikte in de zak. Het verhaal van het geitenhuwelijk werd vorig jaar een van de meestverspreide op het internet. Het waanzinnige incident kwam in februari 2006 aan het licht toen de BBC berichtte dat de eigenaar van de geit gewekt werd door een luid gerucht en zag dat een man seks had met zijn geit. De vergrijper, Charles Tombe, werd door de lokale rechtbank van ouderen opgedragen dan maar meteen met zijn "liefje" te trouwen en de eigenaar een schadeloosstelling van 55 euro te betalen. "De idee achter de veroordeling was dat daarmee de man publiek te kijken zou worden gezet", vertelt de uitgever van de krant Juba Post aan de BBC. Na het huwelijk kreeg Rose nog een kleintje, maar dat had niets menselijks, zo verzekert de krantenman nog. ■ Op verzoek van de Politie van Beveren-Waas is Vogelbescherming Vlaanderen donderdag 17 mei moeten uitrukken om in Melsele een roofvogel uit een boom te bevrijden. Men kan zich de vraag 20 stellen waarom een roofvogel in hemelsnaam uit een boom moet worden bevrijd. Roofvogels zitten toch wel vaker in bomen? Inderdaad, maar deze vogel had wel een ernstig probleem. Het was bovendien een niet-Europese vogel, nl. een roodstaartbuizerd (Buteo jamaicensis) die zijn natuurlijk verspreidingsgebied heeft in West-Alaska en Noord-Canada tot Panama en de Antillen. Hier in Vlaanderen wordt de soort wel eens in gevangenschap gehouden door (pseudo-)valkeniers en zogenaamde roofvogelliefhebbers, maar heel vaak weten deze vogels te ontsnappen. Ook deze roofvogel bleek het hazenpad gekozen te hebben want hij droeg een gesloten kweekring aan de poot, zogenaamde lederen schoentjes en een ‘langveter’ van ca. 90 centimeter waarmee hij ooit aan een sprengel of houten blok vastgemaakt heeft gezeten. Precies die langveter werd bij de landing van de buizerd rond de boomtak geslingerd. Met behulp van een ladder kon de majestueuze roofvogel – die in goede conditie verkeerde – zonder problemen uit zijn benarde positie worden bevrijd. Hij werd overgebracht naar het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren te Kieldrecht. ■ ▲Een boederij net buiten Madrid heeft een origineel systeem om de kwaliteit van de melk van hun koeien te verbeteren. De dieren worden er behandeld als sterren en krijgen waterbedden, elektrische borstels en sproeiers. Maar de grootste impact heeft het gebruik van de muziek van Mozart volgens de eigenaars. Zijn concerto's voor fluit en harp worden voortdurend gespeeld terwijl de koeien worden gemolken. "Het lukt alleen maar met Mozart", zegt Nicolas Sieber, hoofd marketing van de boerderij. "Het idee is vooral gebruikt in Israël. Er zijn zelfs specialisten uit Israël naar hier gekomen om uitleg te geven. Zij hebben ons aangeraden om Mozart te gebruiken." Het bedrijf telt 700 koeien. De dieren lijken veel minder last te hebben van stress, terwijl ze worden gemolken. "De muziek is aan de ene kant zeer ontspannend, maar tevens dynamisch genoeg om de koeien actief te houden", zegt Sieber. Het effect van de muziek is ook te merken aan de kwaliteit en kwantiteit van de melk die de koeien produceren. "Iedere koe in een normale boerderij produceert ongeveer 29 liter per dag, maar de koeien van de Spaanse boerderij geven tussen 30 en 35 liter melk per dag. Bovendien bevat de melk ook hogere hoeveelheden gezonde vetten en proteïnen. In China staan koeien er minder goed voor. Dierenrechtengroepen zijn geschokt door videobeelden uit een zoo waarop te zien valt hoe tijgers een levende koe opeten. ■ ▲De onfortuinlijke wilde eend – die woensdag 23 mei in Oostakker kon worden gevangen en bevrijd van de kruisboogpijl die al enkele weken door haar nek zat – maakt het erg goed. Ze herstelt momenteel in het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren te Zele en verwacht wordt dat ze volgende week al kan worden vrijgelaten. Dat zal waarschijnlijk woensdagmiddag (30 mei) gebeuren zodat de kinderen die bij de vangst hebben geholpen de vrijlating kunnen meemaken. Ondertussen maakt Vogelbescherming Vlaanderen zich sterk dat het beschoten vrouwtje – met een pijl door de onderhals – eerstdaags zal kunnen gevangen worden. Dit weekend zullen speciale vangkooien in een paar achtertuintjes in de Groenespechtstraat worden opgesteld. Met de buurtbewoners zullen afspraken worden gemaakt om de eenden niet langer te voeren. Alleen in de vangkooien zal voedsel ter beschikking worden gesteld zodat de geviseerde eend er naartoe kan worden gelokt. ■ ▲Ook de tweede 'kruisboogeend' uit Oostakker zal binnenkort van het pijltje in haar lijf verlost worden. Dat meldt op 28 mei de Vogelbescherming Vlaanderen. Samen met het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren van Zele slaagde de Vogelbescherming Vlaanderen er zondagavond in om het onfortuinlijke dier te vangen. Vanmorgen moet een dierenarts de kruisboogpijl verwijderen. Om het diertje te pakken te krijgen waren vier inloopkooien opgesteld in evenveel achtertuintjes in de Groenespechtstraat te Oostakker. Zondagavond liep het vrouwtje, dat een een kruisboogpijl in de onderhals heeft, zo'n kooi binnen. De eend werd onmiddellijk overgebracht naar het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren te Zele. 'Het mannetje dat vorige woensdag al van zijn pijl werd verlost, stelt het ondertussen erg goed', meldt de Vogelbescherming Vlaanderen. Deze eend werd eerder onder een net gevangen. Vogelbescherming Vlaanderen denkt het koppeltje op zaterdag 2 juni te kunnen vrijlaten. Een 42-jarige man uit Oostakker heeft zich donderdag bij de politie gemeld. Hij stelde naar de eenden te hebben geschoten met zijn kruisboog omdat hij last had van wilde eenden in zijn vijver. De schutter bracht het wapen en de overgebleven pijlen binnen bij de politie. Hij kon na zijn verklaring beschikken maar zal wellicht vervolgd worden voor dierenmishandeling.■ 21 Agenda ▲Louisa Chevalier exposeert in het Elzenveld: De helft van de tijd. De tentoonstelling vindt plaats in de Prof. Sommézaal, Lange Gasthuisstraat, 45, 2000 Antwerpen, tot en met 16 juni 2007. Open: donderdag tot en met zaterdag van 12.30 tot 17.30 u. Gesloten op 12 mei 2007. De kunstenares zal aanwezig zijn tijdens de tentoonstellingsperiode behalve op 19 mei 2007. ■ ▲Tot 17 juni exposeert Ysbrant.17. in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18 u. Vernissage op vrijdag 4 mei te 20 u. Inleiding: Jan Decleir. ■ ▲Tot 1 juli 2007: Hedendaagse kunst uit Duitsland. Selectie uit de verzameling hedendaagse kunst van de Bondsrepubliek Duitsland. Cultuurcentrum ING, Kunstberg-Koningsplein 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 u. ■ ▲Tot 13 juli exposeert ILAH in deBuren. Inge Liesbeth Alfonsina Heremans zijn de namen die leiden naar ILAH, de slavin en de meesteres van de Vlaamse strip. Ze studeerde filosofie in Leuven en tekent sinds meer dan tien jaar het leven zoals het is volgens Cordelia, haar meest intieme vriendin. Haar strips, waarin Cordelia zichzelf en haar kleine wereld permanent ondervraagt, dragen de titels: Het vieste van Ilah, Cordelia kan ze kussen, Cordelia oraal, Cordelia komt overal, Cordelia haar goesting en tenslotte: Cordelia klopt hart. In 'Stel u voor' toont deBuren van vijftig tekeningen van ILAH de genese. Hoe een potloodschets een definitieve harde lijn en een kleur krijgen om tot leven te komen. Inge Heremans is de grafische erfgename van de in 1996 overleden Nicole van Goethem, de grande dame van de animatiefilm. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag, van 11 tot 18 uur. ■ ▲András Szirtes (°1951), een Hongaarse kunstenaar van Joodse origi ne, woont momenteel in Boedapest. Hij werkt voornamelijk als cineast en won diverse prijzen op het Filmfestival van Boedapest. De jongste jaren legt hij zich meer toe op fotografie en gebruikt daarbij oude fotoapparatuur. Thans werkt hij zijn project PHOTO THERAPY uit, een combinatie van film en 100 jaar oude fotografietechnologie. Van 18 met tot en met 30 juni. Vernissage: donderdag 17 mei om 20 u. Expositieruimte [punk’tum], Lange Leemstraat 94, 2018 Antwerpen. Geopend op donderdag t/m zondag, van 14 tot 18 u of op afspraak. ■ ▲MUZEVAL. Donderdag 14 juni leest Gert Vingeroets uit zijn poëtisch werk in 'Den Hopsack', Grote Pieter Potstraat te Antwerpen. Aanvang: 20.30 uur. ■ ▲VERS GESCHILD. Donderdag 14 juni treedt Peter Kluppels op in Bazilikum, Verschansingstraat 61B, 2000 Antwerpen (Waterpoort). Toegang gratis. Aanvang: 19u45. Free podium na de pauze. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didider Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ ▲Naar aanleiding van de 65ste verjaardag van Frans Boenders verschijnt van zijn hand De Sulamitische, 53 sonnetten. Van deze bundel verschijnt een bibliofiele editie op 150 exemplaren. De uitgave is in handen van de private pers Jozef Moetwillig te Sint-Amandsberg. Voorintekenen kan door voor 1 september een briefje te sturen naar de Stedelijke Openbare Bibliotheek 22 Harelbele, Eilandstraat 2, 8530 Harelbeke, waar de presentatie van de bundel plaatsvindt op vrijdag 28 september 2007 om 20 u. ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 11 juni. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 95 2007 11 juni Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Het heeft weinig zin zich nu al te wagen aan voorspellingen over de regeringsvorming. Ja, inderdaad, rooms-blauw lijkt het meest voor de hand te liggen. In dat geval heeft de regering echter geen tweederde meerderheid, nodig om de staatshervorming door te voeren. Dat houdt in dat CD&V de staatshervorming moet laten varen, wat gelijk staat aan electorale zelfmoord. De geloofwaardigheid van Yves Leterme staat of valt met de realisatie van een staatshervorming. Nu SP.A opteert voor een oppositiekuur is een tripartite niet 2 langer mogelijk. Bijkomende partners zoeken of steun verkrijgen voor de staatshervorming vanuit de oppositie, desnoods asymmetrisch, zal dus noodzakelijk blijken. Terwijl er in België geen nationale partijen meer bestaan, valt het nu op dat koffiedikkijkers plots menen te moeten denken in termen van “politieke families”. Het forse verlies van de liberalen en van de socialisten in Vlaanderen is grotendeels het gevolg van hun neo-belgicistische politieke correctheid. Jarenlang werden redelijke Vlaamse eisen meteen laatdunkend gedemoniseerd als bijkomstig, bekrompen, egoïstisch… of erger. De Vlaamse bevolking ligt daar in meerderheid niet eens van wakker, maar diezelfde meerderheid pikt dit niet langer. Dat is niet hetzelfde. Paars leed bovendien aan intellectuele arrogantie en was er vooral op uit salonfähig te zijn in wat men ten onrechte intellectuele kringen noemt. De socialisten verloren hun “gewone” kiezer geheel uit het oog; de liberalen namen als het ware het voortouw van een “ethische” omslag waar hun kiezers in feite ook al geen boodschap aan hadden. Op economisch vlak werd de SP.A een aanhangwagen van de neo-liberale caravane; op algemeen cultureel en ethisch vlak meende de VLD “open” te moeten te zijn door “linkse” standpunten in te nemen. In beide gevallen werd er vooral sofistisch geschermd met bijkomstigheden. Het voluntaristische beleid van de regering verwerd algauw tot retoriek, en wanneer het er echt op aankwam werd onmiddellijk bakzeil gehaald. Socialisten en liberalen werden aldus slachtoffer van hun wederzijds huwelijksbedrog. Zij niet alleen. Ook de uitvinders van de kartels (een handig middeltje voor windhanen om toch maar verzekerd te zijn van een zitje) kregen de afstraffing die ze verdienen. Het wordt tijd dat de politieke partijen uitbreken uit de slangenkuil van dat fameus centrum waar ze alle naar staren maar dat niet eens bestaat. Wie duidelijke taal spreekt wordt beloond door de kiezer, die wel degelijk mondiger is dan de communicatiedeskundigen bevroeden. Verrechtsing? Niet eens. Nu er een alternatief was gingen de proteststemmen niet langer naar de partij waarvan je de naam niet mag uitspreken, maar naar de lijst van DD, de nieuwe Robin Hood. Ook hier bleken de Madames Blanche van dienst niet te beschikken over de passende glazen bol. En wat de overweldigende overwinning van Yves Leterme betreft, Mia barones Doornaert heeft er terecht op gewezen dat heel wat “progressieven” tot zijn score hebben bijgedragen. Tot slot nog dit: zowat 9 % van de ingeschrevenen ging niet eens stemmen. En er waren 5 % blanco en ongeldige stemmen. Samen een sterke fractie! ■ Poëtisch Histoire d’O 3 Ik zit te spelen te mediteren, te dromen rond de vele O’s, de nullen als het ware, om mij te bevrijden van dat onbehaaglijk gevoel van verlatenheid, eenzaamheid, onbegrip, weemoed en verdriet. Ik weeg heel wat O’s tegen elkaar af en tracht te vinden wat het ergste is: onbewogenheid, ongevoeligheid, ondankbaarheid, ontluistering, oppervlakkigheid, ongeloofwaardigheid, onbarmhartigheid, oneerbiedigheid, enz. Maar al die O’s groeien uit tot een reuzegrote O van onmenselijkheid! Kortom: de mens zoals hij is en tegelijk ook niet is. Realiteit en droom, zijn en niet zijn. Wat is to be en wat is not to be? Uit mijn duistere gedachtegang Treedt Hamlet mij tegemoet, mijn held uit mijn jonge jaren, mijn trouwe vriend in mijn oude dag, die mij toefluistert dat er tussen hemel en aarde zoveel is dat de mens niet begrijpen kan. En inderdaad, het bestaan is een gevecht 4 met schimmen, draken en monsters, met elfen, feeën en sprookjesfiguren, met afschuw en bewondering. Het gevecht van de mens tegen de mens. Rik LANCKROCK April 2007 Kritisch Filosofie De lezers van de Mededelingen weten ongetwijfeld dat ik een uitzonderlijke belangstelling heb voor alles wat met filosofie te maken heeft. Een groot deel van de dag verlustig ik mij in mijn talrijke boeken over dit onderwerp. Al die verkenningen – want dat zijn ze – leveren mij stof voor urenlange meditaties, voor mij een vorm van filosofie. Geregeld duikt bij mij dan de vraag op, wat filosofie eigenlijk betekent. De werken waarover ik het daarnet had, bieden mij een overvloed van al niet heldere definities. Telkens ik aan het grasduinen ben mis ik echter een uitspraak die mij volledig bevredigt, die zo allesomvattend is dat men er niets meer kan aan toevoegen. Vandaar dat ik veelal teruggrijp naar de Nederlandse term: wijsbegeerte. De begeerte en het verlangen naar wijsheid zijn immers de openingspoort voor de filosofie en de wijsgerige leerstelsels. In dit verband citeer ik graag een korte passus uit Beknopte inleiding in de filosofie door Jörg Aufenanger die een voortreffelijke leidraad is op dat domein: Is filosofie ‘liefde tot de wijsheid’, zoals het Griekse woord zegt, streven naar kennis, naar waarheid, dan kan zij nooit blijven staan bij wat is en wat zij al weet, zij moet voortdurend verder vragen, ter discussie stellen. Nooit stelt zij enkele vast. Filosofie is eerder het meer dan wat al is, verkregen door de vraag, die kritiek wordt. Daarmede is zij ook steeds bevrijding tot kritisch denken. En onruststoker is zij. ‘Zij verstoort de rust in de wereld’, zegt Karl Jaspers.1 Deze toelichting bevat een zeer belangrijk kenmerk van de wijsbegeerte die inderdaad nooit statisch is, maar steeds in beweging door de eeuwen heen, vanaf de Oudheid in het Westen en het Oosten tot in onze dagen. Het gevolg daarvan is de overvloed aan stromingen en scholen die door de filosofen in het leven werden geroepen: meer dan eens tegenstrijdig en juist daarom zo verrijkend. Terecht merkt Matthias Vogt in zijn Handboek Filsosofie het volgende op: Voor iemand die ‘de wijsheid begeert’ en graag meer inzicht wil krijgen in het hoe en waarom van het hedendaags wereldbeeld wordt het dan ook steeds moeilijker om zich een weg te banen door het oerwoud van denkrichtingen.2 Alles in vraag stellen is typisch voor de filosofie en voor de wijsheid die we nastreven, maar die we nooit kunnen bereiken. Dé wijsheid en dé waarheid bestaan eenvoudig niet. Hooguit slaagt de mens erin een aantal wijsheden en waarheden tot een hem bevredigend geheel te harmoniseren, daarbij beseffend dat dit ‘geheel’ uiteraard vatbaar blijft voor wijziging. Dat wist Heraclitus reeds vijfhonderd jaar voor Christus. Zijn stelling was ‘panta rei’, alles stroomt, alles is bestendig in wording. Het absolute bestaat niet. We moeten tevreden zijn met het behoorlijk relatieve. Dat betekent dat de mens constant kritisch en bescheiden moet blijven. Men doet er dus goed aan zich niet te bekommeren om het ijdel gedoe van de altijdallesbeterweters. Wie stilstaat, gaat in feite achteruit, hoe lekker even stilstaan ook zijn mag, in bepaalde gevallen althans. Dat is eveneens een filosofische bedenking. In het hoofdstuk over Heraclitus schrijft Bertrand Russell in zijn weergaloze Geschiedenis der Westerse filosofie het volgende: 1 2 Het Spectrum, Utrecht, p. 11. Rebo Productions, Lisse, p. 9. 5 dat van geen mens mag worden verondersteld, dat hij, op welk punt ook, de volledige en uiteindelijke waarheid zou hebben ontdekt.3 Terloops toch even dit. Hoe grandioos het wijsgerig oeuvre van deze Engelse filosoof ook zijn mag, hij schreef niet enkel voor een intellectuele elite. Getuige zijn boek Verover uw geluk4 waarin deze ongemeen knappe geleerde heel wat interessante beschouwingen gaf die schril afsteken tegen de populistische handboeken om geluk te verwerven in een minimum van tijd, veelal spotgoedkoop. Maar ik ben afgedwaald. Bezig zijn met filosofie acht ik een verrukkelijk avontuur omdat het de geest alert houdt. Ik had voor mezelf eens getracht allerhande simpele definities te geven van wat ik beschouw als filosofie, zo in de trant van filosofie ‘betekent doordringen tot de essenties van relatieve waarheden”, ‘wijsbegeerte neemt afstand, verliest zich niet in een gemakkelijkheidoplossing’, noch in oeverloos en inhoudsloos geleuter zonder kennis van zaken”, ‘filosofie leert de weg naar evenwicht te vinden, zelfs in de allermoeilijkste situaties’, ‘wijsbegeerte is geen wetenschap, maar diep en bespiegelend na- en doordenken’, ‘filosofie is ervan doordrongen zijn dat de enige zekerheid die de mens heeft de onzekerheid is’. De lezer zal het wellicht niet geloven, maar ik kwam zowat topt honderd definities en omschrijvingen over dit thema. Dan hield ik het voor bekeken. Ik wou die poging op de lezers loslaten, maar besefte tijdig dat dit gekkenwerk zou worden omdat weinigen zich de moeite zouden getroosten – terecht overigens – mijn ‘pennenvruchten” tot de laatste regel te lezen. Bijgevolg zag ik van dat voornemen af. Dat besluit beschouw ik evenzeer als een vorm van filosofie. Derhalve laat ik het hierbij, hopend dat deze pretentieloze bijdrage bij velen de behoefte zal aanwakkeren om zich op het filosofisch pad te begeven. Een moralistisch slot? Jawel, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In alles wat ik tot dusver geschreven heb en dat omvat duizenden en duizenden bladzijden (aforismen, artikels, recensies, ritmisch proza dat men met enige goede wil gedichten kan noemen, cursiefjes, praatjes voor het Humanistisch Verbond, lezingen, radiobijdragen, medewerking aan talrijke tijdschriften, enz.) is de ondertoon moralistisch, al hoed ik er mij wel voor niet aan het moraliseren te slaan in de pejoratieve betekenis van zedenpreken en/of betutteling. Voor dat soort teksten ben ik gewoon allergisch. En dat dank ik eveneens aan de filosofie. Vandaar dat ik meestal de boutade primum vivere deinde philosophari (eerst leven, dan filosoferen) omkeer in iets wat mij beter ligt: filosoferend leven. Rik LANCKROCK Academische onafhankelijkheid verwachten? In Freespace Nieuw-Zuid publiceerde Matthijs de Ridder een scherp artikel “Ook Judas was een apostel. Over de herinneringen en overschatting van Julien Weverbergh”. Hij veegt de vloer met de bewering die op de flaptekst te lezen staat dat Weverberg met “Angèle Manteau, Louis Paul Boon, Hugo Claus en Paul de Wispelaere” de toon aangaf in “ het Vlaamse literaire leven van de tweede helft van de vorige eeuw”. Hij klaagt daarbij het geheugenverlies en het gebrek aan beoordelingsvermogen van de Vlaamse en Nederlandse pers, en neemt daarbij gretig de gelegenheid te baat om ook Hugo Brems een ferme veeg uit de pan te geven. Als een overheersend beeld al relativering behoeft, is die veelal te verwachten vanuit wetenschappelijke hoek. Helaas verdwijnt een groot deel van de wetenschappelijke productie maar al te vaak in ingebonden jaargangen van tijdschriften die nagenoeg uitsluitend worden geraadpleegd door specialisten. Je zou daarom de stelling kunnen verdedigen dat het noodzakelijk is om ten behoeve van het grote publiek eens in de zoveel jaar een synthetiserend werk te laten verschijnen – 3 4 Servire, Katwijk, p. 53. Meulenhoff Pockets. 6 noemen we het een literatuurgeschiedenis. Het is echter maar de vraag of zo’n werk wél vrij zou zijn van mediamieke constructies. De media regeren immers (ons beeld van) de wereld. Daarmee zeg ik niets nieuws, maar gemeenplaatsen behouden hun pregnantie als ze keer op keer bevestigd worden. Neem nu Hugo Brems’ literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen. Als je de namenindex van dat boek opvat als een graadmeter voor het belang van een auteur voor de Nederlandstalige literatuur van na de Tweede Wereldoorlog, zonder rekening te houden met de sturende rol van de media, kom je namelijk voor een aantal onverklaarbare verrassingen te staan. Je moet dan immers besluiten dat Ilja Leonard Pfeiffer een even grote dichter is als Hans Verhagen en dat hij ver boven poëten als Hans Vlek en Pierre Kemp uitstijgt. Daarnaast komt Merlyn-criticus Jessun d’Olivera in deze geschiedenis niet significant vaker voor dan poëzieman Yves T’Sjoen, Volkskrant-recensent Arjan Peters of De Morgens Jeroen de Preter. En Ward Ruyslinck blijkt een eminentere verschijning in de Nederlandse letteren te zijn dan pakweg Gaston Burssens. Zelfs als je onderkent dat intrinsieke (literaire) kwaliteit een problematisch begrip is, ligt grote verbazing voor de hand. Hoe is het immers te verdedigen dat Mimount Bousakla’s semiautobiografische essay Couscous met frieten (2000) wél en Burssens’ Fabula Rasa (1945) niet wordt genoemd (laat staan behandeld)? En waar ligt het aan dat de gedurende een korte periode zeer populaire katholieke versjes van Reninca haar een aantal vermeldingen in Altijd weer vogels hebben opgeleverd en het immens populaire oeuvre van de protestantse dichteres Nel Benschop onvermeld blijft? Reninca’s poëzie is niet ‘beter’, noch is haar rol in de Nederlandse letteren ‘groter’ dan die van Benschop. De verklaring voor deze laatste kwestie geeft Brems zelf. Reninca was onderwerp van een kortstondige hype in katholieke kringen, die onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog een neoklassieke, confessionele en bevlogen literatuur voorstonden. (127) Die eer is Benschop nooit te beurt gevallen – althans niet in de min of meer gecanoniseerde media. Ook van een academisch verantwoord verhaal over de Nederlandstalige letteren hoeven we dus geen onafhankelijkheid te verwachten. Aangezien het een hachelijke onderneming is om ‘belang’ of ‘kwaliteit’ voorop te stellen, is ook in de gepopulariseerde tak van de wetenschap de virulente polemiek of de ophefmakende gebeurtenis de voornaamste bouwsteen van de geschiedenis, die op die manier de geschiedenis van de literatuur in de media wordt. Matthijs DE RIDDER, Ook Judas was een apostel. Over de herinneringen en overschatting van Julien Weverbergh. In: Freespace Nieuw-Zuid, jrg. 6, nr. 2 [22] (december 2006), pp. 4-11. Caleidoscopisch 20 jaar kunstenaarscollectief L'Anverre Het vermaarde collectief L’Anverre bestaat uit designers, beeldhouwers en schilders. L' Anverre presenteert zichzelf als een kunstenaarscollectief maar eigenlijk gaat het om meer dan dat: om een houding, een positionering, een engagement zowel ideologisch als politiek van de artiesten die erbij betrokken zijn. L' Anverre viert dit jaar zijn twintigjarig bestaan. Een 'bel âge' zoals men placht te zeggen. Als een hybridisch lichaam, samengesteld uit opmerkelijke artiesten, variërend in aantal, allen met uitgesproken karakters en meesters van verschillende technieken, is l'Anverre een moeilijk te definiëren entiteit die bekwaam is om zich met evenveel succes op evenveel verschillende gebieden te uiten als design, beeldhouwwerk, 'performance' en installatie. Gebruikte artistieke media zijn o.a. aarde, glas, metaal, textiel, foto, muziek ... en onder de stichtende kunstenaars noemen we: Sem van l'Anverre, Marc Melis, Myriam Garouche, Armin Homolka (jonge artiest, jammer genoeg overleden), vandaag aangevuld met o.a. Kris Henkens, the 'new kid in town'. In ons tijdperk waar een ongelofelijke graad van perfectie, bereikt door wetenschappen, technieken en ideologieën, ons elke dag meer en meer scheidt van de realiteit van de dingen, verlaten de artiesten van l'Anverre de onschuldige en onschadelijke spielerei van het zuivere intellect om op onderzoek te 7 gaan naar een waarheid die zij herscheppen in concreet voorstellende werken, waarvan de aanwezigheid zelf een bevestiging is van de schoonheid van de wereld. Proberen om de complexiteit van deze proteïsche entiteit te vatten is een gevaarlijke oefening die niet denkbaar is zonder zo dicht mogelijk de persoonlijkheid te benaderen van diegene die aan de oorsprong ligt van dit bijzondere concept en die behalve verzamelaar, ook de ziel van Anverre is: SEM. Als atypische artiest, is SEM een vrij elektron in de zin dat hij zich in geen enkele beweging, school of andere 'labels' erkent waarvan het doel is, de artistieke uitdrukking te definiëren en de taak van de kunstcritici of -theoretici te vergemakkelijken – zelfs indien hij toch enige verwantschap voelt met sommige van deze geïnventariseerde bewegingen (bijvoorbeeld: land art). Als autodidact is geen enkele artistieke uitdrukking hem vreemd; hij experimenteerde reeds zeer vroeg met alle disciplines: tekenen, schilderkunst, beeldhouwwerk, dans, fotografie en muziek(choreografie). Na zijn reizen door de vier windstreken keerde hij terug naar zijn geboorteplaats Antwerpen en creëerde hij 'l'Anverre', een naam die zinspeelt op de woorden "Anvers", "en verre" en "envers". De toon was meteen gezet: er hangt spel en humor in de lucht! Hoe rekening houden met een natuur die zowel extravert als geheim is, zonder normen, vaak verrassend, menselijk en altijd gevoelig, van een man die van zijn leven en zijn werk een manifest heeft gemaakt voor een mooier en beter bestaan voor iedereen. Een man wiens lijfspreuk zou kunnen zijn "no limits". Heerlijke kunstchaoten Naar aanleiding van het twintigjarig bestaan van het kunstenaarscollectief L'Anverre in 2007-2008 wordt een feesteditie gerealiseerd. De officiële start vindt plaats in hun bakermat Antwerpen in de expositieruimte Koningin Fabiolazaal met Tuin der Lusten. Van daaruit wordt verder gereisd naar Brussel/Wallonië en verder naar Azië (Korea, Thailand, Japan, …) waar L'Anverre bekendheid geniet. L'Anverre is inderdaad zowel in België als internationaal actief. De werking van het collectief werd treffend verwoord in de catalogus van In en Uit, Lieven Daenens, directeur van het Design Museum in Gent: "L'Anverre streeft naar een wisselwerking tussen mensen, materie en omgeving. Het concept van de individuele ontwerper wordt in zijn uiteindelijke realisatie vaak een collectief gebeuren. Vandaar ook de grote variatie in het werk, gaande van designproducten, dikwijls met exuberante vormen, tot monumentale sculpturen en installaties. Onbewust hebben critici de neiging om kunst in een 'stijl' onder te brengen. Bij L'Anverre lukt dat helemaal niet. Daarvoor is het werk te speels, soms te ongedwongen en af en toe te barok, hoewel de 'te' hier geen negatieve appreciatie kan zijn. Het frivole en schalkse heeft uiteraard te maken met de persoonlijke karakters van de ontwerpers. En juist daarom is het eerlijk werk en geen vorm van modieusheid. L'Anverre en co., jullie zijn heerlijke kunstchaoten." De serieproducten van L’Anverre in glas en keramiek zijn over heel de wereld bekend via het circuit van designgalerijen. Andere realisaties zijn sculpturale installaties in privé-woningen van collectioneurs, openbare gebouwen en musea. Vanuit een multidisciplinaire aanpak werkte of werkt l’Anverre actief samen met 'groenkunstenaar' Daniël Ost, ontwerper en architect Amandus Vanquaille van Nomad concept, met kunstenaar Jirri Suhajek, met verlichtingsfirma's Dark, Spiridon en Kreon, meubel- en designontwerpers Zanotta, voor hun keramiek met de firma Royal Boch. L’Anverre verzorgde ook een deel van de binnen- en buitenverlichting van het Versacehouse in Miami. Verder neemt L'Anverre deel aan talrijke internationale beurzen en museale projecten en ontving talrijke Belgische en internationale prijzen. Het is niet alleen de bedoeling kunst te brengen maar tevens een humanistische boodschap uit te dragen. De wisselwerking tussen mensen van diverse culturen staat daarbij centraal: 8 verdraagzaamheid en respect voor ieders eigenheid is de kern van de werking, een aspect dat voortdurend aan bod komt. In de Koningin Fabiolazaal komt vooral het thema 'design' aan bod, benaderd vanuit een aparte invalshoek. Wie denkt aan design, denkt aan snobisme en hoge prijzen, maar Tuin de Lusten toont een heel andere kant van design. Het gaat trouwens niet om een traditionele expositie met sokkels, vitrinekasten en verklarende teksten. Voor de kunstenaars van L'Anverre is immers het aspect 'belevenis' van cruciaal belang is. L’Anverre creëert dus een ruimte vol sfeer waarin je overal kan zitten en muziek beluisteren. Kunstcreaties gebaseerd op de elementen licht (verlichting), aarde (glas en keramiek), water (waterbar) en natuur (groeninstallaties) worden samengebracht tot een sfeervol en rustgevend geheel. Bij licht hoort uiteraard verlichting. Bij aarde ziet u glas en keramiek. Water vindt u in een waterbar, en natuur in groeninstallaties. De bezoeker wordt verwend met een mooie sfeerposter en een verfrissend glas water, op smaak gebracht met natuurlijke elementen. Voor het kunstenaarscollectief moet design niet gezien worden als 'kunst', maar als een surplus dat ons leven aangenamer maakt en onszelf meer en beter in balans brengt. Randactiviteiten Om L'Anverre alle eer aan te doen is het aangewezen om ook aan het humanistische aspect van het collectief de nodige aandacht te besteden. Dit kan moeilijker binnen de expositie maar wel via randactiviteiten. Zo wordt de tentoonstelling uitgebreid met twee multiculturele happenings waarbij alle culturen worden opgeroepen om samen feest te vieren: een muziekhappening ism. Open Culturele Centra/diversiteit; een multicultureel feestmaal ism. het Vredescentrum. & Samen met andere partners dan het provinciebestuur, zowel uit privé als overheid, zoekt L'Anverre naar locaties waar andere kunstcreaties dan het 'design' kunnen worden gepresenteerd. In samenwerking met het Fotomuseum Provincie Antwerpen: een promenade van grote foto's (2 × 3 m) met als thema Antwerpen (H)eerlijk. die een symbolische brug slaan tussen het FotoMuseum en het Zuiderpershuis. De foto's zullen als een lint van beelden langsheen de Waalse- en Vlaamse kaai worden opgesteld en de confrontatie aangaan met de wandelaar. Ze verwijzen naar het fotografisch werk van L'Anverre plant ook andere manifestaties, zoals installatie H20, die uit een aantal glazen containers van verschillende grootte en kleur bestaat. Ze bevatten water en zwevende lichtelementen. Ze zijn alle gevuld met natuurlijke organismen: vissen, kreeften, schaaldieren… een greep uit het leven onder water. Elke container vormt een wereld op zich waarbij op een unieke wijze water en elektriciteit worden gecombineerd. Samen voeren ze de bezoeker op een reis doorheen een wereld die is samengesteld uit kleine microwerelden die iedere container omsluit. Cut the Crap is de titel van de tweede installatie: honderden glazen scharen die bengelen van de zoldering alluderen op een onvermijdelijke tragedie die de bezoeker belaagt, zoals het bekende zwaard van Damocles. De bezoeker wordt geconfronteerd met wat hem letterlijk boven het hoofd hangt en wordt onmiddellijk en op een dwingende manier uitgedaagd om het dreigende gevaar te accepteren of niet. De interactie tussen de installatie en de bezoeker is steeds emotioneel geladen. Installatie HIT IT wordt gecombineerd met Cut the Crap: op verschillende industriële werktafels worden glazen hamers en nagels aangebracht, op een zodanige wijze dat ze de bezoeker onmiddellijk verleiden om deel te nemen aan het kunstwerk en de hamer te gebruiken. Hoewel de hamer solide lijkt door zijn gewicht en uitzicht, zijn hamer en nagels integendeel zeer fragiel. De uitdaging voor de bezoeker wordt nog verhoogd door periodieke interrupties door beelden en geluiden via een videoinstallatie. ■ Tuin der lusten, 20 jaar kunstenaarscollectief L'Anverre. Koningin Fabiolazaal, Jezusstraat 28, Antwerpen, van 22 juni tot 9 september. Van dinsdag tot zondag van 10 tot 17 uur. Tickets: 3 €; reductie: 2 €; -12 jaar gratis. Bezoek www.lanverre.com De kunst van architectuur 9 Le Corbusier (1887-1965) is veruit de beroemdste en volgens velen de belangrijkste architect en stedenbouwkundige van de twintigste eeuw. Maar hij was ook schilder, beeldhouwer, fotograaf en textielontwerper. Dat wordt duidelijk in een grote overzichtstentoonstelling in Het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). De tentoonstelling heeft drie thema’s: Context; Privacy and Publicity, en Built Art. In het eerste thema staan de vijf steden centraal die het werk, leven en de ideeën van Le Corbusier hebben gevormd: La Chaux-de-Fonds, Parijs, Algiers, New York and Chandigarh. Privacy and Publicity toont werk waarbij de nadruk ligt op de relatie tussen het voorwerp, de architectuur en de huiselijke omgeving. Built Art, tenslotte, maakt aan de hand van grote maquettes, digitale animaties en films de ambities van Le Corbusier inzichtelijk. Het NAi toont met meer dan 450 originele tekeningen, maquettes, schilderijen, tapijten, stoffen, films, foto’s, beeldhouwwerken, meubels en interieurs de kracht en invloed van de Zwitserse architect. Er is daarom ook werk te zien van kunstenaars die in de nabijheid van Le Corbusier verkeerden, zoals Pablo Picasso, Fernand Léger, Georges Braque en Amédée Ozenfant. ■ Le Corbusier – De Kunst van Architectuur, t/m 2 september in het NAi, Rotterdam Citaat Het uitspreken van verdenkingen is een strategie die Tuymans op alle onderwerpen toepast: zowel delicate onderwerpen (Vlaams nationalisme, Belgisch kolonialisme, nazisme) als minder beladen thema’s (medische wetenschap en binnenkort: Disneyworld). Eenmaal geschilderd, wordt alles onder verdenking geplaatst. Het maakt van Tuymans de meest intelligente apostel van een politiek correcte verwijtcultuur die zich voordoet als kritische kunst.[…] Aangezien de inhoud niet hard wordt gemaakt in de vorm en er over alle onderwerpen, een sluier van verdachtmaking hangt, is het werk van Tuymans een geruchtenmolen, een rechtbank van vooringenomenheid. Jeroen LAUREYNS, Over de insinuerende kunst en het artistieke onvermogen van Belgiës meest gevierde schilder, Luc Tuymans (Knack, 6 tot 12 juni 2007). Door de leesbril bekeken ▲Onder grote belangstelling heropende het legendarische café-met-galerie De Dolle Mol (1968) te Brussel zijn deuren op 1 juni onder impuls van cineast, auteur en libertair activist Jan Bucquoy en met de steun van de Vlaamse Gemeenschap. Na enkele jaren sluiting en na 55 dagen bezetting in mei en juni 2006 is de Dolle Mol nu weer bovengronds gekomen. Vitalski, de Antwerpse nachtburgemeester, kwam voor de gelegenheid speciaal afgezakt om met enkele gezellen een act te brengen met muzikale begeleiding, en (ooit stichter) Herman J. Claeys droeg zijn gelegenheidsgedicht “Dolle mol” voor. Het adres is zoals vanouds: Spoormakersstraat 52, 1000 Brussel (zijstraat Sint-Jansplein, niet ver van de Grote Markt). ■ ▲Vorig jaar verscheen een treffend geïllustreerde monografie over Luc Fierens (°Mechelen, 1961), een van de meest actieve Belgische mail-artists. Hij bespeelt verschillende media: collage, visuele poëzie, poème-objet installatie, enz. In 2002 organiseerde hij bij c. de vos te Aalst de tentoonstelling Visual Poetry, met 300 deelnemers uit 40 landen, waar werk getoond werd van o.m. Belloli, Paul de Vree, Ivo Vroom, Leon van Essche, Klaus Peter Dencker, Julien Blaine, Sarenco, Pierre Garnier. Zelf nam hij deel aan een hele rits tentoonstellingen in binnen- en vooral buitenland, en zijn werk is vertegenwoordigd in de meeste toonaangevende collecties. Jan de Vree onderstreept dat de artistieke arbeid van Luc Fierens bestaat in 10 het kritisch ingrijpen in het door de massamedia bepaalde tijdsbeeld, en de structuur, de functie en de manipulatie van diezelfde massamedia ironisch te becommentariëren en waar nodig te ontmaskeren. Uiteindelijk schuilt achter dit idee de hoop dat kunst de maatschappij zou kunnen veranderen. In de vormelijke verwezenlijking schatplichtig aan het Dadaïsme en het Surrealisme, inhoudelijk verwant aan de visuele poëzie, ideologisch aansluitend bij Fluxus, punk & underground, schakelt hij zich daarbij helemaal in de traditie van de internationale avant-garde in. ■ Luc Fierens, visual writing re-connected, 2006, 36 p., ill., kleur. Luc Fierens, Galgenberg 18, B 1982 Weerde. Een bezoek aan http://www.vansebroeck.be is ten zeerste aanbevolen. Beestig ▲De twee wilde eenden uit Oostakker die zowat anderhalve maand geleden door een kruisboogschutter werden beschoten en die op 23 en 27 mei door Vogelbescherming Vlaanderen konden worden gevangen, zullen aanstaande zaterdag omstreeks 16:00 uur in de Groenespechtstraat te Oostakker worden vrijgelaten. Het belooft een feestelijke bedoening te worden, want de elf kinderen die actief bij de vangst van beide eendjes betrokken waren zullen samen met hun ouders de straat – die voor deze gelegenheid verkeersvrij wordt gemaakt – een feestelijk tintje geven. Sinds hun vangst revalideren de onfortuinlijke vogels in het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren te Zele en volgens de dierenarts zijn ze voldoende hersteld om weer de natuur in te kunnen. Iedereen die de vrijlating wil bijwonen is welkom. Samen met de plaatselijke bewoners zal Vogelbescherming Vlaanderen voor wat randanimatie zorgen; de Gentse schepen van Leefmilieu Tom Balthazar en de ambassadeur van Vogelbescherming Vlaanderen Geert Hoste zullen de eenden een behouden ‘thuiskomst’ wensen. ■ Een kleine komedie van vergissingen of geheimzinnigheden? Zoo weinig is er dat vreugde geeft, zooveel smart is er en verdriet dat ik nu zing voor wat amper leeft voor één dag en ons reeds verliet. Vaak is een schrijver al geheel aanwezig in zijn eerste publicatie. Bovendien bevat dat werk in de meeste gevallen ook een visie op zijn levensthematiek die men met enig pathos “profetisch” zou kunnen noemen. Schaduw en Spiegel, de eerste dichtbundel van Liane Bruylants5, werd door de kritiek heel positief onthaald. Raymond Herreman bekent niet te weten of de schrijfster vroeger al verzen heeft geschreven. Maar indien dit haar eerste bundel is, “dan zal ik haar meermalen tot voorbeeld stellen van jongere en oudere dichters, die al te haastig een boek in de wereld brengen”, aldus de gezaghebbende criticus. 5 Liane BRUYLANTS, Schaduw en Spiegel, Antwerpen, V.T.K., 1945, 37 p.., 50 fr. 11 Deze kleine bundel is niets dan gevoel, maar hoe zuiver vertolkt. Verdriet dat nooit wild uitslaat; maar het komt van zeer diep en het bindt u onmiddellijk in zijn atmosfeer. De grootste eenvoud, nergens een vers dat overbluffen wil, nergens een poging op “poëtisch” te zijn, maar ieder gedicht en iedere regel is afgemeten en ontroert ons juist zooals hij ons wil ontroeren.6 Om zijn oordeel kracht bij te zetten, drukt Herreman het gedicht “Eenzaamheid” integraal af: Ik dacht vanavond: nu komt hij niet meer en ik ging zien aan de trap. Hoe was het gister, hoe was het weleer? Ik herkende hem aan zijn stap. Ik herkende hem toen; keert hij nog weer? En wie geeft mij rekenschap? Ik luisterde telkens, keer op keer maar niemand besteeg de trap. Zij was te kort en te zeldzaam teer die vreemde gevangenschap. Komt hij nu immer, nimmermeer en kraakt nu nooit meer de trap? Een dag later wijdt Herreman een tweede ” boekuiltje” aan Bruylants. Hij onderstreept dat er meer dan eenvoud is in de gedichten van Schaduw en Spiegel, nl. “verreikende bezinning”. Bovendien suggereert hij dat Liane Bruylants wel eens een schuilnaam kan zijn: Ik vrees haast, dat mijn herinnering mij in den steek laat, en dat Liane Bruylants een reeds goed gekende dichteres moet zijn. Men komt niet ineens tot zulke gaafheid, en een zoo ononderbroken volgehouden gaafheid.7 Indien Herreman zijdelings insinueert dat Liane Bruylants wel eens een goed gekende dichteres moet, ging “meester Huyghe” (pseudoniem dat ik niet kon ophelderen) in Zondagspost, het “onafhankelijke weekblad voor politiek en cultuur” uitgegeven door Manteau, een hele stap verder. Hij aarzelt niet van een mystificatie te gewagen. Schaduw en Spiegel bundelt “tedere gedichten van een innige liefde, die nergens wild uitslaat, maar des te dieper naar binnen brandt”. Haast merkwaardiger nog dan de zuiverheid en de warme klaarte van het gevoel, is de heldere, de gemeten maar nergens verstarde factuur van het vers. Zoodat men zich afvraagt: Hoe heeft een jonge dichteres ineens zulken schoonen graad van volmaaktheid kunnen bereiken? Of dicht zij sedert lang, zonder dat wij ooit iets van haar vernamen? Of verbergt zich achter Liane Bruylants een andere 6 7 DE BOEKUIL (= Raymond HERREMAN), Schaduw en Spiegel, in: Vooruit, 3 juli 1945. DE BOEKUIL (= Raymond HERREMAN), Schaduw en Spiegel, in: Vooruit, 4 juli 1945. 12 dichteres, die om een of andere reden een nieuwe poëtische loopbaan wil aanvangen? Als een echo op deze vragen, komt ons een vaag gerucht ter oore. Liane Bruylants zou niet eens een dichteres zijn. Maar een dichter. En dan nog wel één die eenige jaren geleden een zwierige intrede hield in de arena der Vlaamsche poëzie. Hij weze dan gelukgewenscht met deze voortreffelijke mystificatie.8 Pierre H. Dubois zou “niet zoo gemakkelijk aan mystificatie willen geloven, maar maakt er dan toch maar (voorzichtigheidshalve) melding van: De naam van de dichteres Liane Bruylants is in Vlaanderen onbekend: hij was het althans tot nu toe, ofschoon men een oogenblik aarzelt, of het hier niet een mystificatie geldt gezien de groote technische vaardigheid en het duidelijk talent; die bij debutanten niet zoo frequent zijn. Wat het geval nog uitzonderlijker maakt, is het on-Vlaamsche van deze poëzie die men zich veel gemakkelijker zou kunnen voorstellen in de omgeving van sommige Noord-Nederlandsche jongeren, bij wie zij onmiddellijk aansluit en waarmee zij taal- en stijleigenaardigheden gemeen heeft, alsmede een klare haast nuchtere formulering van toch zuiver poëtische aandoeningen. Op gevaar af mij te vergissen, geef ik er toch de voorkeur aan Liane Bruylants voor een vrouw en voor een debutante te houden, en bedoel daarmee in dit verband slechts blijk te geven van mijn waardeering voor haar bundel. Dubois vermoedt dat de dichteres de poëzie van een aantal Nederlandse dichters en dichteressen zeer goed kent: Clara Eggink, Nes Tergast, Vasalis, H. G. Hoekstra en Ed Hoornik. Men mag dit niet als een blaam beschouwen. Wanneer er van invloed sprake is, is het geen slechte invloed, en behalve dat zij meestal persoonlijk verwerkt zijn, getuigen de voorbeelden bovendien van een verfijnde kritische smaak. Wat aan deze gedichten vooral opvalt is én het natuurlijk-vrouwelijke (reden waarom ik niet zoo gemakkelijk aan mystificatie zou willen gelooven) én het natuurlijke talent. Een zekere naieviteit is hier misschien niet vreemd aan, maar het zou onjuist zijn er een te groote nadruk op te leggen. Hij wijst nadrukkelijk op Bruylants geestelijke zelfstandigheid: Met zelfstandigheid bedoel ik hier vooral de persoonlijke draagkracht van toon en accent - dit in tegenstelling met de meeste, zoo niet alle Vlaamsche dichteressen, die soms wel over talent beschikken, maar niet over een groote mate van zelfstandigheid. 8 Meester HUYGHE, Kleine katheder, in: Zondagspost, 22 juli 1945. 13 Het motief van Schaduw en Spiegel is “een fatale liefde”, maar het is minder banaal dan men zou vreezen en vooral, minder banaal verwerkt. Want al mag het feit van een mislukte liefde sentimenteel een primaire reactie teweeg brengen, de verwoording binnen het vers is heelemaal niet primair. De dichteres geeft zich niet alleen volledig als teleurgestelde verliefde maar ook als dichteres en die twee dingen zijn ten slotte twee volkomen aparte zaken waarvan ons alleen het laatste aangaat. […] De zeer opmerkelijke poëzie van Liane Bruylants is inderdaad een innerlijke stilte vol aardsch – nu en dan storend – geruisch: zij is ook een spiegel vol geheim, waarin de schaduwen der buitenwereld – soms buitensporig - groot worden. Wanneer die stilte nog magischer wordt zal de Vlaamsche poëzie een dichteres van beteekenis rijker geworden zijn.9 Typerend vindt Dubois “een zuiver vers” als het titelgedicht: Schaduw en Spiegel Toen ging ik heen uit het huis Waar alles slechts schaduw was; De stilte was vol van geruisch En dreigend het spiegelglas. Ik brak met een wereld: ik ging En huiverde onbewust Het was een flits en een fluistering Als van wanhoop die werd gesust De spiegel hing in een diepe nis En de schaduwen werden groot En alles wat nu nog over is Is het eigendom van den dood & Albert Westerlinck besprak op 31 juli 1945 de bundel voor de nationale omroep. Hij heeft kennelijk moeite met“een nogal tam scepticisme, een ideaalloozen-nuchteren blik op het concrete leven, een vroegwijs-pessimistisch inzicht in de betrekkelijkheid van alle dingen” die uit de poëzie van de jongste dichtersgeneratie spreekt, en die ook opvalt in Schaduw en Spiegel. Hij citeert daarbij enkele verzen die volgens hem van “vroegwijze zwartgalligheid” en van “een scepticisme van den jongen grijzaard” getuigen: Ik werd één uit de naamlooze horde die niets wil en ook niets meer verwacht of nog 9 P. H. D., Poëzie van Liane Bruylants – De Spiegel vol Geheim, in: De Nieuwe Standaard, 15 september 1945. 14 Zoo weinig is er dat vreugde geeft, zooveel smart is er en verdriet dat ik nu zing voor wat amper leeft voor één dag en ons reeds verliet. Ondanks dit “pessimistisch fatalisme” schrijft Liane Bruylants soms verzen, die niet alleen voor wat den vorm aangaat, als geslaagd mogen beschouwd worden, maar die ons ook een intieme stemmingsontroering schenken, vooral daar waar zij niet te veel praat over de dingen, maar ze suggereert. […]. Sympathiek is ook in haar werk dat de klare waarneming der dingen het op de vage gevoeligheid wint. Er is bij haar geen spoor te merken van het wezensvage, wervellooze romantisme, dat onze Vlaamsche poëzie in de laatste jaren zoo heeft aangetast. Er zijn in haar werk geen hinden, geen zwijmelende rozen, geen nachtegalen die te pas en te onpas zingen; geen litteraire “engelen”, enz. Kortom zij voert ons niet – zooals zoovele moderne dichters – naar de valsche hemelen van een rethorisch symbolisme. Het kan ons slechts verheugen ook in deze debutantenpoëzie te merken, dat de poëzie een meer “aardsche” wending schijnt te nemen. Er is in dezen bundel van Liane Bruylants, naast de beperking die elken mensch eigen is, de beperking van de jeugd, die vatbaar is voor innerlijken groei naar het leven; er zijn ook technische haperingen en fouten, die door oefening kunnen overwonnen worden, maar wij vinden er even duidelijk den aanleg voor het dichterschap. En het is dan ook allerminst als gemeenplaats bedoeld, wanneer wij besluiten dat de eersteling van deze dichteres een schoone belofte biedt.10 & Op 30 september 1945 doceert meester Huyghe van aan zijn katheder in Zondagspost dat er toch wat te zoeken is achter wat hij blijft noemen een “speelsche comedie”. Misschien herinnert men zich, dat wij hier de merkwaardige verzen roemden van de nieuwe dichteres Liane Bruylants, en dat wij, zonder eenige bijbedoeling, de meening opperden, dat achter dezen naam een mannelijk dichter zou schuilgaan. Daar wij geen bewijzen hadden, en ook geen dwingende redenen om het geheim op te klaren, hebben wij niet gezegd wie deze mannelijke dichter, naar onze geenszins vast overtuiging, wel zou kunnen zijn. De eerlijkheid gebiedt ons mede te deelen, dat Liane Bruylants, die wij nogmaals geluk wenschen om haar bundel Schaduw en Spiegel, ons geschreven heeft, en “ten 10 Albert WESTERLINCK, Schaduw en Spiegel, B.N.R.O., 31 juli. Typoscript. Archief Liane Bruylants. 