Mededelingen - Ben jij al ingeschreven voor de Anet gebruikersdag?

Transcription

Mededelingen - Ben jij al ingeschreven voor de Anet gebruikersdag?
1
Mededelingen
Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie
Derde jaargang, nr. 71
Zaterdag 27 mei 2006
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen
E-mail : hfj@skynet.be
Redactioneel
De televisie velt een oordeel over Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali die een oordeel velt over
de moslima’s. De scherpzinnige en moedige Ayaan nam vooral geen blad voor de mond.
Ongehinderd door welke vorm ook van politieke correctheid, hamerde ze op de
fundamentalistische dreiging en stelde de lafheid van het Westen aan de kaak. De islamisten
en hun bondgenoten kunnen nu juichen. Ayaan verlaat Nederland, dat aldus een moedig
buitenbeentje armer wordt. ‘Zembla’ (VARA) maakte bekend dat ze haar echte naam niet
2
opgegeven heeft bij haar naturalisatie-aanvraag. Partijgenote Rita Verdonk, minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie, greep wat graag de gelegenheid om zichzelf in de kijker te
plaatsen door meteen aan haar aan politieke collega schriftelijk te melden dat aangenomen
moet worden dat ze geen Nederlandse is. Dura lex sed lex! Zwaar aan de tand gevoeld door
de Kamer bleek echter Rita Verdonk in een etmaal dan toch een oplossing te kunnen vinden.
De wet die eerst geen enkele ruimte bood, bleek als bij toverslag dan toch elastischer dan
plechtig verklaard door de bewindsvrouw in de Kamer. Wat een debat zo al niet vermag.
Het is niet de eerste keer dat ijzeren Rita in de Kamer schaamteloos staat te liegen dat het
niet meer schoon is. In de bijzonder onverkwikkelijke affaire van de Congolese asielzoekers
die stelselmatig verlinkt werden aan de menslievende geheime diensten van democraat
Kabila, werd de minister ook al gedwongen haar woorden in te slikken en wit te zeggen
terwijl ze hoog bij laag zwart had staande gehouden. En al is ze oud-directeur
Staatsveiligheid bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst, nu kon ze eens niet in een grijze zone
opereren.
Niet dat Rita Verdonk af en toe een steek laat vallen, verre van. Ze profileert zich gewoon in
de strijd om het lijsttrekkerschap van de VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), zo
eenvoudig is dat. Door zich legalistisch te profileren hengelt de nieuwe roerganger in spe
naar de stemmen van populistisch rechts dat zich uit louter conformisme fatsoenlijk wil
voordoen.
&
Verkiezingskoorts is ook een Belgische ziekte. De Antwerpse moordpartij werd ook al door
links en rechts schaamteloos misbruikt. Intellectueel debat? Niks van, iedereen lult er maar
op los, ongehinderd door dossierkennis. Een aantal tenoren heeft alweer de kans gemist te
zwijgen of tenminste een toontje lager te zingen. Maar dat zijn we gewoon.
En de taal wordt verder heimelijk aangetast door het systeem. De uitdrukking ‘zinloos
geweld’ is mondgemeen geworden. Wie geeft me de definitie van zinvol geweld? Van
rechtvaardige oorlog?
Ceterum censeo: veel media-heisa, weinig info.
■
Tolerant bis
Ik ben niet verdraagzaam voor rechts-extremisten,
die burgers verdelen naar kleur en komaf,
zij moeten niet rekenen op mijn begrip
noch op mijn bereidheid hun denktrant te dogen.
Ik open mij niet voor gesloten geesten,
ik gun geen bestuursmacht aan discriminanten:
tolerant ben ik niet voor intoleranten!
Ik ben niet verdraagzaam voor godsdienstfanaten
die namens een godheid of een profeet
mij om mijn vrije gezindheid haten
of vrouwen schandelijk onderdrukken
of aanslagen toejuichen spijts het leed,
ik heb geen begrip voor hen die hopen
de Wet te boetseren naar hun Geloof.
Ik open mij niet voor gesloten geesten,
ik gun geen (s)preekrecht aan dat soort migranten:
tolerant ben ik niet voor intoleranten!
Herman J. CLAEYS
11 mei 2006
Necrologisch
Gerard Reve
3
God geve Gerard Reve
Genadig ’t eeuwig leven.
Zijn Schriften, Liefdes werk,
Zijn niet onopgemerkt
Gebleven
Wilfried ADAMS
Hilda Uytterhoeven
Na ruim veertien jaar ongeneeslijk ziekte overleed op 1 mei 2006 in het Imeldaziekenhuis te
Bonheiden Hilda Uytterhoeven, lapidair maar zo terecht op het overlijdensbericht getypeerd als:
‘Feministe’. De crematie heeft in strikte intimiteit plaatsgehad op 9 mei 2006. De urne werd bijgezet in
het columbarium op de stedelijke begraafplaats van Mechelen.
Hilda Uytterhoeven werd op 15 maart 1926 te Mechelen geboren. Haar studie regentaat Germaanse
talen werd brutaal afgebroken toen ze “aangeklaagd door de volksmond” – zoals het dossier
vermeldde – als lid van de Dietsche Meisjes Scharen negen maanden opgesloten werd in de
Mechelse Dossin-kazerne. Toen ze vrijkwam, zonder enige veroordeling te hebben opgelopen,
weigerde de onderwijsinstelling haar opnieuw in te schrijven. Ze behaalde het diploma van medisch
analiste (KUL) en de graad van hogere assistente in de klinische laboratoriumtechnieken (Centrale
Examencommissie). Tot 1970 runde ze een eigen labo.
Haar actieve politieke belangstelling manifesteerde zich omstreeks 1967. Voor de Volksunie zetelde
ze als gemeenteraadslid te Mechelen (1977-1982) en als Antwerps provincieraadslid (1974-1977 en
1981-1985). Ze toonde grote belangstelling voor emancipatie, vrouwenbeweging, leefmilieu en cultuur.
In 1975 was ze medestichtster van de Federatie van Vlaamse Vrouwengroepen; in 1981 van de VUVrouwen. Tevens stond ze aan de wieg van de Nederlandstalige Vrouwenraad, het Vrouwen Overleg
Komitee (VOK) en de eerste Vrouwendag te Brussel.
Ze was bestuurslid van de Commissie Toezicht aan het Mechels Instituut voor Kunstambachten,
zetelde in de raad van bestuur van de interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen en in de Vlaamse
mediaraad. Ze was ook lid van de raad van bestuur van de BRT.
Als feministe bepaalde Hilda Uytterhoeven mede de tweede emancipatiegolf in Vlaanderen en kantte
ze zich hardnekkig tegen de verregaande verzuiling. In 1969 stichtte ze ‘De Zwijgende Meerderheid’,
weldra de pluralistische actiegroepen voor gelijke rechten voor man en vrouw, beter bekend als PAG
(1970-1980). Als publiciste werkte ze mee aan Wij, het weekblad van de VU en aan De Koerier (onder
schuilnaam Pauline Heylen); ze publiceerde tevens bijdragen in Wel, Lilith en andere tijdschriften. Ze
was ook bedrijvig in de Mechelse Gezinsbond, de Beschermde Werkplaats en in de Gewestelijke
Ontwikkelings Maatschappij Antwerpen. Tevens was ze erebestuurslid van de vzw Figurantentheater
De Maan (Mechelen).
Tijdens het laatste bezoek aan de toen al door ziekte getekende Hilda schreef haar medestrijdster Lily
Boeykens: ‘Eindelijk is de belangstelling gegroeid voor wetenschappelijk onderzoek inzake de
prestaties van vrouwen en de geschiedenis van hun emancipatie. Daaraan heeft Hilda haar bijdrage
geleverd’.
4
Dat deed ze vaak uitbundig en gedreven, met onverschrokken moed, scherp verstand… en met een
bewonderenswaardige hardnekkigheid. Ze was temperamentvol, strijdvaardig en bovendien begiftigd
met een scherpe, vaak onthutsende en altijd doeltreffende zin voor humor en ironie.
Met de publicatie van Met Gaston Burssens in de cel, waarin opgenomen de memoires van Jozef
Uytterhoeven (Mechelen, Uitgeverij J. Stevens, 1981), leverde haar echtgenoot en toegewijde
mantelzorger, dichter en journalist Jaak Brouwers, een belangrijke bijdrage tot de Burssens-studie.
De archieven van Hilde Uytterhoeven bevinden zich o.m. in het Archief en Documentatiecentrum voor
het Vlaams-nationalisme (ADVN) te Antwerpen en het Archief- en Documentatiecentrum voor
Vrouwengeschiedenis te Brussel.
■
Henriette Claessens
De veelzijdige Henriette Claessens publiceerde vier romans. In Afscheid van Rumangabo (Brecht, De
Roerdomp, 1983) verhaalt ze de belevenissen van een officiersvrouw die van dichtbij de
verwikkelingen van de dipenda in Kongo meemaakt. Het bombardement in 1943 van de
Möhneseedam in het Duitse Roergebied door de Britse dambusters komt aan bod in Weerzien aan de
Möhnesee (Brecht, De Roerdomp, 1987) Voor de oorlogsroman Een wilde Roos (Utrecht, De
Koofschep,1992; tweede druk 1993) kreeg ze de Dr. Karel Barbier-prijs (Koninklijke Academie voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde). Het boek gaat over een Antwerpse familie tijdens de Duitse
bezetting en de bevrijding van de haven van Antwerpen door het verzet. In haar laatste roman, Voor
Vorst en Vaderland (Vosselaar, Heibrand, 1999), voert ze een officiersfamilie op.
Talrijke opstellen van haar hand over (militair-)historische onderwerpen verschenen in kranten (Het
Belang van Limburg) en tijdschriften (Topics, Pallas, Forum van de Landmacht). Haar opstellen over
schrijvers verschenen in het multicultureel literair tijdschrift Concept. In Vlaamse Stam, een onmisbare
bron van voorlichting voor de beoefenaar van de familiegeschiedenis publiceerde ze o.m. over de
stamboom van de families Fredericq, Comparé, Loveling en Buysse.
Henriette Claessens deed research voor een aantal biografen: Nigel Hamilton (Monty. The Field
Marshal, 1944-1976; 1986; JFK. Life and Death of an American President, 1992), Alistair Horne en
David Montgomery (Monty. The Lonely Leader. 1944-1946, 1994); Laurence Leamer (The Kennedy
Women. The Triumph and the Tragedy of America’s First Family, 1994).
Haar magnum opus is ongetwijfeld haar lijvig psychologisch portret Leven en liefdes van Leopold I
(Tielt, Lannoo, 2002), waarin ze, dank zij de ontdekking (onder bizarre omstandigheden) van het
‘Fonds Goffinet’, een volledig nieuw licht werpt op de persoonlijkheid van de vorst. Staf Schoeters
gewaagde in Leesidee van een ‘uiterst vlot geschreven historisch portret, dat leest als een boeiende
historische roman van eerste orde’.
Henriette Claessens (pseudoniem van Henriette Heuten, °Brasschaat, 28 december 1933) was lid van
de Diplomatic Club of Belgium, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, het Cyriel Buysse
Genootschap, de Stichting Emile Verhaeren en de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. Ze
overleed op 6 mei.
■
Mariette Versterren
5
De weduwe van Paul de Vree (1909-1982), Mariette Versterren (°Antwerpen, 10 oktober 1910)
overleed op 18 mei in het A. Z. Middelheim. De vrijzinnige rouwplechtigheid heeft plaatsgehad op 24
mei, waarna aansluitend de asverspreiding plaatsvond op de begraafplaats Schoonselhof.
Mariette Versterren (°Antwerpen, 10 oktober 1910), wetenschappelijke regentes, trad in het huwelijk
met Paul de Vree in 1932, het jaar dat hij op diens verzoek de cursus overnam die Lode Baekelmans
gaf aan de Volkshogeschool Herman van den Reeck te Antwerpen.
In mijn herinnering blijft Mariette onafscheidelijk van Paul. Hoe vaak zaten we daar niet aan de lage
tafel in de leefkamer aan de Kolonielaan, achteraf Camille Huysmanslaan? Mevrouw De Vree (ik heb
haar nooit anders genoemd) was steevast aanwezig bij het begin van die ontelbare lange gesprekken
– en verliet dan spoedig en discreet ons verbaal slagveld. En plots was ze weer daar, al even
onopgemerkt. En het was dan wel tijd… Haar leven lang heeft ze Paul vanzelfsprekend in staat
gesteld zijn werk te doen (en of hij een werker was…) Ze was overal mee aanwezig, had een feilloos
psychologisch inzicht in mensen. Nooit heb ik haar over iemand een kwaad woord horen spreken.
Zelfs niet wanneer Paul, nochtans onaantastbaar, het slachtoffer was van onfatsoenlijke en
laaghartige aanvallen. Bij de laatste bezoeken die ik haar met Pruts bracht, verontschuldigde ze zich
om haar falend geheugen. Met een diepe tristesse voelde ik haarscherp aan dat haar lot bezegeld
was.
■
De saga van Tagore
III
Tagore in Vlaanderen
Vermits Tagore, nadat hem de Nobelprijs was toegekend, op internationale belangstelling kon
rekenen, bestaat er geen de minste reden om te vrezen dat die interesse in Vlaanderen niet zou
bestaan hebben. Sinds kort kunnen we ons bijv., dank zij de publicatie van zijn oorlogsdagboeken,
een beeld vormen van de Tagore-begeestering die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog meester
maakte van Joris van Severen (1894-1940), de latere stichter en leider van het Verdinaso.1 Een eerste
verlof bracht hij in Engeland in oktober 1915 door; kocht hij toen een werk van Tagore, dat hij op
nieuwjaarsdag 1916 in De Panne gelezen heeft (p. 57)? Andermaal in De Panne deed hij op 19
januari 1917, in de armen van de Canadese Katia Innes-Taylor, aan introspectie: ‘Ah mon
décadentisme. Je sens en moi Ibsen, Dostoïevski, D’Annunzio, Hello, Bloy, Rabindranath Tagore,
Spinoza et Suarès. Quel tumulte’ (p. 171). In maart 1918 vertoefde hij andermaal in Engeland en
kocht er dit keer Tagores Sadhana. The Realization of Life (p. 382)2 en twee dagen later zelfs een
tweede exemplaar, dat hij Katia ten geschenke gaf (p. 383). Op zondag 26 mei 1918 verdiepte hij zich
in dat opus en schreef er drie lange citaten uit over (pp. 405-406). In wat hij de
‘voorposteneenzaamheid’ noemde, las hij op 21 juni 1918 ‘prachtige bladzijden in Sadhana (Life
1
J. van Severen, Die vervloekte oorlog. Dagboek 1914-1918 (ed. Daniël Vanacker [°1951], Kapellen, Pelckmans,
2005, 536 p. – Om voetnoten te vermijden deel ik telkens tussen haakjes de overeenstemmende bladzijde(n)
mee.
2
Ik gebruikte de Duitse vertaling, in R. Tagore, Gesammelte Werke, o.c. Het betreft op door Tagore in zijn school
gehouden exposés voortbordurende voordrachten, die hij op uitnodiging en met groot succes aan de Harvard
University gehouden heeft.
6
Realization) van Tagore’ (p. 421). Een maand later, op 22 juli 1918, bracht hij Cyriel Verschaeve
(1874-1949) een exemplaar van Sadhana: ‘Hij ook bewondert heel en al Tagore, ‘t doet me zo’n
deugd het te vernemen’ (p. 438). En op 19 augustus 1918 is er plots sprake van Gitanjali, waaraan hij
een ganse paragraaf wijdt – een voorbeeld van zelfloutering (p. 441).
Van
Severen
hield
ook
na
de
wapenstilstand
dagboek.
Welnu,
in
zijn
informatieve
licentiaatsverhandeling heeft Luc Pauwels (°1940) h et tijdens de periode 1914-1921 over 28
vermeldingen van de naam Tagore3, terwijl er uit de oorlogstijd maar acht bekend zijn (cf. vorige
paragraaf). Hopelijk staan ook die naoorlogse dagboeken weldra ter beschikking. In afwachting verwijs
ik naar notities in Verschaeves Oorlogsindrukken, waarin bevestigd wordt wat Van Severen over de
impact van Tagore op de priester-dichter meedeelt. De lectuur van een van diens boeken had hem
tussen christendom en boeddhisme een verwantschap doen ontwaren. Begin april 1916 bezocht hem
de schrijver August van Cauwelaert (1885-1945), met de bedoeling informatie over het boeddhisme in
te winnen. Verschaeve reageerde verwonderd: ‘Over boeddhisme? Gij zult toch geen boeddhist
worden?’ Waarop zijn bezoeker antwoordde, dat hij die informatie benodigde voor een voordracht over
Tagore, die hij zinnens was te houden in een soldaten-studiebond4. Een paar jaar later had
Verschaeve het over de groeiende invloed die het boeddhisme op Europese intellectuelen uitoefende
en vroeg hij zich af: ‘ben ik nu soms boeddhist?’5
Toen de Vlaamse arts (en latere hoogleraar) Arthur de Groodt (1883-1952) zich in Amsterdam verder
specialiseerde, werd hij door Frederik van Eeden, één van zijn leermeesters, attent gemaakt op
Tagore. Met zijn echtgenote Juliette Adant (1892-1964) begaf De Groodt zich bij het uitbreken van de
oorlog naar Engeland, alwaar hij eerst in Londen, dan in Glasgow als geneesheer werkzaam is
geweest. Het echtpaar heeft Tagore tijdens dat Engelse intermezzo ontmoet, in Oxford. Bij die
kennismaking knoopt De Groodt aan: ‘Als een gevolg daarvan viel ons, dank zij de bemiddeling van
Van Eeden, met wie we intiem omgingen, de eer te beurt deze grote wereldwijsgeer-dichter ten onzent
als gast te mogen ontvangen en de ontwikkeling van zijn culturele universitaire opvatting met hem te
mogen bespreken en door hem zelf te horen uiteenzetten.’ 6 Op 22 maart 1921 arriveerde de dichter in
de (inmiddels gesloopte) woning die het echtpaar De Groodt sinds 1919 aan de Lange Gasthuisstraat
nr. 17 te Antwerpen bewoonde.7
Tagore sprak op zaterdag 2 oktober 1920 te Antwerpen, in de Cercle Artistique aan de
Arenbergstraat: ‘Message of the Forest’.8 Hij werd in het Nederlands en in het Engels voorgesteld door
Jozef Muls (1882-1961), een cultuurflamingant van het zuiverste water; op de vloer voor de eerste rij
3
L. Pauwels, De ideologische evolutie van Joris van Severen (1894-1940). Een hermeneutische benadering,
Tielt, Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, 1999, 172 p., jaarboek nr. 3; cf. p. 212.
4
C. Verschaeve, Oorlogsindrukken (geannoteerde ed. van D. Vanacker), Gent, Perspectief Uitgaven, 1996, 568
p.; cf. p. 432.
5
Ib., p. 432; volgens D. Vanacker in Ons Volk ontwaakt, 6 december 1920.
6
A. de Groodt, Johan Huizinga. Verbeelding en uitbeelding bij een historicus-aestheet, Gent, Koninklijke Vlaamse
Academie voor Taal- en Letterkunde, 1952, 96 p.; cf. p. 5 en 41.
7
Het gezin De Groodt vestigde zich begin 1923 op kasteel Cantecroy te Mortsel, tijdens de Spaanse bezetting de
woonplaats van A. de Grandville (1517-1586), beter bekend als Antoine Perrenot de Granvelle , een van de
meest invloedrijke raadgevers van landvoogdes Margaretha van Parma aan het Brusselse hof. Hij werd
uiteindelijk kardinaal-aartsbisschop van Mechelen (1561). Cf Frans de Groodt (°1912), Cantecroy, burcht en
heerlijkheid bij Antwerpen, Antwerpen, De Sikkel, 1934, 93 + 3 p. + 36 volpag. Ill.
8
G. Schmook, Stap voor stap langs kronkelwegen, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel,
1976, 700 p.; cf. 600-602 (met aanvullende gegevens).