15 stelligste ontkent dat een mannelijk poëet… zich achter (haar) tengere gestalte schuil zou houden”. De brief van de dichteres is zoo fijn geschreven als haar gedichten broos en onverbeterlijk zijn, maar zij moet het als een compliment nemen, dat wij achter deze gereserveerde en bijna oolijke correspondentie, weer zijn gaan zoeken naar teekenen, om niet overtuigd te zijn van haar ontkenning. “Weliswaar”, schrijft zij,”zal ik niet ontkennen dat ik inzake poëzie geen zeer kundig leermeester heb gehad, die mij met sommige, zeer kostbare geheimen der poëzie vertrouwd heeft gemaakt, alhoewel ik daar geen reden in zie om – zooals U doet – van mystificatie te gewagen.” Klinkt dat niet een klein beetje als een mystificatie? Het ziet er in ieder geval naar uit, dat Liane Bruylants, juist zooals wijzelf, eenig vermaak schept in deze kleine comedie van vergissingen of geheimzinnigheden. En als zij de Liane Bruylants is van de lieve verzen uit Schaduw en Spiegel, mag zij zich dat veroorloven. Want zij zal ons ten slotte beschamen, in dat geval. Liefelijk beschamen. Wij doen intusschen nog wat verder mee aan dit beminnelijke intermezzo, en schuiven nog een kleine repliek in dezen dialoog van… misschien drie personen. Liane Bruylants, dan, is wel Liane Bruylants. Zij is gezien geworden. Van den eersten dag wisten wij trouwens, van onzen informatiedienst, dat zijzelf geen schepping is van den mannelijken dichter dien wij vagelijk achter haar verzen raadden. Maar het zou ons niet verwonderen, als de kundige leermeester van wien zij gewaagt, niet Gezelle b.v. zou zijn, maar juist de mannelijke poëet, dien wij op de punt van onze pen hadden. Dat zou onze eerste stelling, dat de verzen een mystificatie zijn, zeker niet bevestigen; maar het zou ons een niet onaardige oplossing van de speelsche comedie aan de hand kunnen doen. Hoort, hoe dubitatief wij dit zeggen: “…kunnen doen”… Want wij zijn van meening, dat er nog wat zal te zeggen zijn.11 De dichter “die eenige jaren geleden een zwierige intrede hield in de arena der Vlaamsche poëzie”, “de kundige leermeester” waarover de dichteres het in haar brief heeft, is natuurlijk Frans Buyle. De “zwierige intrede” betreft het gedicht ”De gek in de regenton”.12 11 12 Meester HUYGHE, Kleine katheder. Toch Liane Bruylants?, in: Zondagspost, 30 september 1945. Frans BUYLE, De Steen der Wijzen, Antwerpen, De Sikkel, 1937. Opgenomen in de bloemlezing van Marnix GIJSEN, Breviarium der Vlaamsche lyriek, Boekengilde ‘Die Poorte’, Oude-God – Antwerpen, 1937, 19382, p. 213 16 Ze zeggen dat ik gek ben en het regent; ik drijf op ‘t water en vermaak me wat. God, in zijn liefde, heeft ons wijs gezegend: u met een woon, mij met een regenvat. De menschen blijven soms staan kijken en lachen dan omdat ik lach: ik weet het doel niet dat ik moet bereiken, maar zwaai toch reeds de overwinnaarsvlag. Ik drijf des nachts over het water en door de stilte valt dan soms een witte ster: ik vind die ginds wel, in de diepte, later; en blijf als altijd ieder doel te ver. & Een ding staat vast: over het debuut van Liane Bruylants werd terdege geroddeld. Zo erg zelfs, dat alle geciteerde critici (op Westerlinck na) enige voorzichtigheid aan de dag legden… voor het geval dat! Er was nog wel wat te zeggen, schreef meester Huyghe , maar hij deed er verder het zwijgen aan toe. Henri-Floris JESPERS (Over Liane BRUYLANTS, zie Mededelingen nr. 62, 18 januari 2006; nr. 63, 1 februari 2006; nr. 73, 30 juni 2006; nr. 86, 18 januari 2007.) Bibliografisch ▲Naar aanleiding van de 65ste verjaardag van Frans Boenders verschijnt van zijn hand De Sulamitische, 53 sonnetten. Van deze bundel verschijnt een bibliofiele editie op 150 exemplaren. De uitgave is in handen van de private pers Jozef Moetwillig te Sint-Amandsberg. Voorintekenen kan door voor 1 september een briefje te sturen naar de Stedelijke Openbare Bibliotheek Harelbele, Eilandstraat 2, 8530 Harelbeke, waar de presentatie van de bundel plaatsvindt op vrijdag 28 september 2007 om 20 u. ■ ▲Jan Lauwereyns en Leo Vroman hebben een aantal zaken gemeen. Beiden schrijven ze hun literaire werk in het Nederlands terwijl ze als wetenschapper in het buitenland leven en werken. Beiden zijn zich bewust van het schrijven en trachten deze schrijfact te begrijpen en te legitimeren. Voor beiden zijn alfa en bèta geen tegengestelden. En zowel Vroman als Lauwereyns weet dat ‘het meer’ niet te beschrijven valt. Allemaal redenen voor het tijdschrift Ons Erfdeel om beide schrijvers in een interview bij elkaar te brengen (november 2007). De uitgave Ik, systeem, de werkelijkheid is een tastbaar resultaat van deze ontmoeting tussen de jongere en de oude dichter. Het gedicht is een dialoog waarin beiden hun verhouding tot de wereld beschrijven en de rol van de poëzie daarin. Jus Juchtmans voegt aan dit boek een uniek werk toe. Op pergamijnpapier maakt hij een beeld, daarbovenop komt een tweede laag. Beide stukken vormen één geheel. Het boek verschijnt in een oplage van 226 genummerde en gesigneerde exemplaren en kost 20 €. Het boek wordt ook voorgesteld op Poetry International Rotterdam op woensdag 20 juni en op donderdag 21 juni in deBuren te Brussel. Exemplaren kunnen gereserveerd worden. Meer informatie vindt u op www.druksel.be ■ 17 Agenda ▲Louisa Chevalier exposeert in het Elzenveld: De helft van de tijd. De tentoonstelling vindt plaats in de Prof. Sommézaal, Lange Gasthuisstraat, 45, 2000 Antwerpen, tot en met 16 juni 2007. Open: donderdag tot en met zaterdag van 12.30 tot 17.30 u. Gesloten op 12 mei 2007. De kunstenares zal aanwezig zijn tijdens de tentoonstellingsperiode behalve op 19 mei 2007. ■ ▲Tot 17 juni exposeert Ysbrant.17. in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18 u. Vernissage op vrijdag 4 mei te 20 u. Inleiding: Jan Decleir. ■ ▲Tot 1 juli 2007: Hedendaagse kunst uit Duitsland. Selectie uit de verzameling hedendaagse kunst van de Bondsrepubliek Duitsland. Cultuurcentrum ING, Kunstberg-Koningsplein 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 u. ■ ▲Tot 13 juli exposeert ILAH in deBuren. Inge Liesbeth Alfonsina Heremans zijn de namen die leiden naar ILAH, de slavin en de meesteres van de Vlaamse strip. Ze studeerde filosofie in Leuven en tekent sinds meer dan tien jaar het leven zoals het is volgens Cordelia, haar meest intieme vriendin. Haar strips, waarin Cordelia zichzelf en haar kleine wereld permanent ondervraagt, dragen de titels: Het vieste van Ilah, Cordelia kan ze kussen, Cordelia oraal, Cordelia komt overal, Cordelia haar goesting en tenslotte: Cordelia klopt hart. In 'Stel u voor' toont deBuren van vijftig tekeningen van ILAH de genese. Hoe een potloodschets een definitieve harde lijn en een kleur krijgen om tot leven te komen. Inge Heremans is de grafische erfgename van de in 1996 overleden Nicole van Goethem, de grande dame van de animatiefilm. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag, van 11 tot 18 uur. ■ ▲András Szirtes (°1951), een Hongaarse kunstenaar van Joodse origi ne, woont momenteel in Boedapest. Hij werkt voornamelijk als cineast en won diverse prijzen op het Filmfestival van Boedapest. De jongste jaren legt hij zich meer toe op fotografie en gebruikt daarbij oude fotoapparatuur. Thans werkt hij zijn project PHOTO THERAPY uit, een combinatie van film en 100 jaar oude fotografietechnologie. Van 18 met tot en met 30 juni. Expositieruimte [punk’tum], Lange Leemstraat 94, 2018 Antwerpen. Geopend op donderdag t/m zondag, van 14 tot 18 u of op afspraak. ■ ▲MUZEVAL. Donderdag 14 juni leest Gert Vingeroets uit zijn poëtisch werk in 'Den Hopsack', Grote Pieter Potstraat te Antwerpen. Aanvang: 20.30 uur. ■ ▲VERS GESCHILD. Donderdag 14 juni treedt Peter Kluppels op in Bazilikum, Verschansingstraat 61B, 2000 Antwerpen (Waterpoort). Toegang gratis. Aanvang: 19u45. Free podium na de pauze. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 25 juni. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 18 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 96 2007 30 juni Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Geen commentaar. Voorlopig. ■ Poëtisch Statussymbolen Een beter statussymbool dan een luxe-uurwerk kan men zich niet indenken. Men kan het meenemen tot in de lobby 2 van een vijfsterrenhotel. Met een dure auto Lukt dat niet. Ik lees dat in een designtijdschrift. Ik weet niet goed of ik nu moet beginnen lachen of schreien over de nonsens die men overal voorgeschoteld krijgt. Onze grootouders zegden het reeds: de zoeker van de weelde is de vinder van de armoede! En dan hadden ze nog maar weinig gezien. In de 21e eeuw barst dat soort gedoe uit alle voegen. Potsierlijk tot en met! Maar velen laten zich door weelde beïnvloeden, misleiden en verblinden. Ze worden er zelfs afhankelijk van. Verslaving is momenteel overal in, Zelfs op het gebied van de weelde! Rik LANCKROCK April 2007 Kritisch De Gouden Strop 2007 is voor De tiende vrouw van Roel Janssen. Schrijvers klagen over miskenning en jury's klagen over slecht geschreven boeken en 'never the twain shall meet'. Het is nooit anders geweest en het zal nooit anders zijn. Toch is het een teken aan de wand dat dit jaar meerdere jury's van literaire prijzen ach en wee klagen over het literaire gehalte van de inzendingen. Bij de Gouden Strop, de prijs voor het beste, Nederlandstalige spannende boek, is het al niet anders. De jury hanteert twee belangrijke beoordelingscriteria: de boeken moeten uiteraard spannend zijn en vanzelfsprekend ook goed geschreven. Wij achten het nodig deze open deur nog eens genadeloos in te trappen, aangezien de kwaliteit van een te groot deel van de inzendingen doet vermoeden dat deze basiscriteria geenszins als vanzelfsprekend worden beschouwd. Dat jury's mopperen over het literaire gehalte van de inzendingen, is niet zozeer een verwijt aan het adres van de auteurs, maar vooral aan dat van de uitgevers. Zij hadden hun auteurs kritischer - of liefdevoller, wat in dit geval hetzelfde zou zijn geweest - moeten begeleiden. Dat zou voorkomen dat jury's struikelen over uitglijders als 'Haar rug was doorzeefd met kogelgaten'. Het is overbodig te vermelden dat we ons hebben laten leiden door reputaties noch verkoopcijfers. Niettemin hebben drie van de vier genomineerden eerder op de nominatie gestaan voor de Gouden Strop. Het geeft reden tot enige zorg dat het clubje goede schrijvers in dit steeds meer uitdijende genre blijkbaar vrij beperkt is en dat zich zo weinig nieuw talent aandient. Ter herinnering nogmaals een kort profiel van de vier genomineerde boeken. Een excentriek gezelschap monstert aan op het jacht van een steenrijke projectmakelaar. De gebeurtenissen wisselen elkaar in snel tempo af. De auteur weet de spanning door het hele boek heen te behouden en laat de personages tot leven komen. Dit boek bevat alle elementen om de lezer te boeien en te verrassen. De tiende vrouw van Roel Janssen is actueel en vakkundig en helder geschreven. Moord is een beklemmend en inktzwart verhaal over een hedendaags thema: het gezinsdrama. Een kind wordt dood aangetroffen. Wat er verder gebeurt wordt verteld door een buurtbewoner, wiens leven haast onmerkbaar kantelt in een nachtmerrie. De schrijver heeft een scherp oog voor personages, 3 kan goed dialogen schrijven en laat de lezer na afloop in ontzetting achter. Rudy Soetewey toont aan dat hij niet is verleerd hoe hij mensen op een onvermijdelijke tragedie kan laten afstevenen. Close-up bevat veel elementen die het boek tot een psychologische thriller maken. De personages zijn goed uitgewerkt en de spanning wordt subtiel opgebouwd. Esther Verhoef beschrijft hoe het menselijk verlangen naar liefde en aandacht ertoe kan leiden anderen te snel te vertrouwen. Ze biedt een donkere blik op hoe mensen met elkaar omgaan en schetst de machtsverhouding die aan iedere relatie, maar vooral liefdesrelaties, ten grondslag ligt. Hoofdpersoon, achtergrond en verhaal zijn verrassend, enigszins vervreemdend en hebben weinig gemeen met de standaard in het Nederlandse misdaadgenre. De moord is bizar en biedt de hoofdpersoon, en met hem de lezer, toegang tot de kleurrijke, wonderlijke, op geld en religie gestoelde raciale samenleving van de zuidelijke staten van de Verenigde Staten. Peter de Zwaan schreef met Duivelsrug een origineel boek. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het ons niet heel veel tijd kostte uit deze vier voortreffelijke boeken unaniem de winnaar te kiezen. Een effectief geschreven, overtuigende en bij tijd en wijle zeer geestige sfeertekening van het criminele milieu, die de verwevenheid tussen boven- en onderwereld, nationaal en internationaal, inzichtelijk maakt. Clairy POLAK, juryvoorzitter, Afra BOTMAN, Peter KUIJT, Ria van den OEVER, Susan SMIT. Caleidoscopisch E. L. T. Mesens: peetvader van de Belgische collage? Je moet je niet in het onderwerp vastgebeten hebben om intuïtief aan te voelen dat collages meer zijn dan het product van een louter gratuite activiteit. In het samenbrengen van op zichzelf staande elementen tot een “leesbaar” geheel spreekt (of fluistert) het onbewuste. De dichter Paul Neuhuys, die zelf collages maakte in de jaren zestig van vorige eeuw, heeft dat gebald en treffend geformuleerd. Les « collages » ne sont pas seulement des assemblages artificiels mais bien psychanalytiques. En fondant des éléments épars en un ensemble harmonieux le cœur déçu y trouve parfois son vrai rythme. Le collage fait jouer l’inconscient. Il n’y a que l’inconscient qui ne ment pas parce qu’il fait appel à la mémoire intemporelle du mythe : Il y avait une fois... [...] L’onirique rejoint ici l’ironique.1 & Met Max Ernst brak de collage door als “volwaardige” artistieke werkzaamheid. Gaandeweg werd de psychoanalytische dimensie van zijn oeuvre verkend en kwamen freudiaanse motieven en connotaties aan het oppervlak. Cees de Boer (Vrije Universiteit Amsterdam) wijst op de creatieve receptie en verwerking door Ernst van Freuds geschriften en theorie. Hij toont dit overtuigend aan in een grondige analyse van La petite fille lacrymale qui dit tic tac (1920, Museum of Modern Art, New York) 2 en stelt dat het belang van psychoanalytische “intertexts” ook voor andere werken van Ernst aangetoond kan worden. 1 Paul NEUHUYS, “Coloured Plates”, in: Fantasmagie, no 8, décembre 1961, p. 9. 2 Cees DE BOER, Max Ernst: ‘La Petite Fistule Lacrymale qui dit Tic Tac. Seeing the poetic possibilities of Freud’s metapsychology’, in : Theo D’HAEN (ed), Verbal / Visual Crossings 1880-1980, Amsterdam: Rodopi / Antwerpen: Restant, 1990, pp. 150-197. 4 By taking literally a number of metaphors used by Freud and transposing them into images, and by forging together form and content in a work of art, Ernst creates a new iconographic unity of image and meaning. Die nieuwe iconografische eenheid van beeld en betekenis, verbaal en visueel, kan echter niet gezien worden als een objectief symbolensysteem, “but is a code created, a code following secondary principles, a code ‘misusing’ historical iconographic codes”. We are beginning to discern a strong link between Freud’s psychoanalysis and metapsychological, general philosophical themes like the mind/body-problem, and the abundant iconography of walls and screens, the iconography of spatial relations in Ernst’s works. De invloed van Ernst op de beoefenaars van de collage was beslissend. Daarom reikt de draagwijdte van De Boers detailstudie verder dan een punctuele vaststelling. Een eigen, persoonlijke code (‘a code created’) die het verbale en het visuele tot eenheid brengt (de veelal verrassende titel van de collage en het beeld zelf); het ‘misbruiken’, enteren, wegkapen en verdraaien van historische codes; de taaie wens / wil (gedroomde) ruimtelijke relaties vast te leggen in een nieuwe icoon, dat alles wordt ook door heel wat collagisten (on)bewust betracht en verklaart mede de ironische en oneirische fascinatie die van hun beste werken uitgaat. De beeldtaal van de collage is te persoonlijk gedetermineerd om ingeschakeld te kunnen worden binnen een coherent systeem van symbolen in de gangbare betekenis van het woord. Een van de allerlaatste werken van Mesens draagt de in dat opzicht de veelbetekenende titel, Antisymbole (nr. 21/71 uit zijn inventaris). Maar je moet echt niet over veel fantasie beschikken om er het alfa en het omega (in dit geval letterlijk een lange “o”) in te onderkennen. Maar als geheel is het nauwkeurig geconstrueerde werk moeilijk te duiden, iets als de Monas hieroglyphica van John Dee. In dat jaar 1971, het jaar van zijn dood, maakte hij drieëntwintig collages, waaronder ook La madone des sleeping(s) (nr. 8/71), waarvan de beeldende taal afsteekt af tegen die van zijn meeste collages uit die tweede periode. Alles wijst erop dat ook dit werk voor hem een specifieke betekenis had. Hij kende ongetwijfeld de gelijknamige roman van Maurice Dekobra (pseudoniem van Maurice Tessier, 1885-1973), die van start gaat als een libertijns verhaal maar snel de allure krijgt van een avonturenroman à la Arsène Lupin, wat natuurlijk alles had om hem te bekoren. Het boek werd tweemaal verfilmd, in 1927 en in 1955.3 Keek Mesens met enige nostalgie terug naar de gay twenties, toen het boek verscheen? En waarom plaatste hij de “s” van sleepings tussen haakjes? Als subtiele 3 De roman werd voor de eerste keer in 1927 verfilmd door Marco de Gastyne (1888-1962) en Maurice Gleize (1898-1974). De film kwam op 12 oktober 1929 in de roulatie in de VS. De roman werd een tweede keer verfilmd in 1955 door Henri-Diamant-Berger (1895-1972). De film (met onder meer Giselle Pascal en Erich von Stroheim) kwam in de roulatie op 9 mei 1956 in Denemarken. In beide gevallen was Maurice Dekobra co-scenarist. Hij is ook de schrijver van Macao, enfer du jeu (1938), verfilmd door Jean Delannoy in 1939, met onder meer Erich von Stroheim en Mireille Balin. 5 wenk om een dubbele bodem aan te geven? De madonna van de slaapwagens van die internationale treinen die hij zo vaak nam, ja, zeker, maar ook de madonna van de slapenden? & Mesens s’est très rarement trompé. Pour preuve, le grand nombre de ses ennemis car il disait toujours aux gens ce qu’il pensait d’eux et, on le sait, la vérité blesse. Pour prendre aussi les poètes de son tiroir : St-John Perse, Rimbaud, Reverdy, Nougé, Paul Magritte. Et sa collection de peintures commencée en 1920 et dont chacun sait la bonne fortune. Puis les grâces de son œuvre poétique et de ses collages. Louis SCUTENAIRE In de zomer van 1953 organiseerde E. L. T. Mesens een retrospectieve Max Ernst in het casino te Knokke. (Hij was niet aan zijn proefstuk: in 1928 toonde hij reeds werk van Ernst in galerie L’Époque.) Deze tentoonstelling vestigde voorgoed de faam van Max Ernst, nu ook buiten de kringen van de avant-garde. E. L. T. Mesens schreef een woord vooraf voor de catalogus, waarin hij kort maar krachtig drie gangbare vergissingen aan de kaak stelt: de verwarring tussen “collage” en, primo “papier collé” en, secundo “fotomontage”; tot slot, de derde vergissing, nl. het (destijds) verbreide geloof dat Max Ernst de “uitvinder” van de collage was. Il convient de souligner trois erreurs assez courantes: la première, la confusion entretenue par certains critiques et amateurs d’art entre le « papier collé » et le « collage ». Les papiers collés de Braque et de Picasso et plus tard ceux d’Henri Laurens, sont des simples solutions plastiques où les éléments découpés imitant une matière réelle (bois, marbre, papier de journal) jouent le rôle de contrepoint avec les lignes ou les formes que l’artiste a inventées ou interprétées. Dans ses collages, au contraire, Max Ernst se soucie très secondairement de construction plastique. D’un seul coup, il nous plonge dans le drame en opposant des éléments de notre monde connu de matière irritante, violant ainsi les formes coutumières de pensée, de logique et de morale. La deuxième erreur a été assez bien répandue dans le monde des journalistes et des photographes, particulièrement en Allemagne avant Hitler. Elle consiste dans la confusion entre le « collage » et le « photo-montage ». Ce dernier moyen a produit des assemblages d’images souvent gratuits (dans la publicité) ou tout au plus satiriques (dans l’utilisation pamphlétaire). Pour Max Ernst, il y va de tout autre chose : son « humour noir » mêne bien au-delà de la satire vers des terres encore ignorées. La troisième erreur est répandue, même parmi les admirateurs de Max Ernst. Elle consiste à croire que Max Ernst fut l’inventeur du collage. Il n’en est rien. Des ex-votos remontant au 18e siècle, des « Valentines » anglais, des calendriers en relief et la carte postale montrant le facteur des postes dont le sac ouvert déroule une douzaine de vues d’une ville – il est d’autres exemples encore – sont des collages du point de vue technique. Mis en œuvre par Ernst, ce moyen ne vous assure pas la protection du petit Jésus, ne vous dispense pas avec certitude 365 jours par année et ne vous invite pas à visiter Venise. Du reste, Max Ernst nous a dit : « Si ce sont les plumes qui font le plumage, ce n’est pas la colle qui fait le collage ».4 4 E. L. T. MESENS, Fortune du collage, in: Fantasmagie, no 8, décembre 1961, pp. 1-2. [Uit de catalogus van 1953.] 6 Ne pas visiter Venise? Een jaar later, in 1954, ging de grote internationale prijs voor schilderkunst van de XXVIIste Biënnale van Venetië naar Max Ernst – die meteen uit de surrealistische groep gestoten werd. & (Ik heb het nogal voor beredeneerde zijsprongen, ook al omdat de kortste weg naar het doel de omweg is. Vandaar dit, tussen haakjes. Max Ernst had kennelijk iets met België. De eerste tentoonstelling waar hij met zijn duiven, versteende wouden, dolle paarden en vreemde personages financieel goed bij vaarde, vond plaats in mei 1927 te Brussel, bij Le Centaure, een Mekka van de modernistische kunstbeweging – mikpunt ook van de bijtende spot der behoudsgezinden: “dépotoir de tableaux boches surréalistes”, schreef Lucien Solvay in La Gazette.5 Jean Milo, die als “onderdirecteur” een salaris van 500 F genoot (aangevuld met één procent commissie op de verkoop), herinnerde zich dat er al op de dag van de vernissage een tiental doeken verkocht werden – wat Ernst te Parijs nog nooit meegemaakt had. Het was via Le Centaure dat werk van Max Ernst terecht kwam in de collectie Emanuel Hoffman, die haar plaats heeft in de kunstgeschiedenis. Vermeldenswaard is ook dat een aantal werken die op de Biënnale van Venetië getoond werden, uitgeleend werden door de Antwerpse diamantair en kunstverzamelaar Bertie (later: baron) Urvater.) & Het is duidelijk dat Mesens zich niet tevreden stelt met een technische definitie van de collage. Daarom bestempelt hij de techniek van het “gekleefd papier”, zoals beoefend door Braque, Picasso en Laurens, als een louter technische oplossing. Mesens verwacht dat, naar het voorbeeld van Max Ernst, de gebruikelijke vormen van denken, logica en moraal in de collage aangetast, verkracht worden. De fotomontage lijkt hem al te vaak een gratuite assemblage van beelden, zoals in advertenties, of vertoont ten hoogste een satirische dimensie, zoals in de pamflettaire, politiek geëngageerde aanwending, bijvoorbeeld tijdens het interbellum. Tussen 1924 en 1946 maakte Mesens slechts enkele collages per jaar, waarbij hij vaak gebruik maakte van foto’s, geïnspireerd als hij was door de experimenten van Man Ray. De bundel Alphabet sourd aveugle (Bruxelles, Nicolas Flamel, 1933, met een voorwoord en nota van Paul Éluard) bevat een fotomontage van Mesens. In de tweede fase, van 1954 tot aan zijn dood in 1971 produceerde hij een veertigtal collages per jaar. Al fungeerde Mesens in Londen als gestrenge “pro-consul” van André Breton, zijn collages bleven een 5 De haast exclusieve belangstelling van de kunsthistoriografie voor de exponenten van wat eens de avant-garde was, roept een verdraaid beeld op van de kunstscène in de jaren twintig. De modernistische strekkingen waren immers allesbehalve dominant. De studie van de reactionaire kritiek dringt zich op. Thomas Dewandre waagde zich alvast aan een benadering van Lucien Solvay. Cf Thomas DEWANDRE, Lucien Solvay, critique d’art, in: Connexion (46/2, rue Blaes, 1000 Bruxelles), no 4, février 2007, pp. 8-30. 7 stevige, zoniet doorslaggevende dadaïstische inslag vertonen. In die zin kan hij binnen de (eerste) Brusselse surrealistische groep als outsider bestempeld worden (“éminence grise” Paul Nougé braakte immers dada uit…).6 & De collage in België wordt nogal gauw eenzijdig vereenzelvigd met de surrealistische activiteit. De aanwezigheid, vanaf de tweede helft van de jaren vijftig, van werk van E. L. T. Mesens op een trits internationale tentoonstellingen heeft dat ongetwijfeld in de hand gewerkt. Als plastische kunstenaar was hij bovendien de eerste om uitsluitend de collage als uitdrukkingsmiddel te kiezen. In een ongedateerde aantekening (te dateren na 1954) geeft hij daar tekst en uitleg bij: Je fais des collages avec mon esprit et avec mes mains. On me demande pourquoi je fais des collages plutôt que des peintures à l’huile, à la gouache ou à l’aquarelle. Je fais des collages parce que les moyens techniques sont relativement plus jeunes que ceux qu’ont utilisés les grand maîtres du passé. Le collage implique des fragments de notre vie quotidienne même sans tenir compte d’un contenu littéraire, psychologique ou sociologique. Le collage peut être pur. Je donne un titre à mes œuvres pour les distinguer, pour les isoler de toute intention puriste, c’est-à-dire esthétique. Lorsque j’intitule une œuvre L’évidence m’aime le son produit par ma bouche est le même que si j’avais prononcé le lieu commun L’évidence même. Mais mon titre est L’évidence m’aime c’est-à-dire un jeu de mots, un lieu commun qui phonétiquement se retourne sur lui-même, une phrase banale qui a reconquis toute sa densité poétique. Beaucoup de gens (et de critiques) soulignent ce qu’ils ont la gentillesse d’appeler mon humour. Je n’ai pas souvent pu identifier moi-même cet humour.7 Na jaren de collage verwaarloosd te hebben, ging Mesens opnieuw aan de slag in 1954. André de Ridder, die in de gay twenties een heel belangrijke, nog altijd onderbelichte rol als kunstcriticus en gangmaker speelde, bracht verslag uit over de XXVIIste Biënnale van Venetië (1954), waar het surrealisme centraal stond. Onder het motto “Van Jeroen Bosch tot René Magritte” werd in het Belgische paviljoen een ensemble getoond dat de “fantastiek” in de Belgische kunst illustreerde. Daar prijkten drie collages van Mesens, Verplichtend onderwijs (1927 – een prent uit de gelijknamige reeks)), Het onthutsende licht (1926 – fotocollage en rayografie) en La Partition complète complétée (1945), aan de vergetelheid ontrukt, om ons te herinneren aan een aanvankelijk door de surrealisten druk beoefend genre. Een bijkomstigheid, plastisch gezien, zullen sommigen oordelen; krachtens de surrealistische waardeschaal, een nochtans niet voor minderwaardig te houden makelij. In de fotocollages van Mesens waardeert De Ridder een “bij pozen cosmisch effect”. In verband met de fotocollage in het algemeen wijst hij op het belang van de fotograaf Man Ray (1890-1976), 6 Dr Neil MATHESON, E. L. T. Mesens – Dada Joker in the Surrealist Pack, in: Image [&] Narrative. Online Magazine of the Visual Narrative. Issue 13. The Forgotten Surrealists: Belgian Surrealism Since 1924, November 2005 - - ISSN 1780-678X 7 Texte autographe d’E. L. T. Mesens, non daté, Bruxelles, Archives Mesens. In : Christiane GEURTS-KRAUSS, E. L. T. Mesens. L’alchimiste méconnu du surréalisme, Bruxelles, Labor, 1998, p. 154. 8 een op zijn manier revelerend kunstenaar, met een scherpzinnige blik voor de zonderlingste combinaties van gestalten en voorwerpen en de vreemdste afwisselingen van licht en duister, in een uitgebreide toonladder van schaduwen en weerspiegelingen. In de gewone collages van Mesens wordt hij getroffen door de poëtische visie, soms schalks, soms vrij teder, een tikje romantisch, terwijl een voornaam kleurinstinct er ons heel aangename verrassingen biedt. 8 Het jaar voordien had Mesens een theoretische tekst over collages gepubliceerd in de catalogus van de tentoonstelling Max Ernst in Knokke. De confrontatie in Venetië met zijn eigen vroeger werk bracht kennelijk inspiratie opnieuw in beweging. Lorsque je pénétrai dans le pavillon belge, dans le petit hall d’entrée, se trouvaient réunis des gravures anciennes parmi lesquelles on avait accroché avec un tact rare, mes « modernes » collages. Je reçus un choc immédiat, de voir que mes petits bouts de papier, sans la moindre intention symbolique, au contraire, avaient le pouvoir de tenir la cimaise et de requérir l’attention au même titre que des gravures très vieilles. De brèves vacances passées, et je rentrai à Londres pour m’abandonner immédiatement au collage. Mais cette fois le souci de la couleur intervint, pour renouveler cette hantise, qui est aussi un travail manuel.9 De eerste collage die hij in 1954 maakte, de nieuwe start tot een bijzonder vruchtbare activiteit als plastisch kunstenaar, was L’évidence m’aime (waarvan hoger reeds sprake), een eenvoudig werk dat zowat als een programmaverklaring beschouwd kan worden: de hand van de kunstenaar (collage is ook “un travail manuel”) bekroond door de kop van een kat. De kat heeft negen levens, valt altijd terug op zijn poten – en is het teken van Mesens in de Chineze astrologie. (Dat hij een zachte katachtige was, lijdt trouwens niet de minste twijfel.) “L’évidence même” en “l’évidence m’aime”. De evidentie zelf of, zoals uit Mesens’ eigen woorden blijkt, “de evidentie houdt van mij”. In de titel van een van zijn laatste collages, À la Jamaïque, À la verse (9/1971) komt een soortgelijke woordspeling voor: “la verse » en « l’averse ». La Jamaïque was een destijds ook door kunstenaars druk bezochte kroeg, naast de Casino van Oostende. Jamaïca brengt bovendien sterke drank in herinnering, punch, rhum en alle dranken waar Mesens aan doodging. In het Frans spreek je van “la verse d’un verre de…”, het (uit)schenken van; of nog, van “aller à la verse de…” gevolgd door een zelfstandig naamwoord die een drank aanduidt, wat dan betekent “aller se faire verser une boisson”. (“Il eut le courage de se relever pour aller à la verse d’un verre de gros rouge supplémentaire”, schreef Raymond Queneau. Maar Mesens hield het echt niet bij 8 André DE RIDDER, De levende kunst gezien te Venetië, Brussel, Paleis der Academiën, 1958 (= Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Schone Kunsten. Verhandeling nr 12), p. 327. 9 Jacques B. BRUNIUS, 125 Collages et objets d’E. L. T. Mesens, La Réserve, Knokke, 1963. 9 zware rode wijn.) « Averse » betekent regenbui – en dat wordt dan ook door de collage plastisch gesuggereerd. & De Verbeke Foundation te Kemzeke bewaart een gevarieerde collectie collages Mesens, waaronder Nach Paris mit Oscar (11/1955), Jan et Claudine Saverys. Collage nuptial (1959), Pour toi Jo (1963), Hommage à Erik Satie (26/1963), Le fou du roy (II) (14/1964), Salut aux alpinistes (37/1965), Lorsque ces Messieurs passent du ziste au zeste (36/1970), La madone des sleeping(s) (8/71) en Anti-symbole (21/1971) . Een aantal collages zijn gemaakt met behulp van uitknipsels uit boeken en bladen, prospectussen en catalogi enz. Zo maakte Mesens voor Accélération (niet gedateerd) gebruik van bladen uit een boek dat handelt over Colditz, het enige Duitse krijgsgevangenenkamp, eigenlijk een fort, dat meer wachters dan gevangenen telde en een bijzondere plaats heeft in het Engelse collectieve geheugen. De heldhaftige ontsnapping(spogingen) van Britse officieren werden niet alleen in de literatuur, maar ook op film en televisie vereeuwigd. Engelse krantenknipsels vormen de achtergrond van Jan en Claudine Saverys (1959). De lettercompositie in Magie (1962) krijgt als achtergrond posttarieven en een advertentie voor een cursus “The easiest way to pass Gen. Cert. of Education”. Voor Le monde à l’envers, een van Mesens’ collages waar de titel wel degelijk rechtstreeks verband houdt met de structuur, gebruikte hij een Italiaanse krant waarin als feuilleton een detectiveroman van Agatha Christie. La Colomba (1962) is de naam van een restaurant op de piazza San Marco in Venetië, bekend om zijn kunstcollectie. Mesens was er klant, en de lettering die hij voor de collage gebruikte, is afkomstig van een menu van dit mini-museum, decennialang pleisterplaats van kunstenaars (die wel eens, net zoals in Brussel bij Niels, in natura betaalden). Mesens gebruikte ook gedroogde bladeren: een lindeblad in Accélération; esdoornbladeren in Le monde à l’envers; een blad van een rode beuk in Salut les alpinistes, plus een verwijzing naar de tamarinde. In Nach Paris mit Oscar (1955) prijkt een toeslagticket uitgeschreven in het Zuidstation te Brussel, en in Simple (VI) (1970) een discrete verwijzing naar Fernet Branca, de kruidendrank die Mesens wel eens gebruikte in (overigens korte) periodes van (relatieve) onthouding. Henri-Floris JESPERS Misdaad loont ▲Op 14 juni heeft Karina Beks, afgevaardigde-bestuurder van het Nederlandse filmproductiehuis RocketCom, de rechten verkregen voor de verfilming van de bestseller De smaak van vrijheid van Bob Mendes. Met zijn boeken en verhalen die in vele talen vertaald werden, sleepte Bob Mendes belangrijke literaire prijzen in de wacht zoals tot twee keer de Gouden Strop, evenals de Diamanten Kogel en het International Crime Short Story Award Atanas Mandadjiev. De film zal in 2008 in productie gaan en het script zal worden geschreven door de Bredase regisseur/scriptschrijver John de Haas. De smaak van vrijheid is een emotioneel geladen roman over de verboden liefde tussen de 10 vijftienjarige gevangene van het concentratie kamp Buchenwald, Megin Friedman, en een tien jaar oudere boerin die hem helpt bij zijn spectaculaire ontsnapping uit het kamp.■ ▲De Gouden Strop, de jaarlijkse prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek, gaat dit jaar naar Roel Janssen voor zijn boek De tiende vrouw. Roel Janssen ontvangt een prijs van € 10.000, beschikbaar gesteld door The Read Shop. Daarnaast kreeg hij een beeldje gemaakt door Judith Vásquez. De uitreiking vond plaats op 20 juni in de Melkweg te Amsterdam tijdens The Power of Plots – Avond van het Spannende Boek. De vakjury over De tiende vrouw: De auteur weet de spanning door het hele boek heen te behouden en laat de personages tot leven komen. Dit boek bevat alle elementen om de lezer te boeien en te verrassen.Een effectief geschreven, overtuigende en bij tijd en wijle zeer geestige sfeertekening van het criminele milieu, die de verwevenheid tussen boven- en onderwereld, nationaal en internationaal, inzichtelijk maakt. De vakjury stond dit jaar onder voorzitterschap van Clairy Polak (presentatrice van o.a. NOVA) en bestaat verder uit: Peter Kuijt (recensent GPD), Afra Botman (recensente Trouw), Susan Smit (o.a. recensente voor AvantGarde en Goedemorgen Nederland) en Ria van den Oever (boekhandelaar van The Read Shop VU Medisch Centrum in Amsterdam). Van de 68 titels van de longlist waren genomineerd: De tiende vrouw van Roel Janssen, Moord van Rudy Soetewey, Close-up van Esther Verhoef en Duivelsrug van Peter de Zwaan. Roel Janssen is geboren in 1947 en is de auteur van vijf succesvolle thrillers: De struisvogelcode, Het Mercatorcomplot - beide bekroond met drie sterren in de VN's Detective & Thrillergids -, De Kloonbaby, Karaktermoord en De tiende vrouw. Roel Janssen is redacteur van NRC Handelsblad en voorzitter van het Genootschap van Nederlandstalige misdaadauteurs. De Gouden Strop is een initiatief van het Genootschap van Nederlandstalige misdaadauteurs. De Gouden Strop wordt financieel mogelijk gemaakt door Stichting Lira en The Read Shop. Het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds steunt de genomineerde auteurs met promotie in het buitenland. ■ ▲René Stevens (°1964) studeerde fotografie aan het SISA (Stedelijk Instituut voor Sierkunsten en Ambachten) te Antwerpen, waar hij sinds 1993 doceert. De plot van zijn eerste misdaadroman, Makarov, is best aardig. Moord in de parochiezaal, grootschalige autozwendel richting Oost-Europa, oplichting van verzekeringsmaatschappijen, illegale wapenhandel, dat alles wordt behoorlijk geloofwaardig ineengevlochten. De twee sympathieke speurders mogen dan stereotiep zijn, ze blijven sympathiek, en de patholoog-anatoom vertoont alle clichématige eigenschappen van het vak, die in misdaadromans gangbaar zijn. De Antwerpse lezer wordt daarenboven getrakteerd op heel wat couleur locale. En passant kruist de lezer de schilders Dolphyn (familie van Willem Elsschot – jammer genoeg met één “s” gespeld), wier klassieke, afgelikte schilderijen duidelijk de voorkeur genieten boven “het soort kunstwerken waarover zelfs Jan Hoet – met alle moeite van de wereld – geen vijf minuten kon zaniken. Gedrochten met de enige functie een soepele doorgang te verhinderen” (p. 63). Stevens kan een verhaal vertellen, dat wel, maar een taalvaardige stilist is hij beslist niet (en ik heb het nog niet over akkefietjes als het door elkaar haspelen van de jij- en u-vorm of het gebruik van dialectwoorden als “bureel”): “… zijn vest die gewoontegetrouw ergens rondzwierf in de woonkamer.” (p. 62) “Een confuus gevoel prikkelde agnostisch zijn hersenen.” (p. 84) “Zijn eens zo vriendelijk smoelwerk reïncarneerde tot een ijskoude priemende blik.” (p. 124) “Hij droeg een pokdalig geschonden smoelwerk van jaren onbehandelde jeugdacne met zich mee.” (p. 128) “Sanders had haar vriendelijk gevraagd een paar haren uit te rukken, waardoor een tirade vete van onheil strekkende uitspraken, haar gelaat rood kleurde van woede.” (p. 174) 11 Het boek wordt verder op een irritante manier ontsierd door spelfouten (“prostaatleiders”, “verassing” i.p.v. verrassing, “aardsgevaarlijk”…) en, ja, ook al door zetfouten. & Een beetje uitgever had het boek gelezen alvorens het op het publiek los te laten. Echter niet Gopher BV te Utrecht, die de auteur nochtans opzadelt met “aanloopkosten” (cf www.gopher.nl) De uitgeverij met het eekhoorn-logo, die kennelijk met Bruna samenwerkt (reeks “Mijn eigen Bruna boek”) weet zichzelf nochtans aan te prijzen: Eén miljoen Nederlanders schrijven - en waarom zou uitgerekend uw verhaal geschikt zijn voor publicatie? Bij Gopher denken wij er anders over. Wij gelóven in uw verhaal. Het is waar: wie creatief schrijft, behoort niet langer tot een minderheid. Maar wie de eindstreep haalt nog steeds wel! Daarom gaan wij bij Gopher ook zo zorgvuldig met uw geesteskind om. Om de eenvoudige reden dat wij uw prestatie op waarde weten te schatten. En er respect voor hebben. De weg naar een voltooid manuscript is immers lang en moeizaam en kent zoveel afhakers dat uw krachtinspanning meer verdient dan een standaard afwijzingsbriefje. Als u uw manuscript aan Gopher toevertrouwt, dan hebt u een aantal zekerheden. Dat wij het goed zullen lezen. Dat wij het zullen beoordelen op criteria als bijvoorbeeld taal, stijl, spanning en originaliteit. Dat wij, als we besluiten dat uw manuscript geschikt is voor uitgave bij Gopher, u waar nodig zullen helpen om het beste uit uw verhaal te halen. Morgen scheert men gratis. ■ René Stevens, Makarov, Utrecht, Gopher, 2006, 216 p., 17 €. Citaat Johnson, for sport perhaps, or from the spirit of contradiction, eagerly maintained that Derrick had merit as a writer. Mr. Morgan argued with him directly, in vain. At length he had recourse to this device. ‘Pray, Sir, (said he,) whether do you reckon Derrick or Smart the best poet?’ Johnson at once felt himself rouzed; and answered, ‘Sir, there is no settling the point of precedency between a louse and a flea’. James Boswell, Life of Johnson. Door de leesbril bekeken ▲Het kabinet wil het fatsoen in het maatschappelijke verkeer en een respectvolle omgang tussen mensen bevorderen in de Nederlandse samenleving. Daartoe zal het moeilijker worden een vergunning te krijgen voor bijvoorbeeld urban-feesten waar seksuele uitspattingen plaatsvinden. Ook worden de media via gedragscodes meer aan banden gelegd om een dam op te werpen tegen verloedering in onder meer realityprogramma’s en videoclips. Verder wordt aangifte van discriminatie serieuzer behandeld dan nu en moeten er gedragscodes komen in buurten, wijken, scholen en sportverenigingen. ■ ▲David Troch (°1977) stelde de jongste aflevering van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift samen: “Multicreatieven… meer dan louter letters”, met bijdragen van o.m. Bavo Dhooge, Wim Hofman, Mark Meekers, en Arnoud Rigter. Uit het woord vooraf van de samensteller blijkt voldoende hoezeer 12 deze aflevering eerder toevallig tot stand kwam en ingevuld werd. Van Luc Boudens (°1960), thans vooral actief als “plastisch element” (om een uitdrukking van Albert Szukalski te gebruiken), wordt o.m. het gedicht “Hypothalamus” opgenomen: Een bekende aan de jenever. Hij zegt: ‘Val mij aan.’ Ik zeg je bent geen partij, Zo dronken daar. Hij zegt: ‘Val mijn aan.’ Ik zeg was je nuchter je gaf me gelijk. ‘Ik ga naar huis,’ zegt hij. Ik zeg doe dat. ‘Wie ben jij?’ vraagt hij beneveld. Daar kom je vanavond niet meer achter. ‘Van mij aan,’ zegt hij, ‘wie ben jij?’ Je zal het nooit kunnen onthouden, zeg ik en ik ga. Van plastisch element Renaat Ramon (°1936), maker van monumentaal beeldhouwwerk, dichter en veelzijdige, voortreffelijke essayist, wordt vooral visuele poëzie getoond. Ramon heeft een geschiedenis van de visuele en concrete poëzie in Nederland en Vlaanderen in petto. Boeiend onderwerp voor een bijzondere aflevering van Gierik & NVT, aan te vullen met de sonore poëzie en werk van bijvoorbeeld Henri Chopin en Pierre Garnier. Verder poëzie van o.m. Charles Simic en Emiel Willekens, proza van Nellie Mandel en een opmerkelijk essay van Yvan de Maesschalck over “de leraar als kunstzinnige bezieler”, kortom over de pedagogische eros: De leraar als kunstzinnige bezieler is iemand die weigert zich in te schrijven in het dezer dagen zo vaak gehoorde pleidooi voor een verzakelijkt en op praktische toepasbaarheid toegespitst onderwijs. Hij is iemand die, bij gebrek aan een ‘algemeen project’, zijn ‘eigen’ project tracht waar te maken met de inzet van zijn hele persoonlijkheid. En dat is een bezigheid die haaks staat op alle mogelijke nuttigheidscriteria die door het westerse, monolithische model zo graag heilig wordt verklaard. ■ Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 25ste jg., zomernummer 95, 128 p., ill., 6,50 €. Te koop bij boekhandelaars die zich inspanningen getroosten om iets te doen voor de verspreiding van de Vlaamse letteren: Antwerpen: Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt, 17; Standaard Boekhandel, Huidevetterstraat 1-3 en Blomberg, Everdijstraat 6; Gent: Limerick, Kon. Elisabethlaan 142; Poëziecentrum, Vrijdagsemarkt 36 en Walry, Zwijnaardsesteenweg 6. Verder bij De Groene Waterman, Wolstraat 7 te Antwerpen en andere Co-Libro boekhandels. ▲Bij het Centro de ediciones de la diputación de Málaga verschijnt onder meer de reeks « Maremoto », waarin zopas, naast bloemlezingen van hedendaagse Portugese en Mapuche poëzie, 13 werk in Spaanse vertaling verscheen van de Nieuw-Zeelandse dichter en vredesactivist Ron Riddell (°1949), van de Marokkanse dichter Murad Kadiri (°1965) en van de Vlaamse dichteres Lucienne Stassaert (°1936). A capella (de titel van het lievelingsgedicht van Lucienne Stassaert, uit de bundel De sprekende gelijkenis, 1978)) bevat een keuze uit dertig jaar poëzie (1974-2004), vertaald door Fernando García de la Banda, hoogleraar aan de Universiteit van Granada. Inleider Bart Vonck stelt terecht: Que la poesía de Stassaert aparezca ahora también en una antología representativa en español es una oda a una gran poetisa que, desde una concepción autonomista de la poesia, ha sabido mantener el vínculo con la tradicíon poética por medio de su muy especifico ‘contacto’ y de la expresíon de una temática inalienable. (p. 15)10 De vertaler verwoordt zijn criteria aan de hand van de bekende uitspraak dat een vertaling zo letterlijk mogelijk moet zijn, en volledig vrij wanneer noodzakelijk. ■ Lucienne STASSAERT, A capella: antología selecta. Traduccion de Fernando García de la Banda. Edición bilingüe. CEDMA, collección Maremoto, Málaga, 2007, 219 p., 10,82 €. ISBN 84-7785-784-6 ▲BELANGRIJK NIEUWS OP VRT: za 16/06/07 - VRT-weervrouw Sabine Hagedoren is vanochtend bevallen van een dochter. Lise werd omstreeks 9 uur geboren. Moeder en dochter stellen het goed. Hagedoren en haar man hebben al een zoon Lars. Peggy De Meyer vervangt Hagedoren van de zomer als weervrouw op de VRT. Ze sprong ook vorig jaar al in toen Hagedoren bevallen was. (Bron: VRTnieuws) ■ ▲Het Nationaal Museum en Archief van Douane en Accijnzen vzw geeft een bescheiden maar niet minder verdienstelijke tweemaandelijkse uitgave uit: Museumnieuws. Vaste waarden zijn alvast de feuilletons “Onder Franse laars (1795-1814)” van Francis Huijbrechts en “De tragiek van genadeverzoeken” van Armand Cabus. Verder, in de rubriek “Monumentaal Erfgoed”, de reeks over het openbaar entrepot te Leuven. In de jongste aflevering wijdt Ivo Machiels een lezenswaardige en goed geadstrueerde bijdrage over de jongste aanwinst van het Museum, een merkwaardig doek van Ferdinand de Braekeleer Sr, “Brand van het stapelhuis te Antwerpen” (1843). ■ Museumnieuws, nr. 104, jan.-feb. 2006; nr. 105, maart-april 2007; nr. 106, mei-juni 207. Ill. De colofon vermeldt het postrekeningnummer van het magazine, maar NIET het bedrag van het abonnement. Beestig ▲Wetenschappers van de Wildlife Conservation Society hebben, naar wat zij denken, de grootste migratie van wilde dieren ontdekt in het zuiden van Soedan. Dit gebied was decennialang niet toegankelijk voor natuuronderzoekers wegens een slepende burgeroorlog. Tellingen vanuit de lucht, de eerste sinds 25 jaar, onthulden de trek van 1,3 miljoen antilopen en gazellen. Die omvang benadert de aantallen gnoes die jaarlijks in de Serengeti in Kenia en Tanzania in één massale kudde op en neer trekken. De onderzoekers hadden verwacht dat de burgeroorlog die in 1983 uitbrak en twee jaar geleden pas eindigde desastreus zou zijn geweest voor het wild. Maar het tegendeel bleek waar. Behalve massale kuddes antilopen en gazellen telden de onderzoekers ook een groep van 8.000 olifanten, die kennelijk niet te lijden heeft gehad van stroperij. ■ ▲Inlichtingendienst AIVD maakt zich zorgen over de groeiende rol van Nederlanders bij internationale acties voor dierenrechten. In de oorspronkelijk vanuit Groot-Brittannië opgezette internationale campagne tegen het Britse proefdierlaboratorium Huntingdon Life Sciences (HLS), heeft de 10 Dat de poëzie van Stassaert nu ook in een representatieve bloemlezing in het Spaans verschijnt, is een ode aan een grote dichteres die, vanuit een autonomistische opvatting over poëzie, de band met de poëtische traditie heeft weten te bewaren in haar heel speciale ‘aanraking’ en verwoording van een onvervreemdbare thematiek. 14 Nederlandse organisatie Respect voor Dieren volgens de AIVD vorig jaar “een voortrekkersrol” toebedeeld gekregen. Nederlandse activisten zouden steeds vaker deelnemen aan acties op het Europese vasteland en die ook coördineren. De inlichtingendienst spreekt over Nederlandse betrokkenheid bij acties in landen als Finland, België, Zweden en Zwitserland. Over het aantal actievoerders doet de AIVD geen uitspraak. Zonder zijn naam te noemen, suggereert de AIVD dat Respect voor Dieren-oprichter Robert Molenaar een belangrijke rol speelt bij de coördinatie. Molenaar zelf erkent wel dat er sprake is van een internationale campagne waar Nederlanders aan meedoen. Maar hij wil geen commentaar geven op de door de AIVD gesignaleerde grotere organisatorische rol van Nederlandse actievoerders. Molenaar werd in 2000 in Denemarken opgepakt en tot tien maanden cel veroordeeld wegens het vrijlaten van nertsen. Respect voor Dieren ontkent betrokkenheid bij bedreigingen, vernielingen en andere illegale activiteiten. De AIVD vroeg in haar jaarverslag over 2006 al aandacht voor de toegenomen actiebereidheid tegen het gebruik van proefdieren. Inmiddels wordt ook actie gevoerd tegen verzekeraar Axa en vermogensbeheerder Robeco dat aandelen in Huntingdon zou bezitten. Diverse zakenrelaties van Huntingdon hebben als gevolg van de acties de banden met het bedrijf verbroken. Volgens Molenaar blijkt daar uit dat de acties effect hebben. ■ ▲In Roemenië heeft een bruine beer een Amerikaanse toerist gedood. Een andere toerist raakte lichtgewond in de Karpaten, in het centrum van Roemenië. Het incident gebeurde in het massief van Bucegi, toen de beer het bos had verlaten om op zoek naar eten te gaan. De beer stootte op een groep van zes toeristen. Een Amerikaanse vrouw werd gedood en een van haar landgenoten raakte lichtgewond, aldus de politie. Volgens ooggetuigen raakte de beer geïrriteerd door de lichtflitsen van de fototoestellen van de toeristen en viel daarom de groep aan, aldus de lokale media. In het natuurgebied bij de Rocky Mountains in Montana (VS) werd een gigantische grizzlybeer gevangen. De beer heeft een nekomvang van 1,2 meter en nagels van 8 centimeter lang. Er waren twee weegschalen en een hydraulische kraan nodig om de achtjarige beer op de weegschaal te krijgen.■ Clem Schouwenaars De klasreünie na 55 jaar Rhetorica Xaveriuscollege heeft onlangs plaats gehad zonder mij. Met veel pijn in mijn hart want ik ben graag bij de oude makkers. Ondanks de schriftelijke uitnodiging en een telefonische herinnering wilde ik er niet van weten, omdat bij twee uitvaarten van klasgenoten ongeveer niemand van de aanwezigen zin had om volgens Vlaamse traditie wat na te kaarten met de oude bekenden, die men enkel op begrafenissen ontmoet. Als het zo niet kan, hoeft het voor mij ook niet formeel. Dat belet niet dat teruggemijmerd wordt over wat is geweest. Een van onze merkwaardige figuren was Clem Schouwenaars. Hoe hij bij ons terecht gekomen kwam in het laatste jaar is een raadsel. Feit is dat hij dat hij een aantal privileges had, die in onze ogen onwaarschijnlijk waren. De kerel kon openlijk met een lief uitpakken, wat voor ons ten minste een vermaning opbracht en eventueel sancties, al dan niet in overleg met onze ouders. Op de Zesdaagse stonden we met een groepje bovenaan op de goedkope staanplaatsen, en Clem zat met zijn meisje in een loge te flirten bij een fles wijn. In de klas had hij weinig contact met de klasgenoten en was ook niet leuk in de omgang. Het enige dat we van hem wisten, was het verlies van een zusje in het bombardement van Mortsel. 15 Wij verloren hem nadien uit het oog. Hij ging studeren aan de VUB, wat voor een oud-leerling van de Jezuïeten een doodzonde was in 1952. Mijn eerstvolgende virtueel contact met Clem gaat over de radio. In mijn eerste auto had ik een tweedehandsradio die alleen Brussel Nederlands kon ontvangen. Dus ook de rubriek poëzie, die mij toen niet echt boeide. Maar Hubert van Herreweghen heb ik altijd graag beluisterd en tijdens een verstrooide rit hoor ik hem ene Clem Schouwenaars inleiden. Merkwaardig denk ik, want toch geen alledaagse naam, nooit denkend aan mijn klasgenoot. Maar hij was het wel. Ik kon mijn oren niet geloven toen hij zijn verzen begon voor te dragen. In de klas was dat niet opgevallen, maar ja, hij hield zich altijd afzijdig. In de palmares van ons afstudeerjaar komt hij niet voor bij prijs noch accessit Nederlands opstel. Voor Frans opstel daarentegen haalde hij wel een tweede accessit. Hoe onopvallend zijn passage op het college ook was geweest, op de universiteit moet hij volgens eigen getuigenis nogal een gang zijn gegaan. Hij wordt lid van een genootschap dat zijn naam wilde waarmaken: ‘Les Truands’. Een club Franstalige anarchisten van de ULB met slechts twee Vlamingen in de rangen, en verantwoordelijk voor ‘massale grappen en stakingen’. Na de kandidaturen rechten kon de studie hem niet meer boeien. Hij beschrijft nadien uitvoerig zijn woelig bestaan. Heel veel werk is trouwens autobiografisch. En hij maakt dat zo boeiend dat ik al zijn schrifturen in één ruk heb uitgelezen. Hij pakt de lezer vast en lost hem niet meer. Zijn gans parcours en productie weergeven is overbodig nadat ene Prof. Hans Hamburger een zeer uitgebreid curriculum op Internet heeft gezet. Zoals in Vlaanderen praktisch alle auteurs moeilijk van hun pen kunnen leven, was ook Clem Schouwenaars verplicht om enorm veel te schrijven en bovendien nog vertaalwerk te doen. Hij werd ook niet gespaard door tegenslag, toen b.v. zijn uitgever Orion failliet ging. Vaarwel auteursrechten, quasi enige bron van inkomsten. Mijn goede vriend wijlen Walter Thiry (uitgeverij Die Poorte en Standaarduitgeverij) had een goed oog op het boekbedrijf en beweerde dat Schouwenaars met die faling een veel groter lezerspubliek heeft bereikt door de ramsj bij ‘De Slegte’. Eén hilarische novelle wil ik toch vermelden: Oog in Oog. Het verhaal van zijn opname in de vrijmetselarij, een bijna logisch gevolg van zijn – alweer – ‘passage’ aan de VUB. En een verdere uiting van zijn anarchistische instelling. Waar de logebroeder geacht wordt het lidmaatschap van de maçonnerie voor zich te houden, gaat Schouwenaars doodleuk de draad steken met de Achtbare Meester, inwijding, werkplaats, bouwstuk, het onderscheid ‘Grootloge’ en ‘Grootoosten’ etc. Hij is wel zo discreet geweest om de vriend die hem ingeleid heeft enkel met zijn initiaal B. te vermelden.Ook bij de loge bleef het bij een ‘passage’. Hij trok er uit met de conclusie: Achteraf bekeken ben ik gelukkig om al die ervaringen. Vooral de Loge loonde als experiment de moeite. Om dezelfde reden ben ik nu ook gelukkig omdat ik destijds 16 kerkelijk ben opgevoed en mijn leerjaren in katholieke colleges heb moeten doorworstelen. Als ik er nu tegen ben, is het met reden en uit ondervinding.[ … ] Mij interesseert de katholieke zaak helemaal niet meer. Voltooid verleden tijd. Zo ook de Vrijmetselarij. Maar als ik de pretentie heb of waanzinnig genoeg ben om een boek te willen schrijven, dat Oog in Oog moet heten, en waarin ik zoek naar elementen om voor mezelf een balans op te maken, dan mochten deze dingen niet verborgen blijven. Ten koste van wat ook. Of het verhaal helemaal strookt met de realiteit werd betwijfeld door een goede oude bekende, die ook ik niet ga benoemen. Hij zou voor onze club een voordracht brengen over de ‘Loge’. Tegen mijn verzoek of ik ook een stukje mocht lezen uit de tekst van Schouwenaars had hij aanvankelijk geen bezwaar. Nadien is hij daarop teruggekomen. Liever niet. Hij had een andere versie van de feiten gehoord. En nu we toch aan de roddel zijn, nog een uitsmijtertje. In 1968 hebben we een klein landhuis gekocht in de Kempen. Het was toen nog lang wachten en ‘iemand’ kennen om aan een telefoonverbinding te geraken. Op een goede morgen krijgen we in Antwerpen bericht dat de telefoon op dag X kan geïnstalleerd worden. Op dag X ben ik ter plekke met mijn briefwisseling, waarin het oudleerlingenblad. En wat lees ik? Het nieuwe adres en telefoonnummer van Clem Schouwenaars. Wij hadden nr 21 en hij nr 22 in dezelfde dreef. Wist ik veel dat die nummers ver uiteen lagen. Wat doe je dan? Het eerste telefoontje met het kersverse toestel geven naar dat nummer waar ik door de dame aan de lijn op allerhande verwensingen werd onthaald. Clem had net het echtelijke dak definitief verlaten. Het is het begin geweest van zijn lange dooltocht, die u bij Hamburger kan volgen. Clem Schouwenaars is geboren in 1932 en overleden in 1993 Jan VAN OOSTENDE Bibliografisch ▲Breakfast for anarchists van de internationaal bekende en veelzijdige cabaretkunstenaar en musicus uit Montreal Norman Nawrocki werd dinsdag 19 mei in Saint-Laurent (Québec) voorgesteld. De uitgever typeert dit eerste deel van The Brainfood Trilogy als een bundeling “rebel verse, fantasy, rant, short fiction and anarcho agit prop recipes”. De volgende delen zijn alvast aangekondigd: Lunch for Insurgents en Dinner for Dissidents. Nawrocki’s The Anarchist & The Devil Do Cabaret (Black Rose Books, 2003) verscheen in Franse (L'Anarchiste et le diable: Voyages, cabarets et autres récits) en Italiaanse vertaling. Nawrocki is de zanger van de Canadese band Rhythm Activism. Rebel Moon, een verzameling gedichten en songteksten van zijn hand, is te koop bij de internationale boekhandel Het fort van Sjakoo te Amsterdam (9,7 €). Bibliografie : Rhythm Activism live (1987) (Les Pages Noires) Resist much - obey little (1987) (Les Pages Noires) 17 Rebel moon : anarchist rants & poems (1997) ISBN 1-873176-08-2 (AK Press) Chasseur de tornades (1998) ISBN 2-980399-37-X ; ISBN 2-980576-30-1 (EDAM Montréal ; Les Pages Noires) No masters! No Gods! : dare to dream (1999) ISBN 0-969711-22-0 (Smarten Up! & get to the point) The anarchist & the devil do cabaret (2003) ISBN 1-551642-04-2 ; 1-551642-05-0 (Black Rose) L'anarchiste et le diable : voyages, cabarets et autres récits (2006) ISBN 2-895960-26-7 (Lux Editeur) Breakfast for anarchists (2006) (No Bar Code Press) ■ Agenda ▲104de MUZEVAL. Donderdag 12 juli leest David Troch uit zijn poëtisch werk in 'Den Hopsack', Grote Pieter Potstraat te Antwerpen. Aanvang: 20.30 uur. David Troch (°1977) behaalde een graduaat communicatiebeheer e n een postgraduaat multimedia, waarna hij een tijd eindredacteur was bij Gazet van Antwerpen en nu PR-man is bij een communicatiebureau. Hij is vast redactielid van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Gedichten, proza en toneelwerk vindt men op zijn website: www.davidtroch.be■ ▲Tot 13 juli exposeert ILAH in deBuren. Inge Liesbeth Alfonsina Heremans zijn de namen die leiden naar ILAH, de slavin en de meesteres van de Vlaamse strip. Ze studeerde filosofie in Leuven en tekent sinds meer dan tien jaar het leven zoals het is volgens Cordelia, haar meest intieme vriendin. Haar strips, waarin Cordelia zichzelf en haar kleine wereld permanent ondervraagt, dragen de titels: Het vieste van Ilah, Cordelia kan ze kussen, Cordelia oraal, Cordelia komt overal, Cordelia haar goesting en tenslotte: Cordelia klopt hart. In 'Stel u voor' toont deBuren van vijftig tekeningen van ILAH de genese. Hoe een potloodschets een definitieve harde lijn en een kleur krijgen om tot leven te komen. Inge Heremans is de grafische erfgename van de in 1996 overleden Nicole van Goethem, de grande dame van de animatiefilm. Vlaams-Nederlands Huis deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag, van 11 tot 18 uur. ■ ▲Van 6 juli tot 9 september: Ingenium. De fotografie van het vernuft 1846-2006, een productie van Fundação Calouste Gulbenkian. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 16 juli. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 18 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 97 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel 16 juli 2 Niemand kan toch de miserie van de wereld op de schouders torsen? Er wordt dus naar gekeken (veelal op het beeldscherm) al betrof ze buitenaardse wezens. Ondertussen brengen de bloedige conflicten die de planeet teisteren, fortuinen op. De barbarij voert hoogtij, en we beseffen het nauwelijks. We zijn te druk bezig met het uitstippelen van een “menselijk” uitwijzingsbeleid. ■ Poëtisch Magnus Olsson is een Zweeds kunstenaar die bekendheid geniet als striptekenaar, tekenfilmmaker, illustrator en graficus. Als podiumdichter wordt hij onder meer uitgegeven in anthologieën door Krogens Poeters Parlament, letterlijk ‘het kroegdichtersparlement’, een erkende organisatie van estradedichters die podiumpoëziewedstrijden (slam) organiseert. Onderstaand gedicht zonder titel komt uit de bundel ‘Hela staden står i lågor’ (de hele stad staat in lichterlaaie), Stockholm 1997. Jag vill sätta på mig ögonbindeln. Ledas fram till en vitkalkad vägg i gryningen. Cigaretten hängande i mungipan. Lyssnande på metalliskt klickande då fyra Winchesters osäkras och befälet beordrar: Lägg an!!! Händer bakbundna Huvud lutas bakåt och nuddar den hårda betongväggen. Mina bödlar, mina befriare....Jag är ett med er. Min reducering från jordens yta är förlängningen av era liv. Magnus Olsson Ik wil mezelf de blinddoek omdoen Geleid worden naar een witgekalkte muur bij dageraad. Met de sigaret hangend uit een mondhoek. Luisterend naar het metallieke geklik als vier winchesters worden ontgrendeld en het bevel weerlinkt: Leg aan!!! De handen op de rug gebonden Mijn hoofd leunt achterover tegen de harde betonnen muur. Mijn beulen, mijn bevrijders….Ik ben één met jullie. Mijn reducering tot niets op de aardbodem is de verlenging van jullie levens. (vertaling uit het Zweeds: Herman J. CLAEYS) Caleidoscopisch documenta 12 De voorbereiding is het halve werk. Onze eerste – virtuele - stap richting documenta 12 Kassel zetten we bij Amarant in mei. Docent Ann Geeraerts heeft vlijtig de voorgeschiedenis van de komende ‘documenta’ genoteerd, een nuttig overzicht voor wie vanaf 12 juni tot 23 september zal gaan aanschuiven voor ‘de belangrijkste tentoonstelling van hedendaagse kunst ter wereld’. De eerste documenta was een tentoonstelling binnen een andere tentoonstelling in 1955: de Bundesgartenschau, het Nationale Tuinfestival van de Bondsrepubliek Duitsland. Een revival van het verslagen Duitsland onder impuls van Bundespresident Theodor Heuss. Ik herinner me levendig uit 3 mijn legerdienst in Duitsland hoe we van Belgische bezetter, van de ene dag op de andere, bondgenoten van West-Duitsland werden, binnen de NATO met de oprichting van de Bundeswehr. En hoeveel moeite onze oude beroepsmilitairen hadden met het verplicht ‘groeten’ van Duitse militairen met hogere rang. In die politieke Duitse renaissance wordt Arnold Bode curator van de eerste documenta. In die functie kiest hij voor de ruïnes van het museum Fredericianum, liever dan voor een nieuwe constructie, omwille van de symboliek van de Phenix, die… Ook de naam documenta heeft Bode bedacht in overeenstemming met de gangbare titels van de handelsbeurzen uit die periode; denk terug aan Fotokina, Anuga etc. De volgende drie documenta van 1959, 1964 en 1968 worden ook door Arnold Bode geleid. De titels weerspiegelen de evolutie: d1 : “Kunst der XX. Jahrhunderts”; d2 : “Kunst nach 1945”; d3 : “Kunst ist das was Berühmte Künstler machen”; d4 : “Die jüngste documenta, die es je gab”. De locaties worden gevoelig uitgebreid. Buiten Museum Fredericianorum komen er de Alte Galerie, de Orangerie Auepark, Galerie Schöne Aussicht bij. De horizon wordt ruimer. In 1959 treden de Amerikanen aan. In 1964 Beuys. Vanaf d5 komen meer eigenzinnige curatoren aan het roer, die echt alleen beslissen en voor controverses zorgen: d5 : 1972: “ Befragung der Realität - Bildwelten Heute” door Harald Szeeman. Jan Fabre duikt op. d6 : 1977: “Stellenwert und Standort der Kunst in einer Mediëngesellschaft” door Manfred Schneckenburger. d7 : 1982: geen titel, door Rudi Fuchs. d8 : 1987: “ Towards critical discourse” door opnieuw Manfred Schneckenburger. d9: 1992: “The artist’s documenta” door Jan Hoet. d10: 1997: “An ontology of the present” door Catherine David. d11: 2002: “The first postcolonial documenta” door Okwui Enwezor. d12: 2007 : “Es wird schön sein…” met het Duitse paar Roger Buergel en Ruth Noack. Es wird schön sein… Het gaat mooi worden… Jan Hoet heeft die opvatting al in de vernieling getrapt voor we zelf iets gezien hebben. Met opgetrokken strontriekende neus ging hij op TV tekeer tegen het gulle aanbod van luxueuze zetels en andere uitingen van comfort in een tijd van ellende. Alsof de huidige curatoren geen recht op eigen mening hebben. Buergel wil de kunstwerken ruimte geven, waardoor natuurlijk de behoefte naar uitbreiding van locaties opstak. ‘documenta’11 heeft meer dan 650.000 bezoekers aangetrokken. Het Parijse architectenbureau Location & Vassal (cfr. Palais de Tokio – Parijs) werd ingeschakeld voor d 12 wegens hun reputatie van creatieve ontwerpers met bescheiden (?) middelen en toch grote zorg voor ruimte als basis voor elementaire luxe. Wie zijn Roger Buergel en Ruth Noack, curatoren van documenta 12? - Buergel: ° Berlijn in 1962, jeugd in Bremen, studeerde kunst, filosofie en economie te Wenen; sedert 2000 curator van grootschalige tentoonstellingen: Wenen, Hannover, Barcelona, Rotterdam. - Noack: ° in 1964, kunsthistorica, studeerde in de V.S., G.B., Duitsland en Oostenrijk. Echtgenote Buergel. Docent Wenen en Lüneberg. Hun documenta vertrekt van drie leidmotieven : Buergel: “ Die documenta 12 orientiert sich an drei Leitmotiven. Es ist kein Zufall, das diese Leitmotive als Fragen formuliert sind, schlieβlich machen wir die Ausstellung, um 4 etwas herauszufinden. Hier und dort können diese Motive zueinander in Beziehung treten, einander überlagern oder auch zerfallen – wie bei einem Musikstück.” “Ist die Moderne unsere Antike?” - “Is Modernity our Antiquity ?” Op het eerste zicht tegenstrijdige begrippen, hoewel je met je ellebogen aanvoelt wat er bedoeld wordt. Vroeg of laat wordt een periode uitgeroepen en gebruikt als referentietijdperk. Rijst de vraag wat Moderniteit en Modernisme inhouden? We komen dan uit bij diverse zuilen van het Modernisme: het kubisme en de defiguratie, het fauvisme, “de Stijl”, het futurisme, de conceptuële kunst… Al met al wat uiteenlopend om als referentiekader te gebruiken. Derhalve stelt Buergel volgens Geeraerts “de vraag naar moderniteit en overstijgt (die moderniteit) dus de kunst om er een maatschappelijke vraagstelling van te maken. Spelen de normen en waarden van het modernisme nog een rol in een postmoderne tijd?” Moderniteit is een tijdsverschijnsel, waar Modernisme de artistieke expressie is van die Moderniteit, een voortvloeisel van de industriële revolutie met nieuwe normen en denkbeelden na de Franse revolutie. Nemen we de tekst van Buergel zelf. “So lautet die erste Frage. Es ist augenfällig, daβ die Moderne, oder – vielleicht besser – ihr Schicksal, einen starken Einfluβ auf zeitgenösische KünstlerInnen ausübt. Ein Teil der Faszination mag daher rühren, daβ niemand so genau weiss, ob die Moderne nun ein abgeschlossenes Kapitel darstellt oder nicht. Nach den totalitären Katastrophen des 20. Jahrhunderts (den gleichen Katastrophen, die sie ins Werk setzte) scheint die Moderne in Trümmern zu liegen und vollkommen kompromitiert: sowohl durch die gnadenlos einseitige Umsetzung ihrer universalen Forderungen (Freiheit, Gleichheit, Brüderlichkeit) als auch durch die simple Tatsache, daβ Moderne und Kolonialismus historisch Hand in Hand gehen. Dennoch ist das Vorstellungsvermögen vieler Menschen von modernen Formen und Visionen tief durchdrungen und das bedeutet nicht nur Bauhaus, sondern auch Konzepte der Moderne wie “Identität” oder “Kultur”, die aus der Diskussion nicht wegzudenken sind. Kurz, es scheint, als stünden wir zugleich auβerhalb und innerhalb der Moderne. Als seien wir einerseits von ihrer tödlichen Gewalt angewidert und andererseits von ihrem zutiefst unbescheidenen Anspruch auf Universalisierbarkeit angezogen. Gibt es, allen Widerständen zum Trotz, doch so etwas wie einem gemeinsamen Horizont für die Menschheit – ein Leben, das weder durch Differenz noch durch Identität bestimmt ist ?” De tweede vraag en tweede leidmotief luiden: “Was ist das blosse Leben ?” - “What is bare life ?” Nu kijkt Buergel naar de broosheid van de mens in confrontatie met de globalisatie, de opwarming van de aarde, de vergrijzing etc. Buergel: “Die zweite Frage gilt der absoluten Verletzlichkeit und Ausgesetzheit menschlichen Lebens. Sie richtet sich auf den Teil unserer Existenz, den keine wie auch immer geartete Sicherheitsmaβnahme je schützen wird. Doch wie in der Sexualität können absolute Verletzlichkeit und unendliche Lust unbehaglich dicht beieinander wohnen. Das bloβe Leben kennt eine apokalyptische und unmiβverständlich politische Dimension, an deren Ende die Folter und das Konzentrationslager stehen. Es läβt sich aber nicht auf diesen apokalyptische Aspekt reduzieren, denn es kennt auch eine lyrische sogar ekstatische Seite – eine Freiheit für neue und unerwartete Möglichkeiten (in zwischenmenschlichen Beziehungen ebenso wie in unsere Verhältnis zur Natur, oder noch algemeiner, zur Welt in der wir leben). 5 Mitunter gelingt es der Kunst, die Trennung zwischen schmerzvoller Unterwerfung und jauchzender Befreiung vergessen zu machen. Doch was bedeutet das für ihr Publikum und dessen moralische Standards ? “ De derde vraag luidt: “Was tun ?” - “What is to be done ?” d. 12 moet op eigenzinnige wijze opvoeden om de bezoeker wakker te schudden. Buergel: “Die letzte Frage gilt der Bildung: Was tun? – KünstlerInnen bilden sich selbst, indem sie Formen und Inhalte durcharbeiten; das Publikum bildet sich, indem es Dinge ästhetisch erfährt. Wie man der jeweils singulären Erscheinung dieser Dinge gerecht wird, ohne sie in Schubladen zu stecken, ist eine der groβen Herausforderungen, denen sich eine Ausstellung wie die documenta zu stellen hat. Aber es geht noch um mehr. In der Kunst und ihrer Vermittlung spiegelt sich der globale Prozeβ kultureller Übersetzung, der wiederum die Chance einer allumfassenden öffentlichen Debatte bietet. Ein Publikum zu bilden bedeutet, nicht nur Lehrprozeβe anzustoβen, sondern für eine Öffentlichkeit tatsächlich zu sorgen. Heute erscheint ästhetische Bildung als die einzig tragfähige Alternative zu Didaktik und Akademismus auf der einen und Warenfetischismus auf der anderen Seite.” In mei kon Geeraerts slechts enkele namen van uitgenodigde kunstenaars opgeven. Traditioneel worden die namen pas drie dagen voor de opening prijsgegeven. Wie er wel zeker bij zal zijn, is Ferran Adria, de chef van het “beste restaurant ter wereld” El Bulli. Een andere traditie wil dat de documenta honderd dagen duren. Een beetje “Fetischismus” is toch leuk. Gewapend met deze informatie en met plannen van de verschillende locaties zijn we vertrokken naar Kassel. & Je verwacht in Kassel betogers. Nee dus, die zijn er niet. Ook geen excentriekelingen met gekke attributen, zoals wij die gewend zijn op vernissages van hedendaagse kunst. Behoudens enkele Joseph Beuys look-alikes met vilten hoed en lange mantel in het snikhete Aue Pavillon. Het krioelt wel van Chinezen, die door kunstenaar Ai Weiwei (°1957, Beijing) geselecteerd werden tussen duizenden kandidaten uit alle lagen van hun maatschappij op basis van 99 vragen en overgevlogen voor zijn project in documenta. Exact duizend en één Chinezen in een beurtrol. Niet erg fijnzinnig, denkt u? Toch wel hoor! Zij staan namelijk niet te kijk, wij wel. Ze bekijken ons, nemen nota’s en maken foto’s van ons, zittend op banken of liggend in strandzetels, zoals onze Westerse antropologen vreemde culturen bestuderen. Het project draagt als naam Fairytale, een hommage aan de gebroeders Grimm, de beroemdste bewoners van Kassel. De confrontatie van de Chinezen met de internationale kunstwereld wordt dan een uitbeelding van individuele bewustwording van globale verbanden en culturele eigenheden. Ai Weiwei maakt met 1001 gerestaureerde houten stoelen uit de Qing-dynastie (1644-1911) het sprookje volledig. Ze staan opgesteld over de ganse tentoonstelling en je mag er ook nog op gaan zitten. De ‘Kasseler’ zijn erg opgetogen over de Chinezen, zoals over de ganse documenta – die documenta is namelijk gangmaker voor Kassel–congresstad. De kassa rinkelt in een regio met hoge werkeloosheid. Minder begeesterd zijn ze over de aanleg van het rijstveld van Sakarin Krue-On (°1965 Mae Hongson, Thailand) op de helling van het Bergpark aan het museum Willemshöhe omwille van de schade die aan het park wordt aangericht. Door de terrasbouw op de helling dreigde een grondverschuiving. De aanleg van een nat rijstveld werd dan maar veranderd in een droog rijstveld. De bedoeling van de 6 kunstenaar is een verbinding maken van de Oosterse en Westelijke wereld, door akkerbouw aan parkstructuur te koppelen, de geestelijke (het museum Wilhelmshöhe) aan de triviale voeding (de rijst), het heden aan het verleden, de naturalia aan de artefacten. De uitwerking van die goede bedoeling stuit op veel kritiek van de locale bevolking en ligt er een beetje zielig bij. Tot daar twee initiatieven ‘buiten reeks’. De meeste kunstwerken werden ondergebracht in vier locaties uit vier eeuwen: Museum Fridericianum (18e eeuw); Neue Galerie (19e eeuw); Documenta Halle (20ste eeuw) gebouwd voor Jan Hoet; Aue Pavillon (21ste eeuw). Een aantal werken staat opgesteld in het museum Wilhelmshöhe als confrontatie van hedendaagse met klassieke kunst. Het is de enige plaats met systematiek. Zo worden vier werken van Kerry James Marshall (°1955, Birmingham, VS) bij twee schilderijen van Karel van Mander III (°Delft, 1606) geplaatst. De eerste toont ‘bad boys’, zwarte boefjes tegenover de Ethiopische Prinses Persina bij Van Mander die een blank kind heeft gebaard door naar een beeld van Andromeda te kijken. Zofia Kulik (°1947, Wroclaw) hangt met een zelfportret tussen portretten van Rembrandt. Een video van Dias (°1964, Rio) & Riedweg (°1955 Luzern) brengt een beeld van de favela’s in Rio tegenover een schilderij van Hans Staden (° 1525, bij Kassel) met menseneters in de kolonisatietijd van Brazilië. De verbanden zijn niet altijd duidelijk. Zo hangen zeer abstracte Minimal Art werkjes van Charlotte Harlotte Posenenske (°1930, Wiesbaden) ‘Streifenbilder’ tegenover een schilderij van Corinth (° 1858) met de commentaar: “Die Neue Galerie zu Gast bei den alten Meistern”. En er zijn nog meer enigmatische verbanden. In de vier grote locaties zit bewust geen rode draad. Sommige kunstenaars hangen in verschillende gebouwen. Buergel heeft nadrukkelijk gestreefd naar een mooie opstelling van mooie zaken in een mooie omgeving. De wanden zijn vooral in het Fredericianum in strelend zachte kleuren geschilderd en de werken krijgen zeer veel ruimte. De absolute oogstreler is (volgens mijn bescheiden mening) een installatie van Iole de Freitas (°1945, Belo Horizonte, Brazilië). Een prachtige mega-installatie van geplooide buizen met min of meer lichtdoorlatend zeildoek. Zijn het wuivende palmen, weiden als wiegende zeeën, stervende zwanen, bolle zeilen of ‘The Oyster’? Nee, roestvrij staal en polycarbonaat. Ongelooflijk mooi. Het ruimtelijke gevoel wordt nog eens vergroot door een verlengstuk aan de gevel van het Fredericianum. De oogstreler is daar blikvanger. Dit werk alleen loont de moeite van de reis. Mérite le voyage. Mijn gedachten gaan naar de goede Jan D’Haese, die zo hevig kon tekeer gaan tegen de ”installateurs”. De kunstenares leeft in Rio. Uit haar biografie leren we o.m.: Ihre stete Erweiterung des modernen Formvokabulars um Elemente wie Bewegung, Subjekt und Identität ist mit den Performanceerfahrungen der ausgebildeten Tänzerin in den 1970er Jahren eng verbunden. Die wiegende zeeën, eigenlijk ballet. De zwaartekracht zwenkt en zweeft. Sheela Gowda (°1957, Bhadravati, India) heeft haar installatie in de aanpalende zaal. Een sierlijke wirwar van touwen die als ‘naald en draad’ handarbeid en uitbuiting symboliseren, of een doorgeknipte navelstreng… Buergel blijft consequent. Ook aanklachten blijven beschaafd. Nergens krijgen we die vervelende, repetitieve of akelige decibels te horen, die sinds vele jaren de ‘domme burger’ de stuipen op het lijf jagen om hem ‘een geweten te schoppen’. In die zin is de documenta wél vernieuwend. Het kan natuurlijk niet altijd top zijn. De ‘electric dress’ van de Japanse Tanaka Atsuko (°1932, Osaka) is b.v. nogal kitscherig. Mag dan zinnebeeldig zijn, het is een kerstboom. 7 In het Aue-Pavillon wordt gespierder werk getoond. De constructie is nieuw ontworpen door het architectenbureel Anne Lacaton en Jean-Philippe Vasal als tijdelijke ‘Orangerie’ of ‘Crystal Palace’ om slechts gedurende de documenta opgetrokken te worden op 10.000 m2 uit prefabmateriaal. Daar is wat mis gegaan, zodat de aanpassingen om serre-effect te vermijden een miskleun zijn en het er desondanks nog stikheet blijft. In dat paviljoen staan enkele werken van de enige Belgische vertegenwoordiger: Lili Dujourie (°1941). En daar mogen we wel trots op zijn. Misschien is ze niet door iedereen gekend, zodat het nuttig kan zijn iets uitvoeriger op haar in te gaan. Das Werk von Lili Dujourie umfaβt frühe Videoarbeiten, Papiercollagen, Skulpturen und Installationen unterschiedlicher Phasen, die in einem Zustand kategorialer Uneindeutlichkeit und Flüchtigkeit bleiben. Die Reflexion kunsthistorischer Modelle und Genres sowie literarischer und filmischer Gattungen ist, neben der emotionalen Verdichtung des Raums, ein wiederkehrendes Merkmal ihrer Arbeiten. Sie provoziert ein intellektuelles, sinnliches und poetisches Engagement der Betrachterinnen. Ze stelde tentoon in Porto (Museu de Arte Contemporânea de Fundaçâo de Serraives, 2006 ; Brussel (Paleis voor Schone Kunsten, 2005 en Sevilla (CAAC-Centro Andaluz de Arte Contemporàneo, 2004). Elders in de catalogus staat te lezen: Auf der documenta 12 bilden schwarze konkave und konvexe Formen Gruppen zu jeweils sechs, acht oder zehn Stück, die sich scheinbar auf nichts anders als ihre eigene Materialität beziehen. Sie haben alle ungefähr die gleiche Gröβe, nicht ganz die einer Hand. Die Unregelmäβigkeiten an der Oberfläche erinnern eher an kleine Bisse als an Spuren von Fingern. Der einförmigen Erscheinung serieller Produktion kommen die Objekte in etwa ebenso nah wie handgemachten Einzelstücken. Sie sind luxuriös, unmittelbar und schwarz, und wie die meisten Werke von Dujourie enthüllen und verbergen sie zugleich – sie stecken voller möglicher Bedeutungen und entziehen sich doch. Heel erg verleidelijk werk, volledig in overeenstemming met de bedoeling van Buergel om een ‘mooie’ documenta te brengen. De installatie van de Kongolese kunstenares Bill Kouelany (°1965, Brazzaville) kan niemand ontlopen. Hier schreeuwt een kunstenares-journaliste haar verbittering uit over de burgeroorlogen en de neergang van een continent dat in chaos overleeft. Haar wanhoop staat gedrukt op krantenberichten of wordt op TV weergegeven, en samengebracht op een grauwe muur van gerecycleerd papier. Charlotte Posenenske (°1930, Wiesbaden, +1985) werkte ook met gerecycleerd materiaal en maakte daar hoogst geraffineerde woonmodules mee. Ze wilde zodoende aantonen dat kringloopgerief ook zeer luxueus kan worden. Toen ze inzag dat haar kunst de wereld niet veranderde, is ze er mee gestopt, sociologe geworden en jong overleden. Een tragische figuur dat desondanks lieflijk werk nalaat. Andrea Geyer (°1971, Freiburg) doet dat ook met haar installatie van beeld met tekst. De jonge Duitse, die halftijds in New York woont, beschrijft en toont een striemend beeld van discriminatie, gebroken erewoord tegenover de Indianen en verder onrecht in de VS. Een voorstelling in video en uiterst verzorgd druk- en fotowerk. Telkens weer opnieuw is de hand van Buergel voelbaar. John Mac Cracken (°1934, Berkeley, VS) zet ons met ‘Minnesota’ (1989) op het verkeerde been. Je ziet een groene kubus, loopt er omheen, en het wordt een piramide, een afgeknotte kegel en andere geometrische figuren. Een beetje Vasarelli in de ruimte en dus erg leuk. 8 De giraf van Peter Friedl (°1960, Oberneukirchen) is een beeld dat in alle verslagen heeft gestaan en wie er naar uitgekeken heeft op de documenta vraagt zich af waarom. Een opgezette jonge giraf met gebroken nek en eigen biografie. Juan Davila (°1946, Santiago de Chile) valt zeker in de gratie van Buergel volgens de vele plaatsen waar hij opduikt met niet eens recent werk. Van het brutaalste in documenta 12 (Hysterical Tears) met een flinke scheut erotiek tot landelijk vriendelijk (On the fringes of Melbourne). Churchill Madikida (°1973, Butterworth, Zuid-Afrika) heeft in eigen familie de gesel van aids leren kennen en toont dat in makabere video’s en installaties, die doen denken aan het werk van Camiel van Breedam ten huize Roger de Neef: katafalken tussen brandende vetkaarsjes. Het pakt je wel. Geen tentoonstelling Hedendaagse Kunst of er wordt gefabuleerd. Op documenta 12 speelt Ferran Adria (°1962, Santa Eulalia) de hoofdrol. Voor het eerst wordt een kok op een documenta binnengehaald. Deze 45-jarige ‘kunstenaar’ is de chef van het ‘beste restaurant ter wereld’: el Bulli nabij Barcelona. Hij dankt die reputatie aan zijn creatieve invalshoek van de gastronomie. Hij verandert namelijk de aggregatietoestand van de spijzen. Voor wie vergeten is wat dat inhoudt: water is vloeibaar, vast of stoom. Bij Ferran gaan groenten ijs worden, mousse of schuim, met behoud van smaak, aroma, voedingswaarde enz… In Kassel werden pogingen ondernomen om een dergelijk project op te zetten. Na enkele tegenvallers, tot en met een brandje in de keuken, werd de zaak afgevoerd en vervangen door een dagelijkse trip voor twee man met het vliegtuig naar Barcelona en per VIPcar naar El Bulli. Wij hadden daarbij kunnen zijn vermits die twee mensen lukraak worden gekozen. Zoek dus niet naar Ferran in Kassel, hij is er niet, hoewel hij in de catalogus een dubbele pagina krijgt toebedeeld. De hedendaagse kunst loopt niet over een gladde weg. Wij – dat zijn mijn vrouw Margriet en ik – zijn meer dan twintig jaar trouwe volgelingen geweest van Ernest van Buynder met zijn lezingen over hedendaagse kunstenaars en atelierbezoeken. Vaak met twijfels, die de leek niet altijd durft uiten. Want dan was er een Jo Daeseleire die voorhield dat ‘het schaapje schilderen aan een kabbelend beekje op een zonnige dag’ in ieders bereik ligt. Het is duidelijk dat je naar ‘documenta’ gaat kijken uit nieuwsgierigheid om wat kunst vandaag betekent en dan zie je maar. Het aanbod is zo enorm dat je naar eigen believen ergens voor anker gaat of voorbij vaart. Het is trouwens onmogelijk om alles te zien. In het voorwoord van de 415 pagina’s tellende catalogus schrijft Buergel: Im Katalog sind Werke und Werkkomplexe einzelner Künstlerinnen oder Künstler entlang einer Zeitachse gereiht. Er strebt keine Vollständigkeit an, sondern setzt Schwerpunkte… Derhalve zijn de documenta’s vluchtige uitingen van wat nu leeft. Slechts enkele merkwaardige projecten worden definitief en blijven in Kassel. Van Jonathan Borofsky overleeft de ‘Man walking in the sky’ ofte ‘Himmelsstürmer’ (uit de tijd van Jan Hoet) , van Walther de Maria ‘der Erdkilometer’ (die zgz in de grond geboord werd om aan de aarde iets terug te geven van wat we er uit gehaald hebben), van Claes Oldenburg ‘Spitzhacke’ (pikhouweel), van Joseph Beuys de 7.000 eiken met evenveel basaltblokken. Om slechts de werken te noemen die in het collectieve geheugen zitten. Ondanks onze 70-plus leeftijd voelden we ons perfect op onze plaats, en misten zelfs een beetje de jeugd. En dat geldt zowel voor de bezoekers als voor de kunstenaars. Vandaar de geboortedatum bij iedere kunstenaar. De documenta is meer dan 50 jaar oud. Kan dat een verklaring zijn? De documenta loopt nog tot 23 september, alle dagen van 10 tot 20 u. Een must voor de liefhebbers! Jan VAN OOSTENDE Misdaad loont 9 ▲Maandag 23 juli 2007 om 19u 00 wordt De Forummoorden, de derde politieroman van Katrien Ryserhove (°1957) voorgesteld in de 'Spiegeltent' in het Baudelopark te Gent. Bij Het Moment te Gent verschenen eerder Regie Mortis (2005) en Het Wodkameisje (2006). (Cf Mededelingen nr. 75 de dato 31 juli 2996, p. 14.) ■ Citaat ▲Als reactie op een bezoek aan www.thememoryhole.org/war/thisiswar zond “Chris” op 13 juli een tekst rond via situationist@lists.nothingness.org Zijn moeilijk te vertalen interventie wordt hier integraal opgenomen in de oorspronkelijke taal. A good-hearted, yet limited start.... I suggest the web "composer" add pics of the Japanese-bayonets of the "Death March", of Saddam-gassed Kurds, of Islamic-stoned women, of Stalinexecuted Russians, of Mao-executed Chinese, of NLF-dehanded Vietnamese children, of blown-up Israelis, of Nazi-gassed gays, of Israeli-blown-up Palestinians, of Nazi-shot gypsies, of Nazi-hung Socialists, of Islamicmacheteed Christians, of those crushed in Islamic-blown-up Buddhist temples, of Hindi-slaughtered Islamics, of dismembered US soldiers in Iraq, of starved work-slaves in China, of Chavez-assassinees, of death camp prisoners in Japanese-held territory in WW2, of African tribal machetebefooted/behanded mothers and sons, of gas-burned WWI soldiers on "both" sides, of German SPD Communist-executed KAPD members, of the starved-andbeaten prisoners in Civil War "camps", of the in-common bankers, clerics, ideological thugs, & whore-ific politicians smiling as the simultaneous body and money counts are made.... This needs to go across the board, without or it goes nowhere in ending class war, and the root of all wars: class society. The lack of food, "open" information access, tools, alternative medicine, clean air, free energy, clean water, transportation, communication... all create victims of class war. The nano-bullets of daily "life" over and over kill just as surely as the concussion of an RPG or "smart" bomb. The global punch-clock and brothel are the entry points to the in-common open wound. Perhaps also show the side of humanity that refuses to play the role of executioner: the WWI trench soldiers who shook hands on Christmas, the Jewsaving German citizens, the hugging of children in DMZs, the de-Talibanized kids of Afghanistan once again flying kites, the women of Afghanistan once again going to school and treating others as trained doctors, the victims of storms working across barriers to help each other, etc. Extreme humanity is there alongside extreme inhumanity. Miss the whole for its delusional parts and you miss supersession totally. You become complicit in generalized self-sacrifice. best, Chris ■ Door de leesbril bekeken ▲Na zestig jaar verdwijnt de klassieke rode cover van de stripalbums van Suske en Wiske. De voorpagina bevat voortaan een volledige tekening. De curieuze neuzen is het 296ste album van Suske en Wiske. De cover van de strip is het orgelpunt van een vernieuwingsoperatie die twee jaar in beslag heeft genomen bij tekenstudio Studio Vandersteen. Johan De Smedt van Standaard Uitgeverij geeft tekst en uitleg op standaard.be. "Enkele jaren geleden ging er bij Studio Vandersteen een nieuwe ploeg aan de slag met Suske en Wiske." "Het team voerde een inhoudelijke verbetering door, terwijl wij sleutelden aan het papier en de drukkwaliteit. Ten slotte was de buitenkant aan de beurt, een logische evolutie.” 10 De curieuze neuzen wordt op 230.000 exemplaren uitgebracht. Jaarlijks gaan er 3,5 miljoen strips van Suske en Wiske over de toonbank. ■ ▲De jongste aflevering van ça ira! is geheel gewijd aan Les Enfants de colère van Paul Neuhuys (1897-1984) en aan Wout Hoeboer (1910-1983). In de centrale katern prijkt een kleurenreproductie van de drie marionetten die de schilder-collagist in 1971 voor dit eigenzinnige toneelstuk vervaardigde. In de inleidende aantekening getuigt Luc Neuhuys: En 1971, mon père me conseilla d’aller voir Wout Hoeboer, qui se proposait de faire, me dit-il, des marionnettes pour les Enfants de colère. Mon père ne m’avait jamais parlé de lui [...]. Mais comment Wout Hoeboer connut-il les Enfants de colère ? Est-ce lui qui suggéra d’y introduire des marionnettes ? Aucune didascalie dans le texte n’y fait la moindre allusion. Mais les marionnettes existent et témoignent de la connivence qu’il dut y avoir entre le peintre et le poète. Sous le signe de dada ? Selon la tradition (« Est dada, celui qui se déclare tel ») Wout Hoeboer se proclamait le dernier des dadaïstes et nul aujourd’hui ne le lui contestera ; Paul Neuhuys au contraire s’en est toujours défendu : « N’est pas dada qui veut » disait-il, mais il le comprit mieux que personne et lui resta fidèle. Onder de toepasselijke titel « Affirmations justes à condition de les prendre juste à l’envers », gaat Henri-Floris Jespers grondig in op de gelaagdheid van Neuhuys’ stuk, waarvan de titel, « kinderen des toorns » naar de brief van Paulus aan de Efeziërs (2,1-3) verwijst. Hier volgt de tekst in de Statenvertaling: En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, in welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, onder dewelken ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleesches, doende den wil des vleesches en der gedachten, en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Oppervlakkig gaat Les Enfants de colère over de generatiekloof en de spanning tussen traditie en moderniteit, tussen burgerlijke opvattingen en wil tot bevrijding. Neuhuys wendt in zijn stuk de technieken aan van het “conte philosophique” – de zoektocht naar zingeving van het leven, naar waarheid en geluk – en van de wrange zedencomedie, waarbij hij realisme aan sprookjesachtigheid paart en lyrisch, dan weer nuchter of zelfs cynisch maar altijd speels uit de hoek komt. Zoals vaker betracht Neuhuys de coincidentia oppositorum, de dialectische opheffing der tegenstellingen. Jespers toont aan dat Neuhuys langs zijn neus weg alludeert op het colloquium van Poissy (1561), op de Pauliniaanse visie op de genade en op het jansenisme. Neuhuys zinspeelt op de voorbestemming, de vrije wil en het determinisme – en brengt dat alles in verband met het theater van de wereld, het theater dat zich niet laat dwingen in het keurslijf van dogma’s, ook niet in de zesendertig dramatische situaties van graaf Carlo Gozzi (1720-1806), later hernomen door Georges Polti (1867-1946). Tot slot brengt Jespers een overzicht van leven en werk van Wout Hoeboer, die hij situeert binnen de Brusselse avant-garde van na de Tweede Wereldoorlog. ■ Bulletin de la Fondation Ça ira, no 30, 2ème trimestre 2007, 44 p., ill.. Jaarabonnement : 20 € (vier nummers), te storten op rek. 068 – 2287225 – 89 van Fondation Ça ira, 50, Chaussée de Vleurgat, B 1050 Bruxelles. IBAN : BE45 0682 2872 2589 BIC : GKCCBEBB. E-mail : ca.ira@skynet.be ▲Er is kennelijk sprake van een revival van de belangstelling voor Wout Hoeboer (Rotterdam, 1910 – Brussel, 1983), en terecht. In december 2006 opende prins Laurent de retrospectieve Hoeboer in het KINT te Brussel. Bij de inhuldiging van het museum van de Verbeke Foundation te Kemzeke (cf Mededelingen nr. 94) bleek veel aandacht te bestaan voor zijn collages. De jongste aflevering van het 11 Bulletin de la Fondation Ça ira staat geheel in het teken van de schilder die zich niet zonder enige ironie als de “laatste dadaïst” bestempelde. In de jongste drie nummers van Connexion krijgt hij ruim aandacht. De Willem de Kooning Academie te Rotterdam plant een retrospectieve. Belangrijke werken van hem worden in de Brusselse kunsthandel aangeboden. Kort na het overlijden van Hoeboer, organiseerde het ICC te Antwerpen een retrospectieve. Willy van den Bussche, directeur van het PMMK te Oostende, had veel belangstelling voor het werk van Hoeboer, en schreef de inleiding voor de catalogus, waaruit volgend uittreksel: In de artistieke middens was Wout nagenoeg een outsider. Steeds bleef hij aan de rand van alles wat zich in deze jungle afspeelde om zich als marginaal te handhaven. […] Met grote verbetenheid streefde hij naar een zo groot mogelijke authenticiteit. Hij voelde zich uiteraard geenszins geroepen deel uit te maken van bepaalde stijlbewegingen of groepen waarmee hij nochtans duidelijk verwantschappen vertoonde. Zo situeerden zijn kunst zich onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog volledig in de tóen furore makende informele richting en stelde hij tentoon in de abstract georiënteerde galerij Saint Laurent te Brussel. Zijn informeel werk beantwoordde echter aan zijn onherroepelijke leuze dat punt, lijn en vlak een even grote compositorische waarde vertegenwoordigen, waarbij de kleur en de vorm naast hun decoratieve betekenis ook een metafysische draagkracht bezitten. Het zuiver informele wordt daardoor ontstegen zoals bij Wassily Kandinsky ontstegen waarnaar hij geregeld refereerde. Hoeboer wist evenwel een eigen arsenaal vormen, tekens en kleuren aan te leggen waarmee hij gevoels- matig werkte. Alles bleef echter door de rede gecontroleerd en aan banden gelegd wat maakt dat hij boven alles een estheet zou blijven. Deze karakteristiek resulteerde zeker uit zijn grafische vorming. Graag integreerde hij immers letters en schablonen. Wellicht was hij nagenoeg de enige kunstenaar in ons land die zo geraffineerd en handig deze schablonentechniek (pochoir) wist toe te passen. […] Dat Hoeboer bij de stichting van de Cobragroep in 1948 een rol heeft gespeeld is zonder meer duidelijk. […] Toch zal Hoeboer nooit deel uitmaken van de reeds in 1951 uiteengevallen Cobragroep omdat hij een hekel had aan groepsvorming en vooropgestelde dogma’s. Hij ondertekende in 1957 zelfs een manifest gericht tegen de stijl als zodanig. Alleen met Dotremont hield hij nauw contact en heerste er een wederzijdse waardering […]. Hoeboer koesterde zijn hele leven lang een belangstelling voor Dada vandaar ook zijn relaties met enkele figuren van Phantomas zoals Jean Dypréau, Marcel en Gabriel Piqueray en vooral Théodore Koenig die een levendige belangstelling voor zijn werk behielden. […] Ook met Marcel Mariën heerste een geestelijke overeenkomst. Hoeboer zou zelfs als figurant optreden in de film L'imitation du cinéma. Dat deed hij hetzelfde jaar ook in de film gedraaid door J. Dypréau naar aanleiding van de tentoonstelling Dada-Belgium in de galerij La Proue in Brussel. Tenslotte had hij ook bindingen met het theaterleven waarvoor hij tal van absurde decors ontwierp. Zo maakte hij voor het stuk Les enfants de colère van Paul Neuhuys in 1971 enkele theaterpoppen. […] Dat Hoeboer nog steeds niet op de plaats staat waar hij hoort is vooral te wijten aan zijn geïsoleerd type en verbeten karakter ten overstaan van conventies, tradities en establishment. Hij wilde niet alleen vormelijke dingen maken die Dada weerspiegelden maar hij wilde ook leven naar de geest van Dada wat wil zeggen dat hij de volkomen anarchie nastreefde met de allures van een dandy. Hij bewoog zich overal tussen en door zonder echt te willen participeren. Onder een motto van Gaston Bachelard (“Désancrer en nous cette matière qui veut rêver”) publiceert Henri-Floris Jespers in Connexion een grondig en overvloedig geïllustreerd artikel over leven en werken van Hoeboer (nr. 6, pp. 8-16). Robin de Salle brengt de neerslag van zijn queeste naar Hoeboer onder de titel “Le dernier des dadaïstes?” (nr. 7, pp. 7-14); bovendien wordt de transcriptie 12 gepubliceerd van het interview dat Jean-Pierre Van Tieghem op 25 augustus 1981 van Hoeboer afnam (pp. 15-20). In de catalogus van de tentoonstelling Kunst in / als vraag (Provinciaal Museum voor Moderne Kunst Lakenhalle, Ieper, 1981) resumeerde Hoeboer zijn geloof in Dada als volgt: De Dada beweging was wel één van de eerste mouvementen welke de meest grote vernieuwing, tot uiting zou brengen en wel voor alle kunsten. […] Dada was en moest blijven bestaan. Hoe kon het anders, de keuze was, wie ben ik, wat ben ik, en waarom. Dit was de nieuwe mens, en zeker de kunstenaar. Overal kwam Dada binnen, met een buitengewone ideologie. […]. Dada was en zou blijven. Dada bestaat nog steeds, voor alle welke vertrouwen hebben in de nieuwe kunstenaar. […] Dada voor nu, en voor straks. Dada, voor altijd. & De Dolle Mol kwam recent in de belangstelling, toen minister van Cultuur Bert Anciaux besliste dat de legendarische kroeg tot het culturele erfgoed van Brussel en Vlaanderen behoort. Naar aanleiding van de heropening van het cultuurcafé op 1 juni had Robin de Salle een gesprek met uitbater Jan Bucquoy, striptekenaar, cineast en beroepsprovocateur uit overtuiging (nr. 8, pp. 3-9). Herman J. Claeys, die in de provosfeer van de tweede helft van de jaren zestig als alternatieve boekhandelaar (Free Press Bookshop) aan de wieg van De Dolle Mol stond, blikt terug op de (ook geheime) geschiedenis wat nu “een gesubsidieerde legende” wordt. Claeys aarzelt niet een aantal feiten op een rijtje te zetten die aldus voor de eerste keer de drukpers halen. Merkwaardig genoeg brengt Connexion het artikel en het gedicht van Claeys niet alleen in Franse vertaling, maar ook in de oorspronkelijk Nederlandse versie. Dit wordt door Robin de Salle in een redactioneel stuk als volgt verantwoord: Nous publions l’article dans les deux langues nationales, pour rester fidèle à l’esprit du Dolle Mol pour qui les langues sont plus un moyen de communiquer, de se faire comprendre, que le symbole d’une identité. Les lecteurs francophones découvriront des Flamands curieusement progressistes en regard des litanies haineuses véhiculées par les médias francophones envers les Flamands. Het interview van Jan Bucquoy en het artikel van Herman J. Claeys worden treffend geïllustreerd met zeldzaam materiaal dat bewaard wordt in het AMSAB (Archief en Museum van de socialistische arbeidersbeweging - Instituut voor Sociale Geschiedenis) te Gent. Deze achtste aflevering van Connexion mag nu al bestempeld worden als document van blijvende historische waarde. & De publicatie van Les Anachroniques van Pierre Carrez wordt voortgezet in nummers 7 en 8, waarin ook poëzie en proza Théophile Gobelet en Pierre Van Hulle. “Un obscur et inepte compilateur”, zo definieert Alexandre Hruska zichzelf; ironie gaat hier wel gepaard met talent, zoals voldoende blijkt uit het pakkende proza van Radio Head. Verder: schetsen van Judith Vanistendael en impressies van De dolle mol van Bert Lezy, wiens stripverhaal Du fromage in Connexion verschijnt. De derde en laatste aflevering verschijnt in nr. 9. Ten zeerste aanbevolen!■ Connexion, no 6, avril 2007, 36 p., ill. ; no 7, mai 2007, 47 p., ill.; no 8, juin 2007, 47 p., ill. 3 € per nummer. Adres : 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles. Abonnement (10 nummers): 30 € te storten op rek. 001-3244284-01. E-mail: revueconnexion@yahoo.fr www.revueconnexion.com ▲Op vrijdagavond 29 juni 2007, werd in de jachthaven van Doel het conceptuele kunstwerk De Lange Tafel van Eva van Tulden en Luc Cappaert ingesproken door de dorpsdichter Mark Meekers. Een kade vol sympathisanten luisterden aandachtig. Meekers schreef eveneens een gedicht bij dit vijftig meter lange kunstwerk dat nog gedurende de zomermaanden te bezichtigen is. Doel komt daarmee 13 nogmaals in het nieuws, ondanks de strategie van de overheid die erin bestaat het dorp dood te zwijgen. ■ ▲De culturele kring Ex-libris kondigt alweer een boeiend programma aan. Op woensdag 5 september om 21 uur stipt komen Jo Gisekin en Jooris van Hulle aan het woord. Centraal staat de dichtbundel Het eiland van elkaar van Jo Gisekin, waarvoor Jooris van Hulle de samenstelling en de inleiding verzorgde. Zoals gewoonlijk is iedereen al vanaf 19u30 welkom in het lokaal van Ex-Libris, Taverne Rochus, SintRochusstraat 67 te Deurne. 3 oktober spreekt Manu van der Aa over Alice Nahon; 7 november: Gust Verwerft: Moord als enige oplossing; 5 december: lezing door Fons de Roeck. ■ ▲Sinds enkele weken loopt L’Avocat de la terreur in Parijse zalen, de documentaire film van Barbet Schroeder over de omstreden en raadselachtige advocaat Jacques Vergès. Schroeder is niet aan zijn proefstuk toe. Hij kreeg naam en faam met een rits documentaires, w.o. Général Idi Amin Dada (1974) en Le mystère von Bülow (1990). Charlie Hebdo (11 juli) brengt een interview met de filmmaker, waarin de verknoopte persoonlijkheid van de beroemde pleiter central staat.■ ▲Nederland moet zich ontwikkelen tot financieel centrum voor islamitisch bankieren. Het ministerie van Financiën onderzoekt hoe de markt voor islamitisch bankieren verder kan groeien. Dit schrijft minister Bos (Financiën, PvdA) in antwoord op Kamervragen van Wilders en Van Dijck (beiden PVV). Dubai en Londen ontwikkelen zich momenteel tot internationale centra voor islamitisch bankieren. Nederland is geschikt om hier ook een rol in te vervullen, aldus Bos. Volgens de minister voldoet islamitisch bankieren aan een toenemende vraag van in Nederland woonachtige moslims. Verbieden van islamitisch bankieren uit een oogpunt van terreurbestrijding kan ertoe leiden dat geldstromen via alternatieve kanalen aan het zicht van de overheid onttrokken worden. Bij islamitisch bankieren is sprake van naleving van de sharia, de islamitische plichtenleer. Aanbieders van financiële diensten mogen geen rente berekenen, want dat is in de Koran verboden. De vergoeding op spaargeld wordt daarom op een andere wijze geregeld. Verder mag geen geld belegd worden in bedrijfstakken die zich bezighouden met de verwerking van varkensvlees of de productie van alcoholische dranken. (Bron: NRC Handelsblad, 16 juli). ■ ▲ Met zijn indringend portret van Marguerite (Grete) van der Veken (1895-1989) brengt Kris Humbeeck een boeiende bijdrage tot de studie van de kring rond Paul van Ostaijen. Sporen van de mislukte affaire van Van Ostaijen met “de Prinses van Ji-Ji” zijn te vinden in Music Hall (1916); ze worden door Humbeeck kundig gevolgd, waarbij hij zowel de anekdotische gegevens als het inwendige leven van de dichter overtuigend reconstrueert. Omstreeks 1917 zou Pauls eerste grote liefde zich verloven met de Duitse marine-officier Erich von Lenski. Evenals Paul en Emmeke week Grete van der Veken in oktober 1918 naar Duitsland. Ze reisde naar Köningsberg in Pruisen (thans Kaliningrad, een exclave van de Russische Federatie), waar ze opgevangen werd door haar toekomstige schoonfamilie. Ze kon er niet aarden en na enige tijd rondgezworven te hebben, belandde ze in Berlijn, waar ze, net als Paul en Emmeke, in de Joachim-Friedrichstraβe woonde. Paul beschrijft zijn Berlijnse ontmoeting de fatale Prinses in de dialoog Jus primae noctis (1919). Al snel verhuisde Grete naar Koblenz, waar ze kennismaakte met Robert van Huysse, een uit Roeselare afkomstige officier die als ballonvaarder deel uitmaakte van het Belgisch Rijnleger, met wie zij in 1920 huwde. Van Huysse overleed in het najaar van 1924 bij een ballonongeluk. In 1926 huwde Marguerite met een andere militair, de eenogige majoor Nestor Lebrun, met wie zij voortaan in een luxueuze woning aan de Kardinaal Mercierlaan te Berchem resideerde. Naar het voorbeeld van haar boezemvriendin 14 Juliette Adant, echtgenote Arthur de Groodt, (maar op een wat bescheidener schaal) omringde Marguerite zich met een kleine hofhouding. Ze steunde niet alleen interessante mannen in hun projecten, maar deed ook aan goede werken. Daarbij liet ze zich doorgaan, en zelden discreet, bijstaan door een of andere kapitaalkrachtige amant. De eenogige majoor zag het niet, of wilde het niet zien. Hij was naar eigen zeggen een ‘filosoof’: aan het idee van een gezin, en voorts op tijd en stond een warme maaltijd, een goed glas wijn en een partijtje biljart met de vrienden had hij op zijn leeftijd genoeg. (p. 19) In de lente van 1934 had de Prinses een korte maar stormachtige romance met de Imperiale Staatsman Joris van Severen. Ze onderhield een warme vriendschap met dom Modest van Assche, de abt van de Sint-Pietersbadij te Steenbrugge. Om hem uit de bak te krijgen wierp Ji-Ji begin 1945 al haar charmes in de strijd bij haar flamingantische vriend Herman Vos, Minister van Openbare Werken in het kabinet-Pierlot. […] In die dagen ondernam Ji-Ji een wat halfhartige poging om zich van haar eenogige majoor te laten scheiden. Uiteindelijk week ze in 1948 uit naar Brazilië […]. (pp. 19-20) Merkwaardig genoeg wordt Gaston Burssens in het verhaal van Humbeeck niet vermeld. In 1948 noteerde Burssens in zijn “dagboek”: Bezoek van Marguerite, de Prinses van Ji-Ji, de mislukte jeugdliefde van P. v. O. Trots haar 50 jaar nu is ze nog een mooie verschijning, gesoigneerd en geparfumeerd als een douairière van la belle Epoque, en nog altijd even chameau en catin in haar gedragingen als 15 jaar geleden toen ik haar leerde kennen. Het was voor ons beiden een ‘coup de foudre’ geweest, even kort als de bliksem zelf en ‘sans lendemain’. Ik heb haar af en toe nog wel ontmoet, maar het avontuurtje zat me dwars en ik ben nooit meer ingegaan op haar bedekte uitnodigingen. Trouwens, zij was de laatste jaren de minnares van een minister, - wat niets zegt natuurlijk. […] Omdat ze er nu eenmaal was, en omdat zij het nog steeds over V.O. had, werd ik razend genoeg om geen blad voor mijn mond te houden. En stelde ik haar de vragen die ik haar vroeger reeds had willen stellen maar uit kiesheid nooit gesteld had. Want kies ben ik ook, (soms). Na het treffende relaas van het spel van vragen en antwoorden, concludeert Burssens: -‘Neem me niet kwalijk, Marguerite,’ zei ik, ‘maar ben je niet nog steeds dezelfde chameau als vroeger? – ‘Ik geloof ja,’ zei ze. Ze deed nog een poging om mijn hand te grijpen, die ik terugtrok. Opgewarmde kost zegt mij niet zoveel. ‘Willen wij het hierbij laten?’ vroeg ik. Ze zei: ‘ja’. En we lieten het hierbij. Zij was gekomen om afscheid te nemen. Ik heb haar niet eens gekust. Ze vertrok met haar man naar Brazilië. 1 & “Een gouden handdruk voor Du Perron” van de romancier Kader Abdolah is gebaseerd op de lezing die de schrijver op 17 januari 2007 te Tilburg uitsprak tijdens het symposium ‘Oordelen op maat? Een kwestie van vraag en aanbod. Schrijver concludeert: Later pas gaf de tijd Du Perron een gouden handdruk. De tijd heeft zijn wisselvallige œuvre verheven tot een boeiende nalatenschap. De tijd heeft zijn woelige periode nauwkeurig ingelijst voor de literatuurgeschiedenis. Zo blijft Du Perron een onmisbare schakel in de oudere Nederlandse literatuur. (p. 27) Mathijs Sanders stelt vast dat Du Perron prominent aanwezig was in de Nederlandse literatuur na 1945. In “De houdbaarheid van een polemist” traceert hij Du Perrons aanwezigheid in de naoorlogse journalistiek en academische literatuurkritiek. 1 Het loont echt de moeite de volledige tekst te lezen. Gaston BURSSENS, Verzameld proza, Antwerpen & Amsterdam, Elsevier Manteau, 1981, pp. 127-129. De tekst is ook opgenomen in: Gaston BURSSENS, Fabula rasa, Amsterdam, De Bezige Bij, (19642). 15 Door deze sporen van Du Perron na te trekken kunnen enkele polemische momenten in de geschiedenis van deze kritiek worden verhelderd. (p. 29) & In de rubriek “De kleine garnaal” publiceert Sander Bink een bijzonder lezenswaardige beschouwing over de vrijwel vergeten “decadente”schrijver J.L. Gregory, alias Jan Lodewijk Pierson (1893-1979). Hij zou het tot hoogleraar Japanse letteren in Utrecht schoppen, een functie die hij in 1935 zogenaamd om gezondheidsredenen, maar in werkelijkheid om een politiek conflict opgaf. Het essay Het vrije fascisme en het geestelijk individualisme als een natuurlijke religie (1935) laat helemaal geen ruimte voor twijfel over Piersons ideologische positie in deze jaren. Ook de opdrachten die Pierson in deze jaren zijn levenswerk als japanoloog gaf, de eerste integrale Engelse vertaling, in 18 delen, van de oudste verzameling Japanse poëzie, de Manyoshu, zeggen in dit verband genoeg. Het derde deel, verschenen in 1933, droeg Pierson op aan Mussolini en het vijfde (1938) aan Hitler, ‘the personification of goodwill and the master of well-timed action’ – een naoorlogs deel droeg Pierson op aan zijn hond. (p. 74) & Tot slot, een opstel van Yves T’Sjoen over Nic van Bruggen en de cultus van een romantisch dichterschap (pp. 76-100), waarover meer in de volgende aflevering. & Jawel, de jongste aflevering van Zacht Lawijd heeft alles om me te bekoren. (HFJ) ZL, literair-historisch tijdschrift, zesde jg., nr. 3, april-mei-juni 2007, 105 pp., ill., 9 €. Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnementsprijs (4 nummers): 30 € (betaling na ontvangst acceptgirokaart). Abonnementsadministratie Nederland: Letterkundig Museum, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag. Beestig ▲Elwood, een tweejarige kruising tussen een Chinese naakthond en een chihuahua, is in de VS gekroond tot lelijkste hond van de wereld. Het hondje, dat alleen op zijn kop een pluk wit haar heeft, wordt ook wel ET genoemd vanwege zijn gelijkenis met dat sciencefictionfiguurtje. Bazin Karen Quigley vertelde dat zij Elwood twee jaar geleden van de dood heeft gered. De fokker dacht dat hij te lelijk was om te verkopen en wilde hem laten inslapen. "En nu zit Elwood overal op internet en vinden de mensen hem leuk en grappig", aldus Quigley, die duizend dollar prijzengeld mee naar huis mag nemen. De meeste deelnemers aan de lelijkste-hondenwedstrijd waren Chinese naakthonden, een soort die behalve door zijn naaktheid opvalt door zijn hanekam, bolle ogen en lange, scheef uit de bek hangende tong. ■ ▲Vogelbescherming Vlaanderen heeft enkele Vlaamse Europarlementsleden ingeschakeld om het probleem van voedselgebrek voor aasetende roofvogels als vale gier, aasgier, lammergier, zwarte en rode wouw in de Spaanse Pyreneeën aan te pakken. Er werden al contacten gelegd met Bart Staes, Anne van Lancker en Dirk Sterckx. Aanleiding is het uitzonderlijke bezoek in ons land van een honderdtal vale gieren (Gyps fulvus) op zoek naar voedsel. Een wanhoopsdaad, want meer dan een platgereden egel of een dood konijn zullen ze hier niet vinden! Vermoedelijk komen de vogels uit Spanje, waar de populatie op ongeveer 20.000 broedparen wordt geschat, de grootste in Europa. De roofvogels – die uitsluitend aas eten – sterven in Spanje van de honger wegens het gebrek aan dood vee. Zeven jaar geleden waren er nog ongeveer 200 zogeheten ‘Muladares’; dat zijn vaste plekken in de omgeving van dorpen waar de veehouders hun dode dieren konden achterlaten. De gieren ruimden ze op. Deze voerplaatsen – die vaak eeuwenoud zijn – zijn nu allemaal gesloten. De gevolgen zijn rampzalig. In de Riglos, onderdeel van de Aragonese Pyreneeën, broedden vijf jaar geleden 92 paar vale gieren die 58 jongen grootbrachten. Dit jaar deden slechts 40 paar een broedpoging, zonder succes. Ze waren te zwak om eieren te leggen. Een andere broedkolonie, bij Guara, telde in 1999 nog 89 broedparen met 75 jongen. Dit voorjaar telde men amper 15 broedparen, zonder jongen. Voorbeelden die de ernst van de situatie illustreren. ■ 16 Belgische collagisten Henri van Straten (1892 - 1944) schilderde futuristische en abstracte schilderijen, en vooral scènes uit het nachtleven. Hij is echter vooral bekend als xylograaf, illustrator van het tijdschrift Lumière en lid van de Vlaamse groep houtsnijders “De Vijf”, waartoe tevens behoorden Frans Masereel, Joris Minne en de gebroeders Jan en Jozef Cantré. Hij maakte de illustraties voor Lijmen (19322) en Het been (19432) van Willem Elsschot, alsmede vignetten voor omslagen van herdrukken van Elsschots werk. Roger Avermaete, die hem lanceerde, portretteerde hem in 1929: Henri van Straten est un virtuose. S’il est toujours reconnaissable à certains détails – ses têtes, une fleur, une colonne -, il a trouvé moyen de varier considérablement sa manière. Sa technique met en valeur, au premier chef, le dessin, dont l’homme et la femme sont les sujets de prédilection. La ville ne lui fournit qu’un décor et a une importance moindre - cela se sent – que ce chat qu’il a mis sur le toit. Le caractère dominant de cet art est la grâce. Henri van Straten est gracieux sans être fade. [...] Il est raffiné, un tantinet satanique et pervers.2 Het was pas in de jaren negentig dat er een viertal collages van Henri van Straten opdaagden, waarvan er zich drie bevinden in de collectie van de Verbeke Foundation: Tapuanen (1925), Bena Mpassa (1925) en Urua (1925). Centraal op die collages staan duidelijk herkenbare beelden en maskers uit het voormalige Belgisch Congo. (Ook Joris Minne maakte af en toe collages.3) & In de vroege jaren twintig ontdekte Marcel-Louis Baugniet (1896-1995) te Parijs het werk van Kupka en het kubisme. In 1923 huwde hij met de danseres Marguerite Acarin, leerlinge van Raymond Duncan, voor wie hij de naam Akarova bedacht en kostuums en decors in kubistischconstructivistische stijl ontwierp. In 1926 ontwierp hij de decors voor Tam tam van Geo Norge in een opvoering van de Groupe Libre van Raymond Rouleau. De luidruchtige betoging tegen dit spektakel kan gezien worden als het kristallisatiemoment van de eerste surrealistische groep in België (van Vlaamse zijde werden Paul van Ostaijen en Gaston Burssens buiten hun medeweten bij de hetze betrokken).4 Met Victor Servranckx, Pierre-Louis Flouquet et Jean-Jacques Gaillard werkt hij mee aan 7 Arts (1922-1930). Hij verdedigt de “Zuivere beelding”, waarbij hij de nadruk legt op de synthese van het esthetische en het sociale. In de jaren twintig zal hij zich vooral toeleggen op design, binnenhuisinrichting, tapijten meubelontwerp. In 1927 richtte hij met de Nederlandse architect Ewaud 2 Roger AVERMAETE, Petite fresque des arts et des lettres dans la Belgique d’aujourd’hui, Bruxelles, L’Églantine, 1929, pp. 95-96. 3 Cf bijv. de “poème-collage” O troubadour ??? van het begin van de jaren twintig, een verrassend werk van Joris Minnen gereproduceerd in Roger AVERMAETE, L’aventure de « Lumière », Bruxelles, Arcade, 1969, p. 41. 4 Henri-Floris JESPERS, La bataille du Casino de Saint-Josse, in: Connexion, no 1, novembre 2006, pp. 8-12. 17 van Tonderen L’Intérieur Moderne op, en drie jaar ging zijn eigen meubileringsfirma van start, Baugniet et Cie. Als collagist werkte Baugniet zowel abstract-constructief als figuratief. Het vroegste werk van Baugniet dat bewaard wordt in de collectie van de Verbeke Foundation dateert van 1933, een heldere, constructivistische Compositie met geribd karton. Een doordachte hulde aan de initiator van de “Merzkunst” of “Merzmalerei” kon niet ontbreken: À mon ami Kurt Schwitters dateert van 1948, het jaar van overlijden van Schwitters. Een fragment van Das Merzbild (1919) en priimiitittii een fonetisch gedicht van de schepper van de Ursonate (1922-1932) illustreren de twee belangrijkste aspecten van Schwitters’ oeuvre. “Merz” is een fragment van het gedrukte woord Commerzbank. In 1919 maakte Schwitters een werk uit papier, hout, draad en kleuren, waarin een stuk krant met de syllabe “MERZ” – vandaar de titel Das Merzbild. In 1927 belichtte Schwitters zijn keuze: Sie können es verstehen, daβ ich ein Bild mit dem Worte MERZ das MERZbild nannte […]. Nun suchte ich, als ich zum ersten Male diese geklebten und genagelten Bilder […] ausstellte, einen Sammelnamen für diese neue Gattung, da ich meine Bilder nicht einreihen konnte in alte Begriffe, wie Expressionismus, Kubismus, Futurismus oder sonstwie. Ich nannte nun all meine Bilder als Gattung nach dem charakteristischen Bilde MERZbilder. Om zijn collage te maken verknipte Baugniet nummer 20 van het tijdschrift Merz (1927), dat als titel “Katalog” draagt. Op pagina 104 staat het gedicht priimiitittii en de foto van Schwitters afgedrukt waaronder Baugniet schreef: “à mon ami Kurt Schwitters 1927”. Op pagina 105 staat Das Merzbild afgedrukt, alsook een advertentie voor Schwitters reclame- en designbureau. De advertentie verwijst ook onrechtstreeks naar Baugniets eigen beroepsactiviteit als ontwerper. Die MERZ-WERBE HANNOVER, Waldhausenstraβe 5, KURT SCHWITTERS, übernimmt Entwürfe jeder Art für Propagandazwecke Mitglied des Bundes Deutscher Gebrauchsgraphiker. Schenken Sie uns Ihr Vertrauen und geben Sie uns bitte Ihre geschätzten Aufträge. Wir finden das Rechte. Dit merkwaardige werk van Baugniet moet dus gelezen worden als een in memoriam. & Expo Bruxelles 1958 (Table pliante, chaise en cuir, meuble à éléments combinés) illustreert treffend de activiteit van Baugniet, die als meubelontwerper in 1937 zijn demonteerbaar en stapelbaar Standax- 18 meubilair op de Exposition Internationale des Arts et Techniques dans la Vie Moderne te Parijs tentoonstelde. In een reeks collages van de tweede helft van de jaren zestig bracht Baugniet hulde aan kunstbroeders die als kunstenaar en/of als mens iets voor hem betekenden: E. L. T. Mesens (1966), Max Ernst (1966), René Magritte (1966), Jean Milo (1967). Ironische toetsen en toespelingen zijn hem daarbij niet vreemd. Prominent in het portret van Mesens staat… een glas. Attribuut van Max Ernst is natuurlijk een vogel. Magritte staat afgebeeld als ontwerper van het logo van Sabena (1965) en getooid met zijn merkteken. De jeugdfoto van Jean Milo met pijp brengt zijn tijdschrift La pipe en terre (1924-1925) in herinnering, terwijl de roze koe staat voor de éditions de la vache rose die hij als Jan Milo runde. De hommage aan Salvador Dalí is ongedateerd.5 Henri-Floris JESPERS Bibliografisch ▲Jonathan Israel (° London, 1946) is als professor moderne Europese geschiedenis verbonden aan het Institute for Advanced Study, Princeton, VS. Hij werkt thans aan het derde deel van zijn drieluik The Dutch Republic. In een gesprek met KB.nl, een kwartaalschrift van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek dat toegestuurd wordt aan relaties en vrienden van de KB, onderstreept Jonathan Israel zijn affectie voor Nederland, die groter wordt naarmate hij ouder wordt. Nederland is eeuwenlang het middelpunt van de moderniteit geweest. Door verwaarlozing of bescheidenheid zijn Nederlanders dit zelf vergeten. Hij wijst erop dat de revolutie in Nederland niet alleen eerder plaats vond dan in Amerika, maar dat de theoretische basis voor de revolutionaire ideeën zoals gelijkheid en vrijheid van drukpers in Nederland veel steviger was en gebaseerd was op Nederlandse, maar ook Franse, Duitse en Engelse boeken. In Amerika werd alleen teruggegaan op Engelstalige werken. Hij bestudeert het Nederlandse Spinozisme en radicaal denken als historisch en cultureel fenomeen van 1670 tot 1800. Op 21 juni sloot hij zijn fellowship aan de KB te Den Haag met een lezing over zijn onderzoek. De Nederlandse vertaling wordt uitgegeven door Bert Bakker. & Beknopte bibliografie van Jonathan Israel: Race, Class and Politics in Colonial Mexico, 1610-70, 1975 (ISBN 0-19-821860-5 hardback) – in Oxford Historical Monographs series The Dutch Republic and the Hispanic World, 1606-61, 1982 (ISBN 0-19-826534-4 hardback, ISBN 0-19-821998-9 paperback) European Jewry in the Age of Mercantilism, 1550-1750, 1985 (ISBN 0-19-821928-8 hardback, ISBN 1-874774-42-0 paperback) Dutch Primacy in World Trade, 1585-1740, 1989 (ISBN 0-19-821139-2 paperback) Empires and Entrepots: The Dutch, the Spanish Monarchy and the Jews, 1585-1713, 1990 (ISBN 1-85285-022-1 hardback) The Anglo-Dutch Moment: Essays on the Glorious Revolution and Its World Impact (editor), 1991 (ISBN 0-521-39075-3 hardback, ISBN 0-521-54406-8 paperback) From Persecution to Toleration: Glorious Revolution and Religion in England (joint editor), 1991 (ISBN 0-19-820196-6 hardback) 5 Titels cursief en vet: collages die bewaard worden in het museum van de Verbeke Foundation te Kemzeke (cf Mededelingen nr. 94 de dato 31 mei 2007.) 19 The Dutch Republic: Its Rise, Greatness and Fall, 1477-1806, 1995 (ISBN 0-19-873072-1 hardback, ISBN 0-19-820734-4 paperback) – a 1200-page tome in the Oxford History of Early Modern Europe series, documenting the golden age of the United Provinces of the Netherlands and its historical context Conflicts of Empires: Spain, the Low Countries and the Struggle for World Supremacy, 1585-1713, 1997 (ISBN 1-85285-161-9 hardback) Radical Enlightenment: Philosophy and the Making of Modernity, 1650-1750, 2001 (ISBN 0-19-820608-9 hardback, ISBN 0-19-925456-7 paperback) – emphasises the role of 17th century Holland, and Spinoza in particular, in the Enlightenment Diasporas Within a Diaspora: Jews, Crypto-Jews and the World of Maritime Empires (1540-1740), 2002 (ISBN 90-04-12765-8 hardback) – in Brill's Series in Jewish Studies Dutch Jewry: Its History and Secular Culture (1500-2000) (joint editor), 2002 (ISBN 90-04-12436-5 hardback) – in Brill's Series in Jewish Studies Enlightenment Contested: Philosophy, Modernity, and the Emancipation of Man 1670-1752, 2006 (ISBN 0-19-927922-5 hardback) ■ ▲Fronk is de schrijversnaam van Frank Nauwelaers (°1962). Hij schrijft sinds 1999 gedichten. Zelf noemt hij die nonsongs. In 2000 maakte hij samen met rockmuzikant Walter Mets de CD Wimpers voor Brezjnev. In een mysterieuze soundscape leest hij zijn gedichten oftewel nonsongs in het Russich, Engels, Frans en Nederlands. Hij schreef de promotieslogans voor de cultuurmarkt voor Vlaanderen 2000. In 2003 kocht hij een zaktelefoon en richtte de Fonk sms Gazet op. Vijftig abonnees ontvangen elke werkdag een poëtisch sms-je of een flauwe grap. In 2004 startte de samenwerking met tekenaar Roeland Zijlstra. Die laatste maakt met regelmaat een portret van mensen uit hun buurt. Fronk schrijft over die mensen een nonsong. Portret en nonsong worden gepubliceerd op de website www.fronk.be. In 2007 wordt de bundel Groeten uit Oldeberkoop gepubliceerd en in samenwerking met Prof. Dr. Theo Clemens voorgesteld in galerie De Zwarte Panter te Antwerpen. In deze bundel worden 36 portretten met nonsong opgenomen. Deze combinatie wordt “inprenting” genoemd naar het Duitse “Andachtsbild”. Fronk is vaak op poëziepodia te horen en wordt in oktober 2007 in Metz verwacht op het internationaal poëziefestival Teranova. Eind van diezelfde maand vertrekt hij samen met dichter Philippe van Beek naar Kerala in het zuiden van India. De cineast Rajiv Vijayaraghavan kan hen introduceren in de Zuidindiase poëziescène. Fronk en Philippe laten zich in het Santhigiri hospitaal Ayurvedisch binnenstebuiten keren. Ze zullen verlichting vinden voor hun kwalen, respectievelijk multiple sclerose en schizofrenie. ■ Lezersbrief Na lezing van het artikel in Mededelingen hebben we de Verbeke Foundation bezocht en vastgesteld dat er toch behoorlijk wat groeipijn in zit. Het kan zijn dat er in België iemand rondloopt die de productie van onze hedendaagse kunstenaars zo maar kan plaatsen en/of duiden. Voor ons was het alleszins even onduidelijk als de spreekwoordelijke boksmatch tussen twee negers in een kolenkelder waar het licht is uitgevallen. Nergens een hint, naamvermelding of titel. De bezoeker leert toch graag wat bij. Het enige hulpmiddel – een grondplan – is weinig verhelderend en (waarschijnlijk) misleidend. Ook was er niemand wijd en zijd om toelichting te geven. Het is duidelijk dat de enorme site veel mogelijkheden biedt en we prijzen ons gelukkig dat er nog mecenassen bestaan die dergelijke uitdagingen aandurven. Als ze genoeg adem hebben wordt dit initiatief een belangrijke aanwinst voor de grote Antwerpse regio. Ondertussen beleefden twee oude zwervers een eenzame zoektocht aan € 8 pp. Ze koesteren goede hoop voor een volgend bezoek. Zeer genegen groeten, M. en J. 20 Agenda ▲Van 6 juli tot 9 september: Ingenium. De fotografie van het vernuft 1846-2006, een productie van Fundação Calouste Gulbenkian. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ ▲Vanaf 7 september 2007 brengt het Fakkeltheater te Antwerpen de monoloog Charlotte van Jan Christiaens sr. met de actrice Alice Toen in de hoofdrol. Bernard Van Lent zorgt voor de muzikale begeleiding. Jan Verbist regisseert.■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 31 juli. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 98 2007 31 juli Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Aanvankelijk was het de bedoeling de studie van Ivo Machiels over Louis-Paul Bon en de kunsten in twee afleveringen te publiceren. Bij nader inzien werd het echter duidelijk dat dit wreed onrecht zou doen aan die “waarlijk schone en gedegen” tekst. In de volgende aflevering krijgt u dus beslist een dubbele portie vaste rubrieken! ■ Kritisch Aan Daan Hugaert Mijn beste Daan Hugaert, 2 Ik heb met grote voldoening je interview in De Morgen van 14 juli gelezen, verheugd dat je ook tijdens de Gentse Feesten niet aan rusten hebt gedacht. Je stond immers centraal in Spaans krijt dat jezelf hebt geschreven en ook in Jo Van Dammes komedie De jongens die je samen hebt vertolkt met de zo sympathieke Bob De Moor. Het werk dus van drie figuren die mij heel erg liggen: schrander, gevoelig, bescheiden en sterke persoonlijkheden. Maar er is veel meer dat mij in jouw interview heeft getroffen. Ik denk bv. aan je kranig pleidooi voor het echte volkstheater. Ik denk aan je politiek engagement. Maar vooral je overwegingen over het hedendaags Vlaams toneelleven hebben mij aangenaam verrast. Je wees bovendien op de heroïsche jaren toen je, als acteur verbonden was aan het NTG, waarvan ik een van de stichters was en waarin ik een vrij grote rol heb gespeeld als ondervoorzitter van de raad van bestuur en later als adviseur. Ik zwijg dan nog over mijn activiteit als toneelrecensent van Vooruit en later De Morgen en mijn grote betrokkenheid op zovele vlakken van het Vlaams en zelfs internationaal theaterleven. De jongste jaren erger ik mij gruwelijk aan wat op de Vlaamse podia vertoond wordt. En ik erger mij nog veel meer aan wat er niet vertoond wordt. Ik verfoei, net zoals jij, het getier en geraas van naakte mensen op de theaterplanken. Je beweert terecht dat er in de dramatische kunst dient geëxperimenteerd, maar dan niet zoals dat nu het geval is met het zodanig verminken van het klassiek toneel waarin men nog nauwelijks het origineel herkent. Ik hoop vooral dat je gelijk hebt als je beweert dat de slinger terugkeert en dat men zal ophouden om het kind met het badwater weg te gooien. Van de zeer grote namen uit de wereldliteratuur – ik kan er honderden citeren – is er momenteel geen sprake meer. Ik noem dat een echte schande en ik ben ervan overtuigd dat vele theaterliefhebbers onze mening delen. Ik hoop, samen met jou, dat eindelijk het gezond verstand zal triomferen, niet enkel op het gebied van de dramatische kunst trouwens. En verder verwacht ik dat we over dat alles eens rustig van gedachten kunnen wisselen. Veel succes nog en met de hartelijkste groeten. Rik LANCKROCK Korte à propos bij Louis Paul Boons eerst volle en dan ledige Boontjes. Een verloren bijdrage uit een dooie reeks Eerder schreef ik er al over (Mededelingen CDR, jg. 3, nr. 61, 31 december 2005, pp. 7-8). Ik was boos in 2005. Onderstaande bijdrage was helemaal persklaar als addendum voor een deel uit een toch belangrijk stuk verzameld werk, dat al bijna half voltooid was. Dit deel van Louis 3 Paul Boons verzamelde Boontjes is toen net niet verschenen. De nog resterende (mogelijk negen) delen, uiteraard ook niet meer. In die Boontjes 1968 zou ik de lezende mens gediend hebben met een waarlijk schone en gedegen tekst over “Louis en de kunsten”. Het heeft niet mogen zijn. De delen 1959 tot 1967 kon men in datzelfde jaar – het ging allemaal nogal vlug – praktisch “integraal” in De Slegte vinden. Voor de rest blijft men uiteraard op zijn honger zitten. Ook de bibliotheken of studiecentra. Boons Boontjes – een groot stuk schrijfwoede tot 1978 toch – zijn nu half ter aarde besteld, of, pardon, eigenlijk vol-ledig. Tenzij iemand dit grote gewrocht waaraan vanaf 1988 ooit nog Leus, De Poorter, Vyncke, De Wispelaere en voornamelijk Weverbergh aan gebouwd hebben, gaat afmaken. Annie van den Oever schreef de laatste gedrukte beschouwing, Een Montaigne van de lage landen, in 2003 in de Boontjes 1967. De mijne heeft hier een plaats gevonden. Als het kind op de oever… dat van de zinkende sloep werd gerukt. Hoe kan dat toch zo allemaal? Ik versta dat niet, als we dan toch al wilden gaan verzamelen… Het had heel waarschijnlijk wel weer met geld en ruzie te maken. Troost u Lowie, de “In 20 lijnen” van Richard Minne zijn ook nog nooit verzameld. Het zouden waarschijnlijk ook twintig kilometer lijnen gaan worden. En nu gaan we maar zwijgen over Verzamelde Werken… Henri-Floris Jespers geeft hier quasi verloren teksten de kans zich nog even bij het literaire walhalla te voegen… letterlijk. Ik ben nu niet meer zo boos… Ivo Machiels (29 juli 2007) Kunstboontjes, Boontjes kunst Boon heeft zich op alle terreinen met de kunsten beziggehouden. Dubbeltalent, schrijven over kunst, kunstcriticus. Zelfs tot in zijn cursiefjes drongen de kunsten door. De boontjes vooral als spiegel van zijn dagelijkse bezigheden. Boons werk, ook het plastische, is te omvangrijk en te complex om het in kort bestek volledig te behandelen. Daarom hier twee aspecten uit de magistrale “kipkap” die zijn gehele oeuvre blijkt te en blijft zijn: Boon journalist en Boon artiest in de flower-power jaren. Boons journalisme Een belangrijke activiteit in Louis Paul Boons schrijversloopbaan is zijn journalistieke bedrijvigheid geweest. Hoewel hij dit genre zijn hele leven beoefende kende het toch een hoogtepunt tussen 1945 en 1955. Op de vraag of zijn journalistiek werk invloed heeft gehad op het literaire antwoordde Boon: Weinig, behalve die laatste romans, zoals De meisjes van Jesses. Maar ook in De Kapellekensbaan, en in Menuet ook. Ik ben altijd complex geweest, alles wat zo samen kwam heb ik altijd zoals frikandellekens tot een boek gebouwd. Alles wat mij dienstig kon zijn, vang ik op en bijeengewriemeld geeft dat een boek. Ik heb natuurlijk cursiefjes samengebracht in boeken, en omgekeerd, wanneer ik een boek aan het schrijven was en dat ik nog iets journalistiek moest maken, dan nam ik gewoon een stuk uit mijn boek en rondde dat af, en stuurde dat in voor een weekblad of een maandblad. Het is allemaal heel complex (ROGGEMAN 1977: 25). 4 Martin Ros meent: De met zijn journalistiek werk samenhangende veelvormige nieuwsgierigheid deed hem in de meest uiteenlopende genres penetreren. De ‘reservaten’ blijven de gaafste voorbeelden van Boontjes literaire alomtegenwoordigheid (ROS 1979: 6). Al bij al is de invloed die de journalistiek heeft gehad toch niet zo gering geweest. In een ander gesprek antwoordde hij overigens op de vraag of deze hem nooit dwarsgezeten heeft of belemmerde: Een paar keer heeft de journalistiek me zelfs geholpen: De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat en de roman De meisjes van Jesses heb ik gedeeltelijk uit kranteknipsels en berichten gehaald, nee, uiteindelijk heeft de krant me goed gedaan (ZAAL 1982: 89). Daar kan nog aan toegevoegd worden dat het karakter van Boons historische romans nauw aansluit met het zogenaamde New Journalism – journalistieke stukken die als een roman gelezen kunnen worden – dat in de jaren zestig van de vorige eeuw opkwam. Dit geldt uiteraard voor het werk Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht uit 1971. In verschillende gesprekken bekent Boon hoe het hem had geholpen dit, uit een enorme hoeveelheid krantenmateriaal gedistilleerde, boek te schrijven door zich met Pieter Daens, die immers ook een journalist was, te vereenzelvigen 1. Teksten over kunst in verschillende periodieken. De bijdragen die Louis Paul Boon voor verschillende dag-, week- en maandbladen afleverde behelzen meestal de literatuur en de beeldende kunsten. In het geheel gaat het hier om circa vijfhonderd artikels, waarvan een honderdtal over kunst. Daarnaast heeft hij een aantal inleidingen en stukken geschreven voor werken over beeldende kunstenaars. Als journalist begon Boon in 1945 bij het communistische dagblad De Rode Vaan 2. Naast de publicatie van een aantal literaire reportages 3 verzorgde hij voornamelijk de kunst- en cultuurpagina ‘Kunst en letteren’. Hierover zegt hij zelf: Dan heb ik voor De Rode Vaan de cultuurpagina gemaakt, geschapen eigenlijk, want die bestond zoals in de meeste kranten in die tijd niet (HEBBELINCK 1982: 134). Er verschenen verspreid over een jaar zeventien artikels omtrent de beeldende kunsten waarvan het laatste in november 1946. Daarnaast kunnen nog een negental cursiefjes in verband met kunst 1 Zie L. Geerts, Praten met L.P. Boon, in: De Nieuwe, 18 juni 1971, p. 26 en J. de Man, Louis Paul Boon, in De Post, 14 juni 1970, p. 22. 2 L. Verhuyck en T. Jochems, Louis Paul Boon, (‘Grote ontmoetingen, Literaire Monografieën’, 15), NijmegenBrugge, 1978, p. 9 vermelden sinds 1944. De eerste artikels die ik aantrof in De Rode Vaan verschenen echter in oktober 1945. Voordien werkte Boon nog voor Zondagspost, een weekblad van de uitgever Manteau. 3 O.a. Holland door de voorruit van de autobus heen, gezien door L.P. Boon en Stad Brussel een oerwoud dat later ook in Reservaat I (1954) verscheen. 5 vermeld worden. Samen met Maurice Roggeman, die de tekeningen maakte, creëerde Boon nog het stripverhaal Proleetje en Fantast, dat als één van de eerste in Vlaanderen beschouwd kan worden 4. Door moeilijkheden en bezuinigingen verloor hij zijn werk bij voornoemd dagblad. Er volgde evenwel vrij vlug een voorstel van Aloïs Gerlo om redactiechef te worden bij het weekblad Front, volgens Boon een blad van de weerstand maar eigelijk een communistische ‘onderzeeër’. Ze noemden het niet communistisch maar dat was het eigelijk wel (ROEY 1982: 143). Ook hier verzorgde hij de cultuurpagina en schreef zodoende wekelijks over kunst. Zo verschenen er dienaangaande een veertigtal bijdragen waarvan het laatste in 1950. Als freelance journalist werkte Boon nog voor een aantal kranten waarvan het hier volstaat het Belgische socialistische weekblad Parool te vernoemen waarvoor hij gedurende een jaar — van 22 december 1946 tot en met 21 december 1947 — tweeënvijftig beschouwende stukken schreef 5. In een tiental van deze teksten, waarvan meer dan de helft later in herwerkte versie in De Kapellekensbaan zouden verschijnen, wordt er ook over kunstpolitiek en thema's betreffende de beeldende kunst gesproken. Er kan tenslotte nog op zijn medewerking aan het letterkundige maandblad Tijd en Mens gewezen worden dat opgericht werd door Hugo Claus, Jan Walravens en Remy C. van de Kerckhove en waarvan 23 nummers verschenen tussen september 1949 en januari 1955. Hoewel hierin van Boons hand geen bijdrage in verband met kunst verscheen is dit tijdschrift voor hem belangrijk geweest voor de opvattingen omtrent de functie van de kunst en de contacten met verschillende kunstenaars en schrijvers. Vanaf 1954 zal Louis Paul Boon als vaste medewerker tot praktisch aan het einde van zijn leven verbonden blijven aan de Gentse socialistische Vooruit. Vanaf 1949 publiceerde hij echter reeds artikels in dit dagblad. Eén van de belangrijkste bezigheden behelsde sinds 1959 het dagelijks afleveren van een cursiefje onder het pseudoniem Boontje, waardoor hij een breed lezerspubliek veroverde 6. Dit had hij voordien ook al bereikt door het schrijven van een vervolgverhaal 7. In die periode verzorgde Boon eveneens een aantal semi-literaire reportages over o.a. Franse kastelen, Italiaanse renaissancepaleizen en Duitsland 8. Een verdienste evenwel was het redigeren van de wekelijkse cultuurpagina ‘Geestesleven’ vanaf 1954, als opvolger van Richard Minne. Naast artikels van eigen hand liet Boon hier vooral jonge schrijvers aan het woord. Van hemzelf verschenen er slechts een dertigtal bijdragen betreffende kunst en dit voornamelijk tussen 4 Heruitgegeven in L.P. Boon en M. Roggeman, De wonderlijke avonturen van Proleetje en Fantast, Amsterdam, 1982. Gebundeld door G.J. van Bork in L.P. Boon, Ook de afbreker bouwt op, Amsterdam, 1982. 6 Een aantal van deze cursiefjes werden, voor de huidige integrale uitgave, vroeger gebundeld in Dag aan dag (1963), Dorp in Vlaanderen (1966), Wat een leven! (1967) en 90 mensen (1970). 7 De liefde van Annie Mols. In 1979 heruitgegeven samen met Als het onkruid bloeit. 8 Ook uitgegeven in boekvorm door de uitgeverij De Vlam die van Vooruit afhing. 5 6 1952 en 1956. Na deze periode verscheen er nog slechts zeer sporadisch een artikel. Zijn taak als redacteur van de pagina over kunst en literatuur kende een einde in 1972 als hij op pensioen werd gesteld. Wel heeft Boon nog tot eind 1977 een dagelijks Boontje voor Vooruit geschreven. Van achtennegentig artikels over kunst voor de drie hierboven behandelde kranten schreef Louis Paul Boon er dertien naar aanleiding van een tentoonstelling, terwijl er twaalf als recensie van kunstboeken verschenen. Eigenaardig is wel dat twee artikels die in 1946 in Front verschenen zeven jaar later letterlijk in Vooruit werden afgedrukt. Zo verscheen het artikel ‘Met het Voorbeeld van Breughel’ (Front, 17 november 1946) ongewijzigd in twee afleveringen in Vooruit op 21 en 28 februari 1953 en ‘De Brieven van Van Gogh’ (Front, 27 oktober 1946) enkele weken voordien. Of dit aan gebrek aan kopij te wijten is lijkt weinig waarschijnlijk. Het is echter evenmin te achterhalen of de reden hiervoor zou liggen in het belang dat Boon aan deze teksten hechtte. Aan het begin van dit hoofdstuk verklaarde Boon evenwel dat hij soms wel afgeronde stukken uit een boek, waar hij juist mee bezig was, als journalistieke bijdrage inleverde. Het is echter ook best mogelijk dat sommige tijdschriftartikels aan de basis lagen van bepaalde stukken uit één van zijn boeken. Zo kan vastgesteld worden dat er een achttal van de hier bedoelde artikels over kunst in herwerkte vorm te lezen zijn in De Kapellekensbaan en in mindere mate in Zomer te Ter-Muren. Daarbij had Boon toch duidelijk voor ogen boeken te schrijven in plaats van journalist te zijn. Dit wordt niet alleen bevestigd door het bovenstaande fenomeen van teksten die zowel voor journalistieke als literaire productie worden gebruikt, maar vooral door uitlatingen in zijn artikels als bijvoorbeeld in De Rode Vaan op 12 december 1945: Laat mij - in de nauwe omlijsting van een dagbladartikel, terwijl ik een boek zou moeten doen - uiteenzetten... Zo kan gesteld worden dat Louis Paul Boon als kunstjournalist en/of -criticus uiterst actief was van 1945 tot 1955 en dit voornamelijk in het blad Front. Daarbij kan opgemerkt worden dat deze bijdragen over kunst als een tegenhanger kunnen worden beschouwd van zijn literaire kritieken die in De Vlaamse Gids verschenen, onder de kop ‘Geniaal... maar met te korte beentjes’, tussen 1948 en 1952 9. De beschouwingen over literatuur in De Rode Vaan, Front en Vooruit mogen echter evenmin over het hoofd gezien worden 10. Tenslotte kan er nog op gewezen worden dat Boon tussen 1968 en 1979 een zestal teksten schreef over kunstenaars, die voornamelijk met hem bevriend waren zoals Gilbert De Smet, Marcel Wauters, Roger Serras en Francine Urbin Choffray. Cursiefjes over kunst 9 Een aantal van deze stukken werden verzameld en van een beschouwend nawoord voorzien door H. Leus en L.P. Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken, Amsterdam, 1969. 10 De kwantitatieve verhouding tussen de bijdragen over kunst en deze over literatuur is voor De Rode Vaan gelijk, voor Front gaan de meeste over kunst, terwijl voor Vooruit het grootste aantal over literatuur gaat. 7 Reeds eerder werd hier vermeld dat Louis Paul Boons activiteit bij Vooruit voornamelijk bestond uit het afleveren van een dagelijks cursiefje, het zogenaamde Boontje, dat een fenomeen apart van zijn schrijversactiviteit vormt. Men kan deze stukjes echter niet beschouwen als journalistieke bijdragen al werd er geregeld ook over kunst geschreven. In deze cursiefjes wordt met een typische ironische stijl een kijk geboden op alledaagse feiten: bedenkingen, voorvallen en bezigheden van de auteur 11 . Zodoende zijn er ook verschillende stukjes die Boon besteedde aan zijn ervaringen met tentoonstellingen van eigen werk, het maken van kunstwerken, verschillende kunstenaars die hij kende of bewonderde. In het geheel gaat het hier om circa 220 cursiefjes omtrent kunst waarvan er een tachtigtal over eigen werk, geschreven tussen 1960 en 1977, een dertigtal naar aanleiding van tentoonstellingen van eigen werk tussen 1962 en 1974 en een zestigtal over kunstenaars en kunst in het algemeen tussen 1959 en 1977. Apart moet hier de reeks over Valerius de Saedeleer (1867-1941) vermeld worden; 36 afleveringen geschreven tussen 15 juli en 6 december 1971 12. Boon beschouwde De Saedeleer als een geestesverwant daar deze ook een voorkeur had voor Bruegel. Wat de behandelde kunstenaars betreft duiken geregeld de figuren Dali en Picasso op. Daarnaast besteedde Boon nog een vijftien cursiefjes aan verschillende kunstenaars onder de rubriek ‘De vier hoeken van de wereld’ in Vooruit tussen 1954 en 1961. Meestal gaat het hier om een pittige anekdote die typisch is voor een bepaalde kunstenaar. De Boontjes over kunst Onderstaande boontjes werden chronologisch gerangschikt en verschenen alle in Vooruit. Ze gaan over de eigen kunstwerken van Louis Paul Boon. Degene die naar aanleiding van een tentoonstelling ervan geschreven werden zijn voorzien van een (*). De enkele die over kunstenaars of kunst in het algemeen gaan zijn voorzien van een (k). Deze laatste zijn slechts een gedeelte van al de boontjes over kunst. 6.7.1960: Collages 8.7.1960: Meer collages 3-4.9.1960: Steinberg (k) 5.9.1960: Bij Picasso (k) 22.11.1960: Abstract (k) 26.1.1961: Kunst (k) 6.4.1961: Het Genie (k) 17.2.1962: Natuur (over boomwortels als objet-trouvé) 28.2.1962: Moderne beelden (idem) 26.4.1962: Schilderij 14.7.1962: Wortels 16.7.1962: Wortels (II) 17.7.1962: Beeldhouwen (over boomwortels als objet-trouvé) 25.10.1962: Schilderij 11 Zie J. Weverbergh, Zo maar een stukje in de krant?, in ID., Bokboek, Amsterdam, 1965, p. 90-98. Een verkorte versie verscheen in A. Smeets, Van Ensor tot Permeke. Zestien vlaamse schrijvers zien zestien vlaamse schilders, derde bijgewerkte druk, Tielt en Bussum, 1981, p. 115-127. 12 8 28.12.1962: Expositie (*) 18.7.1963: Vis (over boomwortels als objet-trouvé) 27.8.1963: Wortels (idem) 29.11.1966: Zakje frieten (*) 23.3.1967: Feiffer (k) 25.7.1967: Schatten op zolder 20.10.1967: Expositie (*) 31.10.1967: Noema 30.11.1967: Schilderij 1.12.1967: Oude stoel 2.3.1968: Een vogel (over C. Van Breedam) 25.5.1968: Schilderij 28.5.1968: Wortel 5.6.1968: Eersgat (over boomwortels als objet-trouvé) 1.9.1968: Met gouden haar 7.9.1968: Rattenkoningin 11.10.1968: Apinnetje 12.10.1968: Kooi 12.12.1968: Exposeren (*) 17.12.1968: Vervoer (*) 18.12.1968: Expositie (*) 31.12.1968: Portret 13.1.1969: Mislukt 8.3.1969: Paleis Labia 2.5.1969: Behangpapier 3.5.1969: Literatuur (*) 9.5.1969: Een expositie (*) 13.5.1969: Dankwoord (*) 14.5.1969: Nieuwe ochtend (*) 17.5.1969: Dürer (“ruimteschilderij”) 21.5.1969: Evenwicht zoeken (“ruimteschilderij”) 22.5.1969: Fantastisch eetmaal (“ruimteschilderij”) 27.5.1969: Dag zusjelief (“ruimteschilderij”) 31.5.1969: Vaarwel dan, meisje (“ruimteschilderij”) 2.6.1969: Jeugd van vroeger (“ruimteschilderij”) 5.6.1969: Paradijsvogel (“ruimteschilderij”) 6.6.1969: Kamer van Beauty Kitt (“ruimteschilderij”) 10.6.1969: Huis van de heer Wadman (“ruimteschilderij”) 4.9.1969: Leerling 20.1.1970: Leiden (*) 2.3.1970: Naar kunst kijken (k) 4.3.1970: Rubens (k) 9.3.1970: In de barak 6.4.1970: Popart 13.4.1970: In de sneeuw 12.5.1970: Dynamisch (“beeldhouwwerk”) 13.5.1970: Wiel (“beeldhouwwerk”) 4.8.1972: Miss Barbebleu (over collages) 25.7.1973: Een engel (“beeldhouwwerk”) 5.2.1974: Nog over ons schilderwerk (over collages met David A. Boon) 9 9.2.1974: Schilderen met David (idem) 5.9.1974: Ikonen 20.9.1974: Bij Jan Burssens (k) 21.9.1974: Hindernissen (“beeldhouwwerk”) 11.10.1974: Portret van David 31.12.1974: Elie Elia (k) 25.6.1976: Boomwortels 5.5.1977: BTW (over landschappen) 7.5.1977: Nieuwe landschap 17.9.1977: Een beeldhouwer (over Gilbert De Smet) Boontje artiest rond 1968: spelen met “Hooft en Voeten” De plastische bezigheden van Louis Paul Boon in de jaren zestig waren meer een vorm van ludieke ontspanning. In 1962 trok hij geregeld de natuur in om er boomwortels te zoeken die tot artistieke objecten werden verheven, omdat ze “zonder iets bepaalds voor te stellen ongewoon tot de verbeelding spreken” (BOON 1962 [a]) . Op 15 december 1962 werden zijn bewerkte wortels tentoongesteld in Celbeton, terwijl Ivo Michiels voorlas uit Het boek alfa dat het jaar daarop zou verschijnen 13. De ontmoetingen met verschillende kunstenaars en schrijvers aldaar waren natuurlijk belangrijker dan de tentoonstellingen zelf. Van circa 1956 tot 1964 was Boon bevriend met de beeldhouwer Roel D'Haese over wie hij schreef: Ik bewonder dat werk van Roel. In een tijd waarin iedereen wat met kunst te doen heeft,waarin elk jongetje gedichten schrijft (...) en waarin elk ander jongetje pop-art fabriceert, in zo'n tijd doet het goed iemand te zien die echt nog iets maakt... Ik bedoel, iemand die met zijn hart en zijn hersenen, zijn nieren en de rest, iets maakt dat ons aangrijpt en niet meer loslaat (BOON 1977: 40). In die omgeving leerde hij ondermeer ook Maurice De Clerq kennen over wie hij in 1962 een kort artikel schreef in Vooruit 14. Een meer creatieve bezigheid in die jaren vormen de talrijke collages. Met deze surrealistische fotomontages benadert Boon zeer sterk het werk van de Belgische surrealist Marcel Lefrancq (1916-1974). Diens De val van het Oostromeinse rijk uit 1947 is zelfs thematisch verwant met De god Baal uit 1964 van Boon. Maar ook in beider keuze van motieven is er overeenkomst. Op een collage van Lefrancq uit circa 1943 zijn deze dezelfde als op Alleen op zondagmorgen, een collage uit 1968 die ten dele als gouache werd voltooid. Boon maakte reeds vanaf circa 1955 dergelijke collages. In 1960 schreef hij twee stukjes in Vooruit die handelen over deze discipline. Naast de beschrijving van enkele collages geeft hij daarin de volgende 'gagaïstische' bedenking: Nu ben ik niet zelf de uitvinder van deze kunstgriezelvorm, daarvoor werden de dadaïsten helaas een ietsje te vroeg geboren. Maar als ik wel leer en stout blijf, dan breng ik het vandaag of morgen nog wel een stap verder. Misschien word ik 13 Zie ANONIEM 1962. 14 Zie BOON 1962 [b]. 10 zelfs de voorman ener nieuwe richting. Wat denkt u van Gaga? Het gagaïsme lijkt me helemaal niet slecht te klinken... (BOON 1960 [a]) 15. Toch kende Boon in deze periode geen wezenlijke artistieke productiviteit. Ook niet op literair vlak. De enige roman die hij in deze jaren schreef was Het nieuwe onkruid die in 1964 verscheen. Het verhaal speelt zich af in hetzelfde milieu van de kunstkringen die Boon toen bezocht, maar heeft voor de rest weinig met beeldende kunst te maken. Tien jaar later zou Boon dit boek volledig herschrijven onder de titel Als het onkruid bloeit. Eerder terloops beschrijft hij daarin een ontwerp voor een schilderij dat aan De observatie doet denken: Eens maak ik een schilderij waarop je zo’n lange wandelgang in het ziekenhuis ziet, met hier en daar een elektrisch lampje, en op de vensterbank een bloeiende geranium” (BOON 1979 [c]: 633). Het gebrek aan artistieke producten was waarschijnlijk het gevolg van de geringe tijd die Boon restte door zijn werk als redacteur bij Vooruit. Daarvoor moest hij sinds 1954 dagelijks naar Gent. In een interview uit 1963 verklaarde Boon daarenboven: Maar ik doe niets meer, dan suffen. Nee, het is niet wat ge denkt, ik geloof dat ik gewoon opgebrand ben en nog wat nasmeul (CAMPERT 1963: 21). Vanaf circa 1964 maakte Boon eerder sporadisch een aantal tekeningen die in november 1966 in de galerij Drieghe te Wetteren werden tentoongesteld. De tentoonstelling werd ingeleid door Roland Jooris, een dichter die Boon geregeld in het artistieke milieu ontmoette 16. Deze tekeningen beperken zich tot het onderwerp van de naakte of uiterst schaars geklede vrouwen- of meisjesfiguren. In dit verband is hier reeds eerder gewezen op de gelijkenis van Boons vrouwelijke naaktfiguren met die van Rops of Van Maele17. Eén van die tekeningen is gebaseerd op een foto van een Parijse mannequin. Deze inspireerde hem enkele jaren later ook bij het maken van een ‘ruimteschilderij’ met als titel De rattenkoningin. Deze werken zijn een evocatie van erotiek en decadentie. Een ander kenmerk van Boons plastische oeuvre is de deformatie. Zo inspireerde bijvoorbeeld het verzamelen van de boomwortels hem voor een tekening waarop twee figuren vergroeid zijn met een wortelachtig voorwerp. Vier jaar later, in 1970, tekende Boon een reeks werken die door W. M. Roggeman als ‘plantaardige erotiek’ werden omschreven. De figuren op deze tekeningen zijn volgens deze laatste een soort plantaardige vrouwen, een soort boom-vrouwen, waarvan de armen tot takken zijn gemetamorfoseerd. Zij zijn steeds hoofdloos waarbij de hals als een dun uitlopende stam is uitgebeeld” (ROGGEMAN 1971: 6). 15 Zie ook BOON 1960 [b]. Het woord gaga betekend: kinds, halfwijs en kan ook als zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Zo heeft Boon in zekere zin zelf een nieuw begrip geïntroduceerd om een ‘etiket’ op een aspekt van zijn werk, stijl of houding te plakken. 16 Zie ANONIEM (W.D.) 1966. 17 Zie MACHIELS 1992. 11 Ook Roggeman meent dat zij nauw aansluiten bij de vroegere wortelverzameling. Deze kunstwerken zijn de laatste die getuigen van Boons verwantschap met het surrealisme. De intrede van het erotische naakt in het plastische, en wat later ook in het literaire, werk van Boon hangt samen met de aanleg van zijn “Fenomenale feminatheek”, een immense verzameling van erotische prentkaarten en foto's. Eind 1967 had te Nijmegen een overzichtstentoonstelling plaats van een veertigtal plastische werken van Boon. De tentoonstelling werd georganiseerd door de studentenkring “Les chevaliers de la volière” en bleef niet onopgemerkt. Er verschenen een vijftal artikels in Nederlandse en Belgische dagbladen. In één daarvan beweerde Boon dat schilderen of tekenen meer een vrijetijdsbesteding was of zoals hij in een cursiefje naar aanleiding van de expositie schreef: “Want eerlijk gezegd, schilderen was voor mij iets zoals voor u met de duiven spelen of vissen” (BOON 1967 [a]). Deze houding zou veranderen gedurende de laatste tien jaar van zijn leven, al liet hij zich steeds wat relativerend uit over zijn plastisch werk. Vanaf 1969 werd Louis Paul Boon actiever als plastisch kunstenaar. Omstreeks dat jaar vervaardigde hij niet minder dan vijfenveertig ‘ruimteschilderijen’. Die benaming gaf hij aan een soort assemblage waarin figuren in papier-maché met diverse voorwerpen tot een figuratief geheel zijn samengebracht. Deze bas-reliëfs hebben steeds dezelfde grootte van 80 op 59 cm en een diepte van 10 cm. Reeds in 1967 en 1968 maakte Boon enkele ruimteschilderijen, maar daarop zijn de figuren nog getekend en wordt er gebruik gemaakt van fotomateriaal. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Moeder Johanna der engelen. Het idee voor dit werk ontstond na het zien van een gelijknamige film. Op 30 november 1967 schreef hij in een cursiefje: Dagenlang is me die film in het hoofd gebleven (...) Ik zag in verbeelding alsmaar trappen, en aan de voet van deze trap, moeder Johanna der Engelen (BOON 1967 [b]). Zo leunen de ruimteschilderijen die voor 1969 werden gemaakt meer aan bij Boons collages. De reeks uit 1969 daarentegen vormt, in een zeer eigen kunstvorm 18, een hechte éénheid. Wat de thematiek betreft zijn er zowel nieuwe onderwerpen als een aantal uit de cyclus van 1941 19. Daarnaast zijn er enkele afkomstig uit het boek De Paradijsvogel uit 1958. Titels als Het huis van de heer Wadman en In de kamer van Beauty Kitt zijn daarvan een duidelijke illustratie. Zowel Wadman als Beauty Kitt zijn personages uit het laatstgenoemde boek. De figuur op Een sprookjesdag stelt het hoofdpersonage uit het verhaal Blauwbaardje in wonderland, uit 1962, voor. Op de plaats van haar geslacht bevindt zich, net als in het verhaal, een “flonkersterretje”. In beide literaire werken vond Boon de geschikte surrealistische atmosfeer terug die kenmerkend is voor de ruimteschilderijen. 18 Die eventueel als ‘gagaïstisch’ omschreven kan worden. Zie voetnoot 15. 19 Zie MACHIELS 1992. 12 Hiervoor leende zich ook een onderwerp als Fantastisch eetmaal dat hij in 1941 als houtskooltekening had gemaakt 20 . Naast de versie als ruimteschilderij had Boon het al in verschillende andere technieken uitgewerkt. In een cursiefje schreef hij: “Wel tien keer opnieuw, als het geen twintig is, heb ik dat getekend, in potlood, in houtskool, in crayon conté. Ik heb het in lino uitgesneden en in verf op doek gebracht. Ja, ik was ervan bezeten” (BOON 1969 [b]). Zoals blijkt uit Schets voor Gevangeniskoer uit maart 1969, heeft hij ook dit werk uit de cyclus van 1941 als ruimteschilderij willen uitvoeren 21. Dit gebeurde wel voor De geliefden, een thema dat herhaaldelijk in Boons plastische oeuvre terugkeert. De compositie van het ruimteschilderij verschilt wel enigszins van deze van het schilderij uit 1941, maar beiden bezitten dezelfde eenvoud. De latere lino en het schilderij uit 1978 zijn dan weer wel duidelijk op elkaar gebaseerd. Ook het ruimteschilderij Puberteit is een verwerking van een tekening uit 1946 met dezelfde titel. Deze laatste, die één van de weinige plastische werken uit de periode 1942-1954 vertegenwoordigt, getuigt nog van Boons expressionisme. Het motief op de tekening leunt sterk aan bij de gelijknamige ets Puberteit van Félicien Rops, die omstreeks 1890 het licht zag. Dit is niet het geval met het ruimteschilderij, waarop bijkomende elementen, zoals het spiegelmotief, werden aangebracht. Uiteraard is de spiegel het hoofdbestanddeel van het werk Het spiegelbeeld, dat al eerder ter sprake kwam22. Op al deze ruimteschilderijen is de vrouwelijke figuur het centrale gegeven. Een trend die reeds aangekondigd werd door de tekeningen van enkele jaren voordien. Daarnaast nemen ook de constante motieven van de trap en het ei een belangrijke plaats in. Zij worden door Boon alle gebruikt als symbool van het leven. In het werk Magisch bouwen 1 zijn enkel deze drie motieven aanwezig. Naar aanleiding van dit ruimteschilderij beweerde Boon: Ik zie dat mijn werk als “surrealistisch” werd voorgesteld. Voor zover ik het woord surrealisme begrijp, is dit een werkelijkheid buiten of boven de werkelijkheid. Mijn werk is niet magisch, ook al heet een der schilderijen “Magisch bouwen”. Het is een meisje dat met eieren een trap naar de hemel bouwt. De hemel zeg ik, maar ik bedoel de ruimte, de tijd, de toekomst (BOON 1970 [b]: 8). Ondanks het volgnummer “1” achter de titel bleef Magisch bouwen beperkt tot dit ene werk. Wel maakte Boon in 1968 een collage met dezelfde titel. Dat de rotsen op dit werk dezelfde symbolische functie hebben als de eieren op het ruimteschilderij blijkt uit de volgende bewering: een ei dat niet altijd een ei hoeft te zijn, maar dat ook een rots kan zijn, een steen, een brood, een kloot, het leven enfin” (BOON 1970 [b]: 8). 20 Zie MACHIELS 1992: 479. 21 Zie MACHIELS 1992: 476. 22 Zie MACHIELS 1992: 468. 