7
zaten enkele jonge literatoren, o.m. Marnix Gijsen (ps. Van Jan Albert Goris; 1899-1984). In zijn
memoires laat Ger[ard] E.L. Schmook (1898-1985), van 1945 tot 1963 directeur van de Antwerpse
Stedelijke Bibliotheken, over het succes van Tagores optreden geen de minste twijfel bestaan: ‘Vele,
haast alle van mijn latere vrienden en kennissen hebben de plechtigheid ondergaan als een
hoogtepunt van hun jeugdig bewust leven…’ Hij voegt eraan toe dat de latere burgemeester Lode
Craeybeckx (1897-1976) geen gelegenheid onbenut liet om aan Tagore te herinneren.9
De ervaring van de schrijver Karel Jonckheere was van geheel andere aard. Die zat toen in het vierde
jaar van het atheneum van Oostende en hoorde zekere dag op de koer medeleerlingen met ontzag
over Tagores nakende optreden spreken. Van zijn ouders mocht hij gaan luisteren. Hij heeft Tagore uit
een taxi zien stappen, maar bleef buiten rondslenteren. Veertig jaar later getuigde hij in een
radiolezing: ‘Een vreemde herinnering is die avond met-en-zonder Tagore mij in elk geval tot vandaag
gebleven.’10 Dat lijkt me een understatement, want Jonckheeres gedrag zegt meer over hem dan over
Tagore. Eigenaardig genoeg hebben we de in het begin van deze paragraaf vermelde gegevens aan
de afwezige Jonckheere te danken!11
Het is niet van belang ontbloot dat de jeugdafdeling van Het Vlaamsche Front 12 op 2 oktober 1920 een
‘Message of the young Flemings to Rabindranath Tagore’ verspreidde. In dit document wordt Herman
van den Reeck (1901-1920), de door de politie tijdens een betoging neergeschoten student, op het
voorplan geschoven. Eén zin deed me de wenkbrauwen fronsen: ‘A dear friend of ours, Herman van
den Reeck, already expressed to you the sentiments by which this message is inspired’. Mogen we
daaruit afleiden dat Van den Reeck Tagore ontmoet en gesproken heft? Ik moet het antwoord schuldig
blijven en betreur dat deze kwestie niet ter sprake kwam tijdens een aan hem gewijd colloquium
(Antwerpen, 9 december 1995).13
1921 mag overigens als een soort van annus mirabilis in de Vlaamse Tagore-receptie worden
beschouwd. Het door Van Severen – weerom hij – en Achilles Mussche (1896-1974) in 1920 boven de
doopvont gehouden tijdschrift Ter Waarheid14 bracht in dat jaar niet minder dan vijf bijdragen waarin
de Indische dichter vermeld werd. In de eerste citeerde de bekende architect Huib Hoste (1881-1957)
een uitspraak van Tagore na zijn lezing van 27 september 1920 te Amsterdam: ‘Ik kan de schoonheid
van een Hollands gedicht waarderen en gij het ritme van een Bengaalse zang, ook, al ontgaat ons de
betekenis der woorden’.15 In de tweede wijdde Frans Naudts (1898-1945) een paragraaf aan de
9
Voor de grondgedachte van deze toespraak, cf. F. Chartier, ‘Fascinant Tagore et enjeux poliiques francoallemands’, l.c. p. 319.
10
K. Jonckheere, Ik heb eens… Radiolezingen, Brussel/Den Haag, Manteau, 1962, 115 p.; cf pp. 33-41: ‘Ik heb
eens Tagore niet horen spreken’. – Het boek is een bundeling van in het najaar 1961 door Jonckheere voor de
BRT gehouden radiolezingen.
11
K. Jonckheere, ‘Onze’ Rabindranath Tagore. De grote wijsgeer-dichter in België’, l.c.
12
Het Vlaamsch Front, ook wel Frontpartij genoemd, was een Vlaams-nationalistische partij die tussen 1919 en
1939 bestaan en geageerd heeft.
13
Ongeveer alle referaten werden afgedrukt in het colloquiumnummer H. van den Reeck van Wetenschappelijke
Tijdingen (Antwerpen), 55e jg., bijzonder nummer, september 1996, 111 p.
14
Over dit tijdschrift, cf. Kurt Ravyts (°1968), Jori s van Severen en de avant-garde in de spiegel van Ter
Waarheid (1921-1924), pp. 45-122, in: Jaarboek 4: Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed,
zijn werk, Tielt, Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, 2000, 208 p. Het is jammer dat in deze
grondige studie andere dan literaire belangstellingspunten buiten beschouwing blijven. – Mussche hield het voor
bekeken, van zodra Van Severen resoluut de katholieke toer opging.
15
H. Hoste, Bouwkunst en de moderne samenleving, in: Ter Waarheid (Gent), 1ste jg., nr. 2, februari 1921, pp.
80-90; cf. p. 87.
8
opvoering van twee toneelstukken van Tagore in Frankfurt a.M.16 In de derde stemde Van Severen in
met Tagores stelling dat nationalisme ontaardt, van zodra het een alliantie met wetenschap en
organisatieleer aangaat.17 In de vierde ging Naudts uitgebreid in op Tagores verblijf in Duitsland, terwijl
in de vijfde Mussche zeer uitvoerig Tagores opvoedingsideaal uit de doeken deed.18
Pas in 1923 kwam Ter Waarheid op Tagore terug: uit het Gandhi-boek van Romain Rolland werd het
kapittel over Gandhi en Tagore integraal overgenomen19 en in een niet ondertekende ‘Bibliografische
nota’ geattendeerd op de (toen ten minste) laatste twee werken van de dichter. 20 Een jaar vroeger had
Wies Moens (1898-1987) de door Van Eeden vertaalde roman Huis en Waereld grondig geanalyseerd
en fel geprezen. 21 In dit verband weze eraan herinnerd dat Geert Buelens (°1971) van de ‘Tagoreadoratie’ van Moens gesproken heeft.22 Die adoratie was andere literatoren evenmin vreemd: ik denk
aan Maurice Gilliams (1900-1982), sluit de jonge Urbain van de Voorde (1893-1966) niet uit en
herinner eraan dat Jan Vercammen aan de basis van deze bijdrage ligt.
Van uitzonderlijk belang voor de Vlaamse Tagore-receptie beschouw ik een geschrift van de geleerde
jezuïet Leonce Reypens (1884-1972) uit 1925. In een ‘woord vooraf’ bekende de eminente Ruisbroeckenner meteen kleur: het was er hem om te doen, jenseits zowel van kleinering als van overschatting,
Tagore ‘in het licht der Katholieke gedachte, de juiste plaats te geven die hij in onze waardering
verdient’.23 Inderdaad wordt hij vanuit de katholieke geloofsovertuiging benaderd. En toch is deze
brochure meer dan een louter belerende, laat staan vrome tekst. De auteur had zich zodanig goed
gedocumenteerd (hij raadpleegde vijf publicaties van en drie publicaties over Tagore) dat zijn
bescheiden opus, retrospectief gezien, als de eerste serieuze Vlaamse informatiebron over leven en
streven van de Bengaalse dichter mag worden beschouwd.
In de dertiger jaren is in het weekblad Elckerlyc een anonieme tekst verschenen, waarin ‘De sociale
mens Tagore’ belicht wordt.24 En n.a.v. zijn overlijden brachten zelfs bij ons – in volle oorlogstijd! –
enkele kranten een necrologisch artikel: dat van André Demedts (1906-1992) getuigt van een meer
dan oppervlakkige vertrouwdheid met het onderwerp.25 Daarna moeten we wachten tot 1961, het jaar
waarin Tagores honderdste geboortedag herdacht werd. Het is toen tot een verbaal incident gekomen:
omdat de informatiedienst van de ambassade van India een eentalig Franse brochure over Tagore
16
Fr. Naudts, Duitschland – Tooneel en muziek, in: Ter Waarheid, 1ste jg., nr. 3, 1921, pp. 185-188; cf. p. 186.
J. van Severen, Nationalisme – internationalisme, in: Ter Waarheid, 1ste jg., nr. 4, 1921, pp. 225-228; cf. p. 226
en 228. De auteur citeert uit R. Tagore, l.c., pp. 233-234 en 248-249.
18
A. Mussche, Tagores opvoedingsidealen, en Fr. Naudts, Duitschland – Van het platduitsch tooneel, in: Ter
Waarheid, 1ste jg., nr. 6, juni 1921, pp. 332-335 en 336-341 ((cf. pp. 340-341: ‘Tagore’).
19
Romain Rolland over Mahatma Gandhi: 5. Gandhi en Tagore, in: Ter Waarheid, 3de jg., nr. 8, 1923, pp.
328-335. Het kapittel werd overgenomen uit R. Rolland, Mahatma Gandhi, o.c.. – Rolland schreef ook de inleiding
voor de Franse vertaling van Gandhis autobiografie; deze inleiding werd – anoniem – zeer uitvoerig besproken in
Jong Dietschland, 5de jg., nr. 20, 14 mei 1931, pp. 193-295 (Tagore wordt vermeld wegens de Engelsman C.F.
Andrews, die volgens Das Gupta zijn beste vriend was; cf. XXXXX, p. 74.
20
Rabindranath Tagore, in: Ter Waarheid, 3de jg., nr. 9-10, 1923, p. 367.
21
W. Moens, Rabindranath Tagore, in: Vlaamsche Arbeid, jg. 12, 1922, pp. 53-57. – Cf. R. Tagore, Huis en
Waereld, Amsterdam, Versluys, 1921, 329 p.
22
G. Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie, Nijmegen, Vantilt, 2001, 1302 (!) p.; cf
1146 vt 3.
23
L. Reypens s.j., Rabindranath Tagore, de Indische dichter en ijveraar, Brussel, Gudrun, 1925, 40 p., nr. 18 in de
reeks ‘Xaveriana’; cf. p. 4.
24
De Indische dichter Rabindranath Tagore, in: Elckerlyc (Leuven), 2de jg., nr. 20, 16 mei 1936, p. 21.
25
A. Demedts, Rabindranath Tagore overleden (plus een afzonderlijke kolom vol citaten), in: Volk en Staat
(Antwerpen), in augustus 1941; het ander kort maar correct in een andere krant (ik beschik slechts over een
knipsel).
17
9
verspreidde, voelde Vereniging van Vlaamse Letterkundigen zich genoopt, op de ambassade een
gemotiveerd protestschrijven af te geven. 26 In Vlaanderen werden verschillende vieringen
georganiseerd.27 De eerste op zaterdag 6 mei 1961 in de zaal Roxy aan de Meir 68 te Antwerpen, de
tweede op dinsdag 9 mei in de Shell-building te Brussel (de ambassadeur van India sprak in het
Engels, Karel Jonckheere in het Nederlands).28
De tweede reeks vieringen ging van studentenverenigingen (Gent, Leuven, Antwerpen, Brussel) uit en
moet een indrukwekkend gebeuren zijn geweest. Uit de brochure die te dier gelegenheid uitgegeven
werd29 leren we dat een passende festiviteit plaatsvond in de Aula van de RUG op 20 november, in
het Filosofisch Instituut van de KUL op 23 november, in het Antwerps Koninklijk Kunstverbond (thans
de Arenbergschouwburg) op 27 november en in het Congressenpaleis te Brussel op 30 januari 1962.
Tot het erecomité, onder voorzitterschap van Nobelprijswinnaar 1938 Corneel Heymans (1892-1969)
en mevr. Weduwe De Groodt-Adant plus de literatoren Stijn Streuvels (= Frank Lateur; 1871-1969) en
Herman Teirlinck (1879-1967), traden de vijf Vlaamse provinciegouverneurs, drie rectoren en drie
adjunct-ministers toe. Het comité van aanbeveling is een staalkaart van hen die in die tijd in
Vlaanderen in politiek, wetenschap, kunsten en letteren meetelden. Met haar deels ernstige, deels
luimige herinneringen stal mevrouw De Groodt-Adant telkens de show.30
Het valt op dat Jonckheeres naam wel voorkomt in het comité van aanbeveling, maar dat hij nergens
het woord blijkt te hebben gevoerd in het kader van dat indrukwekkende studenteninitiatief. Misschien
omdat hij kort voordien reeds in Bombay aan zijn trekken was gekomen? Hij vertegenwoordigde er
België op de aldaar door de UNESCO begin januari 1961 belegde internationale viering. De
inaugurale rede werd er uitgesproken door de Italiaanse romancier Alberto Moravia (1907-1990),
waarna sprekers uit zowat alle landen (IJsland incluis) de loftrompet konden steken, Jonckheere dus
namens België.31
Sindsdien is het bij ons rond Tagore stil geworden. Stil maar niet doodstil! Immers, Vlamingen
bezorgden de jongste jaren nieuwe vertalingen van Gitanjali. De eerste is van de hand van Wilfried
Gepts en draagt de titel Een fluitje in het riet, de andere bezorgde Jan Gysen en heet Gitanjali, naar
een nieuwe dageraad.32 Die op het eerste zicht curieuze titelkeuzes verbazen niet langer wanneer
men weet dat de Nederlander Victor A. van Bijlert (°1955) de bundel rechtstreeks uit het Bengali
26
Protest om Tagore bij Indische ambassade, in: Het Handelsblad (Antwerpen), 18 juni 1961.
Ik schrijf opzettelijk ‘in Vlaanderen’, want ook Nederland liet zich niet onbetuigd. Onder het beschermheerschap
van de Koningin zette een comité diverse manifestaties op touw: concerten (Den Haag beet op 12 april 1961 de
spits af), lezingen, exposities; cf. Rabindranath Tagore wordt dit jaar op grote schaal herdacht, in: Nieuwe
Rotterdamse Courant, 8 april 1961.
28
Cf Au G.T.M.: Commémoration Rabindranath Tagore, in Le Matin (Antwerpen), 8 mei 1961 ; In de Shellbuilding te Brussel : Hulde aan Rabindranath Tagore, in : Gazet van Antwerpen, 11 mei 1961. – Achter G.T.M.
ging een groepje leerlingen van het atheneum van Berchem schuil (Hans Christoffel, Guido Courtois, Henri-Floris
Jespers e.a.) die onder dat nietszeggend acroniem G.T.M. lezingen organiseerde. Met dank aan Henri-Floris
Jespers, aan wie ik vroeg of hij G.T.M. kende. Toen vernam ik dat hij er zelf bij betrokken was…
29
Deze brochure werd me bezorgd door mevr. E. Willems-De Groodt, waarvoor oprechte dank.
30
Rabindranath Tagore herdacht door de Vereniging der Vlaamse Studenten, in: De Nieuwe Gazet (Antwerpen),
28 november 1961. De slotzin luidt als volgt: ‘Zij [mevr. De Groodt-Adant] wist werkelijk haar publiek te boeien en
Tagore dichter tot ons te brengen door een eenvoudig, ontroerend en soms geestig verhaal, dat in waarde alle
academische toespraken ver overtrof.’
31
K. Jonckheere, Ik heb eens Alberto Moravia een boot leren besturen, in: Ik heb eens…, o.c., pp. 23-31. Ik kan
niet aan de verleiding weerstaan één zin te citeren: ‘…Alberto Moravia heeft de eer naast mij te zitten…’ (p. 27).
32
R. Tagore, Een fluitje in het riet. De Psalmen van Tagore (vertaald door Wilfried Gepts), Sint-Baafsvijve,
Oranje, 1984, 138 p.; R. Tagore, Gitajanli. Naar een nieuwe dageraad (vertaald door Jan Gysen), Tielt, Lannoo,
1999, 171 p.
27
10
vertaalde en Toen jij de snaren spande betitelde.33 De Nederlandse Tagore-receptie is ten andere,
vooral in kwantitatief opzicht, superieur aan de Vlaamse. Men vergete bijv. niet dat Noto Soeroto
(1888-1951)34 al tijdens de Eerste Wereldoorlog een Tagore-biografie schreef, dat Henriette Roland
Holst (1869-1952) en Simon Vinkenoog (°1928) werk v an de Bengaalse dichter vertaald hebben, en
dat de prestigieuze boekenclub De Wereldbibliotheek haar leden verschillende malen als
nieuwjaarsgeschenk op een Tagore-vertaling getrakteerd heeft. Maar dat alles valt buten het opzet
van mijn bijdrage – het is een verhaal apart.35
Prof. dr. Piet TOMMISSEN
People
Panamarenko & Koffie
Dinsdag 16 mei op Canvas een film van Elise Nijsen: Panamajumbo, koffie en kunst.
Wat een toestanden! De brave man ziet zich volledig gerecupereerd door een familie (voornamelijk
moeder en dochter) die maar aan één ding denkt: koffie verkopen. “Panatje” wordt door beide dames
als een randdebiel gepaternaliseerd, of liever gematernaliseerd op een manier die je doet kokhalzen.
Voor wie Henri Panamarenko van Herreweghe een beetje kent kan goed zien hoe lijdzaam hij dit alles
ondergaat en zichzelf volledig afsluit. Van de alerte ad rem-kerel die hij was blijft amper iets over.
De film gaat in een crescendo van recuperatie. Op den duur wordt het gewoon potsierlijk: “Panatje”
krijgt in de zaak van zijn schoonmoeder een “kunsthoekske”, waar hij gezeten achter een fles jenever
mag wachten tot het koopvee passeert met net gekochte koffiekopjes die dan door de (eens) meester
gesigneerd worden. "Panatje” tekent er lustig op los, nauwelijks beseffend dat hij zichzelf aan het
wegtekenen is. Met elke signatuur delft hij een spade van zijn eigen put.
Eén moment zie je héél even een flard van de echte Henri Panamarenko: na het nuttigen
van een aantal jenevers zegt hij aan een ander huisslaaf van de familie hoe tof hij hem wel vindt en
dat hij ooit eens met die man een vliegende schotel wil ineenflansen. Op de vraag of hij het signeren
leuk vond, antwoordt hij dat ie het volgende week nog eens wil overdoen, "mor zonder olle" - zonder
jullie dus.
Wat hier op een ontluisterende manier zichtbaar gemaakt wordt is hoe een kunstenaar volledig
opgeslokt wordt door een bende nitwits die geen spatje Ahnung hebben van wat die man voorstelt.
Het enige wat zij zien is exploitatie van een naam en reputatie die ontstaan is uit jaren consequent en
gewetensvol werken. Dat wordt nu allemaal te grabbel gegooid.
Alles wat Hoorens koffie is wordt nu gedecoreerd met “Panakes” en binnen de vijf jaar is de
kunstenaar die hij ooit was volledig verdwenen om plaats te maken voor een decorateureke van
koffietassen ten behoeve van de lompe geld- en succeszucht van een mercantiele moeder dochter.
Zelden zo een onthullend document gezien over de matriarchale dominantie en de blinde hebzucht
van enkelen en het vernietigende effect ervan op een individu.
33
R. Tagore, Toen jij de snaar spande (vertaald door Victor A. van Bijlert), Leiden, Kern Institute, 1996, 108 p.
Raden Mas N. Soeroto, Rabindranath Tagore. Een biografische schets, Amsterdam, Versluys, 1916, 92 p. –
Omdat hij van Javaanse origine was rekende Wies Moens de publicaties van Soeroto niet tot de Nederlandse
letterkunde; cf. de bekende brochure Nederlandse letterkunde van volks standpunt gezien, Brugge, Wiek,Op,
1941, 47 p., cf p. 37, voetnoot 22.
35
Cf. het internet-artikel van Liesbeth Meyer, Tagore in the Netherlands, Parabaas, 15 juli 2004, 20 p. (op de pp.
7-20 wordt de briefwisseling Tagore-Van Eeden afgedrukt).
34
11
Kris KENIS
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel.
De jaren 60.
Deel 4: Jeux d’enfants
Eenmaal per week mochten we het gebouw van ‘de groten’ betreden: l’ École Commerciale, waar op
de derde verdieping de turnzaal lag. Met ons turnzakje op de rug, waarin wit bloesje, donkerblauw
pofbroekje en witte slofjes, beklommen we de monumentale trappen.
De gangen waren er lichter en breder dan in onze vleugel, er stonden prachtige grote planten, maar
vooral: er hingen, over al de gangen en trappen verspreid, grote foto’s van ons Vorstenhuis.
De mooiste vond ik die van koning Boudewijn als peuter, hij had net zo’n krulworstje op z’n hoofd als
op de kinderfoto van mijn Gentse kozijn Eddy. En kleine Josephine-Charlotte die met babybroertje
Albert rondzeulde. Veel taferelen met hun overleden moeder, koningin Astrid, in de tuinen van
‘Laeken’.
Al de ondertitels waren eentalig Frans.
Waar we ook geen vertaling voor hadden was ‘le préau’: een multifunctionele ruimte met zuilen: hier
was het verzamelen geblazen bij regenweer. – En vermits in die dagen, ondanks de immer schalkse
Armand Pien, het weer toch ook een landelijk zeeklimaat was, schuilden we dus vaak in ‘de préau’.
Dan werden we verplicht om twee-aan-twee, de armen langs achter gekruist, rangsgewijs in een kring
te lopen. En ondertussen werd er gezongen. Altijd in het Frans:
Il était un petit navire (x2)
qui n’avait ja- ja -jamais navigué (x2)
Hohéhohé, Hohé, Hohé, matelot, matelot navigue sur les eaux etc...
Op ‘Sous le pont d’Avignon’ mocht er gehuppeld worden, maar voor alles haatte ik volgend nummer,
wellicht geschreven ten behoeve van de Belgische schoenindustrie:
Deux kilomètres à pied, ça use, ça use!
Deux kilomètres à pied, ça use les souliers. Un, deux, trois..
Trois kilomètres à pied etc.....
maar het aantal kilometers kon nogal oplopen, in elk geval hing het bijzonder mijn Vlaamse voeten uit!
Pas in het vijfde leerjaar, werd onder impuls van onze nieuwe leerkracht, zuster Francine, een
schuchtere poging ondernomen om ook eens een Vlaams kinderliedje in te voegen: het mocht niet
zijn: ‘…des chansons en Flamand sont trop difficile à apprendre, et tout cela ne mène à rien’.
Ook op de grote open speelplaats werden enkel Franse spelletjes gespeeld.
‘Zakdoek leggen’, ja, dat kenden we nog uit de kleuterklas, maar we waagden ons ook graag aan het
gedurfder spelletje: ‘Un, deux, trois, et je saute sur toi’. Daarbij stond je twee aan twee, met het
gezicht naar elkaar. Het zingende meisje sprong met de beentjes rond de ander haar middel, en liet
12
het hoofd en romp achterwaarts hangen. De partner hield daarbij stevig je polsen vast, en draaide in
het rond. De echte durvers lieten ook al eens de handen los!
Wie schetst onze verbazing als zo’n drie ‘koppeltjes’ Vlaamse meisjes naar de Mère Supérieure
werden ontboden wegens, let op: ‘onzedige feiten’.