13 Evenals de tekeningen die Boon vanaf 1965 heeft gemaakt getuigen de ruimteschilderijen van een mengeling van erotiek en decadentie. Dit komt vooral tot uiting in Het huis der wachtende vrouwen. Dat Boon bedreven was in deze eigen ontwikkelde techniek blijkt uit de vaststelling dat dit werk niet afwijkt van de gelijknamige tekening uit 1965. Dit terwijl de schetsen die hij voor de ruimteschilderijen maakte slechts vlugge optekeningen van het idee zijn. In mei 1969 werden er zeventien ruimteschilderijen tentoongesteld in galerij Trio te Gent. Hiervoor schreef Boon een aantal verklaringen voor zijn werken. Daarvan werden er in 1981 tien postuum gepubliceerd in het tijdschrift H.A.M.. Zij verschenen ook verwerkt als cursiefje na de tentoonstelling in Vooruit. In sommige van die stukjes geeft hij tevens zijn opvatting over de beeldende kunst weer. Bij het schilderij Hommage aan Dürer, dat op zich al iets zegt over die opvatting, schreef Boon: Deze eerbetuiging aan Dürer betekent een eerbetuiging aan het verleden, aan Bruegel en Rembrandt en Goya. Wij hebben de dag van vandaag nieuwe materialen, nieuwe technieken, maar wij kunnen er niets mee aanvangen als we de lessen van het verleden vergeten. Ik heb niets tegen de jongens die abstract schilderen, maar ik ga van het standpunt uit dat we ook iets moeten zeggen. Onze voorgangers vonden nieuwe materialen, nieuwe technieken, maar zij hadden het ermee over het leven en de dood, over de liefde en de haat, over oorlog en vrede. Dit was mijn uitgangspunt, van hieruit wou ik vertrekken... (BOON 1969 [a]). Bij het ruimteschilderij Evenwicht zoeken, waarop een meisje met uitgespreide armen op de rand van een hoge muur wandelt, schreef Boon verder over zijn werkwijze: Ik zal evenwicht zoeken tussen het nieuwe en het oude, tussen het eiwitschilderen van de primitieven en de verfspuit van de twintigste eeuw. Ik zal evenwicht zoeken in mijn schilderij, in de vlakverdeling en de kleuren, in hoogte en diepte (BOON 1980 [a]: 20). De trein der eenzaamheid tenslotte heeft een inhoudelijke overeenkomst met het werk van Giorgio de Chirico. Uit de verklaring die Boon bij dit werk schreef blijkt dezelfde thematiek omtrent de eenzaamheid en de tijdelijkheid, die aangeduid wordt door het motief van de trein: In feite een variatie op eenzelfde thema: de eenzaamheid, het verloren gedwaald zijn in de ruimte. Deze trein is ergens in de ruimte stilgevallen. Het stof der eeuwen bedekt hem. En de enige passagier wacht maar. Zij zit op een kast (...) ge ziet dat op de kast de symbolen van leven en dood, van liefde en nog iets anders zijn aangebracht. En natuurlijk is er weer het ei, (...) iets zeer broos, iets zeer geheimzinnig, iets dat nog moet uitgebroed worden. De toekomst, zou ik zeggen. En wat zal de toekomst zijn (...) ? Ach, misschien niets. Misschien is het reeds lang een doodgebroed ei (BOON 1980 [a]: 20). Zowel de stijl als de inhoud van deze beschrijvingen zijn nog verwant met de stukjes over kunstwerken die Boon twintig jaar voordien in De Kapellekensbaan schreef. Omdat de ruimteschilderijen op een zeer eigen wijze zijn uitgevoerd kan men ze moeilijk bij een bepaalde stijl onderbrengen. Het is echter even onmogelijk om voor collages of objectkunst in het 14 algemeen van een bepaalde stijl te spreken. Wel ontstond er in de jaren zestig een hernieuwde belangstelling voor deze techniek bij de neorealisten en de popart 23. Maar al noemde Boon in 1967 één van zijn werken nog een “resultaat van pop-art” (BOON 1967 [b]), toch zijn de ruimteschilderijen uit 1969 het best onder te brengen bij de objectkunst van de surrealisten uit de jaren twintig en dertig. Meer in het bijzonder wordt dit duidelijk door een werk als Twee kinderen worden bedreigd door een nachtegaal van Max Ernst uit 1924. Daarop bemerkt men eveneens een harmonische combinatie van zelf geschilderde elementen met bestaande voorwerpen. Deze werkwijze was niet meer in voege in de jaren zestig. Zodoende heeft Boon inderdaad een evenwicht gezocht tussen figuratieve kunst en moderne technieken om tot een origineel resultaat te komen. Op de opening van de tentoonstelling van zijn ruimteschilderijen te Gent, op 9 mei 1969, nam Louis Paul Boon officieel afscheid van de literatuur. Achteraf bleek het, gelukkig, meer om een ludieke stunt te gaan waarbij Boon, getooid met een Dali-snor, op een symbolische wijze de pen terug aan de muze gaf. In feite werkte Boon vanaf circa 1966 aan een roman over priester Adolf Daens. In 1969 had hij deze al voor een tweede maal herschreven zonder uiteindelijk tot een definitief resultaat te zijn gekomen. Hij voelde zich dan ook leeggeschreven. Hierdoor is het mogelijk dat de kunstwerken die hij rond dat jaar vervaardigde meer als een ontspanning voor deze zware literaire arbeid werden opgevat. Al bij al werd het boek voltooid in 1971 en gepubliceerd onder de titel Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht. Dit voorval kreeg ruime aandacht in de geschreven pers en had tot gevolg dat ook Boons plastische activiteit in de belangstelling kwam. De meeste kritieken over de ruimteschilderijen waren echter negatief. Toch zou Boon eind 1969 zijn vaarwel aan de literatuur nog eens herhalen in galerij Siau te Amsterdam. Ook daar werden zeventien ruimteschilderijen tentoongesteld van 28 november tot 31 december. Omdat op de vorige tentoonstelling een tiental werken werden verkocht is het wel duidelijk dat Boon voor deze nieuwe expositie erg bedrijvig is geweest. In de redevoering die hij daar uitsprak meent Boon een rechtvaardiging te hebben gevonden voor dit tweede afscheid met de volgende reden: Te Gent nam ik slechts afscheid van de Vlaamse literatuur van Conscience tot Walschap, terwijl ik hier afscheid kan nemen van de hele Nederlandse literatuur, van Hooft tot Voeten (BOON 1970 [b]: 8). Het maken van ruimteschilderijen kende een einde in het begin van 1970 na twee kleine tentoonstellingen ervan te Leiden en te Rotterdam tussen 18 januari en 11 maart. Boon wilde zich opnieuw gaan toeleggen op het tekenen en schilderen. Daarvoor had hij zich begin september 1969 23 Zie WESCHER 1980 en ROTZLER 1972. 15 ingeschreven op de academie te Gent om de schilder- en tekenlessen bij te wonen 24 . Dit heeft hij waarschijnlijk niet langer gedaan dan een half jaar. De laatste acht jaar van zijn leven zouden kwantitatief de productiefste uit Boons artistieke carrière worden. Dit zowel op literair als plastisch gebied. Ivo MACHIELS Bibliografische referenties Anoniem, Het lokaal der mirakelen, in Vooruit, 20 december 1962. Anoniem, (W.D.), Boon-hulde in galerij Drieghe, in: De Standaard, 1 december 1966. BOON, L.P., Collages, in: Vooruit, 6 juli 1960 [a]. - Meer collages, in: Vooruit, 8 juli 1960 [b]. - Moderne beelden, in: Vooruit, 28 februari 1962 [a]. - Maurice De Clerq en de ‘Anti Peinture’, in: Vooruit, 22 maart 1962 [b]. - Ekspositie, in: Vooruit, 20 oktober 1967 [a]. - Schilderij, in: Vooruit, 30 november 1967 [b]. - Dürer, in: Vooruit, 17 mei 1969 [a]. - Fantastisch eetmaal, in: Vooruit, 22 mei 1969 [b]. - Kamer van Beauty Kitt, in: Vooruit, 6 juni 1969 [c]. - Leerling, in: Vooruit, 4 september 1969 [d]. - Dynamisch, in: Vooruit, 12 mei 1970 [a]. - Lieve maankinderen. Redevoering uitgesproken in Galery Siau te Amsterdam op 28 november 1969, in: De Vlaamse Gids, 54 (1970) [b], 2, p. 7-8. - Ik weet echt niet meer aan welke kant ik moet gaan staan, [H.LEUS, int.] in: Maatstaf, 18 (1970) [c], 6, p. 395-441. - Een engel, in: Vooruit, 25 juli 1973 [a]. - Zomerdagdroom, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1973 [b]. - Over mijn beeldhouwwerken, in: Maatstaf, 22 (1974) [a], 2-3, p. 48-67. - Reservaat, De Arbeiderspers, Amsterdam, 19742 [b]. - De ‘Tijd en Mens’ -mens Jan Walravens, in: Restant, 6 (1976), 2-4, p. 69-72. - 90 mensen. Bekende en minder bekende, Em. Querido (Salamander), Amsterdam,1977. - De mummies. Een tekst en zeven gedichten naar beelden van Francine Urbin Choffray, Little-Liry-uitgaven, Houffalize, 1979 [a]. - De Kapellekensbaan / Zomer te Ter-Muren, De Arbeiderspers / Em. Querido, Amsterdam,1979 [b]. - De liefde van Annie Mols / Als het onkruit bloeit, De Arbeiderspers / Em.Querido, Amsterdam, 1979 [c]. - Daliaanse verklaringen van mijn schilderijen, in: H.A.M., 6 (1980) [a], 3-4, p. 5-25. - Eros en de eenzame man, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1980 [b]. - Louis Paul Boon: ‘Schrijvers en schilders horen bij elkaar’, [W.M. ROGGEMAN, int.], in: G. De Ley [ed.], Een man zonder carrière, Gesprekken met Louis Paul Boon, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1982, p. 94-98. BUDDINGH', C., Een mooie tijd om later te worden. Dagboeknotities deel 3, De Bezige Bij, Amsterdam,1975. - Dagboeknotities. 1967-1972, De Bezige Bij, Amsterdam,1979. CAMPERT, R., e.a., Boekje open. Schrijvers over zichzelf en anderen, De Boekerij, Baarn, 1963. CONSTANDSE, A., Eros - de waan der zinnen. Essays, Meulenhoff, Amsterdam, 1973². D'HAESE, J., Boontje en Annemie Van Hoorik: eigentijds schilderen in Aalst, in: De Standaard, 2 juni 1972. HEBBELINCK, A., Praten met Louis Paul Boon, in Een man zonder carrière. Gesprekken met Louis Paul Boon, samengesteld door G. de Ley, Amsterdam, 1982. LEUS, H. & J. WEVERBERGH, Boonboek, Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 1981. MACHIELS, I., Louis Paul Boon als kunstcriticus, in: Roggeman, W.M., G.J. Van Bork & P. De Wispelaere [eds.], Louis Paul Boon Genootschap. Jaarboek 3 / 1985, De Dageraad, Antwerpen, 1985, p. 65-86. 24 Zie BOON 1969 [d]. 16 - Plastische elementen in de literatuur (1942-1952), in: Roggeman, W.M., G.J. Van Bork, W. Van Cannegem, B. Vanheste & P. De Wispelaere [eds.], Louis Paul Boon Genootschap. Jaarboek 5 / 1987-1988, Facet, Antwerpen, 1988, p. 79-92. - Roggeman schildert Boons schrijven (1927-1947), in: De kantieke schoolmeester, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boonstudie, 0-nummer (1991), p. 335-368. - Boons beeldend werk tot 1942, in: De kantieke schoolmeester, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boonstudie, nr. 1/2 (oktober 1992), p. 447-489. - Boons beeldend werk vanaf 1953, in Berichten uit Boonland. 3-maandelijks mededelingen- en informatieblad van het Louis Paul Boon Genootschap, jrg. 5, nr. 2 (juni 1999), p. 53-76. - Het aquarium. Gaston Burssens en Louis Paul Boon, de dubbeltalenten. Een rehabilitatie en/of reconstructie, in: Boelvaar Poef, jrg. 2, nr. 1 (maart 2002), p. 72-82. NEUHUYS, P., Paul Joostens, [Corbet A. vert.], (Monografiëen over Belgische kunst), Grafische Kunstinrichting Elsevier, Brussel, 1961. ROGGEMAN, W.M., Plantaardige erotiek van Louis Paul Boon, in: Kunst en Cultuuragenda, 15 (1971), 4, p. 6. - Gesprek met C. Buddingh’, in: De Vlaamse Gids, 57 (1973), 7, p. 7-15. - Gesprek met Louis Paul Boon, in: De Vlaamse Gids, 61 (1977), 4, p. 25. ROEY, J. de, Louis Paul Boon, een man zonder carrière, in Een man zonder carrière. Gesprekken met Louis Paul Boon, samengesteld door G. de Ley, Amsterdam, 1982. ROS, M., Ik keek rond of er niets groots te doen was, in: Vrij Nederland (Boekenbijlage), 26 mei 1979, p. 6. ROTZLER, W., Objekt - Kunst, Dumont, Keulen, 1972. VAN GELDER, R., L.P. Boon: ‘Ik ben schilder met woorden’, in: NRC Handelsblad, 23 maart 1979. VYNCKE, F., (voorwoord), in: Honest Arts Map, Aalst, 1975, p. 2. - Louis Paul Boon als plastisch kunstenaar, in: Maatstaf, 28 (1980), 5-6, p. 117-129. WESCHER, H., Die Geschichte der Collagen, Dumont, Keulen, 1980. WEVERBERGH, J., Boontje heeft de paradijsvogel ook nog geschilderd, in: Maatstaf, 19 (1972), 11, p. 737-747. ZAAL, W., De pensboeken van Boontje, in Een man zonder carrière. Gesprekken met Louis Paul Boon, samengesteld door G. de Ley, Amsterdam, 1982. Een beeld van Boons kunstenaarsactiviteiten kan tot nu enkel gevonden worden in de verspreide bijdragen van enkele getrouwe Boonbiografen en voornamelijk Ivo Machiels in verschillende periodieken omtrent Boon (zie bibliografische referenties), of de verdienstelijke en nogal rijkelijk van illustraties voorziene publicatie van Kris Humbeeck en Bart Vanegeren uit 1993, Louis Paul Boon (1912-1979). Een schilder ontspoord, een uitgave van het L.P. Boon - documentatiecentrum (UIAntwerpen) en het ‘Boonmuseum’ in Aalst. Wel is het volledige literatuur- en kunstkritische werk van Boon in zes kloeke delen samengebracht door het L.P. Boon – documentatiecentrum tussen 1994 en 1997, gaande van De Roode Vaan en Front, over De Nieuwe Gids tot Vooruit (al de bijdragen tussen 1945-1974). ■ Caleidoscopisch Christian Jaccard: l’œuvre au noir… Christian Jaccard (°Fontenay-sous-bois, 1939) put inspiratie uit de dromen en obsessies van zijn eigen leefwereld. Ook de natuurverschijnselen en natuurkrachten – en vooral dan energie en licht – vormen voor hem een belangrijke bron van inspiratie. Verder beschouwt hij het ontstaan van het universum als een soort van primordiaal vlechtwerk. Zijn oeuvre wil ook verbindingen tot stand brengen tussen deze inspiratiebronnen onderling. Transformatorische processen en het fenomeen van de entropie zijn alomtegenwoordig in zijn werken. In de jaren 1960-1970 vervaardigde Jaccard “Handwerktuigen” met behulp van geknoopte touwen, evenals picturaal werk op basis van die handwerktuigen. 17 Onder het motto “Toe-eigening van het vuur” gaat hij pyrotechnische middelen aanwenden als een uitbreiding van zijn artistieke uitdrukkingsmogelijkheden. Hij verkent proefondervindelijk de mogelijkheden van het vuur: eerst trage verbrandingswijzen, daarna krachtig oplaaiend vuur. Daarbij inspireerde hij zich op aloude landbouwpraktijken, waarbij landerijen werden in brand gestoken om er de vruchtbaarheid van te bevorderen. Tussen 1973 en 1984 maakte hij tekeningen met verkoolde objecten, o.m. de reeks “Toiles et papiers cibles”; in presentatieboxen uitgestalde “handwerktuigen” en door knoopwerk omvlochten voorwerpen, w.o. de reeks “Recouvrements d’entrelacs proliférant et supranodals”. Van 1990 af legde Jaccard zich toe op “Lithografieën”, werken waarbij de techniek van het knoopwerk overgaat in pyrotechnieken. Sporen van wild oplaaiend vuur zorgen voor grafische “afzettingen” op papier. Deze werken tonen de opeenvolgende stadia van de oplaaiende en aleatorische vuurkracht in haar meest diverse verschijningsvormen. De interpretatie van deze werken staat open voor tal van allusies en betekenissen. Gedachten over de voortschrijdende tijd en de vergankelijkheid maar ook over de problematiek van de schilderkunst komen hierbij aan de orde. In zijn werk laat Jaccard zich leiden door een bezinning die dicht bij het esoterisme aanleunt: l’œuvre au noir… Claude Guibert noteert : « Déjà en 1970 Christian Jaccard manifestait ses volontés incendiaires avec ses premières expériences de combustion(écobuage. Viendront les toiles calcinées, les Trophées, les Anonymes calcinés, les lithobrûlages, les brûlis. Son « chemin de Cendres » en 1984 rejoint le land-art, brouillant encore une fois les pistes pour échapper à tout enfermement dans une recherche identifiée. Pierre Restany, visitant son atelier, établissait une relation entre Christian Jaccard et Yves Klein : Quand j’ai compris que la suie est à la cendre ce que le vide est au bleu, j’ai réalisé que je n’avais pas éprouvé de choc émotionnel aussi fort devant la sublime vérité de l’apparence depuis le 14 janvier 1961 au contact des sculptures de feu d’Yves Klein à Krefeld. Jaccard was lid van de beweging Supports Surfaces. De eerste tentoonstelling van de efemere groep vond plaats in 1969 in het Musée d’art moderne de la Ville de Paris. De groep viel uiteen in 1972. Jaccard had individuele tentoonstellingen in Parijs, Nice, Tokyo en New York. Zijn werk was in heel Europa te zien bij Instituts Français (Stockholm, Rome, Napels, Boekarest, Sofia, Thessaloniki en Athene), alsmede in de Musea voor Moderne Kunst (Parijs, Céret en Saint-Etienne), het Musée de l’Athénée te Genève, het Musée Cantini et Chapelle de la Vieille Charité te Marseille, het Nationaal 18 Kunstmuseum te Osaka, het Kunstmuseum te Ehimé, het Museum voor Schone Kunsten te La Chauxde-Fonds et het Museum voor Kunst en Industrie te Roubaix. ■ Contact voor België en Nederland: Galerie Actéon, Greepstraat 50, 1000 Brussel. – www.acteon-galerie.com Céline Tertre: 00 32 (0) 2 218 52 98 of 00 32 (0) 473 64 69 20. Beestig In memoriam Ornitholoog en vogelbeschermer Paul Herroelen is dinsdag 17 juli 2007 op 81-jarige leeftijd overleden. Hij werd geboren op 5 april 1926 te Boutersem-Kerkom en liep college te Leuven. Aan de Dijle observeerde hij gedurende vele jaren de grote gele kwikstaart. Na drie jaar in de administratie in Brussel te hebben gewerkt, vertrok hij naar Kongo waar hij tien jaar werkzaam was. Vervolgens werkte hij 25 jaar bij de SABENA-vrachtafdeling waarna hij met pensioen ging. Tijdens deze laatste periode en vanaf zijn terugkeer uit Kongo in 1960 kwam hij als vrijwilliger in dienst bij het Koninklijk Belgisch Verbond voor de Bescherming van de Vogels en deed hij aan wetenschappelijk werk in het Kongomuseum te Tervuren. Hij heeft altijd veel belang gehecht aan documentatie over vogels en was bijzonder ijverig in het klasseren van gegevens die hij gedurende vele jaren nuttig gebruikte toen hij secretaris was van het Belgisch Avifaunistisch Homologatiecomité (BAHC). In het museum van Tervuren ging zijn aandacht vooral naar de vogels van het centrale Evenaarswoud waarbij nadruk werd gelegd op identificatie, verspreiding, voedsel, gewicht en vetgraad. Gedurende zijn hele loopbaan heeft hij een omvangrijke documentatie verzameld over de vogels van Europa en Kongo. Toen hij in 2003 van Boutersem naar Anderlecht verhuisde, schonk Paul Herroelen zijn documentatie over de Europese vogels aan Vogelbescherming Vlaanderen. Het grootste deel van de documentatie over Kongolese vogels werd afgestaan aan het Kongomuseum te Tervuren. Paul Herroelen schreef ontelbare artikels en bijdragen voor ornithologische tijdschriften waaronder Mens & Vogel, het driemaandelijkse ledenblad van Vogelbescherming Vlaanderen. Paul Herroelen werd begraven op dinsdag 24 juli 2007 om 11:00 uur in de Sint-Pieterskerk, Rink te Sint-PietersLeeuw. ■ ▲Volle maan is gevaarlijk voor honden en katten. Dat blijkt uit de cijfers van de spoedafdeling aan de faculteit veeartsenij aan de Colorado State Universiteit. Het percentage behandelde katten steeg met 23 procent en het aantal honden met 28 procent in de dagen voor een volle maan en tijdens nachten met een volle maan. De verwondingen was heel divers, gaande van breuken tot hartproblemen. "Praat je met dierenartsen of kennelhouders, dan hoor je op drukke avonden steeds de opmerking of het misschien wel volle maan is. Ze geloven dat het echt wel drukker is tijdens nachten met een volle maan", zegt onderzoeker Reagan Wells. Geloof en cijfers zijn één ding, een wetenschappelijk verantwoorde verklaring vinden, een uitdaging. "Het is moeilijk om besluiten te trekken uit de relatie volle maan en het hogere cijfer gewonde dieren", aldus Wells. Het onderzoek naar het gedrag van dieren en volle maan is niet nieuw. Een aantal studies uit 2001 bekeken de relatie tussen volle maan het aantal mensen met bijtwonden van dieren. Een simpele verklaring voor het fenomeen is dat meer mensen en dieren actief zijn tijdens een nacht met een volle maan, gewoon omdat het zicht dan beter is, meldt foxnews.com. ■ Citaat In de omgang met mensen is vaak een welwillende geveinsdheid nodig, alsof we de motieven van hun handelen niet doorzagen. & Overtuigingen zijn gevaarlijker vijanden van de waarheid dan leugens. 19 & Je blijft een zaak soms alleen maar trouw omdat haar tegenstanders niet ophouden smakeloos te zijn. & Schijngeleerdheid is victorieuzer dan de echte geleerdheid: haar kennis van de dingen is simpeler dan ze zijn, en dat maakt haar mening begrijpelijker en overtuigender. Friedrich NIETZSCHE (1844-1900) Bibliografisch ▲Dr. Gaetano Manfredonia is een van de meest vooraanstaande historici van de anarchistische beweging. Hij publiceerde o.m. La Chanson anarchiste en France des origines à 1914 (Paris, L’Harmattan, 1997) en L’Anarchisme en Europe (coll. Que sais-je ?, Presses universitaires de France, 2001. Zopas verscheen : Gaetana MANFREDONIA, Anarchisme et changement social. Insurectionnalisme - syndicalisme éducationnisme-réalisateur, Lyon, Atelier de création libertaire, 2007, 363 p., 20 €. ISBN : 978-2-35104-017-1.■ Agenda ▲105de Muzeval. Poëzieavond, donderdag 9 augustus. Gastdichter: Pieter Hemerijck: Rechttoe rechtaan. Poëzie om de poëzie. Na de pauze: Vrij poëzie-podium. Literair-artistiek café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen (centrum). Organisatie: Pipelines vzw met de medewerking van Masereelfonds Antwerpen. Met de steun van Antwerpen Boekenstad.■ ▲In Caylus (Fr) loopt tot 26 augustus a.s. een retrospectieve van de Antwerpse schilderes Eline Rausenberger. Espace Zadkine-Prax, Place de la Mairie, Caylus 82160. Toegankelijk op vrijdag, zaterdag en zondag van 15u tot 19u. Rausenberger, die in 1971 bekroond werd met de eerste prijs van de Jonge Vlaamse Schilderkunst, betrekt een atelier op de Place de la Mairie te Caylus (departement Tarn-et-Garonne, regio MidiPyrénées).■ ▲Tot 9 september: Ingenium. De fotografie van het vernuft 1846-2006, een productie van Fundação Calouste Gulbenkian. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ ▲Vanaf 7 september 2007 brengt het Fakkeltheater te Antwerpen de monoloog Charlotte van Jan Christiaens sr. met de actrice Alice Toen in de hoofdrol. Bernard Van Lent zorgt voor de muzikale begeleiding. Jan Verbist regisseert.■ 20 ▲Van 14 september tot 20 oktober exposeert Patrice Mériot collages in Galerie Actéon, Greepstraat 50, 1000 Brussel. www.acteon-galerie.com ■ ▲Tot 14 januari 2008: Tentoonstelling Douane te water, Belasting & Douanemuseum, Parklaan 14-16 te Rotterdam. (www.bdmuseum.nl). ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 14 augustus. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 99 15 augustus 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel Yves Leterme blijft het slachtoffer van een georchestreerde operatie imagobeschadiging. Columnisten allerhande schieten met scherp: Joël de Ceulaer en de onvermijdelijke Benno Barnard in Knack, Geert Buelens in De Morgen, Oscar van den Bogaard in De Standaard. Operatie imagobeschadiging is volop aan de gang. Rolf Falter ergert zich in De Standaard (3 augustus 2007) aan de ongefundeerde kritiek op de formateur. 'Laat wie zich als intellectueel wil presenteren daarbij ook intelligent uit de hoek komen. Maar overstijg alstublieft het eentonige geschrijf van de voorbije weken.' Waar ligt het probleem. De analyse van Rolf Falter is het overwegen waard: Freud zou het ongetwijfeld hebben verklaard. Leterme roept angst op voor een doorbraak van het ogenschijnlijk bekrompen Vlaanderen, een angst die uiteraard ook zelf voortvloeit uit onvermogen om te begrijpen en te beheersen. En dus reageert de zelfverklaarde Vlaamse intellectueel paniekerig als de hond die zijn terrein afbakent. Het schieten op Leterme vervult een behoefte om de eigen breeddenkendheid luidkeels uit te schreeuwen. Kijk eens wat een intellectueel ik ben, want ik neem nu al afstand van die bekrompen nationalistische West-Vlaamse katholiek die straks de eerste minister wordt. Met Balkenende gebeurt in Nederland niets anders. De “zelfverklaarde Vlaamse intellectueel” is een voorbeeldige democraat. Hij heeft eens en voor altijd gedecreteerd dat nationalisme bekrompen is. Vlaams nationalisme wel te verstaan. Belgisch nationalisme is deugdelijk – en vooral “bon ton”. De “zelfverklaarde Vlaamse intellectueel” zwijgt echter als vermoord over de anti-Vlaamse, ronduit racistische uitspraken van bijv. FDF-voorzitter Mangain. In een land waar het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel omgedoopt werd tot Bozar, kan een gallicisme geen kwaad: op meer dan een vlak verliest de zelfverklaarde Vlaamse intellectueel de pedalen. & In aflevering 93 van 14 mei stipten we aan dat het toch wel opmerkelijk mag heten dat inzake toelagen aan auteurs niet minder dan 37,09 % van de beschikbaar middelen van het Vlaams Fonds voor de Letteren naar kinder- en jeugdauteurs gaat. Vandaag even uw aandacht voor de subsidiëring van strips door het VFL. & Op 28 augustus verschijnt het honderdste nummer van deze Mededelingen. Abonnees en medewerkers van het eerste uur hebben bijdragen in het vooruitzicht 2 gesteld voor die lijvige aflevering. Beter nog: artikelen werden nu al ingezonden door Manu van der Aa, Hendrik Carette, Peter Holvoet-Hanssen, Ivo Machiels, Jan van Oostende en Lucienne Stasssaert. Huistekenaar RodeS is even met vakantie. Inspiratie gaan opdoen voor zijn bijdrage tot nummer 100. Geen zin om ook een bijdrage te leveren? Graag dan voor 25 augustus. ■ Caleidoscopisch Galerie Actéon: een galerie in Brussel. Gesprek met galeriste Céline Tertre. Enkele maanden geleden opende Céline Tertre in een stijlvol pand aan de Brusselse Greepstraat, op een steenworp van de Grote Markt een nieuwe galerie. Haar keuze viel op een prachtig huis uit ca. 1890 met een gedeeltelijk origineel gebleven interieur. Naam van de galerie: Actéon, naar de Griekse mythologische figuur Aktaion. Galerie Actéon kwam op korte termijn in de aandacht door de aparte keuzen, zowel op het vlak van het getoonde werk als door een eigen stijl van presenteren. Een vraaggesprek met de galeriste. Na jaren artistiek werk in Frankrijk, koos je Brussel, en meer bepaald de wijk van het Ilôt Sacré als plek om een nieuwe galerie te starten. Waarom? Het is het verhaal van een ontmoeting. Ik voelde me vooral erg aangetrokken door de atmosfeer van dit huis. Tijdens het interbellum was hier een gereputeerd restaurant. Tot voor kort was er een exotisch restaurant. De felle kleuren van de muren zijn inmiddels weggewerkt en het huis heeft nu, althans ten dele, zijn origineel interieur terug. Het huis wekte mijn verbazing, het heeft iets van een tempel. Als kunstgalerie blijkt de plek te werken. Veel mensen komen er door in bekoring. Wat jouw vraag over de buurt betreft: deze straatjes tussen het Muntplein en de Grote Markt vind ik een erg bekoorlijke, volkse wijk, het historisch hart van de stad. Het voornaamste voordeel van de implanting van de galerie hier is de centrale ligging. Men komt hier makkelijk langs. Heel handig als ontmoetingsplaats. En zo zie ik ook het potentieel van een stad als Brussel, of van België in het algemeen: als een plek van ontmoetingen. In verband met de Greepstraat vernam ik onlangs dat Marcel Duchamp telkens hij in Brussel kwam, in deze straat logeerde, in hotel Parisiana. Hierover is nog briefwisseling met André Breton bewaard gebleven. Welke klemtonen wil je in je galeriewerking leggen? Hoe verloopt de selectie van kunstenaars? Is er een rode draad of streef je naar een breed scala van artistieke voorkeuren? En gaat je relatie met kunstenaars verder dan loutere zakenrelaties? De galerie opende op 16 november 2006 met een keuze van tekeningen en collages van Patrice Mériot. Daarop volgde een groepstentoonstelling met werk van Strawalde, Klaus Zylla, Harald Alexander Klimék, Sabine Jahn en Pontus Carle, dit in samenwerking met het tijdschrift Passage d’Encres - zij gaven een speciaal nummer uit over Berlijnse kunstenaars. Verder maakte ik een tentoonstelling met het kunstenaarskoppel Jean-Luc en Titi Parant, een retrospectieve met zeldzaam en ietwat ouder werk. Vervolgens waren in de galerie de Handwerktuigen en de pyrotechnieken te zien van Christian Jaccard, die lid was van de groep Support Surface. Maar je vroeg naar een rode draad. Wel, de rode draad zijn de kunstenaars die mijn pad kruisen, des artistes singuliers, Einzelgänger, als je wil, en de ontmoetingen met de kunstenaars en uiteraard de openbaring van hun oeuvre, zowel qua vorm als qua inhoud. En dat is tot hiertoe altijd een verhaal van ‘vinden’ , eerder dan van ‘zoeken’. De relatie met een kunstenaar is er een van wederzijdse vriendschap en wederzijds vertrouwen. Dat gaat evenzo met de verzamelaars. De meeste van die namen waren mij, voor ik ze bij jou leerde kennen, onbekend. Kan je stellen dat jij deze artiesten 3 mede hebt gelanceerd op de kunstmarkt? Helemaal niet. Ik breng artiesten die internationaal al zijn doorgebroken en bekend zijn. Hoe verloopt het contact met de verzamelaars? Zoals met de artiesten. Ik beschouw hen als gelijkgestemden. Kan je spreken over een groep van vrienden, maar ook van schrijvers, essayisten en andere? In ieder geval! Zoals gezegd is Actéon een ontmoetingsplek en dank zij deze vriendenkring voel ik me erg gesteund, omringd, gevoed en bovendien grondig geïnformeerd over wat er omgaat in de wereld van de kunst. Vriendschappen ontstaan. Boeiende contacten. Dat is het leven van een galerie. Hoe schat je, na ongeveer een half jaar werking, de respons in van je publiek? Is Actéon al ontdekt door de kunstliefhebbers? De galerie is uiteraard nog zeer jong. Maar blijkbaar spreken de tentoonstellingen aan. Ik ben aangenaam verrast dat de bezoekers terugkomen. Er groeide al heel snel een band tussen de galerie en geïnteresseerde kunstliefhebbers. Ik beschouw ons een beetje als een familie en zoals elke familie wil ik de kring graag uitbreiden... Ik heb hier een citaat van Roger Buergel en Ruth Noack, recentelijk verschenen op de website van de Documenta 12. Dit stelt dat je in de presentatie van kunst grosso modo drie presentatiemodellen hebt, met name de Erfahrungsraum, de white cube en het labyrint. Kan je je hierin terugvinden? Ik kan mij volledig vinden in het idee van de Erfahrungsraum, zoals de Documentacuratoren dat treffend verwoord hebben. Het kippevelmoment, wanneer je als toeschouwer gewaar wordt dat een kunstwerk een wereld voor je opent... Sowieso is en blijft een galerie een plek van handel en commercie, zoniet kan je als galerist onmogelijk overleven. Maar dit belet geenszins dat een werk recht heeft op een ideale presentatie. De blik wordt vanzelfsprekend geleid door de presentatiewijze. Ik denk dat scenografie en verleiding goed samengaan. Comfort voor de toeschouwer bij het afgelegde parcours, van werk tot werk, vind ik belangrijk. En, even terzijde, de architectuur van galerie Actéon laat je toe om fysiek te circuleren in de tentoonstelling. Om verder in te gaan op de scenografie : in galerie Actéon merk ik iets dat ik ook op de Documenta 12 heb ontmoet, namelijk de aanwezigheid van draperieën in de tentoonstellingsruimten. Heeft de trend van de minimalistische binnenhuisinrichting van galerieën nu afgedaan? Als ik voor mijn eigen galerie mag spreken, dan hebben deze draperieën in eerste instantie iets praktisch. En in alle geval is minimalisme in deze ruimte uitgesloten. Bekijk de rijke plafonds, de kolonnen naar de Griekse zuilenorden, de met guirlandes en toortsen versierde lambriseringen, deels nog in hun originele, warme kleurstellingen... Ik geloof dan ook in een ‘gemengde’ scenografie, die volgens mij het meeste comfort biedt bij het bekijken van kunstwerken. In grote musea zoals het Louvre hebben ook steeds draperieën gehangen. In een presentatieruimte heb ik graag een gevoel van sluiting versus opening, van verhulling versus onthulling en versluiering versus ontsluiering. Er zit altijd iets achter een draperie... In de centrale ruimte van je galerie, zie ik een groot tafeloppervlak vol kunstboeken. Welk belang hecht je hieraan? Ik vind het evident dat dit een integraal deel uitmaakt van elke tentoonstelling die ik opzet. Tenslotte gaat het over ‘werelden’ die je in het bereik stelt van toeschouwers. Het zou onjuist zijn te denken dat artiesten niet reflecteren over hun werk, denk bijvoorbeeld aan Monet die om en bij de 11.000 brieven schreef. Daarnaast heb je de kunstenaarsboeken, in beperkte oplagen, die enorm de moeite lonen. Ook voor de potentiële kunstverzamelaars is een goede documentatie over de kunstenaar onontbeerlijk. Hoe ziet de verdere planning van galerie Actéon er uit? Zijn er bijzondere projecten in het vooruitzicht? 4 Vanaf 14 september 2007 breng ik een tentoonstelling met nieuw werk van Patrice Mériot, die vorig jaar al te zien was in Actéon, en erg in trek is bij de bezoekers van de galerie. Op 25 oktober 2007 opent een tentoonstelling met werk van Abraham Habbah, de ‘nomade uit Mesopotamië’, zoals critici hem noemden, een schitterende artiest, die intiem bevriend was met Raymond Hainz en Salvator Dali. Nog zo een Einzelganger die onder geen enkele school onder te brengen valt. Die tentoonstelling wordt erg aantrekkelijk voor al wie het werk van deze sublieme kunstenaar wil herontdekken. Daarna komt Gérard Titus-Carmel aan bod. Mijn kalender is gevuld tot eind 2008. Christian VAN HAESENDONCK Locatie: Galerie Actéon, Greepstraat 50, 1000 Brussel info:00 32 (0) 2 218 52 98; www.acteon-galerie.com ; contact@acteon-galerie.com ▲De tuin van het Nationaal Glasmuseum in Leerdam is deze zomer een oerwoud van glas. Glazen neushoorns grazen er, schorpioenen schuilen tussen de brandnetels en in de esdoorns hangen geblazen lianen. Het project borduurt voort op de tientallen jaren geleden door glasontwerper Andries Copier begonnen traditie om tuinornamenten te maken. De dieren en voorwerpen zijn vervaardigd door glaskunstenaar Bernard Heesen en drie Keniaanse glasblazer in samenwerking met vormgever Arnout Visser. Bezoekers kunnen via een smal boomschorspad hun weg door de jungle zoeken (maar wel op eigen risico). De jungle van glas sluit aan op de expositie die binnen te bezichtigen is: One Million Beads and More. Circa tachtig objecten, deels gemaakt van glazen kralen, worden er getoond. De kunstwerken, variërend van maskers, colliers tot hoofddeksels komen uit landen als Kameroen en Nigeria, waar een heel eigen kralen-cultuur bestaat. In sommige voorwerpen zijn meer dan een miljoen kraaltjes verwerkt. De glazen jungle, tot en met 9 september en One Million Beads and More, t/m 28 oktober, in het Nationaal Glasmuseum, Leerdam. ■ ▲Elke zomer is het Lange Voorhout in Den Haag niet alleen een straat, maar ook een openluchtmuseum. Tientallen beelden fleuren er dan het straatbeeld op. Den Haag Sculptuur is dit jaar aan zijn tiende editie toe. In het kader van ruim vier eeuwen vriendschappelijke betrekkingen tussen Australië en Nederland komen de deelnemende kunstenaars dit jaar uit deze twee landen. De expositie De Overkant / Down Under is een ontdekkingsreis naar een wonderlijke wereld waar niets is wat het lijkt. De aluminium voetbal op straat is niet om mee te spelen, maar is volgens kunstenaar James Angus uit de lucht komen vallen. Elders op het Lange Voorhout zijn ook enkele dieren verdwaald. Een reuzeninktvis van Peter Hennessey houdt zich vast aan een Haagse Lindeboom. In weer een andere boom bevindt zich een koe op haar rug, daar geplaatst door John Kelly. Den Haag Sculptuur werkt dit jaar samen met andere culturele instellingen om zo een nieuw publiek aan te boren. Van sommige kunstenaars is daarom ook op binnenlocaties werk te zien. Big Baby, een creatie van Ron Mueck, kijkt bijvoorbeeld belangstellend voor zich uit in museum Escher in het Paleis. De andere gastlocaties zijn de Affichegalerij, Artoteek Den Haag, het Atrium, Filmhuis Den Haag, Fotomuseum Den Haag, Haags Historisch Museum en de Kloosterkerk. ■ Opinie ▲Katholiek Nieuwsblad is een tabloid-formaat weekblad in kleur op kwaliteits-krantenpapier, uitgegeven door de gelijknamige Stichting te ’s-Hertogenbosch. Het jaarabonnement kost 103 €. In de aflevering van 10 augustus staat een artikel van redacteur Henk Rijkers, naar aanleiding van het nieuwe boek van Walter Laqueur, The Last Days of Europe. Epitaph for an Old Continent. Het artikel werd verspreid via politiek.net.iskander. Walter Zeev Laqueur (°Breslau, Duitsland/thans: Wrocław, Polen, 1921), leefde van 1938 tot 1953 in Palestina/Israël. Directeur van het Institute of Contemporary History en van de Wiener Library te Londen (1965-1994). Oprichter en uitgever met George Mosse, van Journal of Contemporary History en van Survey (1956-1964). Lid en later voorzitter (tot 2000) van International Reseach Council CSIS, Washington. Hoogleraar History of Ideas (Brandeis University, 1968-1972) en professor aan Georgetown University (1976-1988). Visiting professor geschiedenis te Harvard, Chicago, Tel Aviv en John Hopkins. (Zie de rubriek “Bibliografisch”).■ Hoe kon het zover komen? 5 Hoewel integratieproblematiek een modewoord is geworden, durft men nog nauwelijks de harde, achterliggende waarheden uit te spreken. We zitten in een demografische fuik, waaruit geen ontsnappen meer mogelijk is. Het enige wat overblijft, is schadebeperking. “Het Nederlands cultureel en intellectueel superioriteitsgevoel verblindt ons voor de harde waarheid: we zijn hard op weg te versterven door ontgroening”, schreven eind juni twee CDA’ers, Ton Lutter en Wim de Kok. In een opiniebijdrage in NRC Handelsblad rekenden zij voor hoe Nederland (samen met de rest van de EU) op weg is naar demografische en culturele zelfmoord. Inhoudelijk niets nieuws voor de KN-lezer, want dit blad heeft steeds aandacht gegeven aan dit probleem. Lutter en De Kok baseren zich op America Alone van Marc Steyn (besproken in KN van 16 maart). Wat echter wel treft, is dat NRC Handelsblad inmiddels zover is dat het er een opiniestuk over wil afdrukken: wellicht een signaal dat de politiekcorrecte ontkenningsfase ten einde loopt. Waarschijnlijk te laat: tegen de allochtonisering en islamisering en de opzuiging van Nederland door de EU lijkt nauwelijks nog kruid gewassen. Schadebeperking is nu het devies. In dat licht moet ook het recente rapport Interventies voor integratie gelezen worden van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De berichtjes die er her en der over in de pers verschijnen, komen meestal niet verder dan de vaststelling dat integratie-initiatieven meestal niet werken. Belangrijker is echter de harde waarheid van waaruit dit rapport geschreven is, en die al door zoveel andere instanties (Centraal Bureau voor de Statistiek, Raad voor Maatschappelijke Onwikkeling), is gesignaleerd: Nederland versplintert in etnische groepen. Terecht merkt Elsevier op dat het SCP echter hardnekkig weigert het woord segregatie in de mond te nemen, en zich liever bedient van versluierende termen als ‘gesegmenteerde integratie’ of ‘etnische concentratie’. Het rapport is trouwens interessant genoeg, en voor particulieren gratis te downloaden (www.scp.nl). Hoe kon het zover komen? Aan de reeks van veelal Amerikaanse boeken over het eigenaardige Europese onvermogen de gevolgen van het eigen politieke handelen onder ogen te zien, heeft onlangs de bekende historicus Walter Laqueur er een toegevoegd. Zijn The Last Days of Europe met de ondertitel ‘Grafschrift voor een oud werelddeel’ heeft meteen al publiciteit gekregen doordat gratis dagblad De Pers op de voorpagina opende met de bespreking ervan door Theodore Dalrymple. Opnieuw een teken dat het taboe op het onderwerp aan het verzwakken is. Laqueur maakt een koele en evenwichtige analyse van de Europese bevolkingspolitiek, de problemen met de immigranten, het misplaatste postkoloniale schuldbesef en de overige foute ideologische houdingen. “Er was en tot op zekere hoogte bestaat er nog steeds een zelfverwijtende school van denken (...) dat het mislukken van de integratie de schuld was van de Europese samenlevingen, die niet genoeg goede wil aan de immigranten getoond hadden en niet genoeg geld hadden geïnvesteerd om hen te helpen met hun huisvesting en in andere opzichten, onderwijs inbegrepen.” Vervolgens legt Laqueur de vinger op de wonde: “Maar aan Europese samenlevingen – aan individuele burgers – was nimmer de vraag voorgelegd of zij wel miljoenen nieuwe buren in hun land wilden hebben; deze burgers hadden het recht te stemmen over allerlei zaken, 6 binnenlands en buitenlands, maar op dit uiterst essentiële punt had niemand hen ooit geraadpleegd. Regeringen en overheden hadden dit beleid ingezet.” Het immigrantenprobleem is dus het tastbare bewijs van het democratische tekort in Europa. Op diezelfde lijn zit Theodore Dalrymple in Opinio. Hij bespreekt daar een boekje uit 2001 over het multiculturalisme in Nederland. Al vóór 9/11 en Fortuyn stelden sociale wetenschappers kennelijk vast “dat dit beleid de samenleving alleen maar balkaniseert en mensen in virtuele en misschien zelfs reële getto’s opsluit, zonder relaties tussen die getto’s onderling, behalve vijandigheid en wantrouwen”. Maar Dalrymple merkt op dat de onderzoekers zelf ook vooroordelen hebben. “Ze wijzen er herhaaldelijk op dat de mensen die zich het felst tegen verdere immigratie in Nederland verzetten, tevens het laagst zijn opgeleid. Ze menen dat dit gegeven op zichzelf veelzeggend genoeg is.” Tegen dit snobisme brengt Dalrymple in: “Ten eerste is het de moeite waard erop te wijzen dat de meeste politieke catastrofes niet door ongeletterden maar door geletterde mensen in het leven worden geroepen. Ten tweede mogen we niet vergeten dat de mensen die de alledaagse en vaak onplezierige gevolgen van massale immigratie aan den lijve ondervinden, niet de hoogopgeleiden zijn, maar de laagopgeleiden.” Inderdaad, wie zijn natje en zijn droogje heeft, een maatschappelijke positie bekleedt en in een ‘nette’ groene buurt woont, kan de problemen superieur afdoen als een obsessie van lager opgeleiden. In een ‘geleide democratie’ als de meeste Europese zijn, en zeker de Nederlandse, is dit zelfbedrog van de toonaangevende klassen nog langer vol te houden. Dat nu twee vertegenwoordigers van een regeringspartij het aankaarten in een nationale krant duidt er hopelijk op dat het schip eindelijk de wal bereikt. Of althans de boegspriet. Henk RIJKERS Walter LAQUEUR, The Last Days of Europe. Epitaph for an Old Continent. Uitg. Thomas Dunn Books, 242 pp., geb., ca. € 25,-, ISBN 0-312-36870-4. Draagbaar dossiertje TOEKENNINGEN WERKBEURZEN VOOR STRIPAUTEURS 2007 VFL bedeelt 16 stripauteurs met een werkbeurs en geeft 2 jonge auteurs de kans om via een mentoraatsregeling de knepen van het vak te leren van ervaren professionele auteurs. Strips maken.. het blijft een hard vak. Ongelooflijk veel talent en tijd zijn er nodig om een volwaardig verhaal tot stand te brengen en de financiële return blijft vaak gering. Daarom zijn de toekenningen van het VFL vaak erg noodzakelijk. Ze steken op die manier een hart onder de riem van de getalenteerde stripmaker en de moedige uitgever. Dit jaar konden we niet naast het uitzonderlijke succes van Judith van Istendael en Olivier Schrauwen kijken. Ook internationaal werd hun talent opgemerkt en volgden de aanbiedingen van Franse, Spaanse, Deense en Duitse uitgevers. Uitgeverijen als 'Bries Books' en 'Oog en Blik' werden opgenomen in de internationale catalogus van 'Forbidden Planet', één van de meest wijdvertakte boekenwinkelketens van science fiction, comic en entertainment in de wereld. 7 De 'pool' van goede tekenaars blijft groeien , het klimaat is goed, de erkenning volgt. Dankzij de dynamiek van de Vlaamse stripwereld, het blijven vechten voor een sterke plaats in het boekenveld, de aanwezigheid op nationale en internationale beurzen, de verfijning van de distributie, de vakkundige organisatie van tentoonstellingen, de originaliteit van signeersessies en een alerte pers begint Vlaanderen traag maar zeker een plaats op de internationale markt in te nemen. In 2007 werd ook voor het eerst in de geschiedenis een graphic novel tot beste boek van het jaar uitgeroepen ( Time Magazine Book Award). De opmars van de strip op romanformaat (graphic novel) is opzienbarend. Graphic novels overtuigen meer en meer mensen van de impact van het beeldverhaal als medium voor diepmenselijke, originele en intelligent gemaakte verhalen. Het VFL is er om het beeldverhaal in al zijn vormen te ondersteunen, zolang er talent op ons afkomt zullen we het erkennen.. en met plezier ! Werkbeurzen De Adviescommissie behandelde dit jaar 23 ontvankelijke werkbeursaanvragen; 16 stripauteurs werden gehonoreerd met in totaal 48 eenheden van 2250 euro. De ingediende dossiers werden geëvalueerd op kwaliteit, inhoudelijke en vormelijke vernieuwing, kracht en potentieel. Er waren drie soorten toekenningen: 1. Startbeurzen zijn beurzen van één of twee eenheden voor beginnende stripauteurs die nog geen album hebben gepubliceerd. In 2007 werden zeven aanvragen voor een startbeurs ingediend waarvan vijf goedgekeurd. 2. Aanmoedigingsbeurzen zijn beurzen van twee tot tien eenheden voor stripauteurs die één of twee albums hebben gepubliceerd. In 2007 werden zeven aanvragen voor een aanmoedigingsbeurs ingediend waarvan zes goedgekeurd. 3. Scheppingsbeurzen zijn beurzen van twee tot tien eenheden voor stripauteurs die drie of meer albums hebben gepubliceerd. In 2007 werden negen aanvragen voor een scheppingsbeurs ingediend waarvan vijf goedgekeurd. De volgende auteurs kregen een beurs toegekend (type beurs, aantal eenheden): Serge Baeken (aanmoedigingsbeurs, 2) Lük Bey (startbeurs, 1, mentoraat) Conz (scheppingsbeurs, 4) Reinhart Croon (aanmoedigingsbeurs, 2) Pieter De Poortere (scheppingsbeurs, 6 met continuering tot en met 2007) Marijn Dionys (startbeurs, 2) Brecht Evens (aanmoedigingsbeurs, 3) Bart Lefebure (startbeurs, 2) Marc Legendre (scheppingsbeurs, 3) Philip Paquet (scheppingsbeurs, 4) Daniel Rosseels (startbeurs, 2) Olivier Schrauwen (aanmoedigingsbeurs, 4) Gerolf Van de Perre (aanmoedigingsbeurs, 2) Maarten Vande Wiele (scheppingsbeurs, 5) Judith Vanistendael (aanmoedigingsbeurs, 4) Peter Willems (startbeurs, 2, mentoraat) De subsidieregelingen strips vindt u op www.vfl.be Voor meer informatie kan u terecht bij: Vlaams Fonds voor de Letteren, Els Aerts, stafmedewerker, Tel.: 03 270 31 70 Gsm: 0495 54 41 88 e-mail: els.aerts@vfl.be Misdaad loont ▲Vier jaar na de publicatie van zijn bloederige bestseller Amok wordt de Poolse misdaadauteur Krystian Bala gedagvaard voor dezelfde gruweldaden als die hij in zijn boek beschreef. De details sluiten volgens de politie te dicht aan bij een waargebeurde moord om op toeval te berusten. De auteur zelf houdt echter vol dat Amok louter gebaseerd is op krantenartikels van de moord op een Pools zakenman Dariusz J. 8 Het verminkte lijk van de zakenman werd in december 2000 uit de Oder gevist, in het zuidwesten van Polen. Het lichaam vertoonde sporen van marteling, de ledematen waren opgezwollen en zijn handen waren gebonden aan een strop om zijn nek. De politie stond voor een raadsel. Er was geen verdachte en geen motief. Bijna drie jaar later verscheen de roman Amok. Het boek gaat over een groep verveelde jongeren die onder invloed van alcohol en drugs een moord pleegt. Een moord die volgens de rechercheurs tot in de gruwelijke details overeenkomt met die op Dariusz J. ■ ▲Met Tamtam schreef Aster Berkhof (pseudoniem van Lode van den Bergh,°1920) een boeiende, maar ook subtiele roman die in het geteisterde Congo speelt. Het land wordt geplunderd door buitenlandse ondernemingen die mogen rekenen op de heimelijke steun van Europese en Afrikaanse regeringen. Krijgsheren worden gemanipuleerd, huurlingen werken voor een bedrijf of een land. Landen hebben bovengronds een keurig geklede regering en in de kelder een ingehuurde schurk (p. 214). Centraal staat dierenarts Saskia van Galen. Ze kiest de zijde van het onstuimige opperhoofd Kalabonga, die kopermijnen bezit en zich uitgeroepen heeft tot Monsieur le Président Camille Adrien Kalabonga. De chef is vervuld met goede bedoelingen, maar tussen droom en daad staan vooral praktische bezwaren in de weg. De protagonisten van het drama worden krachtig, genuanceerd en met veel empathie in de verf gezet: opperechter Henri Musoka, een Tutsi uit Burundi die met Spinoza dweept; opperbevelhebber Raoul Itoeri; huurlingenleider Saul Fox; de Belgische ereconsul Frederik Bonnheure, een koloniaal van de oude stempel. Minder in het oog springende personages worden kort en vakkundig geschetst, zoals bijv. Lioeng, de Chinese ingenieur die de leiding waarneemt van de mijn van Ugeni. Het raadselachtige volk der Saba’s wordt pakkend opgevoerd. Setting, casting en plot getuigen van een overtuigend realiteitsgehalte. Met Kalabonga schiep Berkhof een levensecht en beklijvend personage dat je niet licht vergeet (en dat geldt ook voor diens zoon Johan). Zonder de twee zo uiteenlopende boeken met elkaar te willen vergelijken, stel ik vast dat Berkhofs Tamtam een even grote indruk op me maakte als destijds de (controversiële) roman van Patrick Grainville, Les Flamboyants (Goncourt 1976). In tegenstelling tot Grainville schrijft Berkhof sec – en stelt hij zich kritischer op tegenover de koloniale cliché’s. Met Tamtam bewijst de 86-jarige rasverteller dat hij niets aan creativiteit ingeboet heeft. Jammer dat zo’n sterk boek af en toe ontsierd wordt door enkele slordigheden die kennelijk de uitgever ontgaan zijn. De duistere ereconsul heet Bonnheure, dan weer Bonneure; kromme zinnen bleven onverbeterd (“Grootspreker, dacht ze genoeglijk, zeker en vast, waarom zij hij er geen zijn”, p. 10); Kinshasa ligt blijkbaar in Limburg (“Hij was in Kinshasa, dat toen nog echt Leopoldsburg heette, toen Lumumba geliquideerd werd”, p. 23) Ten zeerste aanbevolen. ■ Aster BERKHOF, Tamtam, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2006, 313 p., geb., 19,95 €. ▲Met Razborka (2003) week Jonathan Sonnst (°1976) meteen humorvol af van de begane paden van het genre. De roman werd genomineerd voor De Diamanten Kogel en bekroond met de Hercule Poirot-prijs. Stamcelonderzoekster Sandy Swerts, die een eigen bedrijf runde maar de boeken diende neer te leggen, krijgt een baantje als schoonmaakster bij farmagigant Brückner-Meinhardt, de grootste werkgever van de streek. Haar vader is hoofd van de veiligheid van het bedrijf. Niet alleen de ethische normen bij het wetenschappelijk onderzoek worden uit winstbejag met voeten getreden; ook op andere gebieden heeft de plaatselijke leiding boter op hoofd. Bedenkelijke praktijken, geheime agenda’s, wederzijds bedrog… En hoe zit het nu precies met de “waterspuwer” (ofte “klokkenluider van Notre-Dame”) Joris Allewaert? Een externe consultant met algemene volmachten wordt door de Duitse eigenaars van het familiebedrijf uitgestuurd. Hij houdt er sterke methodes op na. Door het escalerende optreden van een radicale actiegroep komt alles in een dodelijke versnelling. Sonnst wikkelt een aanvankelijk raadselachtig (en, zo zal blijken, voor het verhaal beslissend) kluwen van familiale en andere relaties gaandeweg af. Ook in Pijnhandel (2004) bleken de personages verbonden door allerlei banden die pas mondjesmaat onthuld werden. In zijn nieuwe roman geeft Sonnst er de voorkeur aan realistischer dan in vorige boeken te werk te gaan, en dat vertaalt zich ook in een meer bezadigde schriftuur. 9 Een intelligent geconcipieerd, boeiend verteld en goedgeschreven thriller.■ Jonathan SONNST, Waterspuwer, Antwerpen, Manteau, 2007, 361 p., 19,95 €. ▲John Brosens (°Vlissingen, 1947) publiceerde in 2004 Jacht op de jager, de eerste onderwijsthriller in Nederland, een jaar later gevolgd door Duijkers dossiers, beide bij Ellessy Crime. Zwart fortuin verscheen in november 2006. Het boek wordt aangeprezen als “psychologische thriller”, wellicht omdat het niet gaat om een speurdersroman waarin het ontmaskeren van de dader centraal staat, maar eerder om een omgekeerde misdaadroman. Carolien Blijham heeft besloten haar echtgenoot David, een geslaagde zakenman die kennelijk professioneel even creatief is als harteloos in zijn huwelijk, koudweg te vermoorden. Je volgt de voorbereiding en de geslaagde voltrekking van haar vernuftig plan. Achteraf dienen zich echter allerlei complicaties aan. En wie uiteindelijk als enige munt slaat uit de moord op David Blijham, dat verneem je pas op de laatste bladzijde. Brosens weet zonder veel poeha fraaie plotwendingen te bedenken.