Ja, ook uw nederige dienares was op het appel aanwezig. Ik zag mijn maandelijkse Erekaart voor
Goed Gedrag al in rook opgaan, en intussen pijnigde ik mijn hersenen: ‘Onzedig!? Wellicht was ons
broekje zichtbaar geweest; ik zou alvast beloven om volgende keer mijn turnbroekje aan te trekken!’
Toen bleek het meer in de tekst te zitten! Op bevel van onze lerares moesten we dat vertalen:
‘1, 2, 3 en ik spring op u ‘, wat was daar nu mis mee?
De nonnen, roodaangelopen in discussie: ‘Maar neen, ze kennen dat niet…’
‘Waar hebben jullie die vuile praat geleerd?’
‘Gewoon, nagedaan wat al de Franse meisjes zingen op de koer: un, deux, trois et je saute…’
Het spelletje werd verboden wegens: te gevaarlijk! Stel dat er een meisje op haar hoofd viel!
Wij waren blij dat we er zo van af kwamen, en het duurde nog wel enkele jaren voor ik de ware
betekenis van ‘Je vais te sauter’ zou leren.
Het incident had de verstandhouding tussen de taalgemeenschappen niet verbeterd, wel integendeel:
‘Sale Flamoutch’ werd een heuse strijdkreet, en overal lagen ze op de loer om ons te grazen te
nemen. Ook buiten de schoolmuren.
Zo gingen we met de rang naar huis, ’t is te zeggen, één of twee leerkrachten begeleidden de rijen
leerlingen in diverse richtingen; wij waren de rang Wielemans.
Eenmaal het kruispunt over, waren we op onszelf aangewezen. Op zich niet moeilijk, we waren toch
altijd met zes of zeven meisjes uit de straat.
Maar soms versnipperde het groepje, en kwam ik alleen met mijn vriendinnetjes Nicole en Maryse
voor een Franse kliek te staan. Ofwel was het rennen, ofwel was het al te laat; dan restte mij één
tactiek: met de boekentas voor mij zo rap mogelijk in het rond draaien, en hopen dat er hier of daar
een rake klap viel.
En onze moeders: zij herstelden bretellekes en naaiden nieuwe knopen aan.
En in wintertijd bad ik met ongelofelijke devotie: “Laat a.u.b. zo’n ijspegel van de Luttrebrug op die
lelijke kop van Daniëlle De Boe terechtkomen “. Zij was namelijk de aanvoerster en onze grootste
schrik. En ik wist dat ze toch dringende zorgen zou krijgen: haar vader was arts!
Magali UYTTERHAEGEN
Theater
Ter verantwoording van vertalingen van o.a.
de Heilige Teresia van Avila of William Shakespeare.
Mogelijk zullen enkelen het ongepast vinden, nutteloos of zelfs pretentieus dat wij een nieuwe King
Lear-vertaling maakten zonder enige rekening te houden met de reeds bestaande Nederlandse
vertalingen. De reden van deze nieuwe tekst had niets te maken met onze drang naar creativiteit,
maar was een dwingende noodzaak om af te rekenen met de ouderwetse opvattingen van vorige
13
vertalers die, mogelijk wegens een gebrek aan durf, een vals fatsoensbegrip en een miskenning van
de spankracht die voor een toneeltekst zo noodzakelijk is, dit meesterwerk vrijwel onspeelbaar
maakten in ons taalgebied.
Ondanks alle eerbied voor hun titanenarbeid, geloven wij dat zij vertrokken van een te strikt filologisch
standpunt, de toneelrealiteit miskenden en meenden dat er meer eer te rapen viel bij een trouwe
woord-aan-woord-vertaling.
Wij hebben ons vrijheden veroorloofd, nieuwe beelden gezocht en gevonden in ons taaleigen, om die
van Shakespeare, met behoud van de poëtische en filosofische inhoud, te vertalen. Wij deden dit in de
optiek van een voorstelling, en menen zelfs dat deze tekst misschien slechts bruikbaar zal zijn voor
deze opvoering. De definitieve oplossing voor elke passage werd, in samenwerking tussen regisseur
en vertaler, en soms met gelegenheidsmedewerkers uit de toneelwereld, getest op haar slagkracht als
toneeltaal, en dit zowel wat betreft ritme, klankkleur, als actie, stemming en beweging. Dergelijke
samenwerking versnelt het vertaalproces niet, want er wordt bestendig uitermate kritisch opgetreden
tegenover het resultaat.
Daarbij gaan ook eigentijdse factoren sterk meespelen. Zo kwamen bv. de Beckett-achtige aspecten
van absurditeit en nutteloosheid onverwacht scherper naar voren, dan in de nobele vertalingen van
onze voorgangers. Ook de krachtterm, de vloek, de verwensing, de bezwering en de schuttingtaal,
eigen aan de rauwe Elizabethaanse traditie, werden door geen taboe afgeremd. Wij poogden
Shakespeares tekst te benaderen als die van een tijdgenoot.
Het is dan ook zeer jammer dat wij voor deze arbeid slechts enkele maanden tijd hadden en wij weten
dat onze vertaling onvolmaakt is.
Maar wij zijn wel trots op haar bruikbaarheid. Wij hopen dat een andere generatie dezelfde motieven
zal herkennen in een weer nieuwe vertaling die Hugo Claus ons beloofde van dit drama van de
menselijke onrust dat William Shakespeare King Lear noemde.
In afwachting dragen wij deze vertaling op aan Hugo Claus.
Dat ondertussen onze King Lear alleen maar enkele “100.000 of Niets” specialisten moge
ontgoochelen.
Hugues C. PERNATH en Walter TILLEMANS
(1969)
▲De vertaling van King Lear door Hugues C. Pernath en Walter Tillemans ging op 18 januari 1969 in
première. Datzelfde jaar bracht de BRT de tv-film uit.36
Wanneer de vertalers het hebben over ‘de ouderwetse opvattingen van vorige vertalers’, dan houden
ze vooral Willy Courteaux in gedachten, die L. A. J. Burgerdijk als een model beschouwde. Courteaux’
interlinguale vertaling van King Lear, verschenen bij De Nederlandsche Boekhandel in 1961 (gevolgd
in 1966 door een herziene versie), is een filologische, adequate leestekst, een versie die heel geschikt
is om de lezer ‘een idee te geven van wat er in de brontekst staat.’ Het ontging Pernath en Tillemans
niet dat een dergelijke versie zich niet leent tot opvoering, tenzij na bewerking – wat nu algemeen
aanvaard wordt:
Toneel is er om direct van te genieten. Adequate vertalingen, hoe briljant ook,
moeten het op dit gebied meestal afleggen tegen versies die op een hedendaags
theaterpubliek zijn afgestemd. Uiteindelijk beslist niet alleen de vertaler over zulke
36
Met o.a. Bert André, Hector Camerlynck, Walter Claessens, Jo Coppens, Charles Cornette, Julienne de Bruyn,
Dirk Decleir, Jan Decleir, Marc Janssen, Leo Madder, Yolande Markey, Luc Philips, Paul S’Jongers, Lode van
Beek, Gaston Vandermeulen, Martin van Zundert, Ray Verhaeghe, Bernard Verheyden, Ronny Waterschoot en
Denise Zimmerman.
14
kwesties maar ook en vooral de regisseur, met wie de vertaler (als die dan al niet in
één persoon samenvallen) overleg pleegt.37
De vertaling van Claus waarvan sprake liet nog wat op zich wachten. Ze werd in een regie van Franz
Marijnen bij het NTG gecreëerd op 31 januari 1987.38
(HFJ)
Misdaad loont
▲Kasteel Sorghvliet, Hoboken, 23 mei, 20u: De auteur van File kon geen beter entree maken: ruim
een half uur te laat wegens…file.
En meteen was de toon gezet voor wat een ontspannen en toch boeiende lezing zou worden, met veel
interactie van het publiek. Een hoofdzakelijk vrouwelijk publiek, trouwens. En toch prijken er geen
foto’s op het kaft van zijn boeken!
Van huize uit was er weinig belangstelling voor literatuur, maar Patrick de Bruyn schreef gewoon
graag, wat als 20-jarige resulteerde in een jeugdboek: Angst om de gijzelaars.
Na zijn studie psychologie, een vaste baan en een stabiel gezinsleven overviel hem rond zijn
veertigste weer de drang tot schrijven.
Het werd File (Van Halewijck, 1988). Dankzij de positieve reactie van Fred Braeckman ontstond er
een sneeuwbaleffect. Zo erg dat journalisten van hem een oplossing vroegen voor het fileprobleem…
Omdat er bibliotheken vol staan met beloftevolle debuten, wilde De Bruyn per se een tweede boek
schrijven. Aanleiding was de zelfmoord van een kennis die zijn ambitie niet waar kon maken. Het werd
Indringer (2000) Toevallig werd hij uitgenodigd voor een gesprek in ‘De Zevende Dag’ TV1, met in het
panel o.a. ook Deflo en Aspe, uit de Manteaustal.
Manteau zocht net een auteur die psychologische thrillers schreef, alweer een toevalstreffer, schrijf
over wat je kent. Er kwam Vermist (2001), gevolgd door Verminkt (2004). Het laatste in de Ver-reeks
is Verdoemd (2006). Er wordt aan de verfilming gewerkt van Verminkt, MMG-Productions, maar De
Bruyn schrijft in geen geval mee aan het scenario.
Daarvoor schrijf ik te chaotisch, zegt De Bruyn. Ik schrijf scènes die ik op het moment
beleef, en later pas ik die ergens in. Ik verschuif ook vaak fragmenten: zo had ik een
stukje waar de vrouw boodschappen doet voor de barbecue. Op de duur zat dat
fragment ergens in de winter gesitueerd; die barbecue werd dan maar stamppot.
Met een vast personage werken kan ik ook niet, maar ik ben Aspe wel dankbaar voor
zijn Van In. Dankzij het succes van Aspe kan Manteau ook psychologische thrillers
zoals die van mij uitgeven.
Als kers op de taart las hij een fragment uit zijn nieuw manuscript, voorlopige titel Verliefd.
Centraal in al zijn boeken staat de menselijke geest: hoeveel ellende, hoeveel stress, hoeveel onrecht
kan een mens verwerken?
Patrick de Bruyn, talloze keren genomineerd, maar nog nooit in de prijzen gevallen…. ■
Citaat
▲Burggraaf Etienne Davignon heeft er een lange carrière in de Belgische diplomatie, de Europese
Commissie en het Belgische en internationale zakenleven op zitten. Hij was onder meer kabinetschef
van de ministers van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak en Pierre Harmel, vice-voorzitter van de
Europese Commissie met de superportefeuille Industrie, Energie en Onderzoek, voorzitter van de
Generale Maatschappij van België, en is de gangmaker achter de doorstart van de
luchtvaartmaatschappij SNBA. Hij maakte de onafhankelijkheid van Congo van dichtbij mee, trok de
sanering van de Europese staalindustrie op gang en weerde het bod van de Italiaanse zakenman
Carlo de Benedetti op de Generale Maatschappij af.
Tom Peeters publiceerde in De Tijd (20 mei) een lang interview met ‘de onderkoning van België’.
Ziehier een aantal toch wel treffende citaten. ■
37
Raymond VAN DEN BROECK, De vertaling als evidentie en paradox, Antwerpen, Fantom, 1999, pp. 174, 177
noot 15. [= Nieuwe Cahiers voor Vertaalwetenschap, nr. 5]
38
Cf Geert OPSOMER, ‘”De beste vertaler is Claus en dan komt Shakespeare”. Vertaalattitudes en
toneelmatigheid in de Lear- en Hamlet-vertalingen van Claus, Decorte en Courteaux’, in: Raymond VAN DEN
BROECK (red.), Literatuur van elders. Over het vertalen en de studie van vertaalde literatuur in het Nederlands,
Leuven/Amersfoort, Acco, 1988, pp.. 91-117 [= Cahiers voor Vertaalwetenschap, nr. 1].
15
Verdienen topmanagers te veel?
Dat er zolang een gebrek aan transparantie was, heeft de
discussie zeker groter gemaakt. En ik kan daar in komen. Dat
een deel van de maatschappij geheimzinnig doet over zijn loon,
vind ik fundamenteel dom. Ik ben al lang een voorstander van
meer openheid. Ik heb wel een probleem met het variabel loon.
Het maakt dat de topman van een bedrijf wel iets krijgt als het
goed gaat, maar dat de laagste bediende niets krijgt. En dat is
niet juist, want waaruit bestaat het succes van een bedrijf?
Uit verschillende factoren. Het gaat om cijfers, zeer zeker.
Maar ook om kwaliteitsnormen of verantwoordelijkheden en die
zijn veel moeilijker in kaart te brengen.' […]
Mijn visie staat haaks op die achter de wet-Claeys. Hoe langer
een bediende in een bedrijf heeft gewerkt, hoe meer hij krijgt
bij ontslag, zegt Claeys. Maar voor topmanagers gaat dat
volgens mij niet op. Die mannen hebben jaren goed kunnen
verdienen en daar heb ik niets op tegen. Maar dat betekent wel
dat ze niet zoveel moeten krijgen als ze opstappen.
België
Eerst en vooral, een unionist ben ik niet. Conservatief om
conservatief te blijven, is dom. Net zoals innovatief om
innovatief te doen ook niet goed is. Een mens moet zich
aanpassen en moet creatief zijn.
Europa
Weet je wat me het meest zorgen baart over Europa? Niet dat er
gediscussieerd wordt, maar dat er niet meer gediscussieerd
wordt. Er is een Europese top en iedereen komt daar buiten met
het gevoel van: 'Oef, het is goed verlopen. We hebben niet met
elkaar gediscussieerd.' Dat doet met denken aan een anekdote
die Paul-Henri Spaak me ooit vertelde toen hij secretarisgeneraal van de NAVO was en de plaatsing van nucleaire Polarisraketten tot spanning leidden tussen de Verenigde Staten en
Europa. De Britse premier Harold MacMillan moest op bezoek bij
de Franse president Charles de Gaulle om de netelige kwestie
van die nucleaire kruisraketten te bepleiten. MacMillan komt na
de vergadering buiten en Spaak vraagt: 'En, hoe is de
vergadering verlopen?' 'Goed. Beste gesprek ooit gehad met De
Gaulle', antwoordt MacMillan. Waarop Spaak: 'En hoe ga je de
kwestie van de Polaris-raketten nu oplossen? 'Oh,' zegt
MacMillan, 'daarover hebben we niet gesproken. Dat zou de sfeer
hebben verpest.' Zo is het nu ook in Europa. Men discussieert
niet meer.'
■
Door de leesbril bekeken
▲Jan Pronk (°1940), bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam, oud-minister van
Ontwikkelingssamenwerking, en gewezen adjunct-secretaris-generaal van de Verenigde Naties, is al
altijd een buitenbeentje geweest. De Nederlander neemt geen blad voor de mond:
Op de publieke sector wordt bezuinigd want alles moet door de markt worden
geregeld. We maken onszelf wijs dat de markt de problemen oplost terwijl we weten
dat dit niet het geval is… Arme mensen in Afrika en Azië betalen meer voor drinkbaar
water dan U en ik. Zelfs in absolute cijfers. Ondertussen zorgt een steeds kleinere
publieke sector niet voor een herverdeling in de richting van de groepen die niet door
de markt worden geholpen, want de markt is alleen geïnteresseerd in diegenen die
het al goed hebben. Wereldwijd en ook hier worden diegenen die het minder goed
hebben of arm zijn dus twee keer in de steek gelaten: door de markt en door de
16
publieke sector. Dat is geen kwestie van pech of ongeluk, het is wereldwijd willens en
wetens in stand gehouden.
(Knack, 1 februari 2006)
Jan Pronk is thans vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Soedan. ■
▲Dinsdag 16 mei had dr. C.H. Snoek zijn ‘audition’ (sollicitatiegesprek) voor de ‘commission de
spécialistes’, voor de post van gewoon hoogleraar ‘en littérature et civilisation néerlandaises’ aan de
Sorbonne (Paris-IV). In een collegezaaltje zat hij in een bankje met op grote afstand tegenover hem
de voorzitter van de commissie, prof. Jean-Marie Valentin. De twee flanken bestaande uit
collegebankjes (ook op grote afstand, handenschudden hoorde er niet bij) waren bezet met vier
hoogleraren elk. Deze negen dames en heren hebben hem ondervraagd over zijn onderwijs en
onderzoek. Het ging er allemaal hoffelijk aan toe en al mag zijn Frans soms even hebben gehaperd,
over het algemeen kwam hij er wel uit.
Er was één andere kandidaat voor de post, die vóór hem aan de tand was gevoeld. ’s Avonds om half
acht hoorde Kees Snoek dat hij nummer één is geplaatst op de voordracht. De rest is een formaliteit.
Dat betekent dat Kees Snoek per 1 september benoemd wordt tot gewoon hoogleraar aan de
Sorbonne. Na twee jaar als buitengewoon hoogleraar te hebben gewerkt op contractbasis, heeft hij nu
een vaste aanstelling verworven.
De nieuwe functie betekent dat Kees Snoek voortaan de zorg draagt voor de coördinatie van de
colleges Nederlandstalige letterkunde en cultuurgeschiedenis van Nederland en België. De vaste staf
van de vakgroep Nederlands bestaat verder uit een gewoon hoogleraar Nederlandse taalkunde (Jan
Pekelder) en drie ‘maîtres de conférences’, van wie er twee colleges in letterkunde en
cultuurgeschiedenis verzorgen. Verder zijn er drie mensen in tijdelijke dienst: een assistent onderwijs
en onderzoek (gepromoveerd op Marcellus Emants) en twee ‘maîtres de langue’, die voornamelijk de
taalvaardigheidscolleges geven. De opleiding bestaat uit vier studiejaren, die gevolgd kunnen worden
door een Master (alleen voor hoofdvakstudenten). Er zijn ook bij- en keuzevakken.
Kees Snoek is specialist op het gebied van E. du Perron en de (post)koloniale letterkunde. Hij
promoveerde in 1990 op het proefschrift De Indische jaren van E. du Perron. In 2005 verscheen van
zijn hand de biografie E. du Perron. Het leven van een smalle mens. Hij doceerde eerder in Ann Arbor,
Michigan (1977-1982), Jakarta en Depok, Indonesië (1982-1990), Oldenburg, Duitsland (1991),
Auckland, Nieuw-Zeeland (1992-1997) en Straatsburg, Frankrijk (1997-2000). Sinds 2004 bekleedde
hij de functie van ‘professeur associé’ aan de Sorbonne. ■
▲« Il faut soixante ans pour faire un homme, et après il n’est bon qu’à mourir. » (André Malraux) ■
▲Pierre Swiggers, onderzoeksdirecteur NWO en deeltijds hoogleraar Franse en Algemene taalkunde
KUL) is gespecialiseerd in de geschiedenis van de linguistiek. Hij stelt vast dat talen en dialecten aan
een steeds sneller tempo afsterven. “Van de ongeveer zesduizend talen in de wereld zijn er
honderden bedreigd. Pessimistische prognoses zeggen dat in de volgende honderd jaar ongeveer 90
procent van de nu bestaande talen zal verdwijnen! Dat is natuurlijk een probleem van de allereerste
orde, dat nog véél te weinig erkend wordt. Er is dus dringend nood aan een wereldwijde
ecolinguistische reflectie en reflex, om een juridisch kader uit te werken en om initiatieven te
ontwikkelen voor de bescherming van bedreigde talen.” ■
▲In 1998 publiceerden J.J. Voskuil en Hans Baaij de epoque makende aanklacht Varkens
(Contact). In het slotstuk stelt Koos van Zomeren kernachtig:
Het is of onze moraal die zich uitbreidt over de varkenshouderij, of de moraal van, de
varkenshouderij die zich uitbreidt over ons.
Hierover reflecterend betoogde Jan Paul Bresser in Elsevier (22 augustus 1998) dat mensen onder
alle omstandigheden zelf verantwoordelijk moeten blijven voor hun manier van omgaan met dieren.
Terugblikkend zou J.J. Voskuil twee jaar later in Trouw (24 december 1999) benadrukken:
De varkens zijn de proletariërs van de 20ste eeuw', schreef de columnist van Het
Parool, Theodor Holman, me. De overeenkomst is inderdaad treffend. Zoals in de
19de eeuw de rijkdom van enkelen werd betaald uit de uitbuiting van het proletariaat,
zo danken wij in het Westen onze rijkdom aan de plundering van het milieu, de
vernietiging van de agrarische structuur in de derde wereld, en de mishandeling van
onze huisdieren. Het verschil is dat het milieu en de dieren geen stem hebben om te
protesteren als wij hun die niet geven.
■
▲Het Europese verbod op de teelt van genetisch gewijzigde gewassen of ggo's was in strijd met de
handelsregels. Dat zegt de Wereldhandelsorganisatie WHO.
17
In 1998 verbood de EU de teelt en het gebruik van genetisch gewijzigde gewassen. Dat verbod bleef
zes jaar gelden.
Sinds twee jaar mogen bepaalde genetisch gemodificeerde organismen wel worden verwerkt. Maar
enkele lidstaten, waaronder België, verbieden gewassen die op Europees niveau goedgekeurd zijn.
Argentinië, Canada en de VS, de grootste producenten van ggo's, dienden een klacht in bij de World
Trade Organization en die geeft hen nu gelijk. De Europese Unie kan nog in beroep gaan. ■
▲Het Algemeen Nederlands Zangverbond is gestart met de digitalisering van honderden
Nederlandstalige volksliederen en partituren om ze, met aanwending van de elektronische middelen,
zo te redden en te bewaren voor de komende generaties. Daarvoor krijgt het ANZ geen eurocent
subsidie. De vereniging slaagde erin om bijna 60.000 € aan giften voor dit project te verzamelen.