■ John BROSENS, Zwart fortuin, Arnhem, Ellessy, 2006, 231 p., 17,95 €. ▲Lieneke Dijkzeul (°Sneek, 1950) heeft als gevierd kinder- en jeugdboekenschrijfster vele titels op haar naam. Haar laatste boek, Aan de bal, werd bekroond met door het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. De stille zonde is haar eerste misdaadroman. De 58-jardige docent Engels Eric Jansson wordt tijdens een schoolreünie in de herentoiletten vermoord. Nog dezelfde avond worden alle aanwezige oud-leerlingen en docenten verhoord door rechercheur Paul Vegter en zijn jonge assistente Renée. Ogenschijnlijk is er geen motief. Een van de verdachten is de arrogante dertiger David Bomer. Na de bewuste avond werkt hij zich op slinkse wijze binnen in het huis én het leven van Eva Stotijn, ook een oud-leerling van de school en alleenstaande moeder van een dochtertje van vier. Gaandeweg krijgt hij haar in de wurggreep. Er is nog maar een uitweg… Triomfeert uiteindelijk gerechtigheid zoals die buiten de wet bestaat? Beslist lezenswaardige combinatie van whodunit en psychologische thriller. ■ Lieneke DIJKZEUL, De stille zonde, Amsterdam, Anthos, 2006, 263 p., 19,95 €. ▲Grimbert Rost van Tonningen (°1941) schreef een boeiende business thriller, een genre dat in Nederland nauwelijks bestaat. Als bestuursadviseur voor ondernemingen weet hij waar hij het over heeft. Een gewone schrijver kan dat niet want je moet de wereld als professional kennen. Grisham zou ook zijn boeken niet kunnen schrijven als hij niet bij de CIA gewerkt had. Ik ken de wereld van fusie en overnames voldoende al is het niet mijn hoofdbezigheid in mijn leven geweest, dat was strategisch en bestuurlijk advies, maar het is zoals wij zeggen een onderdeel van het vak. Over De roofridders zegt hij zelf: …er zijn een aantal spanningsvelden die mijns inziens vandaag de dag erg actueel zijn. In de eerste plaats is het een strijd tussen oud en nieuw geld. Tussen een bijna calvinistisch formele wereld van beschaafde bestuurders, door mij vaak regenten genoemd, en de snel rijk geworden ondernemers, die met geld smijten, die mooie vrouwen aan zich trachten te binden en die nooit genoeg hebben. Er is ook sprake van een maffia-achtige runner up die ook geïnteresseerd is in een overname van het levensmiddelen productieconcern DLM. Maar de echte maffia zit soms op onverwachte plek. Het is ook een beetje Nederland tegen de rest van de wereld, wat anti globalisten plezier zal doen. Roofridders zijn mensen in het bedrijfsleven, dien zich tegen wil en dank proberen meester te maken van de macht bij doorgaans al wat verzwakte bedrijven. Nietsontziende hebzucht, machtswellust en –misbruik leiden tot schreiende schurkenstreken, laf verraad… en moord. De auteur roept dit alles op in een goed geschreven en beheerst geconstrueerd verhaal met hoog realiteitsgehalte, waarin de plotwendingen de spanning gaande houden. De roofridders houdt een aanklacht in tegen de graaicultuur en het schaamteloze gebrek aan elementair fatsoen. De lezer zal het hoofdpersonage, Leendert ten Have, bestuursvoorzitter van het door een 10 vijandige overname belaagde concern, niet gauw vergeten. Dat geldt eveneens voor de rake portrettering van de lafhartige commissarissen. Rost van Tonningen publiceerde al boeken en artikelen over het bedrijfsleven. Een bezoek aan www.rostco.com/, “blog voor innovatief leiderschap en strategische verandering”, loont beslist de moeite. Zijn thrillerdebuut verscheen op het juiste moment: de paringsdans rond ABN-Amro was in volle gang. Vandaag (14 augustus) meldt NRC Handelsblad dat het bankentrio dat ABN Amro wil overnemen, de afgelopen dagen voor 1,38 miljard € aandelen gekocht heeft in de bank. Het consortium maakte gebruik van de forse koersdaling van ABN Amro. De roman van Grimbert Rost van Tonningen blijft actueel. ■ Grimbert ROST VAN TONNINGEN, De roofridders, Amsterdam, Prometheus, 2007, 269 p., 17,95 €. ▲Marion Pauw (Tasmanië, 1973) woonde drie jaar in de Cariben. Haar debuutroman, Villa Serena (2005) destijds door Vrij Nederland nogal gul met vier sterren bedacht – speelde in de Dominicaanse Republiek. Aruba is het decor van haar nieuw boek, Drift. Jill vestigt er zich met haar vriend Simon, jurist bij een fiscaal adviesbureau dat op nogal wat invloed op het eiland kan bogen. Jill lijkt treffend op de Amerikaanse toeriste Christine Bird die in onopgehelderde omstandigheden verdween. Dat heeft nare gevolgen. Ze neemt duiklessen, en het blijkt spoedig dat haar instructeur meer afweet over de geheimzinnige verdwijning. Jill wordt het slachtoffer van haar nieuwsgierigheid en, wie weet, misschien vooral van haar eigen verbeelding? In de beschrijving van de door verveling en hypocrisie geteisterde en in haast koloniale geplogenheden gekonfijte toplaag van het eerbiedwaardige Nederlandse establishment op Aruba, ligt de sterkste kant van de overigens best leesbare roman. Marion Pauw liet zich duidelijk inspireren door de verdwijning op Aruba, in juni 2005, van de achttienjarige Natalie Holloway, een studente uit Alamaba. De zaak zorgde voor grote beroering in de VS.■ Marion PAUW, Drift, Amsterdam, Anthos, 2006, 214 p., 16,95 €. ▲Claus Brockhaus (°1953), oud-journalist, scenarioschrijver en regisseur, debuteerde met De vrouw van de voetballer, waarmee hij hoofdinspecteur Ruth Toussaint introduceerde. Het boek werd in 2006 genomineerd voor de Schaduwprijs voor de beste spannende debuutroman. In De droom van de drummer onderzoekt Ruth Toussaint de gruwelijke moord op de befaamde en gemediatiseerde Maastrichtse advocaat Alexander Petrusz. Het motief is onduidelijk. Gaat het om een familiedrama, een liquidatie door grote jongens uit de onderwereld (een actueel thema in Nederland… ) of om een rituele wraakoefening op last van een geheim genootschap met vertakkingen in het plaatselijke establishment? Spelen verzet en collaboratie een rol? Wat er ook van zij, de hoofdinspecteur krijgt (de in misdaadromans steevast te verwachten) zware tegenkantingen vanuit het OM en binnen het korps, en wordt zelfs ontvoerd. Na heel wat peripetieën zal uiteindelijk Ruth Toussaint de klus klaren. Ze wordt daarbij geholpen door de nononsense instelling van Belgische collega’s. Het verhaal speelt immers gedeeltelijk in België, en dat zorgt af en toe voor enige humor tongue in cheeck, maar ook voor een vergelijkend oordeel dat niet mals is voor de Nederlandse politionele werking. De auteur neemt geen blad voor de mond om de strijd tussen de onderwereld en justitie, en de daaruit voortvloeiende corruptie van het (met name Amsterdamse) politiekorps aan de kaak te stellen (zie p. 226). Ja, het gras is altijd groener aan de overkant. Brockhaus laat trouwens geen gelegenheid onbenut om via zijn personages ongehinderd meningen over van alles en nog wat te ventileren die je bezwaarlijk anders kunt lezen dan als de zijne. De vreselijke Hollands gewoonte om alles op te kloppen en overal een mening over te hebben, was in Vlaanderen niet gekend. En dat terwijl ze evident beter onderwijs hadden, een betere economie, betere muziek, betere tv en radio. En veel beter eten (p. 47). Over de media, die hij uit vroegere levens goed kent, schuwt Brockhaus geen definitieve uitspraken. Zo vernemen we uit de mond van een oud-journalist (die nota bene zelf een schurk zal blijken): Idioten op de krant. Ik lees die rotzooi nooit meer, het vak is kapot gemaakt door interimmanagers, marketingschorem en stagiaires van beroepsopleidingen die alleen geleerd hebben dat je met een grote bek overal kunt binnenkomen, maar niet wat ze daarna 11 moeten vragen, laat staan dat ze er een in fatsoenlijk Nederlands gesteld stuk over kunnen schrijven (p. 117). Ook profielschetsers moeten het ontgelden: Voor de zoveelste keer ergerde ze zich aan de psychosociale wetenschappers, die op grond van statistieken en algemene observaties waarheden debiteerden, waaraan in de media, maar ook in het hoger onderwijs, onevenredig veel aandacht werd besteed. […] In haar praktijk bij de recherche had ze nog nooit hulp gehad van een daderprofiel bij het opsporen van een moordenaar of verkrachter. Als ze de kenmerken van een psychopaat op iedereen los zou laten, kwam de helft van de bevolking in de buurt van het kwaad (p. 108). De psychogeografie van Maastricht, waar Brockhaus zich vanuit Heemstede in 2003 kwam vestigen, domineert het boek, dat trouwens zijn apotheose kent in de ondergrondse mergelgroeven van de SintPietersberg. En ook hier geeft de auteur ongezouten zijn mening te kennen: Hij zag opeens een exponent van de Limburgse regentencultuur waarbij belangrijke zaken binnenskamers werden geregeld, onder de dekmantel van een carnavalsvereniging, de schutterij of een broederschap die met uitgestreken smoelen processies opluisterde en onder het zingen van devote teksten elkaar de bal toespeelde. Een in zichzelf gekeerde cultuur van grote en kleine sjoemelaars, gesteund door de zegen van de bisschop (p. 179-180). Het gebeurt almaar vaker dat misdaadauteurs in hun boeken zijdelings naar collega’s verwijzen. Zo ook Brockhaus naar Nieuwe buren: De nieuwe Saskia Noort, zag Ruth aan het omslag dat elke boekwinkel in het land sierde. Een hooggehakt vrouwenbeen. Dat ging er bij de doelgroep in als een nummer van André Hazes in een Amsterdamse buurtkroeg (p. 213). Het ontbreekt Brockhaus zeker niet aan creatieve verbeeldingskracht. Het psychologisch portret van de vermoorde pleiter dat gaandeweg geëtst wordt is beklijvend (je moet soms denken aan de beroemde en beruchte Franse advocaat Jacques Vergès, zie bijv. p. 163), en ook in zijn typering van Alexander Petrusz’ oudste zonen (die de laatste jaren de praktijk overgenomen hebben) alsmede van de benjamin die een rockband speelt, bewijst Brockhaus dat hij de kunst verstaat karakters krachtig neer te zetten. Bovendien behoedt hij zich voor de gestroomlijnde, gladde Marie-Claire schriftuur die thans hoogtij viert. Geen vitamineloze taal, gelukkig maar. Jammer dat hij een enkele keer over de schreef gaat: Ze droeg een uitdagend decolleté, waarin haar rimpelloos gebronsde borsten lagen uitgestald als Ardenner hammen in een Luikse charcuterie (p. 19). Wie de Nederlandstalige misdaadliteratuur op de voet volgt, zal wel vaker denken dat je niet verder moet springen dan je stok lang is. De droom van de drummer is geen ambitieus boek, gewoon een prettig leesbare roman met talrijke herkenningspunten, geen absoluut meesterwerk, so what? Een boek waar je enkele uren prettig leesgenot aan hebt. ■ Claus BROCKHAUS, De droom van de drummer, Antwerpen, Landauer, 2006, 285 p., 19,50 €. ▲Nog voor de publicatie van De opvolger wist handige jongen Alex van Galen (°1965) zich al aardig in de mediabelangstelling te werken. Dat heeft ongetwijfeld voordelen. Maar ook nadelen, wanneer blijkt dat het product helemaal niet aan de verwachtingen voldoet. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog verneemt pater Xavier ter Linden dat een krachtige relikwie in handen van de nazi’s dreigt te vallen. Zestig jaar later wordt hij vermoord en een andere monnik ontvoerd. De jonge wetenschapper Daniel de Ruyter, broer van de verdwenen geestelijke, krijgt een vreemd notitieboekje in handen, dat verband houdt met de raadselachtige zaak. Wanneer hij valselijk beschuldigd wordt van de moord op zijn leermeester, professor Huydenkooper (die mogelijk ook bij de zaak betrokken is), ontdekt hij spoedig dat hij geconfronteerd wordt met een oppermachtige vijand. Samen met zijn jeugdliefde Eva Huydenkooper (dochter van) slaat hij op de vlucht voor zowel de moordenaar(s) als Interpol. In hun zoektocht naar de ontvoerde broer en naar het blijkbaar dodelijke geheim van de oude monnik doen Daniel en Eva verbijsterende ontdekkingen over de verborgen geschiedenis van Europa. Daniels speurtocht blijkt een queeste naar de Graal. (Van Galen dankt trouwens nadrukkelijk Richard Wagner “voor de geniale soundtrack bij het boek”…) 12 De lezer wordt geconfronteerd met een pot pourri van thema’s die schering en inslag zijn in de thans welig tierende complottheorieën: het nazisme als occulte leer; een oppermachtige geheime Raad die het lot van Europa bepaalt; een relikwie met onvermoede krachten; eeuwenoude kroningsrituelen… De mythe van de Verborgen Monarch krijgt hier nieuw leven ingeblazen. Na een geslaagde start, ontspoort de roman die horresco referens, her en der bestempeld werd als “historische thriller”. De lezer wordt geconfronteerd met een haast carnavaleske mix van de meest uiteenlopende ongerijmdheden. Vergeleken met De opvolger zijn de avonturen van Indiana Jones een model van realiteitsgehalte, en Da Vinci code een historische verhandeling. Op zich kan dat geen kwaad, ware het niet dat zelfs de meest kritiekloze lezer die altijd te vinden is voor een goed verhaal (en daar reken ik mezelf toe: ik ben goed publiek), vrij snel intuïtief aanvoelt dat hij in het ootje genomen wordt door een auteur voor wie alle middelen goed zijn om zijn doel te bereiken, maar helaas niét over het talent beschikt om zijn ambitie waar te maken. Bovendien druipt de oppervlakkigheid van elke bladzijde af. Over Heinrich Himmler: De man had een onverzadigbare honger naar informatie over dat soort onderwerpen. Astrologie, runentekens, reïncarnatie… tegenwoordig zou je dat new age noemen. Ik adviseerde hem de Bhagavad Gita te lezen. Dat is een diepzinnige verhandeling over yoga, zeg maar het Nieuwe Testament voor Indiërs (p. 187) Het Nieuwe Testament voor Indiërs, zo eenvoudig is dat. Alex van Galen werkte voor Endemol en is scenarioschrijver voor Hollandse soaps en low budget Hollywoodfilms. Dat zijn eerbiedwaardige beroepsbezigheden. Liever een goeie soap dan een B-roman. & De ingrediënten van Galens hutsepot werden o.m. geleverd door intellectuele falsaris en sensatiezoeker Trevor Ravenscroft, die met The Spear of Destiny (1973; Fr.: La lance du destin, 1973; Ned.: De Lans van het Lot, 1989) een miljoenenpubliek wist te veroveren. Ravenscroft beriep zich op mondelinge mededelingen van een discipel van Rudolf Steiner, Walter Johannes Stein (Wenen, 1891- Londen, 1957), die in 1928 Weltgeschichte im Lichte des heiligen Gral. Das neunte Jahrhundert publiceerde (jongste, onzorgvuldige Engelse vertaling: The Ninth Century and the Holy Grail, 2001). Uit de interne kritiek is inmiddels allang bewezen dat die zogeheten onthullingen van Stein geheel ontsproten zijn aan het brein van Ravenscroft. Tot op heden blijft The Spear of Destiny invloed uitoefenen op de occultistische onderwereld. Op ontelbare websites baten grossiers in “esoterisch-nazistische” denkbeelden warwinkels uit van pseudohistorische prullaria, die, hoe bewust intellectueel oneerlijk ook, door neo-nazistische groeperingen ernstig genomen worden – bijvoorbeeld door de Nederlandse Volks-Unie. Een sterk staaltje staat op de officiële website van de NVU (www.nvu.info/) te lezen in het artikel van Hans Prützmann (een schuilnaam die boekdelen spreekt…), in het menu “Scholingsartikelen”: “Oorsprong van onze ideologie en de uitvoering daarvan”. Het gaat niet eens om buitenissige hersensspinsels, maar ook vlakaf perverse vervalsingen. In een boek als De opvolger wordt handig ingespeeld op die renderende volksverlakkerij, die bovendien gebanaliseerd wordt. Fictie wordt verpakt als realiteit, en de historische achtergrond is ronduit pover. Best geschikt als treinlectuur. & Gelet op formaat, omvang en gewicht is dat al minder het geval voor De Kennedy Code van Gé Bosschee. In tegenstelling tot Alex van Galen brengt hij een turf die louter rationeel opgebouwd is (en dat is nog erger). Thomas Shepard, hoogleraar Politieke Geschiedenis aan de eerbiedwaardige George Washington Universiteit, is deskundig op het vlak van geheime genootschappen. Kenna Campbell is journaliste bij The Washington Post. Ze ontvangen gelijktijdig informatie die wel eens zou kunnen bewijzen dat de moord op president Kennedy door een groep samenzweerders beraamd was. De twee protagonisten moeten op de vlucht slaan voor onzichtbare vijanden die voor moord niet terugdeinzen. Uiteindelijk ontdekken ze dat Kennedy vermoord werd op bevel van een almachtige, ultrageheime vrijmetselaarsloge. De expert in geheime genootschappen debiteert het soort platitudes die aanhangers van samenzweringstheorieën wat graag lezen op websites die “conspiracy”, illuminati” en “new world order” in het vaandel voeren. De lezer krijgt pedante en inhoudelijk uiterst bedenkelijke uiteenzettingen van Thomas Shepard te verwerken over de Rozenkruisers, de Schotse ritus, de trilaterale commissie, de Rockfellers, Skull and Bones, de O.T.O., de Golden Dwan, de groep U.R., Permindex, de CIA, de OAS, het 13 Centro Mundiale Commerciale, Permindex, de geheime architectuur van Washington, de occulte geschiedenis van de VS, dat alles overgoten met een bolognaise van klassieke anti-maçonnieke cliché’s. Kennedy werd op 22 november 1965 vermoord “door de erfgenamen van de tempeliers” (zoals algemeen geweten “huursoldaten”, p. 22) , “exact 656 jaar na de pauselijke bul” waarbij ze verketterd werden (p. 22). Ik kan er nog aan toevoegen: op twee dagen na 106 jaar na de publicatie van On the Origin of Species by Means of Natural Selection van Charles Darwin. Een complot van de creationisten? De journaliste bij The Washington Post wordt overdonderd (wat toch een raar beeld geeft van het niveau van de redactie): Fijn om te horen. Als ik alles wat je me tot nu toe hebt verteld, moet geloven, dan moet je toch wel de onbetwiste expert zijn op dit gebied (p.82). Onze expert pontificeert over van alles en nog wat, geeft les over de Fama fraternitatis, de Chymische Hochzeit e.d.m. maar weet niet wie Elias Artista is (p. 230). Zijn eruditie en kennis (om nog maar van inzichten te zwijgen) reiken niet verder dan die van een goedmenende maar wat uitgebluste gepensioneerde die een nieuwe hobby begint te beoefenen. Shepard krijgt een (uiteraard ultrageheim) document uit 1876 in handen, wat de auteur alweer de gelegenheid geeft briljant uit de hoek te komen: Dit papier had meer weg van zogenaamd geschept papier, dat hij wel kende van oude documenten uit de negentiende eeuw. En deze test was ook beter leesbaar. Niet in de laatste plaats omdat die niet in het Latijn was, maar in het Oudengels (p. 338-339). Jaja, Oudengels uit 1876… & De publicatie van het boek ging gepaard met de creatie van de spectaculaire website www.JFKTruthOrDare.com, die uiteraard ook een functie vervult in de roman. “’t Staat op ’t net” is vandaag helaas een autoriteitsargument, net als voor de ongeletterden uit den negentiende eeuw “’ Staat in de gazet”. De auteur verklaart uitdrukkelijk dat de gebeurtenissen in De Kennedy Code fictief zijn, maar deels op ware feiten gebaseerd. “Voor het verkrijgen van de benodigde historische achtergrondinformatie heb ik mij gebaseerd op diverse bronnen.” De modale lezer beseft wel dat het om een roman gaat, maar zal dus wel veronderstellen dat wat hij aan historisch feitenmateriaal over bijvoorbeeld Abraham Lincoln voorgeschoteld krijgt, betrouwbaar is. Niets is minder waar. Afgezien van de intellectuele zwendel, is De Kennedy Code niet eens boeiend. En over de schriftuur zullen we maar zwijgen. Voer voor psychologen die begaan zijn met de om zich heen grijpende debilisering. ■ Alex VAN GALEN, De opvolger, Amsterdam, Prometheus, 2007, 317 p., 17,95 €. Gé BOSSCHEE De Kennedy code, Karakter Uitgevers, 2007, 400 p., 19,95 €. Door de leesbril bekeken ▲In Zacht Lawijd publiceert Yves T’Sjoen een warrig essay over ”Nic van Bruggen en de cultus van een romantisch dichterschap”. (Cf Mededelingen, nr. 97, 16 juli, pp. 12-14). T’Sjoen bedelft het oeuvre van Nic van Bruggen (°Merksem,7 maart1938 - Antwerpen, 14 juli 1991) onder een lawine van hoogdravende typeringen die alles en het tegengestelde impliceren. Hij gorgelt ad nauseam met essentialisme, romantiek, estheticisme, decadentisme, maniërisme, electicisme, dandyisme, abstrakt, barok, ascetisch, bombastisch, incantatorisch, pop art, camp, enzovoort, enzoverder. Er staan enkele verhelderende passages te lezen, maar het is duidelijk dat T’Sjoen geen grip op zijn materie heeft. Van Bruggen weet hij nergens echt te vatten, net zoals hij een louter livreske visie heeft op de beslissende verhoudingen binnen het toentertijd veranderlijke Antwerpse literaire landschap. Nic van Bruggen publiceerde in 1962 in De Periscoop een voor het begrip van zijn leven en werk kapitale tekst, “Portret van een jonge man als een dichter”. Dit briljant (en voor het inzicht in Van Bruggens poëticale inzichten kapitaal) opstel wordt door T’Sjoen wel vermeld, maar wellicht tweedehands. Hij verwijst er naar (p. 82), maar heeft hij die wel (correct) gelezen? De voetnoot die hij bij de vermelding van dit opmerkelijk stuk plaatst, verwijst gek genoeg naar de dichtbundel Een kogel (1962)… (cf p. 82 en 98). T’Sjoen schermt graag hooghartig met termen als “academisch” en “wetenschappelijk”, maar laat zelf meer steken vallen dan verschoonbaar is. 14 Volgens hem dateert het manifest van Jef Verheyen (1932-1984) Pour une peinture non plastique van 1966. Hij vermeldt daarbij dat Nic van Bruggen “later beweerde dat hij de tekst taalkundig mee op punt hielp stellen”. Dat Nic die tekst nakeek, is uiteraard larie (Jef kende beter Frans dan Nic). In feite publiceerde Jef Verheyen zijn manifest in 1959. Hij maakte er geen geheim dat de tekst nagelezen werd door de Franstalige dichter en romancier Guy Vaes (°1927), die hem bovendien een aantal citaten aanreikte. Nic van Bruggen keek wel de Nederlandse versie van Verheyens teksten na, die o.m. in Het kahier en in De Tafelronde verschenen. T’Sjoen beroept zich op het gezag van Geert Buelens (°1971) om te stellen dat ‘de Pink Poets op het voorplan traden op het moment dat de tweede avant-gardegolf in Antwerpen (met De Neveklvlek en Het Kahier, G58, gard-sivik) nog nabloeide […].’ In voetnoot 37 vermeldt hij keurig de vindplaats: Van Ostaijen tot heden (Nijmegen, Vantilt, 2001), p. 982. T’Sjoen moet blijkbaar nog altijd leren lezen wat er staat. Geen kwestie van nabloei bij Buelens. Hij stelt integendeel correct: “…op het moment dat de tweede avantgardegolf in Antwerpen […] definitief voorbij is”. ZL, literair-historisch tijdschrift, zesde jg., nr. 3, april-mei-juni 2007, 105 pp., ill., 9 €. Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnementsprijs (4 nummers): 30 € (betaling na ontvangst acceptgirokaart). Abonnementsadministratie Nederland: Letterkundig Museum, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag. ▲België laat de omvangrijke verboden wapenhandel op internet vrijwel ongemoeid, aldus de Belgische federale politie. De handel is toegenomen, sinds de verkoop via winkels is bemoeilijkt. Websites als www.2dehands.be bieden jachtgeweren, maar ook krachtig wapentuig zoals een automatisch FAL-geweer (400 €) of een sluipschuttersgeweer als Remington Varmint (225 €). De politie zoekt niet actief naar de advertenties, zegt commissaris Luc Beirens van de federale computer crime unit. Volgens Beirens liggen er wel voorstellen op tafel voor een actievere rol voor zijn dienst. De beheerders van 2dehands.be verwijderen naar eigen zeggen dagelijks ontoelaatbare advertenties, maar volgens hen bestaat er discussie over wat het handelsverbod precies inhoudt. (ANP, 6 augustus) ■ ▲BOON IN BRUSSEL. Het Louis Paul Boon Genootschap organiseert voor leden en andere belangstellende in hartje Brussel, in Café Monk, Sint Katelijnestraat 42, de vernissage van grafisch werk van Maurice Roggeman, de bekende prenten uit Boons werk Brussel, een oerwoud. Aanvang: 15 u. Leden en belangstellenden die zich voor 25 augustus aanmelden ontvangen tijdig een wandelgidsje dat de (dwaal)wegen traceert die Boon zovele malen direct na de oorlog aflegde van station Noord naar de redactielokalen van De roode vaan, langs vele bekende maar ook minder bekende stukjes Brussel met zijn vriend Roggeman. De wandeling duurt een klein uurtje. Na de opening spelen Vital Schraenen, Andrea Barbos en Koen Monterez van het gezelschap Leporello een aantal scènes uit hun vroegere productie Brussel, een oerwoud en sluiten af met nieuw theatraal spektakeltje in De Monk. Aanmelden: België: John Jacobs, Martelarenstraat 143, B 1800 Peutie, tel.. 02 251 22 91 – jpgjacobs@skynet.be; Nederland: André Dumont, Groenestraat 114, NL 6531 HT Nijmegen, tel. 024 356 50 19 – mail@lpboon.net ■ ▲NOSTALGIE? Op http://tantelily.neufblog.com/ herdenken “oudstrijders” de ooit beruchte kroeg De Skalden in Hasselt. Uiteraard komt Jef Sprankenis (oprichter van de Antwerpse kwaliteitsboekhandel De Groene Waterman) ter sprake (Hamont, 20 maart 1943 – Amsterdam, 13 augustus 2003). Het in memoriam, verschenen in Mededelingen, nr. 7, 5 september 2003, pp. 1-2 werd op het net gezet. Verder verwijst “tantelily”, alias Elisabeth Hilkens, naar de dichter en essayist Jan de Roek (Boom, 13 maart 1941 – Willebroek, 4 september 1971): Jan was de enige leraar van de normaalschool die de geruchten over “een te mijden kroeg” aan zijn laars lapte. Als hij binnenkwam scheen de zoon. Toen ik na de overname, enkele jaren het contact met al mijn vrienden verloren had, hoorde ik in ’71 (ik werkte toen bij Kunnen) op de radio dat “Jan de Roeck (sic) was omgekomen”. Ik schrok behoorlijk, maar maakte meteen de bedenking “Hoeveel Jannen waren er in België die de Roeck (sic) als familienaam hadden, het zakl mijn Jan niet zijn”. Ik zal zijn humor nooit vergeten, de manier waarop hij een biertje bestelde, zijn gegniffel. ■ 15 ▲Het Nationaal Museum en Archief van Douane en Accijnzen verdient ongetwijfeld meer ruchtbaarheid. In de voorbije maanden werd het museum bezocht door een delegatie van de Wereld Douane Organisatie, van een delegatie uit Bosnië, van gepensioneerden uit alle hoeken van Wallonië en van protestante predikanten uit de aloude Hanzestad Stralsund (Mecklenburg-Vorpommern) en omgeving. In de jongste aflevering van DA Museumnieuws wordt de oprichter van het museum, Jan Hellinx (+ 20 mei 2007), passend herdacht. In de rubriek “Monumentaal Erfgoed” wordt de gedegen studie van Georges Van Herck en collega’s over “Het openbaar entrepot te Leuven” afgesloten. Verder een beschouwing over “Douane te water, een vergeten dienst”, n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in het Belasting & Douanemuseum te Rotterdam. Tot slot, in de onvolprezen rubriek “De tragiek van genadeverzoeken”, het treffende verhaal van een Nederlander die er zich over verwonderde dat Belgische douaniers hem niet te woord konden staan in het Nederlands. Op 16 juli 1963 antwoordde de directeur-generaal “dat krachtens de Belgische wetgeving de douanebeambten in Wallonië tot de Franse taalrol behoren en niet vertrouwd moeten zijn met het Nederlands”.■ DA Museumnieuws, tweemaandelijkse uitgave van het Nationaal Museum en Archief van Douane en Accijnzen. Secretariaat: Kattendijkdok – O.K. 22, 2000 Antwerpen. Voor 3 € wordt u toegetreden lid en ontvangt u 6 nrs. per jaar. Webpagina: home.scarlet.be/douanemuseum ▲Het laatste halfjaar is de winst van het Nederlands-Britse was- en voedingsconcern Unilever met 16% gestegen. In België heeft Unilever o.a. de merken Ola, Lipton, Knorr, Becel en Dove in zijn portefeuille. Het concern heeft nu besloten om meer winstgevend te worden. In juli kondigde Unilever aan dat het hoofdkwartier in Vorst gaat samenwerken met het kantoor in Rotterdam, waardoor er in België 200 banen zullen verdwijnen. Volgens de woordvoerder van Unilever in Nederland wil het concern de komende maanden zijn portfolio herbekijken en de niet winstgevende merken verkopen. Unilever wil ook zijn productie in de fabrieken stroomlijnen. Die reorganisaties zullen banen kosten, maar hoeveel en waar de jobs sneuvelen, is nog niet bekend, aldus de woordvoerder. De komende vier jaar schrapt Unilever wereldwijd 20.000 banen, dat is zo’n 11 % van het totale personeelsbestand.■ ▲De Verenigde Naties beschouwen momenteel de Democratische Republiek Congo als de meest hulpbehoevende crisisregio ter wereld. Dat verklaarde VN-hulpcoördinator John Holmes in Genève bij de voorstelling van een tussenrapport over de financiering van hulpoperaties overal ter wereld. Het land behoort wegens wanbeheer, corruptie en chaos door burgeroorlogen tot de armste van de wereld. Het oosten van het land wordt niet door de regering in Kinshasa, maar door vijandige milities gecontroleerd. "Daar heerst er een enorme behoefte aan humanitaire hulp", zei Holmes. Vergelijkbaar is de situatie in Soedan en in de crisisprovincie Darfoer. Van de in totaal 2,9 miljard euro die het VN-departement voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (Ocha) in het begin van het jaar van de VN-leden had gevraagd, is momenteel 43 % gefinancierd, zei Holmes. Dat is een lichte verbetering ter vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. Zo vloeiden tot nog toe 26,5 miljoen € aan hulpgoederen naar Congo, 7,62 miljoen € naar Soedan en 6,68 miljoen € naar Somalië.■ ▲In de Scheldebode blikt Gaston Durnez terug op zijn vriendschap met Hubert Lampo. Hoezeer zijn lot beïnvloed werd door de lezing van De zwanen van Stonehenge, vertelt Jos van der Woensel in “De schuld van Hubert Lampo”. Van der Woensel is de auteur van Het raadsel van Nan Madol (Ankh Hermes, 1981), de mysterieuze ruïnes op het eiland Ponphei (Federale Staten van Micronesië); hij werkt thans aan een boek over Pieter Schelte Heerema en de financiering van diens zakelijk imperium (per definitie een ietwat, laten we zeggen “riskante” onderneming…). Het tweede handschrift van Lampo’s Hélène Defraye bevat een slothoofdstuk dat in de definitieve versie weggelaten werd, en na eerder in het tijdschrift De Faun (april 1946), nu ook in de Scheldebode gepubliceerd wordt. Verder getuigenissen van Peter de Klerk, Marijke de Gruil, Franck den Dulk en Cees Hilhorst. ■ 16 De Scheldebode, vierde jg., nr. 1, juli 2007. Ledenblad van het Hubert Lampo Genootschap. Het lidmaatschap bedraagt 25 € per kalanderjaar, over te maken op ABN/AMRO Rotterdam 54.61.69.236 of op Argenta Brussel 979-0767969-25. ▲Portret van de plastische kunstenaars Jacques Cassiman en Philomène Zeltz door Robin de Salle. Een best leesbare bijdrage van Michaël Schaub over theatergeschiedenis: het Théâtre du Parc onder het directeurschap van Victor Reding (1899-1925). Creatieve bijdragen van Alexandre Hruska, Raymond Delvax, Pierre Van Hulle en het slot van het stipverhaal Du fromage? van Bert Lezy. ■ Connexion, no 9, juillet 2007, 48 p., ill. 6 € per nummer. Adres : 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles. Abonnement (5 nummers): 30 € te storten op rek. 001-3244284-01. E-mail: revueconnexion@yahoo.fr www.revueconnexion.com Beestig ▲Inwoners van een dorp in Kenia zijn woest dat de autoriteiten hebben besloten dat de ezels luiers moeten dragen. De gemeenteraad van Limuru had de nieuwe regel deze week al willen laten ingaan, maar na protest is het even uitgesteld. De gemeente baalt van de bergen stinkende ontlasting in het dorp, meldt de BBC. De inwoners, die geen auto's hebben en afhankelijk zijn van hun lastdieren, zijn kwaad. 'Want nu begint het met ezels, en straks moeten mijn koeien ook een luier om'?, moppert één van hen. De boeren vinden dat de gemeente maar meer straatvegers aan het werk moeten zetten. 'Daar betalen we belasting voor'. Bovendien is het praktisch onuitvoerbaar. Een bewoner legt uit dat de meeste ezels bij het ombinden van de luier flink om zich heen gaan trappen. 'Ik heb zo al een keer een been gebroken'. De burgemeester van het dorp dertig kilometer van hoofdstad Nairobi is vastbesloten zijn plan door te zetten. 'Er zijn regio's waar het al gebeurt. We zullen de bewoners meenemen en laten zien hoe je een ezel een luier om doet'. ■ Citaat In Nederland is er een gedrocht uitgevonden: het Nieuwe Leren. Dat stelt dat onderwijs geen kennisoverdracht meer mag zijn, maar dat kinderen zelf, vanuit hun eigen belevingswereld, op zoek moeten gaan naar wat hen boeit en prikkelt. Het heeft tot rampzalige resultaten geleid. Een kind wéét simpelweg nog niet wat hem boeit. Je creëert een crèche voor veertienjarigen. Bovendien is het bijzonder asociaal. Een Marokkaans kind uit een achterstandswijk heeft een erg beperkte belevingswereld. Als het ook op school daar van uit moet gaan, stijgt het er nooit bovenuit. Het onderwijs moet elk kind net een zo breed mogelijke horizon bieden.' Die cultuurverandering bepleiten is moeilijk voor links, omdat het een grote mate van zelfkritiek vereist. Het zijn PvdA'ers die het Nieuwe Leren bedacht hebben. Veel van de linkse ideeën uit het verleden waren verkeerd. Het wordt tijd dat links dat onderkent, benoemt, en op een constructieve manier oplost. Joost ZWAGERMAN (in De Standaard, 11 augustus 2007) Bibliografisch ▲Bibliografie van de belangrijkste publicaties van Walter Laqueur (cf rubriek “Kritisch”). Communism and Nationalism in the Middle East, London, Routledge & Paul 1956. Nasser's Egypt, London : Weidenfeld and Nicolson, 1957. Co-edited with George Lichtheim The Soviet Cultural Scene, 1956-1957, New York : Praeger, 1958. The Middle East in Transition : Studies in Contemporary History, New York : Praeger, 1958. The Soviet Union and the Middle East, London, Routledge K. Paul 1959. Co-edited with Leopold Labedz Polycentrism : the New Factor in International Communism, New York : Praeger, 1962. 17 Young Germany : a History of the German Youth Movement, New York : Basic Books, 1962. Neue Welle in der Sowjetunion : Beharrung und Fortschritt in Literatur und Kunst, Wien : Europa Verlag, 1964. Russia and Germany; A Century of Conflict, London, Weidenfeld and Nicolson 1965. Co-edited with George L. Mosse 1914: The Coming of the First World War, New York, Harper & Row 1966. Co-edited with George L. Mosse Education and Social Structure in the Twentieth Century, New York : Harper & Row, 1967. The Fate of the Revolution : Interpretations of Soviet History, London : Weidenfeld & Nicolson, 1967. The Road to Jerusalem; The Origins of the Arab-Israeli Conflict, 1967, New York, Macmillan 1968. The Road to War, 1967 : the Origins of the Arab-Israel Conflict, London : Weidenfeld & Nicolson, 1969. Co-written with George Mosse Linksintellektuelle zwischen den beiden Weltkriegen, München : Nymphenburger Verlagshandlung, 1969. The Struggle for the Middle East : the Soviet Union in the Mediterranean, 1958-1968, London : Routledge & Kegan Paul, 1969. Europe Since Hitler, London : Weidenfeld & Nicolson, 1970. A Dictionary of Politics, London : Weidenfeld & Nicolson, 1971 ISBN 0-297-00091-8. Out of the Ruins of Europe, New York : Library Press, 1971 ISBN 0-912050-01-2. Co-edited with Bernard Krikler A Readers Guide to Contemporary History, London : Weidenfeld and Nicolson, 1972, ISBN 0-297-99465-4. A History of Zionism, London, Weidenfeld and Nicolson 1972. Neo-Isolationism and the World of the Seventies, New York: Library Press, 1972 ISBN 0-912050-38-1. Confrontation : the Middle-East War and World Politics, London : Wildwood House, 1974 ISBN 0-7045-0096-5. Co-edited with George L. Mosse Historians in Politics, London : Sage Publications, 1974 ISBN 0-8039-9930-5. Weimar, a Cultural History, 1918-1933, London : Weidenfeld and Nicolson, 1974 ISBN 0-297-76574-4. (Editor) Fascism : a Reader's Guide : Analyses, Interpretations, Bibliography, Berkeley : University of California Press, 1976 ISBN 0-520-03033-8. Terrorism, Boston : Little, Brown, 1977 ISBN 0-316-51470-5. Guerrilla : a Historical and Critical Study, London : Weidenfeld and Nicolson, 1977 ISBN 0-297-77184-1. (Editor) The Guerrilla Reader : a Historical Anthology, Philadelphia : Temple University Press, 1977 ISBN 0-87722-095-6. (Editor) The Terrorism Reader : a Historical Anthology, Philadelphia : Temple University Press, 1978, ISBN 0-87722-119-7. Co-edited with Barry Rubin The Human Rights Reader, Philadelphia : Temple University Press, 1979 ISBN 0-87722-170-7. A Continent Astray : Europe, 1970-1978, New York : Oxford University Press, 1979 ISBN 0-19-502510-5. The Missing Years : a Novel, Boston : Little, Brown, 1980 ISBN 0-316-51472-1. The Terrible Secret : Suppression of the Truth about Hitler's "Final Solution", Boston ; Toronto : Little, Brown, 1980 ISBN 0-316-51474-8. The Political Psychology of Appeasement : Finlandization and Other Unpopular Essays, New Brunswick, N.J. : Transaction Books, 1980 ISBN 0-87855-336-3. "Hollanditis: A New Stage in European Neutralism" from Commentary, August 1981. (Editor) The Second World War : Essays in Military and Political History, London : Sage Publications, 1982 ISBN 0-8039-9780-9. America, Europe, and the Soviet Union : Selected Essays, New Brunswick, N.J. : Transaction Books, 1983 ISBN 0-87855-362-2. (Editor) The Pattern of Soviet Conduct in the Third World, New York, N.Y. : Praeger, 1983 ISBN 0-03-063944-1. Looking Forward, Looking Back : a Decade of World Politics, New York : Praeger, 1983 ISBN 0-03-063422-9. Co-edited with Barry Rubin The Israel-Arab Reader : a Documentary History of the Middle East Conflict, New York, N.Y. : Penguin Books, 1984 ISBN 0-14-022588-9. Germany Today : A Personal Report, Boston : Little, Brown, 1985 ISBN 0-316-51453-5. A World of Secrets : the Uses and Limits of Intelligence, New York : Basic Books, 1985 ISBN 0-465-09237-3. Co-edited with Robert Hunter European Peace Movements and the Future of the Western Alliance, New Brunswick, U.S.A. : Transaction Books, 1985 ISBN 0-88738-035-2 Co-written with Richard Breitman Breaking The Silence, New York : Simon and Schuster, 1986 ISBN 0-671-54694-5. 18 The Fate of the Revolution : Interpretations of Soviet History from 1917 to the Present, New York : Scribner's, 1987 ISBN 0-684-18903-8. Co-edited with Brad Roberts America in the World, 1962-1987 : a Strategic and Political Reader, New York : St. Martin's Press, 1987 ISBN 0-312-01318-3. The Age of Terrorism, Boston ; Toronto : Little, Brown, 1987 ISBN 0-316-51478-0. The Long Road to Freedom: Russia and Glasnost, Collier Books, 1989, ISBN 0-02-034090-7. Soviet Realities : Culture and Politics from Stalin to Gorbachev, New Brunswick, U.S.A. : Transaction Publishers, 1990 ISBN 0-88738-302-5. Stalin : the Glasnost Revelations, New York : Scribner's, 1990 ISBN 0-684-19203-9. Co-written with John Erickson Soviet Union 2000 : Reform or Revolution?, New York : St. Martin's Press, 1990 ISBN 0-312-04425-9. Thursday's Child Has Far to Go: A Memoir of the Journeying Years, Scribner, 1992 ISBN 0-684-19421-X. Europe In Our Time : A History, 1945-1992, New York : Viking, 1992 ISBN 0-670-83507-2. Black Hundreds : the Rise of the Extreme Right in Russia, New York : HarperCollins, 1993 ISBN 0-06-018336-5. The Dream That Failed : Reflections on the Soviet Union, New York : Oxford University Press, 1994 ISBN 0-19-508978-2. Fascism : Past, Present, Future, New York : Oxford University Press, 1996 ISBN 0-19-509245-7. Fin de Siècle and Other Essays on America & Europe, New Brunswick, N.J. ; London, UK : Transaction Publishers, 1997 ISBN 1-56000-261-1. Guerrilla Warfare: A Historical and Critical Study, Transaction Publishers, 1997 ISBN 0-7658-0406-9. Origins of Terrorism: Psychologies, Ideologies, Theologies, States of Mind, Woodrow Wilson Center Press, 1998 ISBN 0-943875-89-7. The New Terrorism : Fanaticism and the Arms of Mass Destruction, New York : Oxford University Press, 1999 ISBN 0-19-511816-2. Generation Exodus : the Fate of Young Jewish Refugees From Nazi Germany, Hanover, NH ; London : University Press of New England [for] Brandeis University Press, 2001 ISBN 1-58465-106-7 Co-edited with Judith Tydor Baumel The Holocaust Encyclopedia, Yale University Press, 2001 ISBN 0-300-08432-3. No End to War : Terrorism in the Twenty-first Century, New York : Continuum, 2003 ISBN 0-8264-1435-4. Voices of Terror: Manifestos, Writings and Manuals of Al Qaeda, Hamas, and Other Terrorists from Around the World and Throughout the Ages, Sourcebooks, Inc, 2004 ISBN 1-59429-035-0. "Dying for Jerusalem": The Past, Present and Future of the Holiest City, Sourcebooks, Inc, 2006 ISBN 1-4022-0632-1. The Changing Face of Antisemitism: From Ancient Times to the Present Day, Oxford University Press, 2006 ISBN 0-19-530429-2. The Last Days of Europe: Epitaph for an Old Continent, Thomas Dunne Books, 2007 ISBN 0-31-236870-4. ▲Dr. Gaetano Manfredonia is een van de meest vooraanstaande historici van de anarchistische beweging. Hij publiceerde o.m. La Chanson anarchiste en France des origines à 1914 (Paris, L’Harmattan, 1997) en L’Anarchisme en Europe (coll. Que sais-je ?, Presses universitaires de France, 2001. Zopas verscheen : Gaetana MANFREDONIA, Anarchisme et changement social. Insurectionnalisme - syndicalisme éducationnisme-réalisateur, Lyon, Atelier de création libertaire, 2007, 363 p., 20 €. ISBN : 978-2-35104-017-1.■ ▲Naar aanleiding van de 65ste verjaardag van Frans Boenders verschijnt van zijn hand De Sulamitische, 53 sonnetten. Van deze bundel verschijnt een bibliofiele editie op 150 exemplaren. De uitgave is in handen van de private pers Jozef Moetwillig te Sint-Amandsberg. Voorintekenen kan door voor 1 september een briefje te sturen naar de Stedelijke Openbare Bibliotheek Harelbele, Eilandstraat 2, 8530 Harelbeke, waar de presentatie van de bundel plaatsvindt op vrijdag 28 september 2007 om 20 u. ■ Lezersbrief In de rubriek “Kritisch” van Mededelingen nr. 98 de dato 31 juli onderschrijft Rik Lanckrock, samen met Daan Hugaert naar aanleiding van een interview in De Morgen met de acteur, de stelling dat praktisch alleen nog experimenteel toneel een kans op subsidiëring maakt in Vlaanderen. 19 Ik hoor dezelfde klachten in mijn omgeving. Alle nieuwe 'officiële zuilen' waarop geen enkele democratische controle is, zoals het Vlaams Fonds voor de Letteren en tutti quanti, houden met niemand rekening. Wij moeten alles als een stelletje onmondige kinderen ondergaan. Er werd door een groep mensen met een vzw (want dat is nodig) een aanvraag gedaan om subsidies te krijgen om gewoon klassiekers te spelen en ook nieuw Nederlandstalig toneel te creëren. Ze kregen geen cent. Ze werden wandelen gestuurd omdat enkele banale administratieve zaken niet in orde waren. Als men een hond wil slaan... Ik ben helemaal niet voor een dichtgemetseld territorium waar geen experimenten meer kunnen, en ik kan heus wel tegen een blote borst maar nu doet men net andersom. Soms denk ik dat deze theatermakers hun Freudiaanse oraal-anale periode niet hebben verteerd. Alleen hoe kunnen we daaraan iets verhelpen? Ik belde toevallig Almo, een theaterkantoor in Antwerpen. De dame aan de telefoon vertelde me dat er helemaal geen Nederlandstalig werk meer wordt gebracht. De theatergezelschappen vragen zelf auteurs en dan kan de regisseur natuurlijk doen wat hij wil. Zo wordt de toneelliteratuur natuurlijk een dolk in de rug gestoken. De ziekte van Vlaanderen: als je niemand kent, kom je niet aan de bak. Het theaterkantoor raadt dan ook Vlaamse toneelauteurs aan om met hun teksten naar amateurgezelschappen te trekken... Is het voor dat soort uitwassen dat we culturele autonomie hebben gevraagd? Deze ondemocratische cenakels vermoorden met de glimlach en met de centen van de belastingbetaler onze toneelliteratuur. Hubert VAN LIER Agenda ▲Liefhebbers zullen zich de tentoonstellingen (in 2003 en 2005) van fotograaf Daniel Locus in De Zwarte Panter te Antwerpen wel herinneren. Van 20 augustus tot 6 oktober exposeert hij nu onder het motto Histoire de paysage in Le Salon d’Art, Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Vernissage op 20 augustus te 19 uur. ■ ▲Boeken en prenten van uitgeverij La Pierre d’Alun. Boekhandel Sint-Hubertus, Koningsgalerij 2, 1000 Brussel. Van maandag 13 augustus tot zondag 16 september 2007. Openingsuren: maandag: 13-18u30; dinsdag en woensdag: 10 tot 20u; donderdag en vrijdag: van 10 tot 22 u; zaterdag: van 10 tot 19u30; zondag: van 12u30 tot 18u30. ■ ▲In Caylus (Fr) loopt tot 26 augustus a.s. een retrospectieve van de Antwerpse schilderes Eline Rausenberger. Espace Zadkine-Prax, Place de la Mairie, Caylus 82160. Toegankelijk op vrijdag, zaterdag en zondag van 15u tot 19u. Rausenberger, die in 1971 bekroond werd met de eerste prijs van de Jonge Vlaamse Schilderkunst, betrekt een atelier op de Place de la Mairie te Caylus (departement Tarn-et-Garonne, regio MidiPyrénées).■ ▲Tot 9 september: Ingenium. De fotografie van het vernuft 1846-2006, een productie van Fundação Calouste Gulbenkian. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. <http://www.pascalpolar.be> ■ ▲Vanaf 7 september 2007 brengt het Fakkeltheater te Antwerpen de monoloog Charlotte van Jan Christiaens sr. met de actrice Alice Toen in de hoofdrol. Bernard Van Lent zorgt voor de muzikale begeleiding. Jan Verbist regisseert.■ ▲De culturele kring Ex-libris kondigt alweer een boeiend programma aan. Op woensdag 5 september om 21 uur stipt komen Jo Gisekin en Jooris van Hulle aan het woord. Centraal staat de dichtbundel Het eiland van elkaar van Jo Gisekin, waarvoor Jooris van Hulle de samenstelling en de inleiding verzorgde. Zoals gewoonlijk is iedereen al vanaf 19u30 welkom in het lokaal van Ex-Libris, Taverne Rochus, SintRochusstraat 67 te Deurne. 3 oktober spreekt Manu van der Aa over Alice Nahon; 7 november: Gust Verwerft: Moord als enige oplossing; 5 december: lezing door Fons de Roeck. ■ 20 ▲Van 14 september tot 20 oktober exposeert Patrice Mériot collages in Galerie Actéon, Greepstraat 50, 1000 Brussel. www.acteon-galerie.com ■ ▲Op zaterdag 29 september 2007 treedt B-Lectric op in De Kleine Wereld, Vlasmarkt te Antwerpen. ▲Tot 14 januari 2008: Tentoonstelling Douane te water, Belasting & Douanemuseum, Parklaan 14-16 te Rotterdam. (www.bdmuseum.nl). ■ Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 28 augustus. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel. 1 Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vierde jaargang, nr. 100 30 augustus 2007 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen. hfj@skynet.be Redactioneel In deze 100ste aflevering komen voor de afwisseling lezers (alfabetisch) aan het woord: Manu VAN DER AA, BOB, Hendrik CARETTE, Peter HOLVOETHANSSEN, Karin LEBACQ, Mieke DE LOOF, Ivo MACHIELS, Paul VAN MELLE, Luc & Thierry NEUHUYS, Lucienne STASSAERT, Margriet & Jan VAN OOSTENDE, Rose VANDEWALLE, Mark VERSTOCKT en Gert VINGEROETS. De aflevering wordt besloten met een plastische bijdrage van Jan SCHEIRS, met de passende titel “Verzonken in lectuur”… Zoals voorspeld: weinig KISS-gehalte. 2 “Keep It Simple, Stupid”werd aanvankelijk vooral in software ontwikkeling, animaties en strategische planning aanbevolen. Op zich een zinnige aanbeveling. Snel sloeg echter de ampersand toe, en nu lijkt het wel of “Keep It Simple & Stupid” zowat de regel is. & Je hoort het wel vaker beweren: “spannende boeken” horen niet tot de literatuur gerekend te worden. “Keep It Simple, Sherlock”…Naar aanleiding van de zesde uitreiking van De Diamanten Kogel zullen critici en misdaadauteurs zich buigen over dit taaie misverstand – of gaat het om een vooroordeel? Het colloquium “Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?” vindt plaats op donderdag 20 september 2007, gevolgd door de uitreiking van de trofee, een kunstwerk van Wim DELVOYE. U bent hartelijk uitgenodigd! ■ Meer dan een miljoen woorden verder Hoe Alice Nahon teringlijdster werd Op zondag 31 oktober 1915 keerde Alice Nahon vanuit het landelijke Putte, waar ze enige tijd bij haar tante Mieke had verbleven, naar huis terug. ‘Van verre zie ik alweer het rumoerige straatgewoel waarheen ik nu terug moet’, schreef ze in de laatste notitie van haar dagboekje. Terug naar de bezette stad dus waar men zich zo goed en zo kwaad mogelijk aan de nieuwe toestand had aangepast. Het Belgische leger verdedigde sinds de overstroming van de IJzervlakte, exact een jaar voordien, met succes de laatste morzels van het vaderland en het einde van de stellingoorlog lag nog lang niet in het verschiet. In het bezette Vlaanderen woedde intussen een strijd binnen de Vlaamse Beweging, met, in grote lijnen, aan de ene kant de passivisten, die de Vlaamse strijd wilden bevriezen tot na de oorlog, en aan de andere kant de activisten, die van de Duitse Flamenpolitik gebruik wilden maken om jarenlang vergeefs nagestreefde rechten te verkrijgen – zoals een Nederlandstalige universiteit. Heel wat jonge kunstenaars, onder wie Paul van Ostaijen, Gaston Burssens, Geert Pynenburg en Marnix Gijsen hadden allemaal de kant van het activisme gekozen en zouden daar na de oorlog op aangesproken, soms zelfs voor veroordeeld worden. Van Alice Nahon is er uit die tijd geen enkele politieke daad of stellingname bekend. Dat is opvallend want zij had toen wel degelijk contacten in kunstenaarskringen waar de Vlaamse zaak vast en zeker een belangrijk gespreksonderwerp was. 3 Zo liet ze zich in december 1915 portretteren door de jonge kunstenares Diane Linnig, telg uit een bekend Antwerps kunstenaarsgeslacht.1 Haar vader, Ben Linnig, was samen met Paul van Ostaijen een tijdje redacteur geweest van de Vlaamsche Gazet, de voorganger van de activistische krant Het Vlaamsche Nieuws. Diane Linnig had evenals Nahon, maar met meer vasthoudendheid en talent, lessen gevolgd aan de Academie van Antwerpen. Het portret (sanguine op papier) dat Linnig van haar schetste, toont een mooi meisje met pagekapsel dat met melancholische blik en een zweem van een glimlach om de lippen van de beschouwer wegkijkt. Het is opvallend dat deze vroege tekening volledig in de lijn ligt van de latere, stereotiepe afbeeldingen van de dichteres waarvan de bekendste wel de foto van Edgar Barbaix is die door de Standaard Boekhandel werd gebruikt voor de Vlaamseweeldereeks2 en ‘die een fundamentele bijdrage moet hebben gehad in de mythevorming rond Alice Nahon’.3 Deze tekening echter werd gemaakt in tempore non suspecto en was bestemd voor Anne Voeten.4 Al wilde Nahon met dit portret, hier allicht nog onbewust, natuurlijk eenzelfde gevoel oproepen bij haar geliefde zuster als later bij haar lezerspubliek. Een duidelijker link met het flamingantisme had de dichter en museumconservator Pol de Mont, die op 10 februari 1916 was begonnen met een reeks druk bijgewoonde voordrachten over literatuur. In de feestzaal van het Koninklijk Atheneum in Antwerpen sprak hij 24 weken op rij elke donderdagavond twee uur lang over een Vlaamse dichter: van de grote Guido Gezelle (aan wie hij twee avonden spendeerde) tot de nu zo goed als vergeten Raf Verhulst.5 Hoewel De Mont als ambtenaar niet openlijk partij wilde kiezen, was het duidelijk waar zijn politieke sympathieën lagen. Hij had er wellicht niet zonder bijbedoelingen voor gekozen het werk van een prominente activist als Verhulst te behandelen. 6 Een andere activistische voorman, Karel Angermille,7 toonde zich dan ook erg enthousiast over deze lezing van De Mont.8 Alice Nahon woonde een aantal van deze lezingen bij maar zij had toen 1 Over Diane Linnig (1894-1978) en de andere Linnigs zie L. Denys (red.), Linnig: Een Antwerpse kunstenaarsdynastie in de 19de eeuw. MIM, Deurne 1991. 2 Begin jaren ’30 begon Standaard Boekhandel met de uitgave van een postkaartenserie met portretten van Vlaamse auteurs onder de titel Vlaamse-weeldereeks. De titel verwees naar het eerder verschenen boek van Désiré Pissens & Jul. Festraets, Vlaamsche weelde. Een keus van zestig koppen uit onze letterkunde. Foto’s en teekeningen van Edgar Barbaix. Erasmus, Gent1925. 3 Daan van Speybroeck, ‘Getekend en vertekend. Over de beeldvorming rond de dichteres Alice Nahon’, in Ria van den Brandt (red.) Alice Nahon 1896-1933. Kan ons lied geen hooglied wezen. Houtekiet, Antwerpen/Baarn 1996, p. 201. 4 Zie Manu van der Aa, ‘Nader tot Alice Nahon’, in Zuurvrij nr. 7, december 2004, p. 8-14. 5 George Meir, Pol de Mont, een studie over zijn leven en zijn werk. De Sikkel/De Spieghel, Antwerpen/Amsterdam 1932, p. 225. 6 Raf Verhulst was hoofdredacteur van de krant Het Vlaamsche Nieuws, spreekbuis van het Antwerps activisme. Hij werd na de oorlog bij verstek ter dood veroordeeld. 7 Karel Angermille ijverde vanaf zijn studententijd voor meer rechten voor de Vlamingen. Tijdens de oorlog werd hij activist en schreef artikelen voor activistische bladen zoals Het Vlaamsche Nieuws. Hij was tevens een van de leiders van Volksopbeuring, een caritatieve activistische organisatie. 8 Geert Grub [= Geert Pynenburg], De grote verrader was een kleine garnaal, [z.n.], Heide-Kalmthout [1973], p. 21. 4 waarschijnlijk weinig interesse voor de politieke dimensie ervan. In de landbouwhuishoudschool van Overijse was zij slechts in beperkte mate in de literatuur ingevoerd en ze kwam op de eerste plaats naar de lessen om haar literaire kennis te vergroten. Hetzelfde gold toen wellicht voor een andere jonge dichteres in spe, Maria de Lannoy, met wie Nahon op een van de avonden kennismaakte.9 Vader Gerard Nahon kreeg na zijn besognes veroorzaakt door de onverwachte verhuizing – het huis van het gezin Nahon in Mortsel werd begin augustus 1914 door het Belgische leger verwoest omdat het in het schootsveld lag van Fort IV – ernstige zakelijke problemen. In de boekhandel heerste ‘totale verlamming; zoowel door onverschilligheid van het publiek voor alle zaken, die den oorlog niet aangingen, als door moeilijkheden bij den invoer en sluiting van de meeste onderwijsgestichten’.10 Naar het einde van de oorlog toe was het personeelsbestand van de boekhandel noodgedwongen gehalveerd. Nahons salaris werd al kort na de bezetting met een kwart verminderd.11 Daar kwam bij dat Alice, nadat ze om gezondheidsredenen ontslag had genomen in de verpleegstersschool, waar ze een eigen inkomen had genoten, opnieuw ten laste van haar ouders was gevallen. Tot overmaat van ramp moest het zesjarige dochtertje Lucie op 18 januari 1916 in het Stappaertsziekenhuis opgenomen worden met difterie, een ziekte die in die tijd in 5 tot 10% van de gevallen dodelijk afliep. Deze omstandigheden dwongen Gerard Nahon tot actie: op 2 februari schreef hij een brief aan het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen met de vraag of zijn dochter Alice – ‘nu reeds een jaar lijdend […] aan eene borstziekte en gewrichtsrheumatiek’ – geplaatst kon worden in een sanatorium. Hij verzocht om kosteloze plaatsing omdat hij zelf na de vernieling van zijn huis (‘waarin wij gedurende 12 jaar onze spaarpenningen hadden gestoken’), met een verminderd salaris en de almaar stijgende levensduurte, alleen nog maar geld had om zijn gezin te voeden. Alice had volgens de huisdokter echter dringend ‘een vrije kamer, versterkend voedsel en verschillende medicamenten’ nodig. Het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen stelde daarop een dokter aan om de toestand ter plaatse te gaan bekijken. Opmerkelijk in de brief aan de dokter in kwestie, Bonzon, is dat er hier plots en schijnbaar zonder enige aanleiding, sprake is van ‘tuberculose pulmonaire’. De ‘borstziekte’ waarover vader Nahon het had, werd dus wel heel restrictief, en zo goed als zeker, foutief geïnterpreteerd. Of kende de ambtenaar van het Bestuur der Burgerlijke 9 Maria de Lannoy, ‘Rouwviolen voor Alice Nahon’, in De Vrouw, 11 juni 1933. Maria de Lannoy zou later vooral bekend worden als auteur van jeugdboeken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef ze in het collaborerende tijdschrift Balming, onder andere over Nahon als voorbeeld voor de nationaalsocialistische vrouwen. 10 ‘De Nederlandsche Boekhandel in Oorlogstijd’, in De Nederlandsche Boekhandel 1 Januari 1893 – 31 December 1917, Jubileum-fondscatalogus, p. 59. 11 Deze en andere in deze bijdrage geciteerde brieven en documenten in verband met het BBG bevinden zich in het archief van het OCMW, Antwerpen. 5 Godshuizen, waar Frans de voertaal was, niet genoeg Nederlands? Hoe dan ook, een paar dagen later, op 14 februari, bracht de dokter schriftelijk verslag uit van zijn huisbezoek: wegens het besmettingsgevaar in het grote, armlastige gezin en de nood aan een doorgedreven behandeling op de buiten, achtte hij een opname in een sanatorium de enige manier om verbetering te brengen in de toestand van het jonge meisje. En hij besloot: ‘La durée du traitement sera longue’. Bonzon nam dus voetstoots aan dat Alice Nahon daadwerkelijk aan tuberculose leed, hoewel hij die diagnose alleen na laboratoriumonderzoek van het sputum met zekerheid had kunnen stellen. Die zogenaamde Kochbacillentest was in 1914 al eens uitgevoerd, toen met negatief resultaat. Nahon was in september 1914 uit Stuivenberg ontslagen met medicatie die onder meer wees op bronchitis en hartproblemen, óók borstziekten. Pas in de brief van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen aan dokter Bonzon duikt de term ‘tuberculose’ voor het eerst op. Deze medische blunder, want dat was het, zou een onuitwisbare stempel drukken op de rest van Nahons korte leven. In zijn brief had Gerard Nahon voorgesteld om zijn dochter te laten opnemen in het ‘Joostensgesticht te Brecht’. Hij had zich klaarblijkelijk erg goed geïnformeerd want in de regel stond dat sanatorium uitsluitend open voor mannelijke teringlijders uit Antwerpen, maar hij wist blijkbaar dat uitzonderlijk ook zieke verpleegsters of leerling-verpleegsters in dienst van de Antwerpse Burgerlijke Godshuizen toegelaten werden.12 Op de zitting van 23 februari 1916 besliste het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen dat Alice Nahon ‘à titre exceptionnel’ in het gesticht Joostens kon worden opgenomen. De oorlogsomstandigheden zorgden echter voor vertraging: er waren namelijk geen dekens beschikbaar voor haar bed. Pas op 14 maart kon directeur Frans van Gorp haar officieel als patiënt aanvaarden. In de loop van de volgende maand bevestigde de instellingsarts, Joseph Pieters, dat de nieuwe patiënte aan tuberculose leed en dat ‘son état réclame pour longtemps encore une cure antituberculeuse’.13 Het valt op dat ook hier weer de lange duur van de behandeling wordt benadrukt. Het gesticht Joostens was in 1905 door het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen opgericht met een legaat van de officier Robert Joostens. Bij zijn inhuldiging was het een van de meest vooruitstrevende instellingen voor mannelijke tuberculoselijders in België. De verzorging was ‘passief’ en bestond uit een goede voeding, een rustig leven en een gezonde omgeving. Het sanatorium was dan ook gelegen in het (toen nog) erg landelijke Kempisch gehucht Sint-Antonius-Brecht, op zo’n 20 kilometer van het Antwerpse 12 Gegevens over Joostens werden ontleend aan Dirk Verhelst (red.), 90 jaar Joostens. Van Sanatorium tot Verpleegtehuis. O.C.M.W., Antwerpen 1995 & aan de brochure ‘Joostens voorgesteld’, ZiekenhuisNetwerk, Antwerpen [z.d.] 13 Het is niet bekend op welke gegevens Pieters’ diagnose gebaseerd was. 6 stadscentrum.14 Omdat het vlak langs de baan Antwerpen-Turnhout lag, was het toch vlot bereikbaar, onder meer met de tram. Tegen een goede voeding en een gezonde omgeving kan niemand bezwaar hebben gehad. Met een opgelegd ‘rustig leven’ zal een ondernemende en sociale persoonlijkheid als Alice Nahon het wat moeilijker gehad hebben. Buiten de hoofdverpleegster, Anne Jacobs, die sedert 1 mei 1915 hoofdverpleegster was maar voordien jarenlang in het Stuivenbergziekenhuis had gewerkt, kende Nahon niemand in het gesticht.15 Het lag echter volledig in haar aard dat ze er al gauw relaties aanknoopte, zoals met de Antwerpenaar Frederik Hendriks (1893-1963), de eerste van vele vrienden met een activistische achtergrond. Op het thuisfront bleef het ondertussen rommelen: de oudste dochter, Constance, die nog steeds leerling-verpleegster was in Stuivenberg, bleek niet geslaagd voor haar examen en zou in september herkansen. Het ging echter van kwaad naar erger: op 6 juni 1916 kreeg vader Nahon een brief waarin hem meegedeeld werd dat zijn dochter wegens ‘eene erge huishoudelijke fout’ gestraft was. Hoofdverpleegster Greta de Niet zag zich gedwongen haar aanvankelijk gunstige opinie over Constance Nahon te herzien. Ze vond haar nu ‘weinig betrouwbaar, zoowel in haar werk als overigens. Babbelziek en kwaadsprekend’. Lucie Nahon, de jongste dochter, was op 21 maart uit het Stappaertsziekenhuis ontslagen maar moest op 5 april opnieuw opgenomen worden, deze keer met roodvonk (scarlatina), een kinderziekte die wegens de onbeschikbaarheid van antibiotica in die tijd ernstige complicaties met zich mee kon brengen. Voor de kleine Lucie liep het goed af want ruim een maand later mocht ze weer naar huis. Het waren dus hectische en moeilijke tijden voor het gezin Nahon en dan weten we nog zo goed als niets over wat de andere kinderen uitvoerden. Naast Constance had alleen de oudste zoon, Jules, een vaste baan.16 Dat Alice een lange behandeling zou krijgen op kosten van de Burgerlijke Godshuizen was in ieder geval een belangrijke zorg minder. Zoals voor het eerst op de kostschool in Overijse en daarna in de verpleegstersschool en tijdens de zomer van 1915 in Putte was gebeurd, bracht de eenzaamheid van het sanatorium Alice Nahon tot schrijven. Op 17 november 1916 stuurde ze, waarschijnlijk op advies van Maria de Lannoy, twee gedichtjes aan Willem Gijssels, hoofdredacteur van Vlaamsch Leven met de toelichting: ‘Ik ben nog jong, heb veel genot in dichten, maar heb tot hiertoe m’n 14 Sinds 1976 behoort het gehucht tot de gemeente Zoersel en wordt het Sint-Antonius genoemd. Het gedicht ‘Mijn kamerken’, dat op 26 mei 1918 in Vlaamsch Leven verscheen, is opgedragen aan Zuster Jacobs. 16 In zijn brief aan het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen van 2 februari 1916 schreef G. Nahon dat ‘van 10 kinderen slechts 2 hun kost en ook niet meer verdienen’. Constance had een inkomen als leerling-verpleegster en woonde ook niet meer thuis. In de eerder vermelde Jubileumfondscatalogus van De Nederlandsche Boekhandel wordt bij het ‘expeditiepersooneel’ J. Nahon genoemd. Ik ga ervan uit dat het om de toen achttienjarige Jules gaat en niet om de drie jaar jongere Jan. 15 7 gedichtjes nog niet getoond aan iemand die er over oordeelen kon. Daarom wou ik heel gaarne Uw oordeel er over hebben, al ware dat dan ongunstig voor mij’. Het geïllustreerde weekblad Vlaamsch Leven was in 1915 opgericht door de journalist Octaaf Steghers en de flamingantische dichter Willem Gijssels.17 Het tijdschrift was uitgesproken activistisch: het bevatte tal van bijdragen over onder meer grote Vlamingen zoals Albrecht Rodenbach, Pol de Mont en Cyriel Verschaeve, de vernederlandsing van de universiteit te Gent en de Vlaamse werking in de Duitse krijgsgevangenkampen. Op 3 februari 1918 bracht het een stuk van vier bladzijden over het vijfentwintigjarig bestaan van De Nederlandsche Boekhandel onder de titel ‘Een verheugend feit in Vlaanderen’, met foto’s van onder anderen de procuratiehouder G.L. Nahon.18 Wegens de beperkte publicatiemogelijkheden – belangrijke literaire tijdschriften als Dietsche Warande en Belfort, Vlaamsche Arbeid en De Vlaamsche Gids verschenen niet tijdens de oorlogsjaren – en het feit dat de meeste schrijvers in het bezette Vlaanderen indien al geen activisten dan toch Vlaamsgezinden waren, vonden velen hun weg naar Vlaamsch Leven waar Gijssels ze met open armen ontving. Naast gevestigde auteurs als Herman Teirlinck (een zwager overigens van Gijssels), Pol de Mont of Lode Baekelmans publiceerde ook aanstormend jong talent onder wie Paul van Ostaijen en Victor J. Brunclair in het tijdschrift.19 Tot de schrijvers die debuteerden in Vlaamsch Leven behoren Maurice Roelants, Raymond Herreman, Marnix Gijsen, Maurice Gilliams en Joris Vriamont.20 Op 3 december 1916 kreeg ‘Alice N.’ via de rubriek ‘Brievenbus’ in Vlaamsch Leven het volgende bericht: ‘Wij zullen bij wijze van aanmoediging een paar uwer gedichten opnemen’. Op 21 januari 1917 debuteerde ze met ‘Mijn Poëzie’:21 O! snaren van mijn ziel, Ik voelde uw trillen zacht Wijl ’t woordjen op u nederviel Dat door mijn tranen lacht. O! zacht en zangerige woord, Waarin ik peerlen vind, Hebt gij m’n blijheid niet gehoord. De blijheid van een kind? O Gij! Die mijn gedachtjes kust En neemt mijn droefenis, 17 Zie Stefan van den Bossche,’”Wonderbare frisch-jonge literaire krachten”. De instroom van “het wonderjaar” van Gentse normalisten in Vlaamsgezinde weekbladen, Vlaamsch Leven in het bijzonder (1914-1916)’, in Wetenschappelijke tijdingen 64 (2005), nr. 3, p. 149-167. 18 George P.M. Roose, ‘Een verheugend feit in Vlaanderen. De 25 e verjaring van den “Nederlandsche Boekhandel” te Antwerpen’, in Vlaamsch Leven, 3 februari 1918, p. 279-282. 19 Brunclair publiceerde in Vlaamsch Leven onder de pseudoniemen Lirio en Geert Bardemeyer. 20 Marnix Gijsen deed dat onder zijn eigen naam Albrecht Goris, Maurice Gilliams onder het pseudoniem Floris van Merckem en achter Frank Pardoen ging Joris Vriamont schuil. 21 En dus niet met ‘De kinderen van de Soetewey’ zoals tot nu toe altijd is beweerd. 8 ’t Is of mijn innerlijke rust door U beveiligd is. O lieflijkheid! O! zanggetril, Verwarm het harte mijn, Het arme, kleine hart, en wil Mijn eeuwge rijkdom zijn.22 Met de verkleinwoorden die haar jeugdgedichten ontsieren, valt het hier nogal mee maar de rijmen zijn nog steeds erg clichématig met zacht/lacht, woord/gehoord en kust/rust. In het tweede en op twee na laatste vers valt de door rijmdwang ingegeven ongewone woordvolgorde op. Het ‘trillen’ van de snaren van een verzwegen dichterlijke lier en het ‘zanggetril’ in de laatste strofe behoorden toentertijd nog tot het poëtische idioom maar hebben vandaag een wat negatieve, technische connotatie gekregen. Er valt kortom heel wat aan te merken op de vorm van dit gedicht en dat wist Gijssels natuurlijk ook. Daarom is het interessanter om te kijken naar de inhoud ervan. In een notendop komt het erop neer dat de droefgeestige ik alleen rust en troost kan vinden in haar eigen poëzie. De redenen van haar droefenis worden hier niet genoemd, maar uit wat voorafging weten we dat de onzekerheid over haar gezondheidstoestand en de relatieve eenzaamheid van het sanatoriumleven in belangrijke mate Nahons gemoedsgesteltenis bepaalden. En in deze situatie zou niet snel verandering komen. Manu VAN DER AA Manu van der Aa (°1964) is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Universiteit Antwerpen (Dept. Letterkunde). Hij bezorgt een editie van het kritische werk van Gerard Walschap. Het eerste deel (1922-1926) werd in 2006 uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- & Letterkunde te Gent. Voorts werkt hij aan een biografie van Alice Nahon. Hij is lid van de kernredactie van Zacht Lawijd, literair-historisch tijdschrift. Kroniek van een heilzame ziekte: E. du Perron en de avant-garde, Amsterdam, Bas Lubberhuizen, 1994. & Jonathan Littell Hebt u al Les Bienveillantes gelezen? Is de vraag van de dag. Bijna duizend compact gedrukte pagina’s. De titel doet denken aan de eumenieden in de Griekse tragedies. De auteur heet Jonathan Littell. Hij is Amerikaan doch hij schrijft in het Frans en nu is hij bezig zijn boek naar het Engels te hertalen. Hij is nog heel jong, heeft de oorlog dus niet beleefd. Dat hoeft ook niet. Tolstoï heeft de Napoleontische invasie ook niet meegemaakt en er toch een pakkend en gedetailleerd boek over geschreven. Zo ook Jonathan Littell. Hij weet over 22 Vlaamsch Leven, 21 januari 1917, p. 254. Het gedicht werd in licht gewijzigde vorm opgenomen in Vondelingskens. 9 de Duitsers en de nazi’s, Hitler en zijn trawanten, de SS en Het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog ongeveer àlles want hij heeft er àlles over gelezen. Het verhaal: Het hoofdpersonage, een Dr. Aue, is een jonge SS-man. Hij beschrijft de vreselijkste wandaden tot in de gruwelijkste détails. Hij neemt er geen deel aan doch hij maakt ze wel mee. Hij brengt getrouw verslag uit aan zijn oversten. Hij klinkt onverschillig gelijk een kabbelend beekje in een liefelijk rivier- en waterlandschap — “wie in einer Aue”. Hij doet ook denken aan The Days of Awe (uit te spreken als oow, maar gelezen als awe). Dit zijn de tien dagen van spijt en berouw tussen Rosh Hashana en Yom Kippur. Vergezocht of toeval, of een gewild toeval? What’s in a name? Nomen est omen? Wie zal het zeggen? . Dr. Aue komt tot de conclusie dat concentratie- en slavenkampen niet verstandig zijn. Tot die bevinding kwam ook Albert Speer. Behandel uw slaven met zachtheid, dan renderen ze beter, vond hij. Dr. Aue ontwikkelt een bepaald misprijzen voor Hitler, ook al vanwege diens goedkope en alledaagse facies, zijn snorretje en onheroïsche gestalte. Van een arische eugenist en rasverbeteraar zou men beter verwachten dat dàt. Op het einde van het verhaal krijgt Dr. Aue door Hitler een hoge onderscheiding opgespeld. Op dat supreme moment dat zich nog wel in de fameuze Bunker afspeelt, kan Dr.Aue zich niet weerhouden Hitler’s vlezige neus af te bijten — letterlijk. Meteen weten we hoe hij over Hitler denkt. Nu beginnen we aan de interpretaties van het boek. Staat de auteur Littell achter zijn Aue, of niet? Bestaat er tussen Littell en Aue een soort buikspreker/pop verhouding en wisselen ze al eens de rollen? Is het boek een zoveelste aanklacht of is het een perfide poging om begrip op te brengen voor Duitsers, nazi’s en andere Aue’s? Wie begrip opbrengt en rekening houdt met tijd en omstandigheden zegt al spoedig tout comprendre est tout pardonner. We horen dit argument ook steeds weer in strafrecht en assisenprocessen. Bovendien wisten de Duitsers niet precies wat er allemaal omging in hun regime. Ze hebben, inderdaad, het niet altijd ‘gewuβt’ Van het ene kwam het andere en de ene misdaad riep fataal de volgende op. Dr. Aue beschrijft wat hij allemaal meemaakt doch hij veroordeelt niet. Dat laat hij aan de lezer over. Doch de lezer verneemt gaarne wat en hoe hij moet denken. Dat is gemakkelijker. De lezer die er maar niets van begrijpt kan nu al te rade gaan bij een anti-boek: Les Complaisantes. De auteurs Husson en Terestchenko maken zich boos omdat het boek zo’n ongekend succes boekt - driehonderdduizend exemplaren! Het boek werd tegelijk bekroond door de prix Goncourt én de Académie française. Sans précédent! De auteurs van Les Complaisantes vrezen dat Les Bienveillantes verkeerd zal gelezen worden. Het boek zou zelfs beter helemaal niet verschenen zijn want de nazi’s en hun 10 aanverwanten kunnen alleen maar voordeel halen uit de verwarring der geesten. Ook bestaat het gevaar dat het boek de banalisatie in de hand zal werken. Banalisatie houdt in: het in twijfel trekken van de uniciteit van de shoa, het vergelijken met andere shoa’s die er echter geen zijn. Alleen de shoa die door de Duitsers op touw werd gezet is de echte shoa. Hannah Arendt heeft het fenomeen haarfijn uiteengezet: banalisatie leidt tot vergoelijking, welwillendheid leidt tot vergetelheid en tenslotte tot vergeving. Van bienveillance tot complaisance, il n’y a qu’un pas. Wie die eerste en volgende stappen zet is een medeverantwoordelijke negationist - zonder het te beseffen. Het moet ons niet verwonderen als beide boeken binnenkort ook in het Nederlands zullen verschijnen. Nederlandse uitgevers spelen kort op de bal. En ze zouden geen Nederlanders zijn als ze ons niet zouden voorhouden hoe we Les Bienveillantes moeten lezen en interpreteren. BOB Jonathan LITTELL, Les Bienveillantes. Jonathan Littell et l’écriture du mal, Paris, Gallimard, 2006, 906 p., 25 €. ISBN 207078097X. Edouard HUSSON & Michel TERESTCHENKO, Les Complaisantes, Paris, François De Guibert, 2007, 254 p., 18 €. ISBN 2755401524. BOB. is een abonnee op de Mededelingen van het eerste uur die liefst anoniem blijft. & Een suite voor cello van J.S. Bach vertolkt door de Russische virtuoos M. Rostropovich Sans Bach, Dieu serait diminué. Sans Bach, Dieu serait un type de troisième ordre. ‘ E.M. Cioran, Glossaire. Deze muziek is geen muzak en ook geen gebrom van een bromvlieg. Want deze muziek waait aan uit de torenkamer van een vaste burcht. Deze muziek is puur en geen pathetiek die overweldigt en bedwelmt. Want deze muziek verklankt smart en vredige vreugde en balsemt het hart. Deze muziek is een loutering tijdens en na het lijden en zaligt de onzalige. Want deze muziek borrelt op en daalt neer als een feest van de geest. Deze cellomuziek is een ware myriade en raakt aan de mystieke mysteriën van deze onbegrijpelijke, griezelige, en nog niet gesmolten of ontplofte wereld. Hendrik CARETTE Hendrik Carette (°1946) publiceerde zes dichtbundels, w.o. Pact met Pound (2000) en Gestolen lucht (2006). Hij schrijft columns voor het maandblad Meervoud. 11 & Vrouwe Lavendel in de stormlucht dat de wreede dood uwe oogen sloot lieve moeder dat is het grootste leed dat u ons deed ik woon op de maan zo groot als mijn hoofd en mijn hoofd zo groot als de maan is ontslapen hoe zal ik het verdragen nu gij mij onthoofd zijt er is geen vroeger of later wrakhoutkind stap in de tijd neem de paardentram met je apengeld naar Suerenborgh Draakplaats in de wind waar de draak is gaan vliegen hij rust uit bij de beer met zeven sterren op zijn wapenschild wijst naar het Plein der Traagheid aan het station voor u alleen zijn onze gedachten van elken dag voor mij de zorgen en kwellingen dezer aarde laat vanavond de ezels uit laat ze feesten koninklijk veesten maak een stoet van de rijke naar de arme luizen deel lavendel uit aan ’t Lelieke en aan Het Klaverblad voor Iris en Zonnebloem met Jan en Pieter op kop langs Den Ooievaar en Het Moleken tot bij De Pioen van Den Valk naar Den Hertog bij de verdwenen kazerne gesloopte poort blokkendoospostgebouw staat leeg kijk daar tussen het onkruid tussen de hagen een schoenenpaar in zijn kunstlichtijs is de mens verdwenen God called him and he could not stay zijn vleesch is spijs hang rond in mijn wolkentuin drijvend eiland dat geen schaduw geeft op het pad van straathond of aristokat eeuwig lui in de Heerlyckheid maar spreek niet is een barrière geeft toegang tot een grafstede ruik mijn blauw Peter HOLVOET-HANSSEN Peter Holvoet-Hanssen (°1960), ontegensprekelijk de meest markante dichter van zijn generatie, publiceerde o.m. Santander – ontboezemingen in het vossenvel (2001) en Spinalonga (2005). & 12 Goede raad is goud waard Trouwe lezeres Karin Lebacq raadt de abonnees volgende boeken aan die ze recentelijk las en excellent bevond: Lydia FLEM, Comment j'ai vidé la maison de mes parents, Paris, Seuil, 2004, 151 p., 13 €. “Niet humoristisch of sarcastisch, zoals de titel zou doen vermoeden; wel mooi geschreven en triest.” Robert LÖHR, The Secrets of the Chess Machine, Penguin, Fig Tree Imprint, 2007, 352 p., 16,99 £. John UPDIKE, Terrorist, Knopf; 320 p., 16,47 $. ISBN-10 : 0307264653. ISBN-13: 978-0307264657. Yasmina KHADRA, The Attack. Vertaald uit het Frans. Vintage Books, 2007, 207 p. ISBN-10: 0099499274; ISBN-13: 978-0099499275 William BOYD, Restless, Bloomsbury Publishing PLC, 336 p., ISBN-10: 0747585717 ISBN-13: 978-0747585718. & Het ondraaglijke gedweep van B. B. met de heilstaat k. u. k. Misschien bestaat de echte beschaving erin dat je geen illusies creëert. Joseph BRODSKY Weinig mensen worden zo miskend als de weekbladfilosoof Benno Barnard. Nochtans verdient hij beter. Wie anders dan Benno Barnard, een intellectueel van groot kaliber, kan ons immers op het gevaar wijzen dat ze bezig zijn België kapot te maken 23? Wie anders dan Benno Barnard kan met barokke penseelvoering de volle rijkdom van ons dierbare België schilderen? België als model van een mogelijk verenigd Europa 24! Het koninkrijk België als laatste restant van het oude Oostenrijks Habsburgse Rijk, een laatste poging om verschillende volkeren bij elkaar te houden in een accolade van verzoening, begrip, meertaligheid, tolerantie en intelligentie 25! We mogen ons gelukkig prijzen dat bij zo een schrander denker als Benno Barnard, die in een hand vuur en water weet te dragen, de mini-meervolkerenstaat België hoog in het vaandel staat. Benno Barnard, de Belgisch nationalist, die in zijn Huizinga-lezing van 2002 schrijft: Naar de hel dan met al die nationalistische dwazen!26 Natuurlijk beseffen we maar al te goed wat voor weg België nog moet afleggen vooraleer het zelfs nog maar een flauwe afspiegeling van het Habsburgse Rijk wordt. Een soort Europese Unie avant la lettre, waarvan de resten nu in elf landen worden aangetroffen. Met een heel mild, heel menselijk en vooral heel realistisch regime27, als we Benno Barnard, erudiet 23 Michel KRIELAARS, Vraaggesprek Benno Barnard. Het ware Europa stierf in 1914, Cultureel Supplement NRC Handelsblad, 8 november 2002. 24 Benno BARNARD, Het geslepen potlood, Knack, 20 juni 2007. 25 Dirk HANSSENS, In het spoor van Europese dichters, Tertio nr. 368, 28 februari 2007, p. 11. 26 Benno BARNARD, Tegen de draad van de tijd, Huizinga-lezing 2002, II, p. 11. 27 Danny KEUPPENS, Over Mevrouw Appelfeld, interview van Benno Barnard op de weblog van theater Malpertuus, 9 januari 2007. 13 kenner van de Middeleuropese cultuur, mogen geloven. Kortom, een heilstaat. De heilstaat k u. k (kaiserlich und königlich) of Kakanië zoals Robert Musil de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie in zijn levenswerk Der Mann ohne Eigenschaften spottend omschreef. Laten we ons aan de hand van Benno Barnard, zelfverklaard kosmopoliet, dichter en nadenker28, meevoeren naar die heilstaat, naar de Donaumonarchie van keizer Franz Joseph, waar allerlei volkeren in wederzijds respect naast en met elkaar leefden (…) Joden, Duitsers, Roemenen, Polen, Hongaren, Roethenen en zelfs Armeniërs, allemaal onderdanen van de ene, oeroude keizer-koning, de zo omstreeks 1908 al haast in een anatomisch preparaat veranderde Franz Joseph29. Maar daarvoor zullen we wel heel even abstractie moeten maken van de historische feiten. We zullen het dus niet hebben over de zeer hoge werkloosheid in de Donaumonarchie toen, niet over de woningnood, niet over de sociaaleconomische onrust en niet over de klassenbotsingen en zeker niet over de gewelddadig onderdrukte betogingen tegen hongersnood. Nee, samen met Benno Barnard dompelen we ons onder in het weke substraat geheten heimwee (…) waar de utopie ontspringt30. Waar de gefluisterde schreeuw dat alles moet blijven zoals het nooit geweest is31 - een favoriete zin van Benno Barnard, die hij regelmatig recycleert – hoorbaar wordt. Wat stellen we dan vast? Is het de kleinburgerlijke hang naar een verheerlijkt verleden, waar ook Adolf Hitler niet ongevoelig voor was, die ons tegen de borst stuit? Ik durf mijn vreselijke vermoeden bijna niet uit te spreken, maar toch moet het. Ik kan niet anders, zou Luther zeggen. Als Benno Barnard, Belgisch nationalist en bestuurslid van B Plus, de Donaumonarchie van keizer Franz Joseph model laat staan voor het koninkrijk België, als hij België looft als laatste restant van het oude Habsburgse Rijk, dan pleegt hij met die vergelijking majesteitsschennis. Het grenst aan het onvoorstelbare, maar als Benno Barnard door zijn schrijfsels Zijne Majesteit koning Albert II met de oeroude keizer Franz Joseph vergelijkt, dan spreidt hij een elementair gebrek aan etiquette ten toon. Hoe onkies. Een montere, gezonde, blozende koning Albert II, recent uitgerust met een spiksplinternieuwe heup, vergelijken met een anatomisch preparaat. Nee, mijnheer Barnard, dit gaat te ver. Of wil Benno Barnard met de vergelijking iets anders suggereren? Beschikt hij, als bestuurslid van B Plus, over geheime informatie? Geheime informatie over het katholieke Belgische Hof? Wat staat er immers in het dagboek van aartshertogin Marie Valerie, keizer Franz Josephs dochter, die volledig onder de invloed van haar biechtvader, de reactionaire jezuïet Heinrich Abel, stond? De 28 Geciteerd in “Wij – kosmopolieten, dichters, nadenkers…”, Mededelingen van het CDR, nr. 85, 3 januari 2007, p 5. 29 Benno BARNARD, Tegen de draad van de tijd, Huizinga-lezing 2002, p. 7. 30 Benno BARNARD, ibid, p. 14. 31 Benno BARNARD, ibid, p. 14. + Michel KRIELAERS, Vraaggesprek Benno Barnard. Het ware Europa stierf in 1914, Cultureel Supplement NRC Handelsblad, 8 november 2002. + Benno BARNARD, Links conservatisme, Knack, 13 september 2006. 14 volgende uitspraak van de keizer: Ja, ja, we doen natuurlijk alles om de joden te beschermen, maar wie is er nu eigenlijk geen antisemiet? Beticht mijnheer Barnard Zijne Majesteit koning Albert II nu van cryptoantisemitisme? Nee, dit kan mijnheer Barnard toch niet bedoeld hebben. Met die modder zou hij nooit naar Zijne Majesteit gooien. Maar wat mag Benno Barnard dan wel bedoeld hebben met zijn nostalgisch-romantische vergelijking? Richt hij zich tot het kringetje ingewijden en suggereert hij iets wat het verstand van gewone burgers als wij te boven gaat? Vertoeft Benno Barnard in kringen die meer weten en gaat het zelfs helemaal niet om majesteitsschennis maar denkt hij het ondenkbare? Weet Benno Barnard, die de sensationele uitspraken niet schuwt, meer over keizer Franz Joseph en koning Albert II, beiden het enige cement van hun uiteenvallende monarchie? Heeft Albert II, koning van België, net zoals Franz Joseph, keizer van de Donaumonarchie, zijn koninklijke gade iets cadeau gedaan? We weten in ieder geval dat Keizer Franz Joseph voor een mooi cadeau voor zijn Sisi heeft gezorgd: hij bezorgde haar syfilis. Maar kunnen we hier zomaar een parallel maken tussen deze twee excellenties? Of zijn we hier toch getuige van het onvoorstelbare en ontbloot Benno Barnard, torser van een ontzaglijke culturele bagage, hier letterlijk en figuurlijk de Belgische kroon? Als B Plusser? Delft hij zijn eigen graf en hoeft hij in de toekomst niet langer meer te hopen op een audiëntie aan het Hof, een ereteken, een koninklijk lintje of een adellijke titel – baron bijvoorbeeld? We mogen er niet aan denken. Onze grote intellectuele voorganger Benno Barnard verdient beter. Laten we dan ook zijn advies volgen en België als gidsland van Europa profileren of als hedendaagse reïncarnatie van het Habsburgse Heilige Roomse Rijk. Tijd om de feiten te laten spreken. De Donaumonarchie was een gammele constructie waarin minderheden meerderheden onderdrukten. In Oostenrijk heerste het overwegend Duitstalige derde deel van de bevolking over de overige twee derden. In Hongarije domineerde 40% Magyaren de 60% nietMagyaren, waaronder veel Slaven. Alle Slavische aanspraken werden deskundig genegeerd. Iedere vorm van decentralisatie – de vraag van de Tsjechen bijvoorbeeld – werd geweigerd. Een geliefd en succesrijk adagium van die tijd was: “Das kann man dem alten Herrn doch nicht mehr antun”. Dat kun je de oude heer, keizer Franz Joseph, toch niet meer aandoen. Een vaste uitdrukking in de Habsburgse Dubbelmonarchie waarachter velen zich verschuilden en die uitmondde in een politiek die zorgde voor stabiliteit – volgens de enen – of inertie en verregaande sclerose – volgens de anderen. Benno Barnards visionaire advies is duidelijk: kies voor stabiliteit, ook al hoort daar wat nevenschade bij. Hoewel we het onkies blijven vinden dat hij de stokoude keizer van de Donaumonarchie met de nog zo jeugdig ogende koning van België vergelijkt, tóch heeft Benno Barnard een punt. Er zijn parallellen tussen de Donaumonarchie en België: ook in België houdt een minderheid een meerderheid in haar houdgreep en zorgt de kleinste verandering, de minste verstoring van dit wankele evenwicht voor acuut instortingsgevaar van de geliefde natie. Waarschuwt Benno Barnard 15 ons, als een ware cassandra, voor de naderende catastrofe? Voor het uiteenvallen van België? Herinnert Benno Barnard zich de uitspraak van een van de personages van Joseph Roths Radetzkymars: “Zodra onze keizer de ogen sluit vallen we in honderd stukjes uiteen” en vervaagt in zijn profetenbrein het woord ‘keizer’ en leest hij ‘koning’? Hoopt hij daarom heimelijk dat koning Albert II het eeuwige leven heeft? Terug naar de feiten. Tussen 1908 en 1913 werden de totale uitgaven voor bewapening in de Donaumonarchie verdubbeld. Vanaf 1880 zien we trouwens in alle grote Europese landen een intensieve, versnelde wapenwedloop. Angst werd aangezwengeld. Met vervalste cijfers, die tactisch werden gelekt, suggereerde men dat de vijanden enorme sommen besteedden aan bewapening en dat de beste manier om zich te beveiligen nog meer en nog gesofistikeerdere wapens waren. De grote wapenfirma’s als Krupp, Skoda, Creusot, Schneider en Vickers-Maxim deden gouden zaken en werden slapend rijk. Bedoelt Benno Barnard dit als hij ons de Donaumonarchie van keizer Franz Joseph tot voorbeeld stelt? Heeft hij aandelen in de Europese of Amerikaanse wapenindustrie en wil hij, nu we binnenkort aan een door de NAVO gestimuleerd Europees defensiebeleid moeten werken, een graantje meepikken van de toekomstige reusachtige winsten? België doet alvast goed zijn best. De kernwapens liggen nog altijd keurig in Kleine Brogel, klaar om afgeschoten te worden en de Antwerpse haven heeft haar beste beentje voorgezet als doorvoerhaven van dodelijke wapens naar Irak. Tussen 1880 en 1900 verdubbelde de bevolking van de hoofdstad van de Donaumonarchie. In 1900 woonden in Wenen 1 700 000 mensen, waarvan grote groepen in mensonterende omstandigheden. Duizenden mensen hadden geen dak boven hun hoofd en leefden in kanalen en riolen met de ratten of in de parken, sommigen zelfs in de bomen. Massademonstraties, tegen de fabelachtig gestegen vleesprijzen bijvoorbeeld, werden bloedig neergeslagen. Maar wat een geluk dat in deze Donaumonarchie van keizer Franz Joseph, waar allerlei volkeren in wederzijds respect naast en met elkaar leefden32 keizer Franz Joseph beroep kon doen op de Hongaarse cavalerie – de Huzaren – en de gevreesde Bosnische Fuβtruppen – Bosniaken – om de vreedzame demonstraties bloedig neer te slaan. In 1913 werden in twee maand tijd 120 gewelddadige confrontaties tussen werkloze arbeiders en politie en leger geteld. 30 arbeiders werden toen vermoord en velen zwaar gewond. Ook bij de politie en het leger vielen dodelijke slachtoffers en gewonden. Willen we Benno Barnards heilstaat met een heel mild, heel menselijk en vooral heel realistisch regime33 in België kopiëren en nog maar een fractie van dit verbluffende resultaat van 32 Benno BARNARD, Tegen de draad van de tijd, Huizinga-lezing 2002, p. 7. Danny KEUPPENS, Over Mevrouw Appelfeld, interview van Benno Barnard op de weblog van theater Malpertuus, 9 januari 2007. 33 16 doorgedreven ordehandhaving behalen, dan moeten we dringend onze pas hervormde politie bijscholen. In het Oostenrijks-Habsburgse leger kreeg iedere militair een boekje met de eed en de krijgsartikelen. Er waren elf verschillende boekjes omdat er in de Donaumonarchie elf officiële talen waren. In de praktijk lagen de zaken echter ietsje ingewikkelder. De meeste officieren spraken alleen Duits. Maar ook al spraken ze alleen Duits en hadden ze het geluk het bevel te mogen voeren over een overwegend Duitstalig bataljon, dan nóg was de kans groot dat ze geen Tiroler-Duits, laat staan Trans-Sylvanisch Saksisch verstonden. Veel erger was de toestand in de doorsneebataljons, de taalgemengde bataljons. Daar werden alleen de commando’s ‘links’, ‘rechts’, ‘halt’, ‘ter plaatse rust’ en ‘vuur’ in het Duits gegeven. Voor de rest heerste er een babelse spraakverwarring en sprak men een soort koeterwaals, het zogenaamde ‘Armee-Slawisch’, met veel Tsjechische woorden, dat dikwijls voor hilarische situaties zorgde. In de meeste bataljons waar men vier of meer talen sprak, werd het uitschelden in dit pidgin-Slavisch door bepaalde officieren tot een ware kunst verheven. Scheldwoorden als ‘Boheems zwijn’, ‘sufferd’, ‘zeeleeuw’, ‘stuk vee’, ‘varken’ of ‘onanist’ waren aan de orde van de dag. De meeste officieren van het Oostenrijks-Hongaarse leger waren er immers van overtuigd dat Azië aan de oostgrens van Wenen begon. De ontgroening van jonge kadetten, de zogenaamde zuigelingen, in de militaire scholen was zeer gewelddadig. Over de gruwelijkheden die daar plaats vonden schreef Robert Musil zijn schitterende roman: Verwirrungen des Zöglings Törless. Geen greintje fantasie maar pure realiteit, zei Musil hierover in een van zijn zeldzame interviews. Niet te verwonderen dat het Oostenrijks-Habsburgse leger het hoogste zelfmoordcijfer van alle legers in Europa telde: 12,53/10 000. Het Duitse leger: 2,6/10 000. Het Britse 2,09/10 000. Het Belgisch leger heeft dus nog een hele weg te gaan, wil het voldoen aan het Barnardiaanse model waar de verschillende volkeren bij elkaar worden gehouden in een accolade van verzoening, begrip, meertaligheid, tolerantie en intelligentie.34 Ten slotte het parlement. De Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie was met 516 zitplaatsen het grootste parlement van Europa. Dit is het enige gebied waarop België de Habsburgse Dubbelmonarchie de loef afsteekt. Geen rijk deed het ooit beter dan België nu en samen met onze verlichte nadenker35 Benno Barnard kunnen we hier terecht fier op zijn: zeven parlementen met 625 betaalde volksvertegenwoordigers voor 10 309 725 Belgen tegenover 516 volksvertegenwoordigers voor 51 000 000 inwoners van de Donaumonarchie. Dit kan tellen. 34 Danny KEUPPENS, Over Mevrouw Appelfeld, interview van Benno Barnard op de weblog van theater Malpertuus, 9 januari 2007. + Dirk HANSSENS, In het spoor van Europese dichters, Tertio nr. 368, 28 februari 2007, p. 11. 35 Geciteerd in “Wij – kosmopolieten, dichters, nadenkers…”, Mededelingen van het CDR, nr. 85, 3 januari 2007, p 5. 17 In het parlement van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie zetelden 20 parlementaire fracties en 27 partijen. De 5%-kiesdrempel gold er niet zodat er een breed spectrum van volkeren en religies was vertegenwoordigd. Officieel sprak men er tien talen maar vaak heerste er een babelse spraakverwarring. Soms debatteerden de vijfhonderdzestien volksvertegenwoordigers dagenlang over de taal waarin een wetsvoorstel mocht worden ingediend. Het Duits kreeg een voorkeursbehandeling, maar na een tijdje ontaardden discussies dikwijls in scheld- en schreeuwpartijen. Vooral Duitse, Tsjechische en Italiaanse scheldwoorden waren bijzonder geliefd. Als die niet voldeden, klepperden de volksvertegenwoordigers met de deksels van hun lessenaar, floten, bliezen op kindertrompetjes, lieten hun zakhorloges luid aflopen en brachten zelfs misthoorns mee om de kakofonie compleet te maken. Niet te verwonderen dat voor Wieners een bezoek aan het parlement een geliefkoosd tijdverdrijf was. Beter dan theater vonden ze het en nog gratis op de koop toe. Op de galerie eerste rang zat de elite, op de tweede rang de rest. Ook Adolf Hitler vergaapte zich op de tweede rang vaak aan dit schouwspel en het beroofde hem meteen van ieder geloof in de parlementaire democratie. Voortdurend ontwikkelden de parlementariërs nieuwe technieken. De Tsjechen waren bijvoorbeeld heel bedreven in het afsteken van urenlange obstructieredevoeringen. Bij voorkeur tot diep in de nacht. Een dertien uur durende redevoering over een bagatel was geen uitzondering. Soms hieven de volksvertegenwoordigers gezangen aan: de Christelijk Socialen zongen dan God erhalte, de Tsjechen Kde domov muj? de Sociaal Democraten Lied der Arbeit en een eenzame Reichsdeutscher Wacht am Rhein. Het liefst allemaal tezamen. Af en toe kwam het zelfs tot een handgemeen. Dan rukten de heren volksvertegenwoordigers elkaars kragen en jasslippen af en beten ze in de vingers van hun politieke opponenten. Politici veranderden in wilde beesten en keizer Franz Joseph kon maar weer eens het fameuze Notstandsparagraph 14 in werking stellen: het parlement opheffen wegens arbeidsongeschiktheid. Een even eenvoudige als geniale oplossing. Maar wel een oplossing met grote gevolgen: onbeperkte perscensuur, uitzonderingswetten op politiek vlak – klinkt ons bekend in de oren sinds The War on Terrorism – permanent samenscholingsverbod en een algemene inperking van de grondrechten van 1867. Sommige historici menen zelfs dat zonder de opheffing van het parlement in maart 1914 de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 nooit uitgebroken zou zijn. Volgens hen zou het parlement het Habsburgse leger nooit de toestemming hebben gegeven om Servië op 27 juli 1914 de oorlog te verklaren, want ijzervreter generaal Franz Conrad von Hötzendorf had al sinds 1906 vijfentwintig keer vruchteloos voor een oorlog tegen Servië gepleit. Nee, mijnheer Barnard, zelfverklaarde kosmopoliet, dichter en nadenker, ik denk niet dat we ons comfortabel moeten nestelen in het weke substraat geheten heimwee (…) waar de 18 utopie ontspringt36. Integendeel, echte intellectuelen nemen hun verantwoordelijkheid op en zien de werkelijkheid zoals ze is. Daarvoor is moed nodig. En beschaving. Mieke DE LOOF Mieke de Loof (°1951) is socioloog en filosoof. werkt aan een cyclus zogeheten “spannende boeken”. Ze deed levenservaring op als wetenschappelijk onderzoeker, docent, chauffeur, dienster in een nachtkroeg en als Kyokushin-karateka. Duivels offer (2004) werd bekroond met de Hercule Poirot-prijs en genomineerd voor de Schaduwprijs. In 2006 verscheen Labyrint van de waan. & Wat is er van… Een wat langere à propos bij het 100ste nummer van de Mededelingen of een vaatje suggestieve lees- en andere indrukken37. Een trieste oogstmaand? Niet voor iemand die net het honderdste nummer van zijn literaire periodiek, zeg maar bijna weekblad, heeft klaargestoomd. En zo’n produktie al langer dan vier jaar brengt. Men verkrijgt een heuse A4-turf als men al die teksten laat inbinden die Henri-Floris Jespers aan zijn lezers tot nu bezorgde. En het gaat voort! Een trieste oogstmaand? Niet als je net Het leven en de Opvattingen van de Heer Tristam Shandy (1759-1767) van Laurence Sterne hebt kunnen binnenslepen voor nog geen zes euro. In 1990 bij Athenaeum, voor de derde keer vertaald in de Nederlanden. Ja, goede literatuur kent geen prijs, maar voor ambtenaren met een strikt loon is en blijft De Slegte (ik weet het… !) soms een goudmijn. Voor zolang het nog marcheert. In Vlaanderen voorlopig nog geen vuiltje aan de lucht. In Nederland zijn er al zes of acht filialen gesloten. Natuurlijk geen nood met die overvloed aan antiquariaten aldaar. Maar toch. Zet u aan het overpeinzen. Dus, als ik prijzen vermeld bij de door mij veroverde “schatten” is dat omdat die uiteraard de doorslag geven voor een definitieve aankoop. Ja, ’t is echt archeologisch rommelen soms… en als ge dan “zoiets” vindt voor “zo’n”… En wat met het aanbod van het nieuw ding? Op muziekgebied lijkt het me, wat sterk uitgedrukt, een catastrofe. Vier van mijn muzikale vrienden (en ik heb maar vier vrienden) ondervinden dat evenzeer. Wij blijven geloven dat er altijd & ergens goeie dingen worden gemaakt. En wij blijven die vinden, de nieuwe dingen. Mijn ervaring daarbij is dat muziekfanaten of muzikanten nooit alleen staan in de zoektocht. In tegenstelling tot de 36 Benno BARNARD, Tegen de draad van de tijd, Huizinga-lezing 2002, p. 14. Zeg maar: een boeklezing, door een echte “latenziener”, uit zijn eigen bibliotheek waar nooit bezoekers komen. Ja, ieder boekindividu heeft zo zijn eigen collectie en wat zoudt ge daar nu kunnen gaan naar zien. Als zelfs de dichtste vrienden nog maar eens om de tien jaar beleefd maar niet echt geïnteresseerd uw nieuwe aanwinsten komen aanschouwen. Enkel samenwonenden hebben daar zo wat een zicht op. En dan nog. ’t Is immers een kabinet. En enkel met een goei sigaar en dito malt komt ge er binnen. Zo heb ik één compaan, uit Zichem. 37 19 boekzuchtige. Maar hoe moeizaam geraakt het soms allemaal tot bij de man. Het alternatieve circuit. Maar dat is dan zeker (nog) niet het internet! Cijfergewijs betekent dit dat we zo’n vijf goeie nieuwe muziekdingen per jaar in het net hebben zitten. Het oort niet echt slecht. Nu, boeken… en lezen… en boeken hebben en nog niet lezen. Daar is het hem hier om te doen. Als ik het laatste jaar vijf topstukken (sic en slik!) voor mijzelf heb gelezen, ben ik alweer zeer gelukkig. Echt. Als ik een vijftigtal collectiestukken heb binnengesmokkeld evenzeer. Dit laatste blijkt me vooralsnog precies beter af te gaan. Dat binnenrijven behelst toevallig ook boekjes rond smokkel en douane. Ik heb met beiden wat van doen. Maar mogelijk ietwat meer met die van de andere kant van de schreve. Marginaliteiten, grensgevallen, outsiders… zijn levensnoodzakelijk! Het is een afwijking van mij. Eén van het kaliber “beginselverklaring”. Claudio Magris schrijft daar dus ook over. Zijn Donau uit 1986 (uitgave 2007) is één van die vijf kopstukken van dit jaar. Maar dan, een boekje als De goede smokkelaar van Gerard Walschap bij voorbeeld, met een kneutersterkte die “Dien Mensch Van Ghoeden Willigheit” overstijgt, heb ik desalniettemin binnengehaald. Ik verwachtte er niet veel van, maar het woord “smokkelaar” stond in de titel. En het was een eerste druk, kostte slechts achttien euro en had te maken met mijn beroep. Dacht ik toch. Uiteindelijk niet, want in heel de historie komt wel voornamelijk “Nen Inghoeden & Braven Mensch” (juist: de smokkelaar) voor… maar genen enen douanier begot… Het ding is wel redelijk oud, van 1945. En in een oplage van duizend exemplaren. Bovendien “voor de liefhebbers gedrukt op smokkelaarspapier” (sic?). En daarenboven “door de schrijver zelf geïllustreerd”. Een andere afwijking van mij steekt de kop op. Walschap tekent dus ook en heeft, net als Louis Paul Boon, iets van het dubbeltalent (ik weet het, bis… !). Maar een ander “grellig eersten druksken” was Op de vlakte (1910) van Alfons Jeurissen38. Zelf douanier, schrijver en bovendien Limburger (al mijn afwijkingen gaan hier precies de revue passeren!). In de eerste novelle van dit drieluik, Op de grens, dolen vooral eigenste douaniers rond. Wat wilt ge nog meer? Een goede aanwinst. En dat voor slechts vijftien euro… in een Hasselts antiquariaat wel te verstaan. Ooit schreef Jozef Muls nog over hem, in het boek Melancholia (1929)39. En wanneer ga ik dat nu ooit lezen? Dat moeten we nog eens gaan bezien, zie. Stefan Brijs (zie verder) haalde Jeurissen in 2003 nog eens uit de vergetelheid in zijn De vergeethoek (2003, naast een Jules Persijn, André de Ridder en nog een aantal minder- tot vrij onbekenden). 38 Bovendien, het AMVC-Letterenhuis bewaart ook van deze schrijver enkele welgeslaagde tekeningen. 39 Helaas niets over Jeurissen in Het rijk der stilte (De kunst en de Oorlog) van Jozef Muls (1920), dat verscheen in de Vlaamsche Bibliotheek, uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam. Zelfde reeks bij de Wereldbibliotheek waar in 1922 Jeurissen zijn Op de vlakte een, hoogstwaarschijnlijk, tweede druk beleefde. 20 Schrijvers uit het verre verleden worden blijkbaar met van die generatiegolven van vijfentwintig jaar terug op de leesplank geworpen. Dat is van de bovenste plank, want zo geraken ze weer wat minder dood. Opwarming. Het geheugen moet geactiveerd blijven. Boekenmensen & Grote Figuren, ouder dan en ver van mijzelf. Die zijn wijs en dat is toch fijn. Nu, Sternes hoger vernoemde Shandy is van nog langer geleden. Maar wat een gehalte. Voor Enrique Vila-Matas word een “shandy” tweehonderdtwintig jaar later een volleerd begrip in zijn geschriften. Het is al weer een tijd geleden dat dada zeer aanwezig was. Maar dada is nooit ver weg. Ook niet in de muziek. Totaalimprovisatie draait lustig door. In het klein en dus intens. Ik heb het hier precies enkel over de ouden. Maar dat is wel simpel uit te leggen. Als ge het op een ander (of bij de jongelingen) niet echt vindt, kijk dan eens in uw eigen boekenkast. Mij maakt dat niet triestig. Net zoals in de platenbak (Miles Davis) of het cd-rek (Miles Davis) 40. Nu, Sterne liet mij opnieuw inzien dat oude, wat vergeten teksten natuurlijk ook dikke teksten kunnen zijn. Omdat het goede teksten zijn uiteraard! Ik denk dat ik nu pas klassieken echt naar waarde begin te schatten. Alles op zijn tijd. Opgepast, in de muziek blijf ik immer naar het nieuwe-en-betere-maar-met-toch-altijd-datzelfde zoeken. En we vinden het ook. Het klinkt pathetisch, maar aan de echten (zijnde: oude of nieuwe mannen met ballen… in hun oeuvre) blijft tenminste een eeuwigheid beschoren. Bon. Wat heb ik op dit oogstmoment net gelezen? Heineke Vos van Richard Minne uit 1933. Eerste druk, maar daar komt het hier – en uiteraard doorgaans – niet op aan. Ik wou gewoon Minne lezen. En dit was één van de weinige exemplaren te verkrijgen in heel Vlaanderen. De kaft is er half (gelukkig vanachter) af en daarom kreeg ik het voor vijf in plaats van tien euro41. Ik weet nog niet zo veel van Minne. Hij schreef (zoals ik in nummer 98 van de Mededelingen terzijde opmerkte) net als Louis Paul Boon zijn “20 lijnen” voor de Vooruit. Eveneens nog nooit verzameld. Hij schreef natuurlijk poëzie. Maar ik ben nog altijd geen poëzieliefhebber, ondanks mijn grote bibliografische opdracht in de jaren tachtig bij Hugo Brems (even duidelijk wezen: geen afwijking). Maar ik heb wel Wolfijzers en schietgeweren uit 1942 in huis. Er staat van alles in. En ik heb zijn Verzamelde verhalen (1995) gelezen. ’t Is niet veel. Ook het onlangs uitgegeven Verzameld werk (2006) beslaat à propos niet zo veel: 384 40 Of de externe harde schijf (Miles Davis). Die gebruik ik wel, maar nog in zeer geringe mate, want daar geloof ik niet echt in. Muziek van het net? De geluidskwaliteit is abominabel, de fysieke verpakking is nog belangrijk en ik heb toch nog principes. De belangrijkste reden: ge kunt niet voor uw eigen kast, bak of rek gaan staan en daar nog eens iets in herontdekken. Maar dat zal nog wel veranderen zeker, die attitude. 41 Op de titelpagina: Rotterdam - Anno 1933 / Nijgh & Van Ditmar N.V. Op de losse kaft die ik er zo bij kreeg: Uitg.