Dat is net iets minder dan cultuurminister Bert Anciaux overhad voor de Engelstalige promotie van
Vlaanderen via een gulle gift aan Kate Ryan, die Vlaanderen vertegenwoordigde op het
Eurosongfestival te Athene.
Kate Ryan slaagde er niet in om de halve finale te trotseren. Wie zich wel konden kwalificeren waren
Rusland, Macedonië, Bosnië, Litouwen, Finland, Oekraïne, Ierland, Zweden, Turkije en Armenië dat
voor het eerst deelnam. ■
▲In de jongste aflevering van Meervoud publiceert mensenrechtenactivist mr. Paul Bekaert een
boeiend maar des te meer ontluisterend artikel: ‘Terrorismebestrijding een aanslag’. Verwijzend naar
de veroordeling van een politieke militant tot vier maanden effectieve gevangenisstraf wegens het
vertalen en voorlezen van een communiqué betreffende een aanslag in Turkije, stelt hij vast dat de
anti-terrorismemaatregelen geen maatregelen tegen terrorisme alleen zijn, ‘maar maatregelen tegen
politieke opposanten van allerlei slag, vredesmilitanten, pacifisten, ecologisten, krakers, nationalisten,
anti-globalisten en dergelijke meer’. Volgens hem is het intellectuele klimaat dermate verloederd dat
niemand het nog aandurft coram publico te protesteren, uit schrik als terrorist gebrandmerkt te
worden.
Geen van onze parlementairen durft zijn stem te verheffen. Deze wetten worden niet
door het parlement gemaakt. Zij worden zelfs niet door de regering gemaakt. Zij zijn
het product van werkvergaderingen, plannen van procureurs, politiemensen in
maatpak en niet in uniform, die informele contacten onderhouden en hun plannen
ongehinderd doorduwen. Het zou de moeite lonen om wet per wet de volledige
ontstaansgeschiedenis te maken. Dit zou zeer revelerend zijn. Landen als GrootBrittannië en Spanje die heel veel ervaring hebben in de strijd tegen
volksminderheden hebben hun know-how ter beschikking gesteld en doorgedrukt.
Andere landen die een volstrekt ondemocratische traditie hebben zien evenmin
graten in deze autoritaire maatregelen. De Europese Unie die democratie versterkt in
de jonge democratieën is een fabel. De oude democratieën worden minder
democratisch en de jonge democratieën blijven onvolgroeid.
Mr Jo Stevens, voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies, is ook al bezorgd over de huidige gang
van zaken. Op 30 januari hield hij een toespraak over ‘Advocatuur in tijden van oorlog’. Hij
onderstreepte dat de ‘rechten en vrijheden die Europa gedurende eeuwen centimeter na centimeter
heeft bevochten, nu met ganse meters tegelijk worden teruggeschroefd’ omdat Bush ‘a war on
terrorism’ heeft verklaard.
Instantwetgeving, bij hoogdringendheid en zonder ernstige bespreking of amendering
door het parlement gejaagd, wordt voorgesteld als een offer dat de burgers moeten
brengen in de strijd tegen het terrorisme. Wat echter geofferd wordt zijn de
democratische vrijheden en de garanties van grondwet en mensenrechten zelf. Zo
winnen de terroristen twee maal.
Het is niet door de eeuwenoude kenmerken van een vrije samenleving op te offeren
dat men die democratische samenleving zal redden. Ook hier is de angst een slechte
raadgever. Ze vormt de basis voor wat de voorzitter van de CCBE39 Bernard Vattier
een "législation d'exorcisme" heeft genoemd.40
[…]
Het is niet door voortdurend nieuwe privileges en mogelijkheden te geven aan een
big brother politieapparaat en parket, dat de grondslag van de rechtsstaat, dat is de
vrijheid, zal worden beschermd. Het is niet door de uitvoerende in de plaats van de
39
Conseil des barreaux européens/ Council of Bars and Law Societies of Europe.
VATTIER, B., L'équilibre entre sécurité et justice dans la législation antiterroriste, Journal des Tribunaux., 2005,
792.
40
18
wetgevende macht te zetten, door de rechter in de plaats van het parlement te
zetten, door het Hof van Cassatie in de plaats van het Arbitragehof te zetten, door de
procureur in de plaats van de onderzoeksrechter te zetten, door de kamer van in
beschuldigingstelling in de plaats van de advocaat te zetten, en de advocaat in de
plaats van de politie-informant te zetten, dat de westerse fundamentele waarden
zullen gered worden.
Ondanks de ontstellende overvloed van technische mogelijkheden en
onderzoeksfaciliteiten, die de term privacy van de burger tot een lachertje maken,
leeft een aftandse cultus van de bekentenis voort, die met het primitieve en
ongeëigende middel van de voorhechtenis wordt in stand gehouden, in een systeem
dat moeilijk anders dan als een overblijfsel van de middeleeuwse tortuur kan
beschouwd worden.
[…]
Onder het vaandel van internationale strijd tegen terrorisme en georganiseerde
misdaad, en het opkloppen in de publieke opinie van een dreigingspiraal 41, gaat de
vrijheid van de burger, zijn recht op privacy, en het vertrouwen tussen advocaat en
burger voor de bijl, zonder dat enige vraag wordt gesteld naar de proportionaliteit van
dat offer.
Inter arma enim silent leges (Cicero, Pro Milone). ■
Meervoud, Links Vlaams-nationaal maandblad, 14de jg., nr. 117, mei 2006, 2,50 €/ Drukpersstraat 20, 1000
Brussel.
De tekst van de toespraak van mr. Jos Stevens is te lezen op www.balie-gent.be
▲« Ce qu'Antonio Negri appelle l'Empire n'est pas seulement un empire économique, politique et
idéologique ou autrement social et historique; c'est un empire linguistique; c'est l'empire de
l'unilinguisme anglais. Pour la «multitude», il s'impose de s'en préserver et de le combattre. Sauver
des langues, c'est sauver des populations, des mères, des filles; c'est sauver des vies, sauver des
âmes - des paroles... Imposer sa langue maternelle, c'est faire d'un empire linguistique un empire
génétique ou, pis encore, généalogique! » (Jean-Marc Lemelin) ■
▲De obsceniteit van de spektakelmaatschappij kent geen grenzen meer. De Amerikaanse
televisiepresentatrice Oprah Winfrey heeft een recordbedrag gekregen voor het schrijven van een
boek. De tv-ster zou een voorschot van bijna 10 miljoen € hebben gekregen.
Dat is een record. Het vorige record dateert van 2004. Toen werd 9,3 € neergeteld voor de memoires
van de Amerikaanse ex-president Bill Clinton. De overeenkomst werd bekendgemaakt op de
boekenbeurs in Washington.
Onderwerp is Winfreys strijd tegen haar overgewicht, die ze voerde samen met haar persoonlijke
trainer Bob. ■
Bibliografisch
▲In april verscheen als deel 3 in de reeks De Oostakkerse Cahiers’ bij bf Ampersand & Tilde de
bundel Verwaaid van Rose Vandewalle. De dichteres publiceerde in meerdere literaire tijdschriften en
bloemlezingen, en maakt(e) deel uit van de redactie van ’t Kofschip, Gierik & Nieuw Vlaams
Tijdschrift en Stroom. Ze debuteerde in 1981, in Yang, met een verhaal. In 1991 won ze de hoofdprijs
in een verhalenwedstrijd van De Morgen. Verwaaid is de derde dichtbundel van Rose Vandewalle, die
eerder In haar zak een doek van staal (Wolkbreuk, Eindhoven, 1986) en Laat de klok met rust
(Fingerprint Productions, Eindhoven, 1992) publiceerde.
Over In haar zak een doek van staal schreef Tony Rombouts in de Lectuurgids:
In een heldere taal verbindt de dichteres haar objectieve waarnemingen op fijnzinnige
wijze met haar eigen subjectieve gevoelens. Meermaals is haar poëzie op het
contrast tussen deze beschouwingen gebouwd. Een sober maar uitgekiend
taalgebruik zorgen ervoor dat haar verdriet niet tranerig wordt, haar ironie niet flauw,
haar intimiteit niet sentimenteel. Een bundel die zich daardoor uiterst aangenaam laat
lezen.
Met die teneur was, in de Boekengids, Dirk de Geest het eens:
41
VAN DEN BOGAERDE, Chr., Redactioneel, Kortrijkse Baliekrant, nr 40, november-december 2005, 1.
19
De poëzie van Rose Vandewalle getuigt van een rake observatie; door middel van
typische details weet zij het drukke leven van de havenstad Antwerpen in haar
gedichten te evoceren.
Jean-Paul den Haerynck was in Handen eveneens vol lof:
Rose Vandewalle hanteert soms prachtige beelden, schept op een door en door
afgewogen manier een sfeer die standhoudt tot het laatste woord, die […] heel helder
spreekt uit de ingehouden zegging, de beeldrijke taal en het subtiel verschuiven en
herhalen van klanken.
Ook haar tweede bundel, Laat de klok met rust, mocht op een sympathieke ontvangst rekenen: “Rose
Vandewalle springt bescheiden om met rijm, wat haar gedichten uiterst expressief maakt en het
inhoudelijke extra benadrukt,” merkte Suzanne Binnemans in Gierik op.
Wel maakt ze veel gebruik van enjambementen die uiterst functioneel zijn omdat ze
door hun ritmiek dwingen om steeds maar verder te lezen – bijna in één adem – alsof
er anders geen tijd meer zou zijn.
En Francis de Preter, in Schoon Schip:
Rose Vandewalle schuwt pseudo-filosofische reflecties, ze schrijft geen zwaar
metaforische poëzie. Alles blijft aan de oppervlakte, zonder echter oppervlakkig te
zijn.
■
Bestellen kan bij François Vermeulen, Henri Evenepoelstraat 10, 2020 Antwerpen, rekeningnummer
776-5900956-58. De bundel kost 8 €. Levertijd: ongeveer drie weken. Voor nadere inlichtingen kan u terecht bij
Bert Bevers, Bourlastraat 15/13, 2000 Antwerpen, 03 226 09 86, info@bertbevers.com.
http://users.pandora.be/francois.vermeulen1/Ampersand_en_Tilde.htm
▲André Baillon (Antwerpen, 1875 – Saint-Germain-en-Laye), Franstalig schrijver met Vlaamse
wortels, heeft enkele van de merkwaardigste boeken uit de Belgische literatuur op zijn naam staan:
Op klompen, Het boek van Marie, Een doodeenvoudige man, Waanzinnen, Doodzonde... Geschreven
in een hoogst persoonlijke stijl, een combinatie van ironie en gevoeligheid, vormen ze de aangrijpende
belijdenis van een kwetsbare eenling, die voortdurend wordt bedreigd door wanhoop en waanzin maar
daarvan wordt gered door zijn passie voor het schrijven en door een bevrijdende humor. Terwijl een
aantal van zijn boeken de laatste jaren zijn heruitgegeven en in het Nederlands vertaald, blijven
andere moeilijk te vinden, en globaal gezien wordt zijn werk nog steeds niet op zijn volle waarde
geschat. Daarom werd in 2002 Présence d’André Baillon opgericht. Deze vzw wil, met name door de
jaarlijkse uitgave van Les Nouveaux Cahiers André Baillon, een licht werpen op de reële dimensies
van dit werk, de eigen plaats ervan in de twintigste-eeuwse literatuur, de opvallende moderniteit ervan.
Publicatie van onuitgegeven of zo goed als onvindbaar geworden teksten, van studies en essays over
zijn leven en werk, van onbekend beeldmateriaal en voortdurend geactualiseerde bibliografische
informatie: dat zijn de voornaamste doelstellingen van de vereniging en haar jaarboek. ■
Belangstellenden kunnen contact opnemen met Présence d’André Baillon asbl, Troonstraat 200, 1050 Brussel of
via e-mail info@andrebaillon.net
Agenda
▲Tot 3 juni, Crash! Andrea Contin, Frederik Foert, Susanne Kutter en Markus Willeke bij
MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. www.mudimadrie.be ■
▲ Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23 te Brussel, tot 11 juni werk van o.m. Pierre
Alechinsky, Marcel Broodthaers, Sol Lewitt en Joan Miró, Mimmo Paladino, Richard Serra en
Antoni Tàpies. Vrije toegang. ■
▲Roland Roure exposeert tekeningen, sculpturen en schilderijen van 22 mei tot 15 juli. Le salon
d’art, rue de l’Hôtel des Monnaies, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag tot vrijdag van 14 tot 18u30;
zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18 u. ■
▲From here to There. Installatie in de Hortahall van 3 juni tot 2 juli 2006.
20
Op de jongste Biënnale van Venetië vertegenwoordigde Jana Sterbak Canada. Voor het Paleis voor
Schone Kunsten zal ze op meerdere beeldschermen een dubbele video- installatie realiseren. From
Here to There, een werk uit 2003, brengt in een reeks korte scènes de avonturen van de jonge terriër
Stanley in beeld. De hond zwerft rond in de Dogenstad en – in mindere mate – langs de oevers van de
Saint Laurent, de toegangspoort waarlangs de eerste Franse ontdekkingsreizigers voet aan wal zetten
in Canada. Als toeschouwer moet je het stellen zonder de ontwikkeling van een verhaal of enige
esthetische keuze. Je ziet het leven als door de ogen van een hond, 35 centimeter boven de grond,
gefilmd door een minicamera op het hoofd van de Jack Russel. We reizen niet alleen door de ruimte,
van Canada naar Venetië, maar ook door de tijd. Tegelijk brengt Sterbak een hommage aan de
filmgeschiedenis. In contrast met dit spontane, lichtvoetige project, wil Sterbak voor het Paleis voor
Schone Kunsten een somberder werk maken dat het verval oproept. Tegenstellingen maakten altijd al
deel uit van haar oeuvre. ■
Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel.
Toegankelijk elke dag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. Maandag gesloten. Ingang
Ravensteinstraat 23. Vrije toegang.
Met steun van de Ambassade van Canada en van de Algemene Afvaardiging van Quebec te Brussel.
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, van 31 maart tot en met 26 augustus. Open van maandag tot
en met zaterdag van 10 tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België,
Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Pinksterdagen 3, 4 en 5 juni in de Culturele Vrijhaven RUIGOORD bij Amsterdam: VURIGE
TONGEN. Op dit internationale Poëziefestival treden een achttal Muzeval-dichters op. Bezoek de
boeiende website www.tuigoord.nl en klik op Festivals en Vurige Tongen. ■
▲Henri-Floris Jespers spreekt op 7 juni over De Nederlandse en
Vlaamse thriller. Misdaadliteratuur minderwaardig? Culturele Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.
Belangstellenden zijn welkom vanaf 19u30. Traditiegetrouw begint de
lezing om 21 uur stipt. ■
Donderdag 8 juni, 20 u. 91te poëzieavond DE MUZEVAL. gastdichter Jo Peeters: Hansworstelen
met de banaliteit. Na de pauze Vrij poëziepodium, in goede banen geleid door Kaatje Wharton. Café
De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen. Bussen 6 & 23 (Vlaamse kaai), bus 34 &
tram 8 (Museum S.K.). Organisatie Stichting Pipelines vzw. in samenwerking met Masereelfonds.
Toegang gratis.
▲Zaterdag 10 juni, 20 u. Presentatie door Uitgeverij P van de dichtbundel “Sibylla” van Marleen de
Crée. Inleiding door Johan van Cauwenberge (dichter en Klara-programmator). Kunstcentrum
Elzenveld, Sint-Jorispoort 29, bij Mechelseplein.Gratis toegang. ■
▲Dinsdag 13 juni 2006: Lezing van Bob Mendes in de Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek te
Brussel in aanloop van de maand van het Spannende Boek: aanvang 12u30. ■
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel.
Presentatie beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september.
Andante, Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten
op zaterdag, zondag en feestdagen. ■
Dit is exemplaar nr. bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 15 juni 2006.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen,
gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght.
1
Mededelingen
Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie
Derde jaargang, nr. 72
Vrijdag 16 juni 2006
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen
E-mail : hfj@skynet.be
Redactioneel
De PS is vandaag een partij geworden waarvan de uitoefening van de macht de
enige roeping is. Een dergelijke partij democratisch hervormen en grondig
uitzuiveren is zoiets als de kwadratuur van de cirkel. Dat ondervindt thans Elio
di Rupo. Vandaag in Charleroi. En morgen?... Hij mag zich dan niet zonder
talent profileren – ook tegenover de Vlaamse publieke opinie – alsof hij een
zelfverzekerde gooi naar de macht doet, als partijleider staat hij veel
kwetsbaarder dan zijn bravoure zou laten veronderstellen. Wanneer hij een
schuchtere poging onderneemt enige transparantie na te streven betreffende
2
prebenden, wordt hij door zijn eigen troepen in zijn Waalse Parlement
teruggefloten. Wanneer niemand gehoorzaamt, kan niemand zijn wil opleggen.
De baronnen zijn er maar al te zeer bewust van dat immobilisme het niet te
versmaden voordeel van de stabiliteit biedt. De status-quo handhaven mag dan
het dynamiseren van de civiele maatschappij niet in de hand werken, voor de
plaatselijke regenten is dat geheel bijkomstig. Laat de rest aan de goden over.
Politieke partijen hebben ideologisch en inhoudelijk niets anders meer te bieden
dan agogentaal en de kiezer is al lang de mening toegedaan dat ze in de praktijk
verwisselbaar zijn. Hoofdredacteurs van kwaliteitskranten verklaren
zelfgenoegzaam dat ze verwisselbaar zijn – en het is nog waar ook.
Commentatoren wentelen zich wellustig in een niet eens zo creatieve vorm van
postmodern, gedeconstrueerd gobbledygook die ze veelal met inzicht
verwarren.
In dat klimaat van om zich heen grijpende gelijkschakeling (in de historische
betekenis van Gleichschaltung, jawel) kan het geen verwondering wekken dat
over regeerders en regelgevers in de derde persoon gesproken wordt, zoals
destijds in de landen van het reële socialisme. Netwerken oprollen, corruptie
aanklagen en dysfunctie aan de kaak stellen worden – terecht of ten onrechte –
ervaren als de zoveelste afleveringen van een never ending story waarin het
uiteindelijk slechts gaat om louter persoonlijke machtsverwerving.
Ondertussen leidt de sociale afbraak onvermijdelijk tot populistische
demagogie.
■
Onuitgegeven
In het Antwerpse kunstenaarsmilieu van het interbellum waren Paul Joostens (1888-1960) en Alfred
Ost (1884-1945) berucht om hun eigenzinnigheid. Ze waren allebei in de ban van de diva’s van het
witte doek. Joostens vereeuwigde Asta Nielsen en Marleen Dietrich; Ost maakte talloze tekeningen
van Stacia Napierkowska, Brigitte Helm, Pola Negri en Josephine Baker. Frans Mertens noteert dat
beide kunstenaars veel gemeen hebben, dat ze beiden in teruggetrokkenheid werkten, ‘miskend en
vaak vernederd’, en dat ze beiden afkerig waren van ‘iedere mediocriteit, vooral de malefiek-officiële’.
Het lag voor de hand dat ze elkaar kenden. Ost huldigde Joostens in 1936 met vier explosief geladen
tekeningen, getiteld ‘Kunstbroer’, een curieuze reeks waarin hij filmische technieken aanwendt. Ze
waren in 1967 te zien op de Joostenstentoonstelling in het Verhaerenmuseum te Sint-Amands-aande-Schelde.
Een van die werken toont Joostens
‘au dessus de la mêlée’, bij het afhaken van een zijner doeken. De ongelijke
hefkrachten bezwijken onder de visionaire explosie. Waarheen? Van het leven
uitgegaan keert zijn werk naar het leven terug, alvast niet naar een sarcofaag kelder
van een museum.1
1
Frans MERTENS, Paul Joostens aan het woord in het Verhaerenmuseum, in: Gazet van Antwerpen, 11 juli
1967.
3
Bovendien vertoont deze iconologisch erg boeiende maar nog deels hermetische, verhalende
tekeningen zowel mise-en-abyme als toverspiegels. F. Ost, neef van Alfred, onderstreept in nr. 70 van
het driemaandelijks tijdschrift van de Ost-vereniging (herfst 2003)
Ernstiger is de reeks die hij tot Paul Joostens richt, met een anekdote aan de basis.
Joostens had een berichtje in de brievenbus van Ost gestoken : ‘ Ost – ik zal trachten
heden na 9 uur in de kelder te zijn. P. Joostens’ Ost heeft de afspraak gemist en
bepleit zijn verzuim in enkele werken, verzameld onder de naam ‘Kunstbroeder Paul
Joostens’
Op elk blad dialogiseert hij met zijn correspondent: ‘Vriend, wil mij
vergeven zoo ik U een last heb opgelegd’…’Wil mij vergeven zoo ik een sprankel
uwer ziel heb verlangd, een klopklank van uw hart gebedeld.’…’Gij hebt mij
opgeroepen, ik riep U om meer schoonheid, om meer waarheid, om meer licht..’
Op één der vier bladzijden onverwacht een nachtelijke en mysterieus gesluierde
Mona (de naam die Ost zijn geliefde toedicht, nvdr). Een teken dat ze misschien voor
iets tussen de gemankeerde ontmoeting zit? De tekeningen zijn met de fijne pen
getrokken en de figuren in close-up gebracht. De ganse ordening van de compositie
grijpt naar de werkwijze van Paul Joostens met doorkruisende kubistische en
expressionistische elementen. Een reeks in één geheel opgebouwd en uitgewerkt
met tussenin een storende vreemde component als zinnebeeld van de verstoorde
relatie. Een samenloop van omstandigheden waarin alweer een providentiële wenk
gevonden wordt: ’Mens, geef aandacht als God orakelt’ (…)
Kortom, de tekeningen van Ost vormen een beeldverhaal, een allegorie ook over kunst en kunstenaar.
De aanleiding was kennelijk Joostens’ tentoonstelling in het Koninklijk Kunstverbond, zoals duidelijk
blijkt uit een brief van Joostens (Korte Gasthuisstraat 25) aan Ost (Betoogingstraat 8, Borgerhout),
afgestempeld op 12 december 1935:
Paul Joostens pakte laatst uit met zijn werk in het Koninklijk Kunstverbond.
Werk van geestelijken aard, waarvan gezegd is dat de picturale waarde vergruisd is
door metaphysische muizenissen. (sic)
Beter dan welke kunstjournalistiek heeft nu een konfrater, de uitstekende teekenaar
A. Ost, een serie tekeningen gemaakt betreffende deze tentoonstelling.
Geniaal en nauwkeurig heeft A. Ost de vernieuwende geest van opstanding in het
werk van Joostens opgeteekend, zooals hij hem in dit mysterieus werk doorvoelt
heeft.
De onadembare atmosfeer waarvan kaffers, snuiters, bangkruipers en achterlingen
verbannen zijn. Dezen durf dient hulde gebracht, want het is een daad van wilskracht
boven alle wanhoop, een jubelkreet.
Maar er is niet alleen Durf er is ook het hooger zielsgenot van een Kunstenaar die de
andere benadert en het omhelzen om het gebracht ‘oeuvre’
Dit is een datum.
Moge de aloude ‘Métropole des Arts’ hiervan officieel nota nemen.
4
Joostens schreef vaker teksten over zichzelf en zijn werk in de derde persoon. Wanneer hij dergelijke
teksten stuurde naar Paul Neuhuys of Alain Germoz stuurde, dan is wel duidelijk dat hij ze
beschouwde als leidraad voor een publicatie of voor de opening van een tentoonstelling. In het geval
van Ost is Joostens’ beweegreden minder duidelijk.
Jan VAN OOSTENDE/ Henri-Floris JESPERS
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 5: Cinema en ernst.
We vertoeven nog steeds in de prille jaren zestig. Menig huisgezin is eindelijk door de kleine voorraad
suiker, gehamsterd ten tijde van de Cubacrisis. België is Kongo kwijt en in Vietnam woedt de oorlog…
Net als bij ons in Sint-Antonius was er ook in de jongensschool Sint-Denijs vaak kleine oorlog tussen
de
taalgemeenschappen.
Maar
de
dienstdoende
Broeders
kanaliseerden
dit
geweld
via
voetbalmatchen: Français contre Flamoutch. En nu weze het gezegd: het klasje van mijn broer had
een uniek wapen onder hun gelederen in de persoon van Remi Van Ophem.
Remi had kinderverlamming gehad,
zat met beide benen in ijzeren beugels, en ging met twee
krukken. Maar Remi voetbalde mee! Als een Franstalige te agressief werd, verkocht Remi hem een
oplawaai met één van zijn krukken, en een gehandicapte durfden ze toch niet tackelen. (Remi werd
later ingenieur. Hij werd ook topatleet, en veroverde verschillende medailles op de Olympische Spelen
– atletiek - voor minder-validen. Hij heeft ooit de trofee ‘Sportverdienste’ van de gemeente Vorst
geweigerd ten tijde van het FDF-imperium, wegens ééntalige ceremonie op het gemeentehuis).
Ook mijn broer Ivan en zijn vriend Daniel hadden op weg naar school hun belager, ene Vandewiele
van de Luttrebruglaan. Zij hadden gelukkig wel een beschermengel in de persoon van Freddy, een
oudere kozijn van Daniel.
Freddy zat wel op de Franstalige afdeling op school, zijn ma was Oost-Vlaamse, maar zijn pa was een
echte Brusselaar. Ze woonden bij ons om de hoek. (Maar hoe een dubbeltje rollen kan: Nu is ‘Charel
den Brusselaar’ één van de oudste én grootste Flaminganten van Vorst. Zoon Freddy is ondanks
Franstalige opleiding getrouwd met een Vlaamse advocate, en samen verdedigen ze de Vlaamse
Rand in Wemmel.)
Maar ik kwam heel graag in de Sint-Denijsschool: er waren filmnamiddagen in de turnzaal, en de
jongens mochten de zussen meebrengen! Meestal waren het cowboyfilms, maar daar hield ik ook van.
– We hadden wel wat Bessy-strips, en later las ik Arendsoog en Witte Veder. Maar vooral: de films bij
de Broeders hadden Vlaamse ondertitels, en dat was in die dagen zo goed als uniek.
(In de Hallestraat was een wijkbioscoop, De Kursaal, en soms draaiden ze ook kinderfilms.
Sans Famille van Hector Malot, het smartelijke verhaal van kleine Rémi, ééntalig Frans.
Bij vertoning van Engelstalige films kon je het geluk hebben dat er ook Nederlandse ondertitels
waren, zoals bij The Castaways: Captain Grant’ s Children, naar Jules Verne, met oa. Hayley Mills.
5
Maar niet zelden gaf dat ook al commentaar: die Vlaamse ondertitels namen weer extra decimeters
beeld weg !)
Ook de gewone schoolfeesten waren veel leuker in Sint-Denijs: alle ouders kenden elkaar of er
werden nieuwe vriendschappen gesloten. Intussen werd gegeten en gedronken, en ’s avonds was er
zelfs bal!
Ik herinner mij nog het orkest ‘The Game Brothers’, zij speelden hoofdzakelijk covers van o.a. ‘The
Cousins’ hun ‘Kili Watch’, voor ons kinderen een echt Indianenlied, en er werd gedanst om een
denkbeeldige Totem.
(The Game Brothers waren de gebroeders Devisch; Paul, schoenmaker, heeft nog steeds zijn zaak in
Ukkel)
Maar er was ook de Twist, en Telstar, en iedereen loeide mee op ‘Café zonder bier’ en ‘Och was ik
maar bij moeder thuis gebleven’, en Freddy Quinn was de eerste Duitser die weer werd getolereerd.
Op Sint-Denijs kon men feesten: er was ook winterrevue! De jongens speelden sketches van de
Woodpeckers en Het Manneke, en ook Nonkel Miele en de Peperbus werden niet vergeten.
En dat allemaal onder kundige leiding van Broeder Leo, die ook betrokken was bij de basketbalclub
‘The Black Devils’. Ja, ook mijn broer heeft daar jaren gebasket.
Maar als nu onder oud-leerlingen de naam Broeder Leo valt, is de reactie unaniem: hij mag van geluk
spreken dat hij in die jaren actief was, nu zou hij aan de schandpaal staan in de gazet als…pedofiel.
Over echte handtastelijkheden wordt niet gesproken, wel dat hij de jongens altijd nèt onder het
douchen wat kwam melden. Of tijdens de middagpauze vragen stellen in de aard van: “Wat doen jullie
samen in de cabines van het zwembad?’ of ‘ Hebt ge al eens een meisje naakt gezien ?’
En ondertussen op Sint-Antonius, werden wij meisjes kuisheid ingepeperd als hoogste goed.
Magali UYTTERHAEGEN
Caleidoscopisch
Oefeningen voor verzienden en dichtkijkers:
Over de gefaseerde portretschilderkunst van Tania Rens.
Naar aanleiding van de tentoonstelling Rembrandt/ Caravaggio vraagt de critica Francine Prose zich
af hoe het komt dat hedendaagse schilders geen portretten meer schilderen – tenzij ze ironisch of
spottend bedoeld zijn.
Het is misschien een beetje grotesk om die vraag te stellen tegen de achtergrond van deze titanen die
ons met hun sublieme, van kracht bruisende portretten buiten westen slaan. Waarom worden er geen
muzikale portretten meer gemaakt, of muziek tout court, zoals een Monsieur de Sainte Colombe dat
zou doen, versie Pascal Quignard?
Het schilderen van een portret vergt inzicht, empathie, ervaring, métier – en voor sommige
kunstenaars, bang om voor sentimenteel, burgerlijk of reactionair te worden aanzien, zijn die allemaal
verdachte begrippen geworden. Derhalve hebben zij de portretschilderkunst de rug toegekeerd.
Het is natuurlijk niet de eerste keer dat de portretschilderkunst onder vuur komt te liggen. Maar telkens
opnieuw verschijnt ze ongedeerd uit de strijd, gesterkt door de krachten die haar wilden vernietigen –
6
getuige de vele indringende, prangende portretten door kunstenaars die zich niet van de wijs laten
brengen, van een Philip Guston tot een Luc Tuymans, die het genre een nieuw elan hebben gegeven.
Ook Tania Rens, rebels als steeds, gaat hierin haar eigenwijze gang. Voor deze zeven doeken heeft
ze zonder schroom gebruik gemaakt van de fotografie en van andere optische instrumenten, én van
de manipulerende mogelijkheden van haar pc-media die de schilderkunst nieuw leven hebben
ingeblazen en voor sentimentaliteit of esthetisme behoed.
Switchend van (fotografische) pixel naar (schilderkunstige) pixel, wijzigt ze de tonaliteit en sfeer van
het beeld, grijpt er een metamorfose plaats die ze stuurt via haar pc. Wat ze ogenschijnlijk delegeert
(computer en fototoestel) recupereert ze weer via haar schildersborstel, met een trefzekere
nonchalance die haar ware schildersinstinct verraadt.
Het resultaat is dat deze werken, hoe homogeen ze er op het eerste gezicht ook mogen uitzien, vol
paradoxen en dualiteiten zitten, uit meerdere kijklagen zijn opgebouwd, gevat in één beeld. Het
aflezen van deze doeken vergt derhalve een vertraagd en versluierd kijken, een zien in etappes.
Ofschoon dit portretten zijn van vrienden, mensen wier persoonlijkheid ze min of meer kent, heeft ze
die zodanig schilderkunstig verkend dat het hier niet louter meer om portretten gaat, maar om
stillevens, landschappen, sea- en skyscapes, abstracties.
Ze heeft hen zodanig dicht op het doek geschilderd, zo krap in het kader, dat ze benauwend dicht bij
ons komen te staan, in een waas van onduidelijkheid dat appelleert aan de bijziendheid van de
oppervlakkige toeschouwer.
Anderzijds heeft ze ze dan weer zo verdund dat er een zekere transparantie ontstaat, alsof ze ons
meer kijkruimte wil gunnen, inkijkruimte: ze leidt ons in het werk, als in een landschap, een in percelen
opgedeelde akker, zoals het door de verf heen dringende raster lijkt te beklemtonen, als gezien vanuit
een luchtballon; een cartografische of topografische entiteit, waarin ze speelt met toondiepte,
beeldscherpte en kleurfrequentie, alsof ze het geheel met geloken ogen heeft geschilderd, een
zinderend landschap vol getinte grijswaarden, waarin de blik zich dreigt te verliezen.
Bij een close observatie van haar profielen wordt het beeld verder uiteengetrokken, gedesintegreerd
tot er nauwelijks nog sprake is van een gelaat, of van haar essentie: de huid.
Wat uitdrukkelijk naar voren komt is verf, doek. Textuur van huid en canvas vallen samen, de verf is
niet anders dan camouflage, een laagje maquillage waarin de blik ronddoolt zoals de vlieg op het
hoofd van de vrouw van de Meester van Frankfurt.
Om terug zicht op deze gezichten te krijgen moeten we enkele stappen terugzetten of gebruik maken
van de tot dichtkijker getransformeerde verrekijker die Rens zelf in een laatste fase hanteerde: en die
reikt ze ons ook daadwerkelijk aan. De amorfe, uitgedeinde, massa wordt weer samengedrukt tot een
levendig en helder, herkenbaar gezicht. Aldus krijgt ook de waarneming een creatief karakter.
Met dit spel van kijken en terugkijken, van herkijken en ver kijken wil Tania Rens de onaandachtige
toeschouwer aanzetten tot een intensere en meer integere beeldbeleving: een optische oefening
waarmee ze hem tevens wil genezen van zijn cataract.
Over de eeuwen heen en mitsgaders het trefzekere penseel van haar burgerlijke echtgenoot slaat
Hélène Fourment dit met onverminderd felle en glasheldere blik gade.
7
En zou het wel eens kunnen dat de portretschilderkunst de meest actuele en levendige onder de
kunsten is.
Léon LEMAHIEU
▲Tania Rens: V I P, very important paintings. Tot en met 9 juli. Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag
van 14 tot 18 u. Galerie Martin van Blerk, Mechelsesteenweg 26, 2018 Antwerpen. ■
Misdaad loont
▲‘Gezocht: thrillers met pretenties’, zo luidt de titel van een beslist lezenswaardige beschouwing van
Peter Kuijt in Het Parool (1 juni 2006).
De term 'literaire thriller' is bedacht om ook de hoger opgeleide lezer, die voorheen
zijn neus ophaalde voor misdaadromans en zijn tijd uitsluitend beidde met door
goden als Mulisch en Reve geschreven Literatuur, binnen te halen. Maar door
uitgevers wordt nergens uitgelegd wat er nou zo 'literair' is aan sommige thrillers.
Wellicht ook omdat het een schier onmogelijke opgave is. Hoe moet je bijvoorbeeld
De naam van de roos van Umberto Eco kenschetsen? Het is ongetwijfeld een
literaire roman met diepere lagen, maar ook een onvervalste historische thriller. […]
Misdaadauteur Chris Rippen […] merkte vorig jaar op: ''Het begrip is in handen
gevallen van de promotie, waardoor het soms zelfs prijkt op boeken die noch in stijl,
noch in psychologische typering en uitwerking, noch in gelaagdheid de kwalificatie
rechtvaardigen. U begrijpt dat de aanduiding op mijn nieuwe romans ontbreekt. Toch
zijn deze net zo literair of niet-literair als mijn vorige boeken.'' Kortom, het bijvoeglijk
naamwoord 'literaire' en het zelfstandig naamwoord 'thriller' zijn als water en vuur.
■
▲7 juni sprak Henri-Floris Jespers te Deurne voor de kring ExLibris over De Nederlandse en
Vlaamse thriller. Misdaadliteratuur: literatuur? Hij werd ingeleid door voorzitter John Bel.
Het onderwerp van de lezing stond al maanden vast, maar was nu plots bijzonder actueel.
Carlo van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren, heeft inderdaad
eens te meer de kans gemist zijn mond te houden, aldus Jespers. Eind februari werd
hij al onderscheiden met het Grote Ezelsoor van de Vereniging van Vlaamse
Letterkundigen wegens zijn grove beledigingen aan het adres van haar voorzitter en
leden. “Taalknutselaars” noemde hij ze, in een uitgelekte mail aan een adviseur van
minister van Cultuur Bert Anciaux. Het was helemaal niet de bedoeling dat de
deskundige mening van de directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren de
publiciteit haalde, o neen. Hij stuurde echter zijn mail per vergissing naar de VVL
i.p.v. naar het kabinet van de minister.
Naar aanleiding van de toekenning der werkbeurzen haalde Van Baelen nu echter het nieuws met een
publieke uitspraak in Het Nieuwsblad: “Thrillers zijn geen literatuur.”
Dat genre is voor ons geen literatuur. Bovendien zijn de oplages van de
crimeschrijvers groot genoeg waardoor ze niet in aanmerking komen voor een
werkbeurs. Nogmaals: alles draait rond kwaliteit en niet om bekende namen en
uitgevers. (Het Nieuwsblad, 4 mei 2006)
Thrillers zijn “voor ons” geen literatuur, zegt Van Baelen. Maar “zijn” Fonds voor de Letteren
betoelaagt wel strips. Hoe wordt de literaire kwaliteit van strips beoordeeld? Aan de hand van de
prentjes? Maar valt dat dan niet onder de betoelaging van de plastische kunsten? Aan de hand van
het scenario? Maar is dat dan niet eerder de bevoegdheid van het Vlaams Audiovisueel Fonds?
John Vervoort, thrillerrecensent voor De Standaard, reageerde op de “aan domheid grenzende
uitspraken” van Van Baelen:
In Het Nieuwsblad van 4 mei zegt Carlo Van Baelen, directeur van Het Fonds voor de
letteren, dat thrillerauteurs niet in aanmerking komen voor een werkbeurs omdat
thrillers "voor ons" geen literatuur zijn. "Wij vragen ons niet eens af of auteurs die
centen echt nodig hebben", zegt hij nog. Kwaliteit primeert.
Maar hij zegt ook dat de oplages van de meeste thrillerauteurs groot genoeg zijn,
waardoor ze niet in aanmerking komen voor een werkbeurs. Qua tegenspraak kan
dat tellen. Aan de ene kant alleen maar rekening houden met kwaliteit, maar aan de
andere kant ook kijken naar oplages om al dan niet een werkbeurs te geven.
8
Het ergste is dat hij het genre buiten de literatuur zet. Dat getuigt van een totaal
gebrek aan respect voor de thrillerauteur, en ook voor de literatuur. Stel je voor dat je
zou zeggen dat kinderboeken niet tot de literatuur behoren. Zijn veralgemening is zo
grof en ongenuanceerd dat ze aan domheid grenst. Hoewel er best veel kritiek te
geven is op de Vlaamse thriller, en dat doe ik ook in mijn recensies, zijn er talentvolle
auteurs bezig die steun verdienen.
Het is de verdomde plicht van het Fonds om die talentvolle auteurs binnen het genre
voluit te steunen.
Carlo van Baelen zag zich wel verplicht op de zaak terug te komen:
Ik wil mijn uitspraak over die thrillers nuanceren. We sluiten het genre zeker niet uit.
Maar van de duizend misdaadromans waarvoor er een werkplan ingediend wordt,
zijn er slechts 150 literair. Voor alle duidelijkheid: wij moeten auteurs geen inkomen
bezorgen. Welke thriller ik literatuur vind? Dat is niet belangrijk en daar ga ik ook niet
op antwoorden. Het gaat niet om mijn mening maar om die van mijn specialisten. En
daar sta ik voor de volle honderd procent achter. (Het Nieuwsblad, 7 mei 2006).
Kortom, hij schuift de zwarte Piet, waar hijzelf verantwoordelijk voor is, vrolijk door naar “zijn
specialisten”. Moedig is wel anders. Bovendien laat hij de gelegenheid niet ongebruikt om nogmaals
merkwaardige uitspraken ten beste te geven. De Vlaamse jaarproductie bedraagt maximaal zowat 25
thrillers en bij het Fonds zouden er zowat duizend werkplannen ingediend zijn, waarvan slechts 150
literair zijn? Was dan geen enkele van die 150 literaire thrillers enige steun waard? Onzindelijk denken
of onwetendheid? Wartaal of window-dressing?
Pieter Aspe, thans de best verkopende krimischrijver in Vlaanderen, noemde de uitspraken van Van
Baelen “niet zo slim”, “maar op domme mensen, kun je niet kwaad worden”. Trouwens, zegt Aspe,
De mensen die beslissen over de werkbeurzen zijn vaak parasieten. Het zijn
schimmige comités die belastingsgeld uitdelen. Hun belangrijkste criterium is
kwaliteit. Maar als een boek goed verkoopt, stellen zij net die kwaliteit in vraag. Ach,
vaak zijn het mensen die niet eens weten wat literatuur is. […] In zogenaamde
literaire romans kan je uren doorgaan over een tante in het bejaardentehuis. Dat
kunnen wij niet.
Hubert van Lier, voorzitter van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs, reageerde qualitate
qua. Hij vindt het vooral opvallend dat het altijd dezelfde namen zijn die opduiken in de subsidielijstjes.
Ik gun het iedereen, maar het blijft een elitair kliekje. Veel auteurs vallen uit de boot.
De Vlaamse Gemeenschap zegt: kwaliteit primeert. Maar wat is dat? Het is allemaal
zo subjectief.
Zowel de uitspraak van Van Baelen dat thrillers geen literatuur zijn als het opvoeren door Aspe of Van
Lier van een elitair kliekje of parasieten die kwaliteit ontzeggen aan wat goed in de markt ligt, brengen
geen zoden aan de dijk. Ze vertolken beiderzijds taaie vooroordelen die niet eens bestand zijn tegen
de meest oppervlakkige analyse. Simone van der Vlugt, schrijfster van zogeheten 'literaire thrillers',
sectie vlot verkopende damesromannetjes, liet in een interview weten zich af te zetten tegen het
'slaapverwekkende' stelletje schrijvers als Reve en consorten.
Kortom, lieflijkheden heen en weer.
&
Onder de aanwezigen: CDR-abonnees Joke van den Brandt, Liane Bruylants, dr. Paul Hoffbauer,
Maria Houthoofd, Luc en Thierry Neuhuys, Magali Uytterhaegen, Jan en Margriet van Oostende;
de plastische kunstenaars Patricia Nik-Dad en Frank-Ivo Vandamme; Bob Mendes, erevoorzitter
van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs; Nini Phalempin, voorzitster van Cat in Art. ■
Achteruitkijkspiegel
▲In de aflevering de dato 21 april van deze rubriek verscheen een terugblik op 1963, het jaar dat
Hugues C. Pernath en Walter Tillemans Het drama van de Fukuryu Maru van Gabriel Cousin
vertaalden en bewerkten (Cf. Mededelingen nr. 69, pp. 10-14). Het stuk ging in première op donderdag
16 januari 1964. Op 17 januari verscheen de bespreking van Hubert Lampo in Volksgazet en Rik
Lanckrock gaf zijn visie op 4 februari in Vooruit. De culturele verslaggeving werd destijds niet
verbannen naar het getto van bijvoegsels die niemand leest, maar maakte integraal deel uit van de
krant. Beide artikels worden hier opgenomen. ■
K.N.S.-Nationaal Toneel.