-Mij. A. Manteau N.V. / Brussel (!?) 21 pagina’s. De verzamelde In 20 lijnen zitten er dus niet in! Zodoende is dat allemaal niet zo veel geschrijf. Maar als al dat “niet zo veel” van een dergelijke expressiviteit is als Heineke Vos, ben ik een zeer gelukkig lezer. Toegegeven, Heineke bevat toch een nogal hoog expressionistisch gehalte en wel in die mate dat mij de beelden wat te rap voor de geest schieten42. Simpel gezegd, ik volg Richard soms niet helemaal. Ben ik “den ouden stijl” niet meer gewoon? Of toch de moeilijkere oude stijl (Ja, in 1974 begonnen met Timmermans en Streuvels, een jaartje later al aan Boon… ). Soit, Minne bleef me boeien en bleek hoogst opmerkenswaardig. Zoals deze bedenkingen in het hoofdstuk “Beroepsvorming”: Schrijven is algelijk het onschuldig ding niet, dat ik mij aanvankelijk voorstelde… Over anderen praten gaat nog. Ge maakt ze zoo zwart en wit als ge maar wilt. Maar over u zelf!... Naarmate ik vorder, ontdek ik nieuwe afgronden in mij […] En dan zijn er nog de dingen, die ik in ’t geheel niet aandurf! Het zijn ongelukkiglijk, juist deze dingen waar een ander belang in stelt. Ge speelt dan maar […] papierkenduik en houdt u tevreden met een ongeveertje” (p. 100). En dat gaat zo fortuinlijk nog wat door. Er zit een dikke sfeer in dat boekske. Ook de luttele zes bladzijden voor Cyriel Buysse (1959, hij scheen er een jaar aan gewerkt te hebben) zijn subliem. Ik denk dat ik zijn cursiefjes eens ga lezen. Er zijn ooit wel twee bundels verzameld. In 1946 en nog eens in 1955. Veel van dit alles bij Van Oorschot en dat zegt ook al veel. Eveneens Album 1944 met Raymond Herreman intrigeert me. Voila. En zo beschik ik dan toch op zijn minst over zoiets als “Mijn Minnes volledige werken”. Overigens zal ik meer over Minne gaan weten als ik de biografie De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965 van Marco Daane uit 2001 (Open Domein) eens ter hand ga nemen (552 pagina’s!). Ik weet het… ligt in De Slegte. En daarom moet dat boek hier nog even op een eerste lezing liggen wachten uiteraard. Ik moet zeggen dat Stefan Brijs dit Minne-ontdekt-maar-niks-te-vinden-gevoel perfect omschreven heeft in één van zijn stukken in Kruistochten (1998). Ook al weer uitverkocht, maar vorig oogstjaar wel gevonden bij een boekenboerke in Breda. Ge moet er iets voor 42 Als we de geschiedenissen er op na slaan is Minne natuurlijk net geen expressionist meer. Maar hoe komt het dan dan een R.F. Lissens in De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden, Elsevier, Brussel-Amsterdam, (1953, anast. herdruk 1974), dat gevoel of die stijl omschrijft als: “Minne wranger […] soms baldadig […] Hij kan idyllisch pijpen” (p. 184; zal er wel doedelen mee bedoelen!). Bernard Kemp/B.F. Van Vlierden komt dichter bij mijn gedacht: “De roman wordt […] geestelijke oefening, ascese van een hyperbewust ik, al krijgt die dan ook wel eens, zoals in Heineke […] en bij zijn (isen)grimmige leerling L.P. Boon, de paradoxale vorm van een rommelige schelmenroman”, in Van In’t Wonderjaer tot De Verwondering. Een poëtica van de vlaamse roman, DNB, Antwerpen, 1974², p. 98. Of in De Vlaamse letteren tussen gisteren en morgen (1930-1960), Heideland, Hasselt, 1963: “Hij is de Fonteinier die een synthese bewerkt heeft met het vroegere expressionisme”. Ik sta wat achter met de recente Nederlandse literatuurgeschiedenis, maar net dat deel 6 van “Jacqueline Bel Literatuur in tijden van onschuld en oorlog (1900-1945)” is er nog helemaal niet! Iets dat verscheen tussen 1970 en nu heb ik (nog) niet in huis (help?!). 22 over hebben… hoewel mij dat eigenlijk geen moeite kost. Brijs citeert overigens ook uit datzelfde hoofdstuk “Beroepsvorming” uit Heineke Vos om Minnes gevoel schrijven-ismoeizaam-bevallen te staven. Een al even geestig stukje over zijn “droom […] van een roman”. Dit is een soortement geconcentreerd “Liebig-klontje” dat ge altijd in uw “giletzak” kunt steken. Een “roman in extrakt […] die elkeen naar eigen goeddunken maar moet oplengen” (p. 103). Zoiets. Zit dat niet dicht bij Vila-Matas’ begrip, een soortement oerversie, van de draagbare schrijvers in Dada uit de koffer. Beknopte geschiedenis van de draagbare literatuur43. Al bij al, met al die boekskes zit ik toch maar wat goed op die eigen gekozen en dus beste weg. Geen rechte natuurlijk. Geen gezap op een autosnelweg. Nog zo één van mijn specialiteiten. Associaties, linken, toeval… Ik ga ze hier snel rangeren: Richard Minne44 / de kuip in Gent / Gerard Ceunis (1885-1964) / schrijver-schilder (ola!) / flaneerde rond 1905 op diezelfde kuip (zie Zuurvrij. Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, nr. 12, juni 2007, p. 28-35) / Louis Paul Boon / schrijver-schilder / cursiefjes en artikels over kunst / Minne / Geestesleven over kunst / Bernard Dewulf. Een mogelijke opvolger van Minne en Boon? Bernard schrijft vlotte cursiefjes in De Morgen. Inderdaad, dat is wel al ver van de Vooruit. En Bernard, schildert die misschien? Moet niet, hein. En schrijft Bernard proza? Ik heb het niet opgezocht, want ik vind zijn Bijlichtingen (2001) kunstkritisch zeer in orde. Kunnen dichters dan beter over de kunsten schrijven? Gelijk Minne onder andere. En Roland Jooris bij voorbeeld. Ja, er vallen mij nu precies alleen maar Oost-Vlamen te binnen. En in Limburg dan? De literaire gids Limburg is het echt zeer dun. Ik ken nu al Hendrik van Veldeke45 Alfons Jeurissen, Bernard Kemp bijna. Zijn dat dan letterlijk 43 Julio Cortázar, Rayela: een hinkelspel, 1963 (1973 by Meulenhoff) doet precies dertig jaar na Minne een poging: een roman waarbij men zelf kiest hoe men die gaat lezen, al “hinkelend”. Dus eventueel nog “op te lengen”, maar groot verschil: absoluut niet in “uw giletzak” te steken wegens alweer 527 pagina’s. 44 Ik begin te peinzen dat dat algelijk al helemaal niet meer speciaal is. Ook Richard Minne heeft al eens een zelfportret en wat schetjes getekend. 45 Op de eerste plaats als Limburger, op de tweede plaats omdat ik ooit een groot deel uit de hele reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden in de Vlaamse Pockets bij Heideland te Hasselt hemzelf heb opgekocht. Maar vooral door nog zo’n prachtig boek dat dit jaar bij mij is binnengeslopen: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300, Bert Bakker, Amsterdam, 2006. Lees daar nu eens het hoofdstuk Veldekes Umwelt in, en daarin vooral Wie sjoên ôs Limburg is… . Voor mij puur smeltend ijs ende sfeer. En om in die sfeer te blijven: Van Oostrom deed het met Dini Hogenelst al eerder in Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, Prometheus, Amsterdam, 2002. Terzijde, het laatste deel van die nieuwe geschiedenis der Nederlandse letteren zegt me nu precies niet zo veel. Heeft dat met Hugo Brems te maken (ooit dus mijn promotor en opdrachtgever) of gewoon omdat ik nog te dicht op die nog niet zo dode dingen zit. ’t Zal dat zijn waarom nu plots een Heinric van Veldeke mi meer na an dat herte ligt. Zoiets als dat wondere tapijt van Bayeux dat ik pas vorige oogst ontdekte. Schone dinge ende absoluut niet zo inge. Frits van Oostrom heeft het zoveelste, maar wel sterkste, bewijs geleverd dat literatuur nooit dood kan gaan. En al zijn geschriften nog zo oud als pierken hemzelf, maak ze effekes levend als de (goeie) pest. 23 grensgevallen? Zoals één van de boeken uit mijn jeugd, De veren van de haan (1978, autobiografisch, als Luikenaar op een Limburgs internaat) van Conrad Detrez (1937-1985)46, voel ik ergens als Limburgs aan, toch als grensgeval. Maar Detrez was een wereldburger, dus zeker niet Limburgs. Hij heeft er wel tegen zijn goesting een tijd tussen de paters moeten zitten. Tja, ’t is wat ge er zelf in ziet. En etiketten zijn dubbelzinnig: fel nodig in hun overbodigheid. Maar schrijven over kunst, dat gebeurde honderd jaar geleden nogal eens door schrijvers (ja, ik bedoel... ). En de echte kunsthistorische bijdragen werden geschreven door specialisten en dat zo ongeveer sinds een “pa” Winckelmann (1717-1768). De archeologische vooral. Voor de rest…. Maar ik denk hier vooral aan de Belgische schrijverij, zeker vanaf 1900. Kunsthistorische geschriften zijn natuurlijk vakdingen die meestal in een vakbibliotheek blijven steken. Gelukkig maar (positief bedoeld). Maar wat mij meer intrigeert, zijn eerder schrijvers die over kunst schrijven (de kunstcritici!) en vooral kunstenaars zelf die de pen ter hand nemen. Ik beweer niet dat de laatsten zo goed schrijven. Maar, dat zicht op de zaak bezien vanuit de andere kant! En als ik eens iets schrijf (ochgot, slechts een moeizame goteling per jaar, kleine mogelijkheid dat u het hebt gemerkt), dan zeer zelden en als het moet over de schone kunsten, maar met alle plezier over boeken of schilders die schrijven. Eigenlijk lees ik allicht liever gewoon goeie boeken. Met een aardse portie levenswijsheid en een stevige bries filosofie. Maar over kunst lezen… zelden. Tenzij het bouwmeesters betreft (iets voor later: Albert Bontridder, architect en dichter!). Ik heb een zwak voor figuren als in volgende, absoluut niet exhaustieve, opsomming. Bella en Marc Chagall, Leonora Carrington, Georges Grosz, Raoul Hynckes, James Ensor, Egon Schiele, Paul van Ostaijen, Maurice Gilliams, Gustave van de Woestijne, Marc. Eemans, Henri Michaux, Christian Dotremont, Ivo Michiels, Paul de Vree, Theo van Doesburg, Lucebert, Alberto Savinio, …. Schilders die schrijven, dubbeltalenten, schrijvers over kunsten… kortom, de mannen van de schemerzone. Het zal voor een ander keer zijn om dezen wat toe te lichten, want ik begin te merken dat ik in dit schrijfstuk duidelijk last heb van de waan van Montano (E. Vila-Matas)47. 46 Hoofdwerk: L’herbe à brûler uit 1978 (vert. Dor gras, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1980). Tja, er blijken nu ook al net zoveel artiesten te schrijven, als schrijvers het andere medium te hanteren. Tenslotte heeft toch iedereen leren schrijven, maar… Toch maar een root uit Artists on Art. From the XIVth to the XXst century. Compiled and edited by Robert Goldwater and Marco Treves, Pantheon Books, New York, 1945, renewed 1972: Cennino Cennini (“Painters and poets have always had an equal right to dare whatever they pleas”, 14e eeuw), Michelangelo (“Sonnetten”), Lambert Lombard (1505-1566), William Hogarth (1697-1764), William Blake (1757-1827, zijn Het huwelijk van hemel en hel, Bijleveld, Utrecht, 2001, momenteel (je sais!) bij De Slegte… ), Van Gogh (ondanks de aanrading van Boon heb ik het moeilijk met die brieven), Chirico (!), Klee (!), Kandinsky (!) enz. Natuurlijk dikwijls ook schrijven in briefvorm. 47 24 Ik ga ermee stoppen, want zo ga ik er nooit komen. Och ja, en van lezen, wordt ge daar nu wijzer van of slimmer? Dover of zotter misschien? Ik denk dat het toch bij mij daar niet aan ligt. Ik ondervind vooral geregeld honger & goesting… zoals bij elke honger en goesting. Een collectie samenstellen, dat is wreed amusant. Dat is helemaal uw eigen goesting doen. Dat is een kleine wereld scheppen en verbouwen. Ook al eens om naar te kijken. En zeker om in te kijken. Zoals de Stripverhalen 1931-1935 van Frits van den Berghe en Richard Minne (1996, gevonden bij de…). En er staan extra teksten in van Minne natuurlijk: de Brieven van Pierken. Louis Paul Boon creëerde iets gelijkaardigs in 1946 in samenwerking met kameraad Maurice Roggeman48… En om nog heel even in de sfeer te blijven. De sfeer is alles (ooit als atmospheer geschreven en bedoeld als de algehele). Maakt gij maar eens goeie muziek zonder sfeer. Maar ook, geen sfeer is ook sfeer. Simpel. Halt, want het GROOTSTE boek dat hier uiteindelijk op me ligt te wachten is Sferen (1998/2003) van Peter Sloterdijk. Na Verbeelding & Fantasie49 mijn voorlopig laatste 48 Zie: Louis Paul BOON & Maurice ROGGEMAN, Proleetje en Fantast, Amsterdam, 1982. En: MACHIELS Ivo, Maurice Roggeman. Schilder naast Louis Paul Boon, schrijver, in Boelvaar Poef, december 2004, jrg. 4, nr. 4, p. 38-56. In die Boelvaar klonk mijn literair programma als volgt: “Werkt sinds 1982 aan de fictieve werken Van Verbeelding en De Kunsten en Wisselwerkingen tussen kunst en literatuur. Marginalia over grensgevallen, waar soms essays uit gedestilleerd worden zoals Onder de lijnen: over illustreren en Lowie en Fangogh (1994), Het aquarium. Gaston Burssens, dubbeltalent (2002 in Boelvaar Poef en 2004 in nr. 26 en 27 van Mededelingen CDR) en Alfons Jeurissen, schrijver aan de grens (2002)”. In dit artikel hier wordt dan meteen een derde groot fictief werk aangekondigd: Sfeer. Mogelijk wordt ook daar wel eens een essay uit (ge zijt accisien of ge zijt het niet) gedestilleerd. Maar dan zitten we waarschijnlijk wel weer een decennium verder. Niet direkt een essay in de trend van Cornelis Veth, Gezelligheid en Ongezelligheid in de Nederlandsche en Vlaamsche schilderkunst, Amsterdam, s.d. [1947]. Toch waardevol als casestudie, want ik vermoed dat Veth hier ook soms “Sfeer” bedoeld, maar niet echt tegen de “Nieuwe Sfeer” kan? (En ook: bij het schrijven van dit kleine artikel begin ik me wat te vereenzelvigen met Richard… op gebied van schrijfritme (zal maar niet beginnen over ritme) en zoiets als de “angst voor de pen”… wat wel meer “de goesting in de pen” zal wezen. Juist, moeilijke bevallingen). 49 Ooit geschreven als “phantasie”. Dat gaat hier soms zo ver dat naast me zelfs een werkje van Hendrik Conscience ligt. De dichter en zijn droombeeld , een groot zangspel met muziek van Karel Miry (De Vlaamse Leeuw!) uit 1881. Op dat boekje (zo iets als een brochure bij de voorstelling) staat een prachtig romantische en fel geel en oranje gekleurde omslagtekening, een peinzende (eerder slapende) dichter gezeten op een rotspartij, zijn zware hoofd steunend op zijn rechterarm. Prachtig. De tekst ken ik niet. Dan hebt ge nog Fantaisie zei meneerke (1943) van August van Cauwelaert. Zulke dingen nu, prikkelen mijn fantasie zie. En zo heb ik nog wel enkele van die dingskes liggen. En daar bedoel ik niet Het imaginaire van Jean-Paul Sartre (1940) mee. Neen, gewoon een iconologie van het woord verbeelding. Gewoon voor het spel… en daar bedoel ik wel Homo Ludens (1938) van J. Huizinga zijn spel mee. En bekijk nu eens die data bij de laatste drie. Oud of ben ik out? Moet dan wel weer opmerken dat veel van die werken die ik lig te collectioneren, zoals bij voorbeeld Homo Ludens, meestal niet echt aan mijn verwachtingen beantwoorden (mogelijk te onthouden: hoofdstuk VIII. De functie der verbeelding. En meer nog: J.J.A. Mooij, Idee en verbeelding, Van Gorcum, Assen, 1981. Zie hoofstuk 2. De rol van de lezer. En zo verder… ) En het zal wel weer aan mij liggen, maar ik had dat niet ingeloste gevoel ook met zoiets als Het recht op luiheid van Paul Lafargue. Overigens voor geen geld (1,75), maar dan wel in brochurevorm, via de post te verkrijgen bij Zwart & Rood in Gent. De rest van mijn lijstje zag er toen als volgt uit: “Huelsenbeck, Richard: Fantastische Gebeden. 0,60 / Rigaut, Jacques: Zelfmoordbureau. 0,90 / Péret, Benjamin: Het grote spel. 1,50 / Arrabal , F.: Picknick op het slagveld en Guernica. 3,00 / Noguez, Dominique: Lenin Dada. 1,50”. Maar er is daar nog zeer veel meer, zie: www.anarchie.be/zwartenrood/fondslijst/index.htm. 25 afwijking, die er toch eigenlijk zeer veel mee te maken heeft. Maar dat zal geen lachertje worden voor een simpele werkmens die wijs in zijn afwijkingen wil worden. Dit mogelijke meesterwerk oogt niet simpel. Eigenlijk was het gewoon de bedoeling wat vergeten of andere namen aan uw bibliografisch oog te laten passeren. Lijkt me wat uit de hand gelopen, maar heb voorwaar mezelf toch goed kunnen bezig houden. Per slot, deze oogstmaand blijkt goed en ik krijg ze, boektechnisch gesproken, wel vol. Gelukkig ook Henri-Floris Jespers. In volle vaart naar de 250e Mededelingen! Ik kan u daarin iets gaan berichten over Sloterdijk misschien? Ivo MACHIELS (12 augustus 2007) Ivo Machiels (°1960) is licentiaat in de kunstgeschiedenis (KUL). Hij schreef een verhandeling over Louis Paul Boon en de beeldende kunsten. Machiels is medewerker van het Nationaal Museum en Archief van Douane en Accijnzen te Antwerpen. Batterist bij de B-Lectric band. & Mededelingen om mede te delen Il n’y a pas si longtemps que je connais les Mededelingen de Henri-Floris Jespers. J’ai reçu les de 87 à 99, puis l’animateur a recherché dans ses archives le maximum de numéros anciens pour que je dispose de presque la collection complète. Tout cela parce que j’aime et parle toujours dans ma revue littéraire mensuelle d’une autre revue dont il s’occupe activement : la reprise de l’ancienne revue anversoise Ça ira, établie aujourd’hui à Bruxelles par les descendants du poète francophone de Flandre Paul Neuhuys et du peintre Floris Jespers. Luc et Thierry d’un côté, Henri-Floris de l’autre. Le souvenir des deux « grands anciens », comme aurait dit Lovecraft, est constamment présent, et surtout rappelé, dans la revue bruxelloise et dans les Mededelingen d’Anvers. C’est sans doute une indication qu’il est possible que le néerlandais (mais je préfère dire le « flamand » et même relire l’ « oude spelling » de Streuvels ou Gezelle) et le français soient dans notre pays des compagnons et non des adversaires. Comme toutes les autres langues d’Europe et du monde d’ailleurs ! L’occasion du numéro spécial anniversaire des Mededelingen de l’ami Jespers (alors que je suis plutôt partisan des non-anniversaires de la chère Alice dans son pays des merveilles) est surtout l’occasion de me réjouir qu’enfin, après beaucoup de tentatives infructueuses, je sois parvenu à nouer un contact avec des amis flamands, poètes et écrivains dont l’absence dans ma propre revue Inédit nouveau me désolait. D’autant plus que bien d’autres langues En er is overal nog zo veel meer. In de eenvoud gaan wij ons moeten betonen en houden. Dat begint… 26 me sont devenues amies en des courriers et contacts qui sont autant de ponts entre humains séparés artificiellement par de stupides frontières du fait des « hasards de la guerre » ! Il y a tant à faire entre artistes : les plus grands ont toujours cherché les contacts, à l’inverse des tous petites, des minuscules, des minables et des nuls accrochés à leur cocon et enfermés dans leur refus de communiquer ! Je me réjouis plus encore de la perspective offerte par Henri-Floris Jespers et ses chères Mededelingen de bâtir ce pont entre nous. Quand je me souviens du plaisir que j’ai eu, dans les années 1960, à vivre des contacts amicaux avec de nombreux écrivains, poètes et même journalistes flamands, parlant d’ailleurs avec eux indifféremment une des deux langues, je regrette plus encore d’avoir un peu perdu la pratique de ma deuxième langue maternelle... à cause d’une frontière inventée par des politiciens des deux langues. Je souhaite depuis toujours partager toutes mes connaissances. Avec tout le monde. Avec mes efforts et mes lacunes. Et une bonne volonté entière. De part et d’autre. Partager! Beau mot! Mon plus grand plaisir sera donc, très bientôt, de pouvoir publier enfin des textes dans toutes les langues possibles. Avec traduction française pour nos lmecteurs de presque tous les pays du monde. Sans oublier les flamands, wallons et bruxellois ouverts à toutes les cultures. Je n’oublierai que les autres, les cadenassés, enfermés dans la prison d’une seule langue, quand ils ne sont pas avant tout adversaires d’une ou plusieurs autres. Par exemple l’anglais parce qu’ils n’aiment pas les étatsuniens, l’allemand parce que 14-18 et 40-45, l’arabe parce qu’il y a des extrémistes... Leurs raisons sont toujours mauvaises ! D’ailleurs, comment survivre au XXIe siècle avec de tels préjugés ? Je connais des Japonas qui ne connaissent que leur langue, mais qui voyagent dans le monde entier en amitiés avec tous les peuples, par gestes ou quelques mots. Sont-ils pour autant intellectuellement incapables ? Au contraire ! Je viens pour une revue française d’écrire une étude consacrée au héros européen (né en Allemagne, Pologne ou Belgique) chanté par l’écrivain belge Charles de Coster : cet Ulenspiegel qui voyageait dans trois pays, Pays-Bas, France et Belgique, pour sauver la liberté et combattre l’intégrisme et les tortures et bûchers de l’inquisition. C’est pour moi un exemple d’ouverture d’esprit, un modèle de tolérance mais aussi d’intelligence. Plus connu dans le monde que chez nous. Et un chef-d’œuvre de la littérature, que j’ai célébré en 1968 (centenaire du livre) avec plus de trente confrères. Paul VAN MELLE Paul Van Melle (°1926) publiceerde dichtbundels, essays en hoorspelen. Stichter van het GRIL (Groupe 27 de Réflexion et d’Information littéraires. De Société des Poètes français bekroonde hem in 1999 met de “Grand prix de la critique poétique”. Onder de schuilnaam Paul Vallène publiceerde hij de roman Aller simple pour l’Anadyr, bij Bruna verschenen als Spionage in Siberië (1965). & Echt gebeurd Bijna een halve eeuw geleden (eind 1959 of begin 1960) liepen mijn broer en ik het eethuisje “Longue vie” binnen, in de Minderbroedersstraat te Brussel: een kamer met een zestal tafels voor vier, alle bezet door één, meestal twee dames. Oude dames, dachten we toen; vandaag zouden we jongedames zeggen. De uitbaatster – qua leeftijd tussen de dames en wij in – verdeelde haar aandacht tussen de keuken en de zaal. Ze plaatste ons naast twee geïmproviseerde tafelgenoten aan wie ze pas de dagsoep opgediend had. We herinneren ons nog volgende dialoog, net of het gisteren was. - De eerste dame proeft haar eerste lepel soep. - Tweede dame: C’est bon? - Eerste dame: Non. - Tweede dame: Pas pire que hier? - Eerste dame (na de tweede lepel) : Si. - Tweede dame: Ce n’est pas possible! - Eerste dame (na de derde lepel): Je vous assure. -De tweede dame begint er vol moed aan. De twee dames slurpten dan langzaam hun soep op, zwaarwichtig. Ze spraken geen woord meer. De stilte was indrukwekkend. We deden zoals zij deden. Er was slechts één dagmenu. De soep was niet zo slecht. De hoofdschotel was ongewoon, leek ons vreemd: volkorenrijst, ‘tempeh’, zeewieren… We hadden voordien niets eens vermoed dat zeewier eetbaar was… Toen de uitbaatster de lege borden kwam wegnemen, kregen we een compliment toegestuurd: Vous avez tout mangé?! C’est rare pour une première fois! En ze voegde eraan toe: Vous sentez-vous le courage d’affronter le dessert? Het nagerecht bestond uit een glazen kom met gekookt en verkoeld volkorenrijstmeel, strikt suiker- en zuivelloos. In het midden, als kers op de taart, één krent. & Je moet ernstige redenen om zo uit te gaan eten. Qu’est-ce qui vous amène ici?, vroeg de eerste dame. Mon frère, antwoordde mijn broer, sa femme est très malade. 28 Dame nummer één nam de gelegenheid graag te baat om ons overvloedig te vertellen dat ook zij ernstig ziek was geweest. Aujourd’hui je suis guérie, grâce à Sensei (Maître) Ohsawa. Je le connais bien. Si vous voulez je vous présenterai. Zo kwam ik terug met mijn vrouw in “Longue Vie”. Dame nummer één stelde ons voor aan Georges Ohsawa en zijn vrouw. Hij stelde geen enkele vraag, keek aandachtig naar de ogen van mijn vrouw, naar haar handen, vingers en nagels, en voelde haar pols; toen, plotseling, leek hij zeer even op te springen, riep zijn echtgenote ter hulp die de pols aan de andere kant voelde; ze keken elkaar aan, wisselden enkele woorden in het Japans, en dat was het… Vervolgens sprak hij zuinig, zei wat algemeenheden: Il faut vous soigner. De meester ausculteerde mij ook. Vous n’êtes pas malade, mais vous naviguez sur un volcan… Hoe is het geweest?, vroeg mijn broer. Ik gaf toe dat ik sceptisch bleef. Het leek me oppervlakkig. Niet ernstig. Mijn broer hield vol, wilde het voor zichzelf uitproberen. Zo werden we trouwe klanten van “Longue Vie” en van een ander Brussels macrobiotisch restaurant, “Le riz doré”, waar we de lezingen en gesprekken van Ohsawa regelmatig volgden. We lazen ook zijn boeken. Enkele maanden later werd ik opgeroepen door de arts van de multinationale waar ik toen werkte. - Vous désirez me voir, docteur? - Oui, un simple check-up ; il y a des mois que je ne vous ai vu. Een detail dat ik nooit vergeten ben : hij voelde mijn pols, ik moest vijftien keer door de knieën buigen, hij controleerde een tweede keer mijn hartslag…: - Tiens, c’est curieux. - Quoi? - Vous aviez de la tachycardie, maintenant c’est de la bradycardie. - C’est encore plus grave ? - Non, au contraire, c’est même un atout chez un champion sportif. Dit wekte bij mij oude herinneringen op aan vroegere medische onderzoeken. De oudste, toen ik nog student was; de arts had me streng gewaarschuwd: - Surtout pas de sport de compétition; faites du vélo, nagez, mais à votre rythme; n’essayez jamais d’arriver le premier. - Pourquoi ? - Vous êtes sujet à de la tachycardie. Vous risqueriez un accident cardiaque en vous forçant. - Comment ai-je attrapé cela ? - Personne n’en sait rien. Vous êtes sans doute né comme cela. Later, bij doktersonderzoek in het leger, zelfde scenario (ik mocht niet parachutist worden), zelfde vragen, zelfde antwoorden... Een zwak hart, genetisch bepaald zeggen de artsen; mineure gezondheidsproblemen die echter al te vaak terugkomen en die ze beweren te genezen met doses antibiotica (wat een 29 lelijk woord); voortdurend en overdadig zweten, dat je dan inherent aan je gestel denkt… dat alles verdwijnt op, enkele weken tijds, als bij mirakel, alleen maar door radicaal nieuwe eetgewoontes aan te nemen. Dat stemt tot nadenken. Ik leefde niet langer op een vulkaan. Vous êtes ce que vous mangez, zei herhaaldelijk Sensei Ohsawa. Dat is niet tegen te spreken. Hij voegde eraan toe: Un changement radical des habitudes alimentaires peut guérir toutes les maladies, mais aucun malade. Seul lui-même le peut s’il le veut. Dat lijkt minstens het beproeven waard. Weinigen willen het doen, om allerlei redenen. Menselijk, al te menselijk. Zou de overdracht van erfelijke ziekten niet vaak gewoon bepaald zijn door de overdracht van op de lange duur schadelijke eetgewoontes die echter al te zeer verankerd zijn om in twijfel getrokken te worden? De industrialisering van de landbouw en de wereldwijde distributie van landbouwproducten zetten er alleszins niet toe aan die vastgeroeste gewoontes op losse schroeven te zetten, integendeel. De transnationale giganten uit de voedingsector richten hun publiciteit hoe langer hoe meer op de weldadige uitwerking van hun producten op de gezondheid, meer bepaald op de gezondheid van kinderen: in feite gaat het om wetenschappelijk georganiseerde verslaving op lange termijn… & Deze herinneringen drongen zich op omdat we zopas te horen kregen dat de toenmalige uitbaatster van restaurant “Longue Vie” thans in de Verenigde Staten leeft. Ze nam contact met ons op: Vraiment je veux parler à vous, car on a des choses à se dire, je vous assure. Ja, graag, maar we wonen zo ver van elkaar. Pourvu que cela se fasse. Op haar visitekaartje staat te lezen: “Renée, Foot Reflexologist / Macrobiotic Counselor, Jackson MS 39206.” & Ja, er is veel te vertellen over ons aller lot, tussen lach en traan, begrip en onbegrip, hoop en wanhoop, hoogmoed en weemoed; over het zo weinig dat we weten –onze onbegrensde “onwetenschap”. Luc en Thierry NEUHUYS Ter nagedachtenis van hun vader, de dichter Paul Neuhuys (1897-1984), richtten de tweelingbroers Luc en Thierry Neuhuys (°1926) de Fondation Ça ira op. Luc is jurist, Thierry fysicus. & 30 Spielereien Het tocht al een tijd in mijn hart. Vaak slaat de deur dicht in een klap. En toch valt het niet in duigen. Het wankelt, maar blijft uit een stuk d.w.z.: wankelmoedig – Het spreekt wel geen boekdelen meer en tintelt ook niet langer zoals je het zou willen laten klinken d.w.z.: tingelingen als het bijv. tegen een glazen hart stoot scherpgesneden en allesbehalve doorzichtig d.w.z.: halfhartig – Zo’n hart dat je niet zou willen tenzij vroeg of laat als remedie tegen ouderdomskoorts & Als een schip bij breukeling hoort een god bij vruchtig een ramp bij zalig hoe voelt een breukeling zich dan zonder schip een god zonder vruchtigheid en komt er na een ramp zaligheid in het zicht? Nog zo’n mythe. Zoals wat men blijft hopen nadat het laatste woord is gezegd: “Mijn God, hoe vruchtig voel ik me nu. Maak van deze rampzalige zo vlug mogelijk een engel.” Lucienne STASSAERT & 31 Geachte heer Jespers, “Il ne faut pas espérer pour entreprendre, ni réussir pour persévérer” heeft u die nacht gedacht en nog een slokje uitgeschonken. Zo stellen we het ons voor. Want u kent beter dan wie ook de korte levensloop van culturele en literaire periodieken. Zelden geraken die aan tien afleveringen, soms wordt de handdoek in de ring geworpen na de eerste ronde. En toch doet u het, indachtig de lijfspreuk van de Zwijger. De Mededelingen sloegen aan, ondanks niet echt goedkoop. Dat was zelfs een magistrale zet. Zodoende worden ze niet achteloos in de krantenbak geparkeerd, maar zorgvuldig opgespaard en uitgeplozen. Uw aanvankelijk succes was geen ‘beginners luck’ maar houdt aan en werkt verslavend op de lezer. We kijken er nu verweesd naar uit, als de verzending vertraging oploopt. Leuk ook dat we zelf eens een ei mogen leggen in uw mandje. Vanitas, zoals u schrijft, om de publicatie van de eigen pennenvrucht. Et omnia vanitas, et alors? Nu bent u aan nummer honderd! Gaudeamus igitur. Hartelijk proficiat om deze prestatie! Onze Ost-info werd stopgezet na 82 afleveringen door een zelf benoemde verantwoordelijke uitgever. Waakzaamheid is geboden bij succes. De tijd vliegt snel en een dag heeft maar 24 uren. Uw mails verraden veel nachtwerk. Maar denkt ook al eens aan uw leef-tijd. Nog eens bedankt voor initiatief, kwaliteit en inzet. Zeer genegen, Margriet en Jan VAN OOSTENDE Jan van Oostende, abonnee van het eerste uur en medewerker aan de Mededelingen, is een kenner van het oeuvre van de onvolprezen schilder Alfred Ost, over wie hij publiceerde. Hij bezorgde de catalogus van de tentoonstelling Antwerpen 1920. Kruispunt der Europese culturen (Borgerhout, 1993). & Stroop uit Borgloon (dagboekfragment, 22 augustus 2006) Het koren ligt strike. Zo ook het vlas. In zoverre het nog niet gemaaid is. Grauw ziet het eruit. Het heeft teveel geregend de laatste tijd. Suikerbiet en rode kool blijken die regen goed te verdragen, staan er eerder blakend bij. Net als maïs. Een woud van maïs, ook hier nu op deze prachtige vruchtbare grond. Jammer toch, hoe dat gewas hier ‘veld wint’. Het uitzicht op dit magnifieke glooiende landschap beneemt. De maand juli lijkt me alleszins gunstiger, mooier, voller. Het koren nog geel, het vlas blauw. Al vind je er op dit moment ook velden vol prei en, wat me verrast, een immens bed peterselie. Nooit zag ik er zoveel tezamen. En langs de Romeinse weg, een akker vol spruiten. Ook al zo mooi, al was dat mooi-zijn vast niet de doelstelling. Wat jammer toch van al die laagstammige appel- en perenbomen, 32 kriekelaars. Het is er hier in die zin ook niet op vooruitgegaan. Vroeger kon je dwars doorheen de boomgaarden trekken. Draaihekken brachten je van de ene boomgaard naar de andere. Onderweg kon je je naar hartenlust bezatten aan kersen, aan krieken, je neervlijen ‘onder de appelboom’. Kerniel, Jesseren, Piringen, Vechmaal, Heers (met zijn kasteel in diep verval). Ook Veulen heeft zijn kasteel, maar daar kom je niet in. Het is afgerasterd, privaat domein met onderliggend de boodschap: alles wat er is, blijft binnen. Geen nobele haas die het domein nog verlaat. Mettekoven, Groot Geleen, Helshoven en in Kortessem het mooie kapelletje van Mersenhoven waarin ik een kaarsje – in dit geval een rood theelichtje – aansteek. (Baat het niet, dan schaadt het niet). Men houdt hier van poëzie. ’t Is goed in ’t eigen hert te kijken, het onverwoestbare vers van Alice Nahon prijkt er tegen de muur, broederlijk naast een vers van een zekere Cyr. Van Ysenheim. Wie over de afkorting struikelt, mag het lezen als Sir. Je oogst in het leven, meestal wat je zaait Is het liefde, is het haat Is het hartstocht die laait of goed zijn dat geeft Je krijgt wat je gaf, zolang als je leeft En kreeg je ooit dank voor iets dat je deed Wees dankbaar, want dank is… wat men vergeet. Men houdt in deze contreien duidelijk van poëzie met een boodschap, maar tegelijk blijft men bij de pinken. De kaarsen blijken namelijk voorzien van volgende mededeling: Gelieve de kaarsen eerst te betalen, daarna te branden of mee te nemen. Achter de kapel staat een mooi door de tijd verweerd stenen kruis, waarop de inscriptie ‘(dat) hier iemand overleed bij accident ofwel vermoord werd’. Het begint meteen te griezelen op deze eenzame landweg. Daarna komt Wellen met zijn Pieter Geert Buckinxstraat. Een naam die blijft hangen. Pieter Buckinx, een man waarvan ik ooit les kreeg aan het Instituut voor Journalisten te Brussel. Een talentvol dichter van het brave soort die – in zover ik me herinner – onderwees met vriendelijke tremolostem en hierbij geen vlieg kwaad deed. Anders was het gesteld met Jan Walravens. Die man was van een heel ander kaliber. Hij had het heilige vuur. Zijn vieve ogen, vieve bewegingen, artistieke begeestering vergeet je nooit. Hij stak de lont in het kruitvat. Kortessem, Wintershopen. Op het kerkhof van Grootloon vind ik een aandoenlijk klein skelet, dat van een vogeltje. Er staan hier trouwens nog kruisen daterend uit de 17de eeuw en een van de graven is er getooid met de helm van een soldaat, gesneuveld op z’n twintigste. Als dat geen aanklacht tegen de oorlog is!!! Al 33 geloofde er men in die tijd wellicht nog in dat de jongen gestorven was voor God en vaderland. Bob Dylan had zijn Masters of War nog niet uitgebracht. Rose VANDEWALLE Poes De dood komt op wielen, al dan niet begeleid door viool van Tsjaikowski. Hij nadert met snerpende strijkstok, schuift uit, krijst luid, toetert en tiert. Dat hij komt als een dief in de nacht is een leugen. De dood is een hakker, een macho met een smoel vol agressie, geen benige kerel. Hij komt, karkas van glas en van staal, met verblindende phares, claxons en gierende banden. De dood is geen sluiper, veeleer een slager van Duitse allure. Het soort dat maait en ontruimt. Zijn laatste weg is bezaaid met doldraaiende stippen, oranje decor voor een triller. De dood komt op wielen. De berm is zijn graf. Zijn bloed dreigend en donker. Rose VANDEWALLE Rose Vandewalle (°1942) publiceerde drie dichtbundels, w.o. Verwaaid (2006). Ze is redactielied van het tijdschrift Stroom. Verhalen, kritische en beschouwende bijdragen, gedichten in diverse tijdschriften en verzamelbundels. & 34 Teksten / Uittreksels [1] [2][3] [1] In dit land (in Vlaanderen) houdt men van Kunst, maar dan bij voorkeur van kunst die uit de buik komt, met ‘poot’ gemaakt. Expressionistische, stevige schilderkunst, olieverf op doek, duidelijk figuratief, gestueel geborsteld, zonder al te veel intellectuele ballast. Niet te geabstraheerd. In het begin van vorige eeuw hebben door idealisme gedreven kunstenaars als Van Tongerloo, Peeters, Maes, Servranckx… het knap lastig gehad om op te tornen tegen de pletwals van het expressionisme en werden, bij gebrek aan succes, tot pure wanhoop gedreven. Van Tongerloo trok naar Parijs en werd er de internationale ster. Peeters haakte af en ging ‘beefsteaken’ schilderen om aan de kost te komen. De boer-schilder De Boeck verliet de abstractie voor een aan het expressionisme verwante, uitgesproken figuratieve, ‘gedraaide’ stijl : vettige, gekleurde en rondborstige boerinnen, groteske moederschappen, dynamische portretten, bejubeld door een parvenu middenstand, maar ook door een ‘Vlaamse’ elite, zowel van links als van rechts. Onder impuls van toenmalig minister Marc Galle werd een museum voor hem opgetrokken in Drogenbos. Op de tentoonstelling ‘Konstruktivismus’ in de galerij Gmurszynska & Bargeera in 1972, waar o.m. vroeg werk van De Boeck getoond werd, verklaarde Fraui Gmurszynska me dat, indien De Boeck zijn abstractie had volgehouden, hij nu zou prijken in de voorste rangen van de Europese kunst [2] Vaak hoort men vandaag de dag de bevrijdende jubelkreet : Eindelijk wordt er weer ‘geschilderd’! en niet alleen binnen de kringen van onschuldige (schuldige) verzamelaars. Zingen wat graag mee in het koor : galerijhouders en museumconservatoren. De ene om het perspectief van het makkelijke commerciële gewin, de andere om de mogelijke diversifiëring van hun programma. Alsof verf-op-doek alleenzaligmakend en vernieuwend zou kunnen zijn. Voor mijn part kan er best nog figuratief geschilderd worden. Ik kan zelfs spontane bewondering opbrengen voor sommigen, maar weiger het te zien als een exclusief en dwingend dictaat, als tegenhanger voor conceptuele en ander tendensen, met het doel een hongerig publiek te spijzigen. Kunst is vrijheid, zonder wetten, zonder regels, zonder schatplicht, zonder dogma’s. Kunst is niet gebonden aan materiaal-technische eisen, niet aan modetrends, niet aan genres, niet aan -ismen. Nooit werd bepaald (wie zou het wagen) hoe het er in de kunstevolutie aan toe moet gaan. Ik heb wel mijn reserves tegenover technische hoogstandjes en exhibitionistisch gedemonstreerde habiliteit. Die kunnen me best verbazen, maar diezelfde verbazing breng ik ook op voor circusartisten en goochelaars. [3] 35 Kan kunst, kan kunst überhaupt nog een functie vervullen in deze overgemediatiseerde, veeleisende beschaving? Hoe kan kunst zich handhaven tegenover de verleidingen en de macht van de actuele media? Het heet dat kunst een vrij cultuurproduct zou zijn. Maar kan het kunstproduct enig sociaal, economisch of politiek impact hebben op deze samenleving? Kunstenaars zijn slechte wereldverbeteraars. Is de kunstenaar, vanuit zijn splendid isolation, een geprivilegieerde, messianistische, soms arrogante visionair, kan hij zich de overmoed aanmeten een message te hebben? Of Is hij een begaafd ambachtsman en tegelijk een verlicht intellectueel die de vigerende trends achterna holt? Is hij een maatschappelijk geïsoleerd buitenbeen, een bohemien, een ietwat extravagant personage, vaak gemarginaliseerd door onbegrip en onverschilligheid? Is hij de society clown, de nar, de amuseur public? Is zijn ambitieus kunstproduct enkel gesublimeerd ornament of curiosum of vulling van een leegte? Kan het zin hebben dat zijn werk als eindbestemming de verzameling van enkele gefortuneerde happy few zou viseren, of de cimaise van het museum? Of dat het geambieerd wordt als blazoenverguldsel?. Of, beter nog, dat het gaat fungeren als begerenswaard beleggingsproduct, onderhevig aan schommelende kwoteringen en speculaties? Vragen vragen, vragen Mark VERSTOCKT, Fays, augustus 2007 Mark Verstockt (°1930), schilder, beeldhouwer, grafisch ontwerper en boekarchitect, werkte aanvankelijk lyrisch abstract met verwijzingen naar elementen uit de natuur en de kosmos. Creëert vanaf 1963 monochrome geometrische structuren, meestal gebaseerd op het vierkant en evolueert naar de driedimensionale uitwerking van dit thema. Creëert geometrisch abstract werk, verwant aan de kinetische kunst, geïntegreerd in de architectuur en in confrontatie met de natuur. & Kleine zoektocht naar een zelfportret van de dichter Anton van Wilderode De “Internationale Vriendenkring Anton van Wilderode” vroeg mij voor zijn Nieuwsbrief, nummer 5 (maart; april; mei 2007) een gedicht naar eigen keuze van Anton van Wilderode te bespreken. Het werd iets meer. In een ietwat aangepaste versie (vooral wat mijn opmerkingen tussen de vierkante haakjes betreft) lijkt het mij , bijna 10 jaar na het overlijden van Anton van Wilderode en t.g.v. 36 nummer 100 van de CDR-Mededelingen, verantwoord deze kanttekeningen bij enkele gedichten van Anton van Wilderode nog eens boven te halen. Dacht Marsman als een sterrenkind te zijn neergedaald, zo wordt Anton van Wilderode “als een bliksemstraal” zowaar als een “Prometheus” uit de wolken geslagen. Hij is er niet blij om, want Hij wil met vage handen het verleden weren/terwijl zijn geest nog wenend omwaart in de blanke zaal//waarin hij schitterend en ongenaakbaar werd geboren. Dit vroege (1943) en heroïsche gedicht (“De dichter” uit De moerbeitoppen ruischten) sluit hij af met zijn “queeste”: …hem die geboren werd om in een boom te groeien,/om neer te ruisen, naast uw huis te bloeien,/een roos te zijn, de regen of een nachtegaal. De dichter Wie sloeg hem uit de wolken als een bliksemstraal en doofde niet de brand die hem sinds moet verteren? Hij wil met vage handen het verleden weren terwijl zijn geest nog wenend omwaart in de blanke zaal waarin hij schitterend en ongenaakbaar werd geboren. O landschap dat hij sinds in tranen heeft bemind, o herfsten om te dwalen naar ’t verloren en hartsgeliefde rijk, waar zijn bestaan begint. Hem smart hoe onvolmaakt en schamel deze dingen zich voordoen en hoe wij de ruimte ná de blik; hij leeft, een sterflijk mens als allen, maar zijn zingen zinkt in de kinderharten met een zoete snik. Wie sloeg hem uit de wolken als een bliksemstraal, hem die geboren werd om in een boom te groeien, om neer te ruisen, naast uw huis te bloeien: een roos te zijn, de regen of een nachtegaal. Vele jaren en gedichten later (1986) (in “Wit” uit En het dorp zal duren) is (lijkt) het dichterschap een kinderspel geworden. De dichter wil speelziek verzinnen. De “blanke zaal” (kraamkliniek?) uit “De dichter” is nu een heldere huiskamer, en alles ademt transparantie en innerlijke rust. Geen schaduwen, behalve die ene: ach ik wist nog niet wat. Wit Liep ik toevallig voorbij zomaar een huis in de rij wilde ik speelziek verzinnen dat het een huis was voor mij kamers die helder zijn melklicht van maneschijn viel onbelemmerd door de ruiten en transparante gordijn schaduwloos néér op het blad sneeuwwit papier dat ik had 37 klaargelegd om te schrijven ach ik wist nog niet wat. In 1995 blikt de dichter terug op zijn dichtersbestaan. Op zijn “oudste geluk”. Het gedicht “Wit” (uit Het oudste geluk) brengt ons als het ware een synthese van zijn “loopbaan”. Door de ogen van “een knaap nog” beleeft hij opnieuw (maar nu verrijkt met zijn ervaringen) dat ”moment suprême”, …dat ene vorstelijk uur/waarin ik voorgoed werd geboren, dat schone uur dat hij (her)beleeft …aan de boord van een beek. Op zijn hoofdhaar de vurige tongen [Openbaring? Rossige lokken?] /van wat op bezieling geleek/aanwezig, maar nog bedwongen. Hij zit daar niet zó maar, hij is een natuurwaarnemer (wat later in vele verzen veruiterlijk wordt) en hij bewaakt zijn buit die ik gierig bewaar;//de zeem van verzonnen woorden… Poëzie Het oudste geluk is de jongen die zit aan de boord van een beek, op zijn hoofdhaar de vurige tongen van wat op bezieling geleek aanwezig, maar nog bedwongen. De woorden liggen als water zo helder doorzichtig in mij. Ik zie in de open krater van de hagendoorn hoe een bij met honig is opgeladen en zoemend wegvliegt van daar. Ik kijk in het onbekende. Ik zit in een zonnige laar, een knaap nog en het is lente met buit de ik gierig bewaar: de zeem van verzonnen woorden gepuurd uit de kelk der natuur die ik rondom mij overal hoorde in dat ene vorstelijk uur waarin ik voorgoed werd geboren. Enkele gedichten verder (in “Daarna”) wachten hem dan …ongedaanten waarvan ik niets weet. Gert VINGEROETS Bibliografie: Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk. Gebundelde gedichten. Redactie Patrick Lateur. Lannoo, 1999. Gert Vingeroets (°1947) publiceerde dichtbundels, w.o. Wachttijd (Westerlo, Kramat, 2003), en werkte aan diverse tijdschriften mee, w.o. Gierik / Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij is bibliothecaris van de Openbare Bibliotheek te Kapellen en in die hoedanigheid medeorganisator en jurylid van literaire wedstrijden en zetelt hij ook in de redactieraad 38 documentatiemappen van het Vlaamse bibliografisch centrum Vlabin. De Diamanten Kogel 2007 ▲De Diamanten Kogel wordt op 20 september 2007 voor de zesde keer uitgereikt. De bekroonde schrijver ontvangt een trofee ontworpen door Wim Delvoye: een zilveren boksbeugel van 500 gr. afgezet met vier diamanten van 0.35ct elk. (www.diamantenkogel.be) Eerdere prijswinnaars: Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob Mendes (2004), Esther Verhoef (2005) en Felix Thijssen (2006). Er werden 63 boeken ingezonden. Na een definitieve schiftingsronde tijdens een juryvergadering op donderdag 23 augustus werden de volgende titels geselecteerd: 1. Patrick Conrad, Starr, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007. 2. Lieneke Dijkzeul, De stille zonde, Amsterdam, Anthos, 2006. 3. Escober, Chaos, Rothschild en Bach, 2006. 4. Jef Geeraerts, Cro-Magnon, Amsterdam, Prometheus, 2006. 5. Theo IJzermans, Dokter Mambo, Utrecht, Signature, 2006. 6. Roel Janssen, De tiende vrouw, Amsterdam, De Bezige Bij, 2007. 7. Tom Kamlag, Blog, Arnhem, Ellessy, 2006. 8. Martine Kamphuis, Ex, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007. 9. Mensje van Keulen, De laatste gasten, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2007. 10. Kisling & Verhuyck, Het leugenverhaal, Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2007. 11. Hilbert Kuik, Ontvreemd, Utrecht, Signature, 2006. 12. Bob van Laerhoven, De wraak van Baudelaire, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2007. 13. Mieke de Loof, Labyrint van de waan, Antwerpen, The House of Books, 2006. 14. Bob Mendes, Overspel, Antwerpen, Manteau, 2007. 15. Rudy Soetewey, Moord, Westerlo, Kramat, 2007. 16. Jonathan Sonnst, Waterspuwer, Antwerpen, Manteau, 2007. 17. Lydia Verbeeck, Toevluchtsoord, Antwerpen, Manteau, 2007. 18. Esther Verhoef, Close-up, Amsterdam, Anthos, 2007. 19. Peter de Zwaan, Duivelsrug, Breda, De Geus, 2007. De nominaties worden bekendgemaakt op vrijdag 7 september. De jury van De Diamanten Kogel 2007 bestaat uit: Frank van den Auwelant, Jos van Cann, HenriFloris Jespers, Kris Kenis, Jan Lampo, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen. ■ ▲Je hoort het wel vaker beweren: “spannende boeken” horen niet tot de literatuur gerekend te worden. Naar aanleiding van de zesde uitreiking van De Diamanten Kogel zullen critici en misdaadauteurs zich buigen over dit taaie misverstand – of gaat het om een vooroordeel? Het colloquium “Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?” vindt plaats op donderdag 20 september 2007 in het Vlaams-Nederlands huis deBuren te Brussel, van 9 tot 17 uur. Eregast is professor J. Madison Davis (Gaylord College of Journalism and Mass Communication, Oklahoma University), voormalig President voor Noord-Amerika van de International Association of Crime Writers. (Cf rubriek “Bibliografisch”). De deelnemers ontvangen een werkmap met abstracts van de referaten en krijgen de lunch aangeboden door De Diamanten Kogel vzw. Belangstellende leden van het CDR en abonnees op de Mededelingen worden hierbij uitgenodigd. Gelet op het beperkte aantal plaatsen, is het echter noodzakelijk te reserveren. Bevestiging van reservatie geldt als toegangsbewijs. Indien u het colloquium wenst bij te wonen, gelieve meteen elektronisch of per gewone post uw komst te melden op het redactiesecretariaat van de Mededelingen. ■ 39 ▲Op het colloquium “Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?” worden referaten gehouden door (in alfabetische volgorde): Jos van Cann, Spannende tijden. Misdaadliteratuur in de lage landen voor de Tweede Wereldoorlog. Jooris van Hulle, De maatschappelijke relevantie van thrillers. Een case-study: de Zuid-Afrikaanse misdaadliteratuur. Jan Lampo: Thriller, magisch-realisme en mainstream. Mieke de Loof, De avonturen van Alice in literatuurland. Matthijs de Ridder, Het complot der estheten. Het spannende verhaal van de Vlaamse letteren. Felix Thijssen, Als onze taal muziek wordt en ons verhaal symfonie... Bovendien zijn er tussenkomsten voorzien van Henri-Floris Jespers, Bob Mendes, Elvin Post en Esther Verhoef. Dagindeling: 0900 Ontvangst der deelnemers (koffie) 0930 Opening colloquium 0945 Eerste zitting onder voorzitterschap van Charles den Tex 1230 Lunch aangeboden door De Diamanten Kogel vzw 1400 Tweede zitting onder voorzitterschap van Lukas de Vos 1700 Receptie aangeboden door deBuren ■ ▲Op 20 september wordt de zesde laureaat van De Diamanten Kogel bekendgemaakt tijdens een feestelijke receptie in De Dolle Mol te Brussel. Aanvang: 19 u. Uitreiking van de trofee: 10 u 30. Leden van het CDR en abonnees op de Mededelingen worden hierbij hartelijk uitgenodigd. Om organisatorische redenen vragen we uw komst te bevestigen voor 15 september: per mail: marie-paule.andries@rexmining.com telefonisch : GSM 485 660 660 per post : Marie-Paule Andries, Rupelstraat 65, B 2845 Niel ■ Agenda ▲Liefhebbers zullen zich de tentoonstellingen (in 2003 en 2005) van fotograaf Daniel Locus in De Zwarte Panter te Antwerpen wel herinneren. Van 20 augustus tot 6 oktober exposeert hij nu onder het motto Histoire de paysage in Le Salon d’Art, Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/ m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Vernissage op 20 augustus te 19 uur. ■ ▲Boeken en prenten van uitgeverij La Pierre d’Alun. Boekhandel Sint-Hubertus, Koningsgalerij 2, 1000 Brussel. Van maandag 13 augustus tot zondag 16 september 2007. Openingsuren: maandag: 13-18u30; dinsdag en woensdag: 10 tot 20u; donderdag en vrijdag: van 10 tot 22 u; zaterdag: van 10 tot 19u30; zondag: van 12u30 tot 18u30. ■ ▲Tot 9 september: Ingenium. De fotografie van het vernuft 1846-2006, een productie van Fundação Calouste Gulbenkian. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. ■ ▲Tot 15 september: Max Neumann, Didier Hagege, Emmanuel Barcilon, Manuel Geerinck, Serge Goldwicht, Martin Caminiti, Alberto Reguera, Martial Lorcet, Stefan Leclercq en Karl Waldmann. Galerie Pascal Polard, Charleroisesteenweg 108, 1060 Brussel. Woensdag-zaterdag en op afspraak. 40 <http://www.pascalpolar.be> ■ ▲Vanaf 7 september 2007 brengt het Fakkeltheater te Antwerpen de monoloog Charlotte van Jan Christiaens sr. met de actrice Alice Toen in de hoofdrol. Bernard Van Lent zorgt voor de muzikale begeleiding. Jan Verbist regisseert.■ ▲Van 14 september tot 20 oktober exposeert Patrice Mériot collages in Galerie Actéon, Greepstraat 50, 1000 Brussel. www.acteon-galerie.com ■ ▲Tot 14 januari 2008: Tentoonstelling Douane te water, Belasting & Douanemuseum, Parklaan 14-16 te Rotterdam. (www.bdmuseum.nl). ■ Jan SCHEIRS, “In lectuur verzonken…”, 2005 Jan Scheirs (°1973) is kunstschilder. Een bezoek aan zijn atelier loont beslist de moeite: http://web.mac.com/scheirs 41 Dit is exemplaar nr. bestemd voor De volgende aflevering verschijnt gedateerd 11 september. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
Similar documents
Mededelingen - Ben jij al ingeschreven voor de Anet gebruikersdag?
‘Feministe’. De crematie heeft in strikte intimiteit plaatsgehad op 9 mei 2006. De urne werd bijgezet in het columbarium op de stedelijke begraafplaats van Mechelen. Hilda Uytterhoeven werd op 15 m...
More information