9
Het drama van de Fukuryu Maru
Nadat in februari 1960 Frankrijk zijn eerste atoombom had laten ontploffen, werd de creatie van
Gabriël Cousins ‘Het drama van de Fukuryu Maru’ die vroeger reeds door de dood van Gérard
Philippe verdaagd was geworden, blijkbaar op een wenk van hogerhand bij de Théâtre National
Populaire afgelast. Het publiek mocht vermoedelijk niet op het denkbeeld gebracht worden, dat er
eigenlijk toch wel een erg kwalijk luchtje aan de zopas in het vooruitzicht gestelde ‘force de frappe’ des
heren de Gaulle zou kunnen zitten… Hoe schandalig zulks ook is en hoe betrekkelijk weinig fiducie wij
in de kunst hebben, als het er op aan komt, de oogmerken der krachtpatsers te dwarsbomen door een
beroep op het geweten van de massa te doen (het Duitsland van 1933 is in dit verband een tot
zwartkijkerij nopend voorbeeld), toch is het begrijpelijk, dat het stuk van Cousin de Goebbelsen van de
officiële Franse waarheid op hun achterste poten deed staan.
Er gaat
EEN ONTZETTENDE OVERTUIGINGSKRACHT
van dit werk uit. Zinder een navolger van Bertolt Brecht te zijn, heeft Cousin niettemin uitstekend de
les van diens leerstukken begrepen, zoals blijkt uit zijn dramatisering van het avontuur der Japanse
vissers, welke na de ontploffing van de eerste H-bom op Eniwetok door radio-actieve neerslag
getroffen werden.
Met dit laatste hebben we dan meteen het gegeven van ‘Het drama van de Fukuryu Maru’
aangestreept. Inmiddels mag de tragische en keiharde waarachtigheid van het gegeven niet tot het
misverstand aanleiding geven, dat Cousin een realistisch toneelstuk geschreven zou hebben. Slechts
de film kan een gegeven als het zijne voor onze ogen in een natuurgetrouw perspectief oproepen. Hij
daarentegen heeft een beroep gedaan op de mogelijkheden van het epische theater, waarin de
totaalindruk wordt nagestreefd door een uiteraard heterogene, vertellende constructie, bestaande uit
korte schetsen, liedjes, dansen, pantomimes en interventies van het aan de klassieken ontleende,
doch op overtuigend hedendaagse manier aangewende koor.
Evenals bij Brecht is het doel van de auteur, zijn toeschouwers tot nadenken, en tot een
gewetensonderzoek aan te zetten, liever dan een al te gemakkelijk beroep op de gevoeligheid uit de
eerste hand te doen, die slechts een rimpeling van de ziel veroorzaakt, waarna zich al té gemakkelijk
de rust van een brooddronken ‘wat heb ik er eigenlijk mee te maken’ pleegt te herstellen. Toch zou het
verkeerd zijn, indien we niet aanstipten, dat Gabriel Cousin als modern humanist niet volledig de
achterdocht t.o.v. onze menselijke emotionaliteit blijkt te delen: Brechts vervreemdingseffect vervangt
hij door een soort van
TECHNIEK VAN DE ELEKTROCHOC
die niet alleen ons gevoel beroert, doch vermoedelijk ook een blijvend beeld in ons onbewuste griffelt.
Inderdaad zijn b.vb. de tonelen van de vissersgroep in volle zee, waarop de radio-actieve asse
zichtbaar neerdaalt, of het uit het duister oprukken der geatomiseerde, in gammastralen gehulde,
doden van een zo hallucinante kracht, dat tegelijkertijd rede, gevoel en onbewuste van de
toeschouwer er door aangesproken worden en mogelijk voor het leven geconditioneerd.
Ondanks zijn dialectische duidelijkheid, is ‘Het drama van de Fukuryu Maru’ uit scenisch en technisch
standpunt een angstwekkend moeilijk stuk. Een eerste probleem werd onweerlegbaar opgelost door
10
de uitmuntende vertaling van de avant-gardistische (’n échte, bedoelen wij) dichter Hugues C.
Pernath, die er in slaagde de poëtische dimensie van Cousins machtige tekst, zonder één zweem van
stunteligheid of gebrek aan goede smaak, zijn volle recht te doen wedervaren. Het was zijn
echtgenote Jen Pernath, die sublieme costumes ontwierp, puik kadrerend in het schematische doch
zielvolle decor van John Bogaerts. Lea Daan had de bewegingsregie voor haar rekening genomen,
Peter Welffens, uit de afzondering van het Jeugdtheater gehaald, schreef een sfeer- en distinctievolle
partituur, Herman Coenen vervaardigde stijlvolle maskers, Vera Grimonprez ‘zette’ een keurig
acrobatisch nummertje en maestro Etienne Huygebaert bespeelde het lichtorgel met de toewijding en
de zorg, of hij een partituur van Bach voor zich had staan.
Natuurlijk zou dit alles slechts van bijkomstige aard zijn gebleven,, zonder de Herculische arbeid van
REGISSEUR WALTER TILLEMANS
die reeds maanden aan dit drama werkte, vooraleer het doek gehaald werd en samen met de schrijver
nog een laatste maal de tekst placht te doorwrochten, zodat de Franse auteur thans de ‘Antwerpse’
versie als de definitieve schijnt te beschouwen. Tillemans heeft ontzettend véél, én van zichzelf én van
zijn medewerkers geëist, zodat niemand er graten zal in zien, indien het maximumniveau slechts
eerstdaags na de rodage van nog een paar voorstellingen zal worden bereikt. Met voortreffelijk gevolg
streefde hij naar een monumentale en steeds zinvolle grootsheid, waarvan het adembenemende
karakter nog bevorderd werd door het prompt in elkander vloeien der verschillende taferelen, wat het
gevaar van het schuifkenssysteem op een volstrekt veilige afstand hield. Tillemans’ grote overwinning
schuilt o.i. hierin, dat hij de realiteit van het gegeven volmaakt synchroniseerde met de uiteraard
didactische oogmerken van ‘schrijvers boodschap, waarmee het ‘to be or not to be’ van gans de
mensheid is gemoeid, hoe onrustbarend we dit denkbeeld ook vinden mogen…
Het is grotendeels de jongere K.N.S.-ploeg, aangevuld door de Studio en, zo wij ons niet vergissen,
ook door mensen van buiten het huis, welke met een ongemene overtuigingskracht ‘Het Drama van
de Fukuryu Maru’ over het denkbeeldige voetlicht placht te loodsen.
EEN HARMONISCHE VERTOLKING
Toch gaan in de eerste plaats onze gedachten naar de vertolking door een rijper acteur, nl. de
cynische oorlogsverminkte Onono van Hector Camerlynck die, afwisselend opgenomen IN en zich dan
weer distantiërend VAN het gebeuren, dat hij o.m. ook als opvallend knappe liedjeszanger
commentarieert, een hallucinerende figuur schiep, die geen enkele toeschouwer door haar
verbijsterende ‘présence’ ooit zal vergeten. Als het door de atoomaanval op Japan geschonden meisje
Matsuyama acteerde Julienne De Bruyn met een zo schrandere en gevoelige perfectie, dat die
verpletterende rol haar wel op het lichaam geschreven leek. Haar geliefde, de syndicalist en visser
Urasjima, was Wies Andersen, die eens temeer een diepe indruk op ons maakte door het feit, dat hij
niet zo zeer ‘speelt’, als wel ‘is’, zulks in het teken van een ongemeen sterke, ofschoon ongekunstelde
persoonlijkheid.
Een reeks van ietwat minder opvallende, doch niettemin belangrijke rollen vonden een stijlvolle
belichaming bij Raf Reymen, Martha De Wachter en Maurits Goossens, met verder nog Marc
Janssen, Bernard Verheyden, Rense Royaards, Jo Delvaux en Ralph Wingens als de groep vissers
11
en Yolande Markey, samen met Ann Petersen als twee geknipte showdames. Daar het stuk nu
eenmaal zowat zestig rollen bevat, zal men ons een verdere opsomming ten goede houden…
Na het vallen van het doek rees de dicht bezette zaal op om de vertolkers en de medewerkers van
achter de schermen een warme ovatie te brengen, die haar hoogtepunt bereikte, toen ook Gabriël
Cousin zélf ten tonele verscheen.
Wij zijn ervan overtuigd, dat Cousin, wiens schrijverscarrière vermoedelijk door zijn autodidactisme, van arbeider tot leraar en dramaturg, - vrij laat placht aan te vangen, nooit zal vergeten, hoe het in de
Vlaamse stad A1ntwerpen was, dat zijn oeuvre een eerste grote en spontane erkenning vond. En zou
het niet onrechtvaardig zijn, als we eveneens geen hulde aan directeur Van Kerckhoven brachten?...
Hubert LAMPO
&
Het drama van de Fukuryu Maru. Nationaal Toneel verdient alle lof.
Met de opvoering van Gabriëls Cousins ‘Het drama van de Fukuryu Maru’ zijn we in de helft van het
seizoen en is het reeds mogelijk een voorlopige baklans op te maken. Van de negen opgevoerde
werken tijdens acht voorstellingen (er was een avond waarop twee stukken werden vertoond) mag
men gerust beweren dat er zes een meevaller werden. Nagenoeg alle monteringen getuigden van
ongemene zorg. De vertolkingen waren doorgaans schitterend en de proef met verscheidene
regisseurs is zeer goed gelukt.
Het Nationaal Toneel heeft een flinke wind in de sterke zeilen en we kunnen met vertrouwen het
tweede deel van het seizoen en ook de volgende speeljaren tegemoet zien. Bert van Kerkhoven heeft
thans de gelegenheid en de tijd het repertoire ’64-’65 voor te bereiden, zodat we onmiskenbaar iets
keurigs mogen verwachten.
In elk geval stel ik er prijs op de directie van harte geluk te wensen met het mooie resultaat.
Voor dit jaar had Bert van Kerkhoven twee sociaal geëngageerde werken geprogrammeerd: ‘Chips
with everything’ door Arnold Wesker en ‘Het drama van de Fukuryu Maru’, dat nu voor het voetlicht
gebracht werd.
Dit stuk, geschreven in 1959, moest hetzelfde jaar gecreëerd worden door het Théâtre National
Populaire. De dood van Gérard Philippe verhinderde evenwel de opvoering.
Sindsdien kende het werk een bewogen geschiedenis: beurtelings aankondiging van de voorstelling
en afzegging van de vertoning.
Waarom?
De uitleg is vrij eenvoudig: omdat deze striemende aanklacht van de ontzettende gevaren van de
atoomproefnemingen allesbehalve populair is bij zekere machthebbers.
Dit stuk klaagt op niets ontziende wijze het gebruik van de atoombom aan, opent de ogen voor de
verschillende nasleep van kernsplitsingexperimenten. In verband met de opvoering van ‘Het drama
van Fukuryu Maru’ schrijft de beroemde Engelse wijsgeer Bertrand Russell, die in zijn essay ‘Has man
a future?’ evenzeer een hartstochtelijke pleidooi voor ontwapening heeft gehouden, het volgende: ‘Het
is van het hoogste belang dat kunstenaars er zich in verbeelding op zouden toeleggen af te rekenen
12
met deze primordiale ervaring van onze tijd en ik voel mij aangemoedigd door Gabriëls Cousins
‘Fukuryu Maru’.‘
In dit aangrijpend drama worden we geconfronteerd met de afschuwelijke rampen waaraan de mens
momenteel blootstaat. In zijn werk laat Cousin een onheilspellend rood licht branden. Hij toont ons –
zoals Bertolt Brecht – een individueel geval, waarin door de schuld van de atoombom en de
proefnemingen twee mensen diepongelukkig worden. Hij confronteert ons met een verschrikkelijke
tragedie, niet zozeer om ons tot meevoelen aan te zetten, doch om ons tot reageren te prikkelen. Hij
gebruikt daartoe alle middelen, die het modern theater te zijner beschikking heeft. Bovendien laat hij
de oude en de nieuwe moraal in botsing komen. Ook dat is veelbetekenend en geeft stof tot
overwegen.
De leiding voor deze opvoering werd toevertrouwd aan Walter Tillemans, die voor het ensceneren van
episch toneel niet aan zijn proefstuk is. Daarenboven heeft hij samengewerkt met de Franse auteur
om dit stuk aan te passen. Bij een voorstelling van dit formaat past het hulde te brengen aan de man,
die alle touwtjes van dat uiterst ingewikkeld kluwen (voortdurend wisselende scènes, zang, koor,
ballet, film, muziek, acrobatie, belichtingen, enz.) in handen moest houden. Walter Tillemans heeft een
magistrale – het woord is beslist niet te sterk – prestatie tot stand gebracht, een enscenering waaruit
blijkt dat hij geknipt is voor soortgelijke opdrachten.
Het zou mij te ver leiden op de tientallen uitzonderlijke facetten van dit voorbeeldig groepswerk te
wijzen. Toch stel ik er prijs op enkele taferelen heel speciaal te vermelden: de ontmoeting van
Matsuyama en Michizane (poëtisch, kleur- en zinrijk), het grandioos tafereel op de boot bij de
ontploffing, het optreden van het koor van geatomiseerden (de mogelijkheid om in Grand Guignolstijl
te vervallen was groot, doch Tillemans heeft te veel smaak om zich te laten verleiden tot overdrijving),
de barscène en ook het slot, een enig hymne aan de vrede en de liefde – indrukwekkend en
ontroerend. De plastische effecten en de tedere stemmingen dienen eveneens geloofd. Kortom, zoals
vermeld, magistraal.
Bij zo’n opvoering voel ik mij altijd een tikje verward. Behoort het wel tot de taak van een criticus bij
dergelijk bewonderenswaardig werk (zowel artistiek als humanitair) stil te staan bij kleine
bijzonderheden die men minder kon waarderen?
Ik geloof het niet en ik moet eerlijk bekennen, dat ik niets voel voor criticastermanieren. De vertoning
van ‘Het drama van de Fukuryu Maru’ was voor mijn gevoel uitstekend. Dus…
De bezetting voor dit spel is zeer uitgebreid (meer dan vijftig rollen) en bevat eigenlijk nauwelijks
wezenlijke hoofdrollen (het blijft voornamelijk groepswerk). Derhalve heeft het geen zin ook op dit
gebied in detail te treden. Toch wens ik te wijzen op een paar weergaloze hoogtepunten: prachtige
momenten bij Hector Camerlynck, twee à drie schitterende scènes bij Julienne de Bruyn (die toch wel
een tikje luider zou mogen praten), mooie repliek van Wies Andersen, beheerst optreden van Raf
Reymen, perfecte typering van Maurits Goossens.
Voor deze enscenering heeft Walter Tillemans kunnen rekenen op de puike medewerking van Peter
Welffens (muziek), Lea Daan (bewegingen), John Bogaerts (decor), Jen Pernath (ontwerp kostuums),
Herman Coenen (maskers), Etienne Huygebaert (belichting), Vera Grimonprez (acrobatie) en een heel
13
stel toegewijde krachten, die het achter het toneel in geen geval gemakkelijk zullen gehad hebben.
Ten slotte nog een hartelijk lofwoord voor de onberispelijke vertaling van H.C. Pernath. […]
Rik LANCKROCK
Door de leesbril bekeken
▲In augustus 1956 publiceerde Adriaan de Roover (°1923) in De Tafelronde een verhelderend
opstel over Pierre Kemp (1886-1967).
Na futurisme, expressionisme en surrealisme, kan het moeilijk anders, dan dat men
zou trachten Pierre Kemp ook in het kamp van het jongste avantgardisme binnen te
halen. Maar ook hier ontglipt hij. Strikt genomen behoort Pierre Kemp tot wat
genoemd wordt het traditionalisme. Maar hij bekleedt in dit traditionalisme een
dergelijke autonome en geïsoleerde plaats, dat ook het woord traditionalisme zijn
betekenis verliest en een misverstand wordt. Pierre Kemp is niet te catalogeren.
Inderdaad. Het misverstand van zijn chronologie en het misverstand van de –ismen
wijzen er op, dat niemand met de ‘apartheid’ van Pierre Kemp eigenlijk raad weet. Hij
ligt als een eiland in de brede Nederlandse verzenstroom, schreef Alfred
Kossmann. Hij had er kunnen bijvoegen, dat in die brede stroom de eilanden zeer
zeldzaam zijn. (Zandplaten zijn er daarentegen genoeg).2
De Roover wisselde toen al zowat drie maanden brieven met de Maastrichtse meester, die het artikel
‘met de meeste aandacht en zo mogelijk met nog meer genoegen’ las.
Bij Vantilt verschijnt nu de boeiende briefwisseling Kemp/De Roover (1956-1962), bezorgd en ingeleid
door Wiel Kusters en besloten met een terugblik door De Roover. Het is ronduit fascinerend die
brieven te lezen in de marge van het essay – of omgekeerd. Eens te meer blijkt de schranderheid van
De Roover als essayist – en de totale eigenzinnigheid en onherleidbaarheid van de dichter Kemp.
Terugblikkend op het jaar 1915, herinnert Kemp zich dat hij toen eens op een middag op visite ging op
de Herengracht in Amsterdam bij de familie Alberic Deswarte.
André de Ridder was daar aanwezig, Alfred Ost had Kemp geïntroduceerd. Advocaat Alberic
Deswarte (1875-1928), die theosofische bindingen had, verbleef tijdens de oorlog in Nederland, waar
hij tot 17 augustus 1915 hoofdredacteur was van De Vlaamsche Stem. De Ridder was medeoprichter
van het blad, waarvoor Ost de titelband ontworpen had. Na de oorlog werd Deswarte socialistisch
senator.
De Roover reageert belangstellend:
U blijkt Alfred Ost te A’dam gekend te hebben. Ik heb hem nooit ontmoet, maar ik heb
meerdere vrienden, die Ost goed gekend hebben en er de meest fantastische
verhalen over opdissen. Die man moet geniaal stapel geweest zijn. Ik heb avonden
meegemaakt, waarop niets anders dan anekdotes over Alfred Ost werden verteld
door ooggetuigen en werkelijk intieme vrienden van de schilder. Die avonden waren
werkelijk gevaarlijk voor de buikspieren; wij kronkelden eenvoudig in elkaar van de
lachkramp.
Vorige maand had te Antwerpen een grote retrospectieve tentoonstelling plaats van
Alfred Ost’s werk. Het was een grote desillusie. Zijn werk houdt het niet. Het is
jammer, maar die goedbedoelde tentoonstelling heeft meer kwaad gedaan aan Ost’s
kunstenaarsreputatie, dan alle echte en on-echte anekdotes.
(p. 80, brief de dato 3 september 1956)
Waarop Kemp repliceerde:
Alfred Ost’s werk stelde mij ook teleur, toen ik het eens zag in zijn atelier te
Amsterdam. Het leek mij virtuoos en verbluffend, maar miste innigheid, zelfs waar
deze bij uitzondering spontaan kan worden. Ost was een zeer dynamische schilderdecorateur.
(p. 81, brief van 12 september 1956)
Naar aanleiding van Kemps vraag naar inlichtingen over de musicus die met [G.M.] aangeduid wordt,
een pater die de kap over de haag gehangen heeft, schetst De Roover een plastisch beeld van de
toenmalige Antwerpse bohème:
…sinds Nieuwjaar zwalpt [G.M.] van links naar rechts, van Babylon naar Sodoma. Hij
frequenteert bij voorkeur de pseudo-existentialistische kelders, zolders, mansardes,
stallen en schuren van het Antwerpse havenkwartier. Niemand kent daar zijn
2
Adriaan DE ROOVER, Werkend aan Pierre Kemp, in: De Tafelronde, IIIde jg., nr. 3, augustus 1956, pp. 98-105;
p. 99.
14
verleden. Hij loopt er verloren in de smakeloze bende nietsnutten, abstracte wouldbe-schilders, experimentele-dichters-van-het-zevende-knoopsgat, kirrende homo’s,
ongewassen vampen en verzopen teringlijders: kortom het hele zonderlinge zoodje
uit de moderne Tuin der Lusten.
(p.142, brief de dato 14 februari 1957)
Het was door toedoen van De Roover dat Kemp een aantal gedichten publiceerde in de derde
jaargang van De Tafelronde.3
Het grote essay van De Roover kwam er uiteindelijk niet, maar de thans gepubliceerde briefwisseling
leidt tot een dieper en bij wijlen ontroerend inzicht in Pierre Kemps zo eenzaam en beklijvend
dichterschap. ■
Pierre KEMP & Adriaan DE ROOVER, Als een bezetene, maar dan veel lieflijker, bezorgd en ingeleid door Wiel
KUSTERS, met een terugblik van Adriaan de Roover, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2006, 271 p., 22,50 €.
▲Het Hugues C. Pernath-Fonds beoogt het stimuleren, organiseren of ondersteunen van studies,
lezingen, uitgaven, tentoonstellingen en andere activiteiten m.b.t. de dichter Pernath en zijn kring. Zo
werd op 10 oktober 2002 de eerste Pernathlezing gehouden door Joris Gerits met als titel Over een
soldaat; op 1 april 2004 hield Stefan Hertmans de tweede Pernathlezing: Volleerd als maagd. Over
de noodzaak van een onmogelijke ethiek. De derde Pernathlezing werd i!n het Letterenhuis te
Antwerpen gehouden door Henri-Floris Jespers op 1 juni 2006: De maskers van Melpomene.
Pernath en het theater. In het begin van de lezing riep Jespers zijn eerste ontmoeting met Pernath op,
anno 1962, 1963:
Van mijn boezemvriend en mentor in die tijd, Freddy de Vree, wist ik alles over de
wederwaardigheden van de man wiens poëzie bekroond was met de Arkprijs van het
Vrije Woord, destijds een prestigieuze literaire onderscheiding. In Den Engel leek hij
wel beschermd en bewaakt door een haag van lijfwachten, omringd door een
overgedienstige hofhouding die de precieuze aanwezigheid geheel voor zich opeiste.
Ik weet niet meer aan wie eik het te danken had het voorrecht te hebben aan hem
voorgesteld te worden. Ik had nooit de vrijpostigheid kunnen opbrengen hem zelf aan
te spreken. Ik was 18, hij was 31. Er gaapte toen een generatiekloof tussen ons.
Maar wanneer ik hem voor de laatste keer zag, ook al aan een tapkast, een halfuur
voor hij neergebliksemd werd, waren we tijdgenoten geworden. En vandaag is hij een
te vroeg gestorven, jonge dichter.
In de jaren zestig was Pernath intensief met theater en film bezig. Op zeven jaar tijd, tussen eind 1963
en eind 1970, vertaalde en/of bewerkte hij negen toneelstukken, in de meeste gevallen samen met de
regisseur, in casu Walter Tillemans of François Beukelaers. Begin 1973 ging de laatste vertaling
van Pernath in première, De vrek van Molière. Het was rond dat tijdstip dat Pernath geïnstalleerd werd
als zevende lid van Pink Poets, het genootschap waarvan hij een jaar later gouverneur werd.
Jespers schetste de receptie van de vertalingen van Pernath en ging uitvoerig in op diens contacten
met de filmschool van ŁódŜ. Hierbij brengt hij voor de eerste keer het Poolse avontuur van Pernath
gedetailleerd in kaart. In de bij de lezing horende publicatie, met een cover van Jan Vanriet, werden
in bijlage enkele minder bekende bijdragen van Pernath over toneel opgenomen.
De lezing werd bijgewoond door o.m.: Wilfried Adams, Frank Albers, Steven van Ammel, Maris
Bayar, Vincent Billiau, Herman J. Claeys, Jos Costermans, Leen van Dijck, Jean Emile
Driessens, prof. dr. Joris Gerits, Kris Kenis, Robert Koninckx, Pruts Lantsoght, Mieke de Loof,
Ivo Machiels, Dirk Maeyens, Paula Mortelmans, Luc Neuhuys, Thierry Neuhuys, Nini
Phalempin, Koen de Scheemaeker, Jan Scheirs, Gerd Segers, Marthe en Emile Taverniers,
Walter Tillemans, dr. Yves T’Sjoen, Magali Uytterhaegen, Marie-Thérèse Vandevyvere, Jan
Vanriet, Kris Verellen en José Vossen.
De organisatoren ontvingen een bericht van verhindering van: Alstein, Luc Delagaye, Joris
Dedeurwaerder, Pieter Fannes, Peter de Greef, Erik van Herreweghe, Peter Holvoet-Hanssen,
dr. Karel Lantsoght, Hubert van Lier, Bob Mendes, Roger Nupie, Matthijs de Ridder en Geert
Swaenepoel. ■
Henri-Floris JESPERS, De maskers van Melpomene. Pernath en het theater, Antwerpen, Hugues C. Pernath
Fonds, Uitgave 3, 64 p., ill.
▲Ja, het omspellen van plaatsnamen of eigennamen stelt vaak problemen. Dostojevski, Eisenstein,
Jevtoesjenko, Trotski of Tsvejateva, ja, de gecultiveerde lezer zal ze wel thuisbrengen;
Dostoévskij, Ëjzenštejn, Evtušénko, Tróckij of Cvetáeva liggen al minder voor de hand. Toch
3
De Tafelronde, IIIde jg., nr. 3, augustus 1956, pp. 106-108; IIIde jg., nr. 5-6, februari 1957, pp. 194-195.
15
beantwoordt die tweede reeks aan de internationale transcriptie van het Russische (Cyrillische)
alfabet. En zo worden bijvoorbeeld de sterk uiteenlopende fantaisistische spellingen van Chruščëv
vermeden.
In Gierik lees ik: “een monnik van het Labrang Monastery in Xiahe”. Ik ben onbevoegd om me uit te
spreken over de omspelling van de naam van het pelgrimstadje Xiahe of van de provincie (in Gierik
met hoofdletter “p” gespeld) Gansu – al kan ik me niet van de onbehaaglijke indruk ontdoen dat hier
de Engelse translitteratie gebezigd wordt – en waarom dan de Engelse, in een Nederlandse tekst?
“Het Labrang Monastery in Xiahe” is een torenhoog barbarisme. Neen, niet wegens de translitteratie
van een stads- of provincienaam (waar ik me toch niet over uitspreken kan), wel wegens het gebruik
van “Monastery” – en dan nog wel mét hoofdletter a.u.b. Dergelijke inconsequenties getuigen van
warhoofdigheid of van luiheid – en in ieder geval van gebrek aan taalgevoel. (Wat denk je van
maarschalk Rommel die in Amerikaanse films Duits met een Amerikaans accent spreekt, of van in het
Italiaans gedubde Amerikaanse westerns, waar beeld en klank nooit samenvallen.)
Contaminaties vind je geregeld in de pers (ook in de zelfgeproclameerde kwaliteitskranten), maar dat
is geen excuus. ‘Crime de la crime’ is ook al een dergelijk voorbeeld van dwaasheid, en kranten die er
nooit in slagen een Franse uitdrukking of zin te publiceren zonder flagrante fouten, vinden het blijkbaar
chic een zoveelste zielloze bijlage onder de titel “encore” te publiceren.
Terug naar af. “Het Labrang Monastery” kan je lezen in een (overigens boeiende) aflevering van
Gierik waarin zogeheten schrijversscholen centraal staan – “de witte Ikea-inschroefmeubelen van de
workshoppers!”, aldus een citaat van de dezer dagen onvermijdelijke “ad hoc-redactie”.
“Schrijversscholen” doen blijkbaar duchtig mee aan de vitamineloze bureaucratisering of macdonaldisering van de taal:
De Antwerpse SchrijversAcademie, opgericht in 1991, stelt zich tot doel verschillende
facetten van het schrijversvak te onderrichten. Naast een gamma van kortdurende
cursussen verzorgen zij een vierjarige deeltijdsopleiding op het niveau posthogeschoolvorming.
Ook in ‘schrijfscholen’ is blijkbaar (al te gebrekkige) meertaligheid troef. “Tant de jeunesse mérite
notr’indulgence’ (sic); ‘Who’s it gonna be, boy? [...] Her or me ?’ (sic); ‘mon grand’amour’ (sic). En als
er nu eens toevallig geen sprake is van ‘literaire strategieën’, dan lees je dat “de markt dicteerde dat
ze thrillerschrijfster moest worden” omdat er “te weinig vrouwelijke thrillerauteurs in de Lage Landen”
zijn. Ja, die toekomstige alumni zijn wel erg carrièregericht. Maar dan zouden ze misschien beter
aandachtig naar Michael Allen luisteren: ‘De meeste schrijvers zouden het qua inkomen beter stellen
door te gaan werken achter de toog van hun stamkroeg’ (The Truth about Writing, 2003).
Het initiatief van Gierik het woord te geven aan de cursisten van de SchrijversAcademie is dus des te
lofwaardiger.
Vaak blijken de biootjes van de medewerkers verrassender dan de bijdragen:
XXXX (°XXXX) tussen Orion en Perseus zweeft zij bet overd door het zevengesternte.
Langsheen hyaden sprokkelt ze schelpen, stenen en verwrongen hout. Verzamelt
dromen als schreeuwerige getuigen van verzonnen realiteit. Leent bij hen de
verhalen die ze koesterend kneedt tot eigen gedachten. Soms noemt men haar Kris,
of zelfs Iris, ze had echter liever () geheten, zonder norm, zonder vorm, als een zucht
langsheen, je wang, met de constantheid van Aldebaran.
XXXX (°XXXX) uit Sint-Amands, had anders kunnen het en, Louise of zo. Met een
trage ie. Mystiek is de ingeslagen weg. Onzinnig hoe ze achterlaat, de verte verder
zoekt, langs zwalpende routes verdwaalt in poëtische prikkels. Altijd keert ze terug,
waarna ze zich zuchtend verliest in wat zonder haar overeind blijft.
Een andere cursiste portretteert zich als ‘een vat vol fantasie en rechtvaardigheid aangevuld met een
pen en papier’… ■
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXIVste jg., zomernummer 91, 128 p., 6,50 €.
▲In de 26ste aflevering van het Bulletin de la Fondation Ça ira wordt een onuitgegeven essay van Paul
Neuhuys gepubliceerd over Antwerpen en de Franstalige letteren, daterend uit de jaren 1927-1930,
evenals een artikel over Zwitserland dat, mits zorgvuldige deconstructie, bijzonder revelerend is voor
de structuur van zijn verbeelding. Thierry Neuhuys publiceert ‘Souvenirs d’enfance et de Dada’
opent met een in memoriam Édouard Jaguer. Het nummer opent met een in memoriam Édouard
Jaguer (cf. Mededelingen nr. 70, 12 mei 2006, pp. 2-3). In dat perspectief worden de bijdragen
herdrukt van Jaguer en Paul Neuhuys, verschenen in de eerste aflevering van Phases (1954). In het
redactioneel alludeert Henri-Floris Jespers op een merkwaardige band tussen Jaguer, Pansaers,
Gérard de Sède, de priorij van Sion en Da Vinci Code… Aan de hand van de zopas teruggevonden
16
brieven van Neuhuys aan zijn boezemvriend Willy Koninckx publiceert Jespers een verrassend
dossier over de politieke houding van Neuhuys, die eind 1919, begin 1920 het revolutionaire
enthousiasme van zijn vrienden geenszins deelt, en bovendien nogal sceptisch staat tegenover het
pas te Antwerpen opgerichte tijdschrift Ça ira. In de rubriek ‘En bref’ gaat de aandacht naar Maurice
van Essche, over wie Robin de Salle een boeiend getuigenis wist op te tekenen. ■
Bulletin de la Fondation Ça ira, nr. 26, 44 blz., ill., 50, chaussée de Vleurgat, 1050 Brussel. Abonnement : 20 €
(vier nummers), te storten op rek. 068-2287225-89 van Ça ira.
▲Prof. dr. Geert Molenberghs, wiskundige en biostatisticus, is directeur van het Centrum voor
Statistiek van de Universiteit Hasselt te Diepenbeek. In de jongste aflevering van de Scheldebode
publiceert hij een fascinerend artikel over ‘Wiskunde en wetenschap bij Lampo’.
Het is onbegonnen werk in het bestek van dit signalement de rijke en ongemeen boeiende studie van
Molenberghs recht te laten wedervaren. Laten we terloops vermelden dat hij onder meer uitvoerig en
ten gronde ingaat op de lange beschouwingen over wiskunde, hyperdimensionale continuïteit (HC) en
tijd in De verdwaalde carnavalsvierder (1990); op de wiskunde, de fysica, de optica, de geometrie en
de kosmologie in De man die van nergens kwam (1991); op de statistiek in De geheime academie
(1994); op treffende ontmoetingen tussen het oeuvre van Lampo en de wereld van M.C. Escher.
Beschouwingen over continuïteit (een fundamenteel wiskundig begrip); over de cyclische of periodieke
tijd; over de distorsie; over de circulaire tijd en over de omkeerbare tijd – dat alles werpt een beslist
nieuw licht op het oeuvre van Hubert Lampo, waarin ‘de wiskunde en exacte wetenschappen […]
prominent aanwezig’ zijn, aldus Molenberghs.
Het is redelijk aan te nemen dat zonder wiskundige, fysische, en andere
wetenschappelijke theorieën het werk van Lampo in zijn welgekende vorm niet
mogelijk zou zijn. De extended science, tot stand gekomen door zorgvuldig ten tonele
gebrachte wetenschapsextensie, geeft een consistente basis aan het werk.
Wim Rouwendal had een gesprek met Harry Kümel over De komst van Joachim Stiller, zopas als
DVD verschenen als deel 12 in de reeks ‘Kroniek van de Vlaamse film’ bij het Koninklijk Filmarchief te
Brussel. Leden van het Hubert Lampo Genootschap ontvangen niet alleen de Scheldebode, maar ook
deze DVD gratis. Het lidmaatschap van het HLG bedraagt 25 € per kalenderjaar. U wordt lid door uw
bijdrage over te maken op Argenta Brussel 979-0767969-25 of ABN/AMRO Rotterdam 54.61.69.236 ■
de Scheldebode, IIIde jg., nr. 1, mei 2006, 32 p., ill.
Agenda
▲Roland Roure exposeert tekeningen, sculpturen en schilderijen tot 15 juli. Le salon d’art, rue de
l’Hôtel des Monnaies, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag tot vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag
van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18 u. ■
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, tot en met 26 augustus. Open van maandag tot en met
zaterdag van 10 tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België,
Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel.
Presentatie beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september.
Andante, Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten
op zaterdag, zondag en feestdagen. ■
▲W A K E yoko ono. Van 16 juni tot 15 juli. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48,
2000 Antwerpen. Woensdag-zaterdag van 14 tot 18 u. ■
▲Retrospectieve Hugo Heyens van 17 juni tot en met 30 juli. Centrum Elzenveld, Professor
Sommézaal, Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen. Van donderdag tot en met zondag van 12u30
tot 17u30. ■
17
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Van 14 juni tot 10 september. Paleis voor Schone
Kunsten, Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
Dit is exemplaar nr. bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 30 juni 2006.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen,
gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
1
Mededelingen
Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie
Derde jaargang, nr. 73
Vrijdag 30 juni 2006
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen
E-mail : hfj@skynet.be
Redactioneel
In een vorig redactioneel werd er al op gewezen hoe Rita Verdonk, minister
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de gelegenheid greep om zichzelf te
profileren als IJzeren Rita door haar (om tegenstrijdige redenen erg omstreden)
politieke VVD-collega Ayaan Hirsi Ali schriftelijk te melden dat aangenomen
moet worden dat ze geen Nederlandse is. Ze beriep zich op het principe dat de
regel de regel is. Het was echter overduidelijk dat het haar uitsluitend ging om
2
een louter populistische greep naar het lijsttrekkerschap van de partij.
Uiteindelijk diende ze haar woorden roemloos in te slikken.
Dat was trouwens niet de eerste keer. Ook in de bijzonder onverkwikkelijke
affaire van de Kongolese asielzoekers stond ze in de Kamer te liegen dat zij het
zelf geloofde. Of liever: dat ze scheel zag. IJzeren Rita is immers te leep om
zichzelf zomaar uit lijfsbehoud onbewust mentaal om de tuin te leiden – behalve
wellicht wanneer ze verblind is door haar grenzeloze en geheel onredelijke
ambitie. Ook toen wist de zelfgeproclameerde roergangster haar arrogantie te
overleven. Zij heeft er immers geen probleem mee wit te bekennen wanneer ze
eerst bij hoog en laag zwart poneerde. Als oud-directeur Staatsveiligheid bij de
Binnenlandse Veiligheidsdienst weet ze blijkbaar al lang niet meer wat zwart en
wit wel zou kunnen zijn.
Verdonk overleefde nu in het parlement een vertrouwensstemming – ten koste
echter van het kabinet Balkenende II.
Het strekt de linksliberalen van D66 tot eer dat ze tegen een minister stemden,
die een groter gevaar voor de democratie betekent dan overjaarse
folkloristische fascisten (en daar ook de consequenties van trokken).
CDA en VVD kozen Verdonk boven D66. Dat spreekt boekdelen. Dat het nieuwe
kabinet demissionair dan wel missionair zal zijn, verandert niets aan de
neergang van de eens voorbeeldige Nederlandse politieke traditie.
&
Voor wie het (niet meer) wist, bewijzen de rubrieken “Dossier” en
“Achteruitkijkspiegel”hoezeer het perslandschap in de jaren vijftig een
verscheidenheid vertoonde die in schril contrast staat met de hedendaagse
eenheidsworst. Dat was wel een tijd dat kranten nog vaste critici hadden.
Vandaag lees je overal dezelfde, alleen zaligmakende, politiek correcte mening,
geventileerd door schnabbelaars
■
Kritisch
Een praalstoet voor praalhanzen
Zonder een gezonde dosis folklore overleeft
niemand in het Vlaamse stelsel van fondsen
en subsidies. Ik vind het wel amusant, al die
dichtende dorpspastoors, die honderden
gemeentelijke poëzieprijzen, die duizenden
heilige barden die nooit de provinciegrens
zullen overschrijden.
Gerrit Komrij in Awater (najaar 2004)
Een bloemlezing lijkt altijd, het kan niet anders, min of meer op een klein of groot mausoleum of een museum in
boekvorm. Een anthologie wordt een archief of een grafkelder in de vorm van een boek. En de nog levende
dichters die er nog geen grasperk of praalgraf hebben zijn uiteraard altijd ontevreden, verbijten zich van spijt en
beiden de tijd. En bij de woorden praalbed en praalgraf denk ik aan de mooie titel van één van de dichtbundels
van Joris Denoo: Een praalbed bloemen, maar ik hoef niet te geuren of aan het vers van Henri-Floris Jespers Ik
heb geen praalgraf nodig om te weten met wie ik in de eeuwigheid zal slapen. Een bloemlezing heeft ook altijd de
3
geur van een lijkenhuis en ook dit is onvermijdelijk, want een anthologie bevat nu éénmaal ook altijd gedichten
van dode dichters. Of met een Franse alliteratie: une morgue morose.
Over de dode dichters (Mark Dangin en Andries Poppe) die in de bloemlezing De praalstoet van de taal
1
opgebaard liggen, wil ik dus zwijgen. Maar over de levende (bekroonde) dichters die in deze bloemlezing als een
stoet van beelden langs mij gaan, moet ik toch niet zwijgen. En ook over de onvermijdelijke afwezigen (de
ongekroonde dichters die, omdat zij niet de gepaste prijzen mochten ontvangen, onvrijwillig in het salon des
refusés komen te staan of luid kloppen op de poort) zal en wil ik niet zwijgen. Maar laat mij eerst maar rustig
toegeven dat het een mooi uitgegeven boek werd. En ook de inleider heeft keurig gedaan wat van hem werd
verwacht: een keurige panoramische inleiding schrijven. Jooris van Hulle, de inleider van dienst, had dan ook
geen al te zware opdracht, want hij moest niet eens een (altijd beslissende, delicate en moeilijke) keuze maken.
De bloemlezing is immers samengesteld uit de winnaars van de provinciale prijzen van de provincie WestVlaanderen voor poëzie en dit sinds de Tweede Wereldoorlog. De provincie West-Vlaanderen (hoewel het niet
expliciet in dit boek staat vermeld), die vermoedelijk de hele uitgave heeft gefinancierd en/of gesubsidieerd (het
uitgevershuis Lannoo is geen therapeutische instelling die zomaar boeken uitgeeft) heeft zich aldus, op een
uiterst handige en intelligente manier, bij voorbaat kunnen afschermen van elke kritiek in verband met de keuze
van de in de bloemlezing opgenomen dichters. De mooie titel verwijst naar het vers Hij houdt de woorden/
staande in de praalstoet/ van de taal van Jozef Deleu en deze woorden klinken verleidelijk, maar curieus genoeg
bevat of verwijst deze titel meteen al naar de bezwaren die bij het lezen èn wegen van zo’n bloemlezing toch een
hypotheek leggen op de hele opzet en uitgave.
Ten eerste verwijst deze titel hoe dan ook naar de dichter als naar een wat pronkerige praalhans die aan
schoonschrijverij doet en als een verklede figurant in een taalstoet of een jaarlijkse processie opstapt en zo nu en
dan de stoet of de processie even (niet te lang) kan doen stilhouden. Het is, ik herhaal het, een mooi beeld, dat
echter ook indirect verwijst naar de poëtica van Deleu die zijn gedicht trouwens afrondt met de zeer burgerlijke
bedenking en bijna notariële vaststelling: Zijn testament ligt / klaar. Alleen de blinden/ heeft hij nooit mishaagd (p.
122). Ik denk echter aan de woorden van de dichter Martinus Nijhoff Ik zag een stoet van beelden langs mij gaan.
De dichter is voor mij dan ook geen verklede zwaan en nog minder een pauw met veren die wat mag paraderen
met zijn mooie taal, maar staat juist op de stoep of in de marge (vanwaar hij beter de stoet van Nijhoff kan zien)
bij het publiek of zelfs achter het publiek. Vanwaar de dichter, als een onzichtbare en zelfs vermomde ziener,
zowel de stoet (met vooraan de gedecoreerde en opgesmukte notabelen) als het publiek hoort en ziet.
Ten tweede: als men de onvermijdelijke regels toepast, moet men deze ook strik toepassen en ik wil niet vitten,
want ik ben en ik was als één der eersten 2 bereid om luidop te verklaren dat Christine D’haen een grote dichteres
is en voor mijn part absoluut gecanoniseerd mag worden, maar zij is niet geboren in West-Vlaanderen (Walter
Haesaert trouwens ook niet) en de prijs voor West-Vlaanderen zou dan ook moeten worden toegekend aan de
dichters die er echt geboren werden en niet ook aan die dichters die het Moerenland al minstens vijf jaar
bewonen. (Trouwens ook dichters als Jan Vercammen, Paul Snoek, Herwig Verleyen en Lut de Block woonden of
wonen al vele jaren met graagte binnen de provinciegrenzen van West-Vlaanderen en werden hier dus nooit
gelauwerd of bekroond ?!? ).
Ten derde in verband met die letterkundige (provinciale) prijzen nog twee niet zo retorische vragen: Hoe komt het
dat de drie wijzen: Fernand Bonneure, Fernand Florizoone en Fernand Lambrecht nog niet werden bekroond? En
kan iemand naar de redenen raden waarom dichters als bij voorbeeld Marcel van Maele, Renaat Ramon, Patrick
Lateur, Joris Denoo, Philip Hoorne en Hendrik Carette nog niet werden bekroond. Hoezo?, hoor ik u denken. En
1
2
Tweetalige uitgave, in het Frans onder de titel ‘Le cortège fastueux de la langue’, Tielt, Lannoo, 2004.
Zie hiervoor het VWS-Cahier De prachtige vrouwen die den herfst versieren (nr. 107, 1984) over Christine
D’haen dat ik mocht inleiden en samenstellen.
4
ik hoor u al antwoorden: omdat de jury deze dichters niet heeft willen of niet heeft kunnen bekronen. Juist. En dan
komen wij bij mijn boude opmerking dat deze jury’s meer dan vermoedelijk niet echt bekwaam waren of gewoon
te vaak uit dezelfde juryleden bestonden (met namen als Dirk de Geest, Hugo Brems en nogmaals Hugo Brems
of een andere assistent van prof dr. Hugo Brems!).
Ten vierde bevestigt deze bloemlezing mij in mijn bang vermoeden (maar ook ik ben niet onfeilbaar, alhoewel…)
dat de gedichten van Peter Verhelst weliswaar niet zo slecht gecomponeerd zijn, maar nu ook weer niet zo
geniaal zijn en dat hij wellicht, (maar ook hier kan ik mij vergissen, en het gaat hier enkel om mijn persoonlijke
smaak en voorkeur), het klassieke voorbeeld is van wat men wel eens een zwaar overschat dichter noemt.
Trouwens in zijn gedicht ‘Hellevaart (de zijne)’ zegt hij het zelf onomwonden: Door die klootzak blijft niets rijmbaar
(p. 306).
Ten vijfde bevestigt deze bloemlezing mij in de wetenschap dat de dichteres Ria Scarphout al te vroeg haar
gordel en sluier heeft afgelegd en dat zij de hoge barre hoogten van de mystiek helaas niet heeft kunnen
beklimmen. Toch was ik aangenaam verrast (echt waar) door haar sombere en wanhopig klinkende gedicht ‘Met
Bach’ (p.236).
Over Hedwig Speliers zeg ik dit keer niets, maar ik verwijs graag naar mijn nooit beantwoorde polemische tekst
Hedwig Speliers: onze fundamentalist van het formalisme.3
Gelukkig zijn er nog Jan van der Hoeven, Luuk Gruwez en Frans Deschoemaeker die in elk geval voor de meest
frisse taalgeluiden zorgen en als jongleurs in de praalstoet mogen blijven.
De geniale Hugo Claus mocht er ook gerust in, maar mocht er ook gerust uit. De man stapt al jaren op in alle
stoeten en processies. En niemand zou dit keer hebben opgemerkt dat hij er voor één keer niet bij was. In het
‘Voorwoord’ van gouverneur Paul Breyne wordt de oude bard trouwens binnengehaald als één van de Grote Drie
West-Vlaamse dichters; en ik citeer Er zijn wereldwijd meer dan twintig miljoen Nederlandssprekenden. Hiervan
zijn er slechts een miljoen West-Vlamingen. En toch heeft West-Vlaanderen een aantal zeer belangrijke auteurs
voortgebracht. Om ons te beperken tot de onbetwistbare grote drie: Jacob van Maerlant, Guido Gezelle en Hugo
Claus. En onze gouverneur heeft gelijk, maar hoefde zich helemaal niet te beperken en had zonder schaamte of
schroom in één adem ook kunnen verwijzen naar Michiel de Swaen uit Duinkerke 4, Hugo Nestor Verriest uit
Deerlijk en Albrecht Rodenbach uit Roeselare. Om nog maar te zwijgen van de nu vermaledijde Cyriel
Verschaeve die echter in het interbellum twee of zelfs drie Staatsprijzen mocht ontvangen!
Kortom, de bloemlezing was hoe dan ook een goed initiatief, maar het had nog mooier en beter gekund. Men had
bij voorbeeld samen met een paar andere provinciale overheden tot een ruimer panaroma kunnen komen en zich
niet langer op die literaire prijzen baseren. De literaire consensus en de literaire conventies van vandaag
vervagen al na een halve eeuw en dichters die vandaag zonder vangnet durven springen worden soms de grote
acrobaten van morgen. Men had dan heel wat meer dichters kunnen opnemen en de praalstoet heel wat
kleurrijker maken. Ik verwijs dan ook heel concreet naar een anthologie die twee jaar geleden ten zuiden van
onze taalgrens werd samengesteld5 en waarin haast niet één Franstalige dichter afwezig is. Chronologisch van
Charles de Coster (°1827) via Marcel Mariën (°1920) en André Blavier (°1922) tot aan Gwenaëlle Stubbe (°1 972).
Het hele boek, zonder foto’s en summier commentaar, telt overigens slechts 238 bladzijden, en dus nog heel wat
minder dan de 330 dure bladzijden (ook de vertalers moesten worden gehonoreerd) van dit hier
becommentarieerde praalboek dat voor de rest goed is om op alle wachttafeltjes van alle Franstalige
3
4
In het ts. Kreatief, jg. 29 nr. 2, juni 1995, p.129-132.
In zijn boekje Gelijk de zonnebloem, Hasselt : Heideland, 1964, dat verscheen in de eertijds bekende reeks
‘Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ schreef de auteur Raf Seys over deze dichter en toneelschrijver: Overdreven
zijn streekgenoten wanneer ze hem als dichter naast en zelfs boven Vondel stelden, dan staat het toch
onomstootbaar vast dat hij in onze zeventiende-eeuwse literatuur de merkwaardigste vertegenwoordiger der
zuidelijke Nederlanden is geweest.
5
La poésie francophone de Belgique, samengesteld en ingeleid door Werner Lambersy, Paris, Cherche midi,
2002.
5
ambassades en consulaten te blijven liggen, want het biedt helaas een vertekend en verduisterd beeld met
(gezien de aangewende formule) te veel hiaten en te veel lacunes.
Literatuur is een gevaarlijke bezigheid schreef de classicus en poëziecriticus Piet Gerbrandy aan het eind van zijn
inleiding ‘Aan de lezer’ van zijn heerlijk boek Een steeneik op de rotsen, over poëzie en retorica 6 En de lectuur
van deze praalstoet van West-Vlaamse dichters is helaas een zeer ongevaarlijk lectuuravontuur.
Hendrik CARETTE
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 6: Nonkel Fons, Oom Wim en Nonkel Bob
Niet Hendrik Conscience leerde generaties lezen, maar wel Nonkel Fons, van De Goede Pers Averbode.
Vanaf het eerste leerjaar waren we wekelijkse abonnee van Zonnekind (later werd dat nog opgesplitst in Doremi
– voor de kleuterklas-; Zonnestraal, Zonnekind; Zonneland en Vlaamse Filmkes, al naargelang de graad).
Maar ik had weeral het voordeel van de twee jaar oudere broer Ivan, die al aan Zonneland toe was.
Zonnekind eindigde met de strip Rikske en Fikske, maar in Zonneland had je o.a. het getekende vervolgverhaal
“De kerels van Vlaanderen”, echt spannend! En mijn broer kleefde dat dan in een schriftje, zodoende werd het
een heuse strip!
De Goede Pers pakte ook uit met vakantieboeken: voor de Kerstvakanties kon je altijd rekenen op enkele
smartelijke verhalen van armoedige hongerige kindjes. Indien niet voortijdig ergens doodgevroren vonden ze
soms toch nog een warm nest. En wij leerden mededogen en naastenliefde, en meer van dat fraais, wat nu
heden ten dage ver te zoeken is. En er waren ook spelletjes en puzzels en knutselbladzijden. (Dat ik nu nog
desgewenst prachtige vogelhuisjes kan ineentimmeren heb ik allemaal te danken aan die goede Nonkel Fons).
In de Zomervakantieboeken stonden ook taal-en rekenwerkjes, ter voorbereiding van volgend leerjaar. Die
boeken waren ook ingedeeld volgens vakantieweken, maar de eerste dagen zaten we er al door!
Toen mijn broer in het zesde leerjaar zat, schakelden de jongens over van Zonneland naar De Vlaamse Filmkes.
Dat waren kortverhalen, één per boekje en altijd 32 pagina’s lang. (of kort, in ons geval, want we konden er maar
niet genoeg van krijgen). Ik herinner mij de titel Het water komt, over de watersnood in 1953. Maar ook de zeer
spannende verhalen van John Flanders, alias van Jean de Kremer. Dat deze Gentenaar ook in het Frans schreef
als Jean Ray werd misschien wel vermeld. Ik legde pas later terug het verband, bij de verfilming van zijn
Malpertuis door Harry Kümel (anno 1973, met Orson Welles in de hoofdrol, en ons ‘Charelke’ Janssens verder
nog naast internationale beroemdheden als Susan Hampshire, Mathieu Carrière en Michel Bouquet).
Gelukkig werd onze leeshonger ook thuis extra bevredigd. Zelfs naast de leveringen van de Goede Sint viel er
regelmatig een boekje in onze schoot.
Zo had ik een boekje - de titel ontsnapt me - over een stelende ekster. Dat beest verzamelde en stal alles wart
blonk! Zo ook de zilveren vingerhoed van een dame, die om vermeende diefstal, haar hulpje ontsloeg. Maar eind
goed, al goed. Het verhaal was ook prachtig geïllustreerd.
Vermits ik zeer goed luidop kon voorlezen - en de mooie lessen van Nonkel Fons indachtig - vond ik het niet meer
dan normaal om een minder begaafd kind onder mijn vleugels te nemen.
Ze heette Linda, en woonde met haar ouders op een huurflat in onze straat, amper drie kamers voor de ganse
familie. Gewapend met mijn boekje over de stelende ekster drukte ik op de bel: “Ik kom leesles geven aan Linda”.
De ouders, ook ingeweken Oost-Vlamingen, zagen daar geen graten in. Hoe het aan de Zuster haar oren kwam
is mij een raadsel, maar op een gegeven moment werd ik op het matje geroepen: ik was mijn boekje te buiten
gegaan.
6
Amsterdam, Meulenhoff, 2003, p. 9.
6
Neen, ook deze maand geen ‘Erekaart voor Goed Gedrag’; ik was hovaardig geweest, en ik moest de taak van
de school niet overnemen. In mijn rapport stond te lezen: “Magali moet nederig leren zijn, en niet pronken met
haar talenten”.
Ik denk dat toen ‘de Lerares’ in de kiem werd gesmoord . (Maar ik had nog andere ambities, bijv. Missionaris
worden , en sneuvelen in China; Ridder worden - wat mijn broer dubbel liet plooien van jolijt: meisjes kunnen
nooit Ridder worden - en hij was al gezegend met de naam Ivan. Dus, bij het genieten en naspelen van het Britse
jeugdfeuilleton Ivanhoe , met de prille Roger Moore, moest ik mij altijd tevreden stellen met de aanhef van het
verhaal, en zeer luid “Ivanhoe, Ivanhoe!!!!” roepen, de handen als een megafoon voor de mond, de laat, de
lijfeigene.
Ja, die zalige buitenlandse tv-feuilletons. Ook de Britse jeugdreeks: “Come and see next week…”, met die fontein,
en waar gevaarlijke bendes steevast werden opgerold door toedoen van dappere kinderen.
En tijdens vakanties bij de grootouders in de streek rond Zottegem, had ik niets meer nodig dan een vergrootglas
en een canifke (pennemes) om zelf aan de slag te gaan.
Helaas, bendes waren niet alleen zeldzaam, maar zelfs onbestaande. (Waar was de tijd van de Bende van Jan
de Lichte, geborene van Velzeke, en schreeuwend: “Voor gene Chanterik peu”, toen hij werd geradbraakt). Neen,
in de Leeuwergemse bossen en Elense weiden werden Engelse Ivanhoe-veldslagen nagestreden, of desnoods
iets tussen Indianen en Cowboys.
Meer in onze wereld gesitueerd was het Zweedse feuilleton: “Wij Kinderen van de Zoutkreek”, naar Astrid
Lindgren.; met Melker, Stina, Tsjorven en Pelle (Wette wa ?), een Zweedse verademing: ook in het hoge Noorden
scheen af en toe de zon lekker warm!
Bij slecht weer konden we nog genieten van allerlei stripverhalen: er werd gewisseld en uitgeleend dat het een
lieve lust was; Nero, De Rode Ridder, Kuifje, Bessy, Suske en Wiske, de Beverpatrouille, Billie en Bollie, Bolleke
en Piet Fluwijn, De Kapoentjes, De familie Snoek, etc….
Wie beweert dat zowel strips als televisie fnuikend zijn voor de ontwikkeling van een kind, heeft zelf een ernstige
ontwikkelingsfase gemist.
We hadden de fantastische strips van ene Oom Wim, in de intro steevast met pijp in de mond: Dan volgde korte
situering van het verhaal. Meestal Geschiedkundig, of rond Wetenschap en Techniek: o.a. Het leven van Henri
Dunant (stichter van het Rode Kruis); of Gütenberg (boekdrukkunst), etc…
En op ‘televisioneel” gebied waren er al die fenomenale Vlaamse jeugdfeuilletons: Manko Kapak, Zanzibar ,
Johan en de Alverman, Axel Nort, Kapitein Zeppos , Het Zwaard van Aardouwaan, etc.. En dat allemaal in
“Vrolijke Vrienden”, van TV-ohee, van Nonkel Bob!
Helaas, vanaf “De Kat’ haakte ik af, serieus aan het puberen, en andere interesses: onder andere de
Muziekacademie op woensdagnamiddag. Dat waren zeer ernstige zaken voor een speelvogel als ik! Temeer daar
het in niet geringe mate mijn toekomst zou bepalen.
Magali UYTTERHAEGEN
Dossier
▲Toen Liane Bruylants zich aan het toneel waagde, had ze reeds bekendheid verworven als dichteres (Schaduw
en spiegel, 1945; Het hart der dingen, 1949; Schimmen en bacchanten, 1949) en als romancière (Het einde van
de weg, 1946). Met het toneelspel Eva Brandes kwam ze pas volop in de belangstelling. ■
Eva Brandes: gelaagd & gedreven
Na een verblijf van enkele maanden in Parijs met Frans Buyle, keert Liane Bruylants terug naar Antwerpen. Daar
ligt een telegram op haar te wachten: ze krijgt een interim aan de École normale provinciale te Jodoigne
(Geldenaken) in Waals-Brabant. De school is prachtig gelegen in een groot park. Liane geeft Nederlands aan
7
Franssprekende jongedames. Ze huurt een kamer in een hotelletje te Tienen. Daar begint ze met het schrijven
van Eva Brandes.
Ik had er de tijd voor, in Tienen viel niets te beleven en reeds lang had ik zin om mij in dialogen
uit te drukken. De weekends bracht ik in Antwerpen door en dan las ik Frans voor wat ik had
geschreven, we brachten af en toe wijzigingen aan of bespraken de techniek van het toneel.
Bruylants voelde zich opperbest aan de École normale provinciale en was er graag gebleven. De leerkracht die
ze verving komt echter weer uit Amerika, en ze moet de plaats voor haar ruimen.
&
De Vlaamsgezinde socialist Firmin Mortier (1899-1972), oud-activist en kameraad van Paul van Ostaijen, was in
1947 directeur benoemd van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg – Nationaal Toneel, functie die hij tot in
1963 bleef waarnemen. Frans Buyle kende hem uit de tijd van zijn dienstweigering. Mortier las het stuk, en
besloot het op te voeren.
Tijdens een persconferentie in november 1950 wees regisseur Maurits Balfoort op “de intrinsieke waarde” en de
“grote kwaliteit” van het stuk, en op de uiterst moeilijke taak van de actrices en acteurs, “niet wegens de
technische moeilijkheden der vier bedrijven, maar elk personage op zich zelf is moeilijk te vertolken”.7
In ’t Pallieterke, toen nog een satirisch weekblad, werd het optreden van de regisseur in de verf gezet.
De dag dat Balfoort niet meer als regisseur moest voldoen moet de K.N.S. hem als
propagandaleider aanstellen. Ik ken geen beter advokaat dan hij en hij heeft ook dame Lian’s
toneelkind con brio verdedigd en met zulke overtuiging gepleit dat het van een Ibseniaanse
geladenheid getuigt dat de joernalisten het na hun vijfde borrel gingen geloven.8
&
De première vindt plaats te Gent op zondag 17 december 1950. Liane Bruylants is erg gespannen. Ze heeft de
repetities meegemaakt, heeft de grootste waardering voor de inzet van regisseur en bezetting die zich uitgesloofd
hebben, maar ze weet dat toneel hard is.
Het drukt je met de neus op al wat onvolledig of onrijp is, het is genadeloos en eerlijk. Het
toneelpubliek is zulk een amalgaam, is onberekenbaar en rechtuit. Het zit immers veilig
weggedoken in de vrijwel duistere zaal, kan haast anoniem reageren, is aan niets of niemand
iets verplicht, want het betaalt en wil waar voor zijn geld. Ik vind dan ook dat iedere schrijver
eens eenmaal een toneelstuk zou moeten maken en laten opvoeren.
Liane en Frans rijden mee met de bus die de spelers naar Gent brengt. Boven de Arteveldestad woedt er een
hevige sneeuwstorm, “en we lijken wel aan te komen in een dode stad”.
En als dan het doek opgaat en al wat ik op mijn kamertje in Tienen heb opgeschreven, begint
te leven, klopt het hart mij in de keel en kan ik mijn tranen niet tegenhouden. Ik grijp de hand
van Fans en zo blijven we zitten, soms de adem inhoudend als er reacties uit het publiek
komen. Ik word op de scène geroepen, er zijn bloemen, er is succes. Maar ik ben eigenlijk
alleen met mijn stuk. Hoeveel beter zou ik dit toneeltje kunnen maken, nog spitser moeten de
dialogen zijn, nog dieper de personages.
Volgens De Nieuwe Gazet en Het Laatste Nieuws was er een grote opkomst (“niettegenstaande het doorslechte
weder”), volgens Het Volk was de belangstelling “zeer gering”. Wat er ook van zij, alle verslaggevers waren het er
wel over eens dat toen schrijfster en regisseur op de planken verschenen, het applaus en bravogeroep van het
publiek meer dan overtuigend was.
7
AN., Persconferentie in de K.N.S., in: Volksgazet, 28 november 1950; WIDES [= Willy de Schutter], De
aanstaande Creaties, in: De Nieuwe Gazet, 28 november 1950;H.G., Hoogtepunten in het Speelplan, in: Het
Toneel, 2 december 1950.
8
AN., Vooruitblik met borrels, in: ’t Pallieterke, 30 november 1950.
8
De kritiek was unaniem om de acteerprestaties en de regie te loven. In het liberale Laatste Nieuws werd het stuk
bijzonder waarderend besproken.
Mevr. Bruylants behandelt in haar stuk een delicaat probleem. Iedereen weet hoe bij de
bevrijding betreurenswaardige vergissingen werden begaan, hoe kortzichtige individuen, enkel
gedreven door gevoelens van haat, hun medemensen zochten te treffen terwijl anderen van de
algemene verwarring gebruik maakten om hun eigen belang te dienen.
Enfin, veel inkt is daarover gevloeid en waar de schrijfster ook in haar werk deze toestanden
uiteenzet, vervalt zij echter niet in een nodeloos heroprakelen maar vindt er de gelegenheid in
om zich te plaatsen op het standpunt van menslievendheid en verzoening. […]
Het stuk is ingedeeld in vier korte bedrijven en in elk ervan weet de schrijfster de aandacht
gespannen te houden en op te drijven naar het einde toe waar een mooi climax bereikt wordt.
[…]
Het publiek volgde dan ook met veel belangstelling de opeenvolgende gebeurtenissen en het
applaus bij het einde van elk bedrijf bewees dat het stuk insloeg.9
De criticus van de socialistische Vooruit stond kennelijk eerder wantrouwig tegenover Vlaams werk.
Iets moet ons toch uit de pen: wij zagen veel oorspronkelijk werk voor het voerlicht komen in
de laatste dertig jaar, zo in officiële schouwburgen als bij liefhebbersgezelschappen: er blijkt
weinig koren voor handen. Eigen hoge dunk over eigen werk is altijd gevaarlijk; vergelijkingen
naar eigen maatstaf houden weinig steek; bijval is niet altijd neen waardegraad.
Het is dus niet verwonderlijk dat hij zich eerst negatief uitspreekt: het hoofdpersonage zou dominant moeten zijn,
lijkt hem “psychologisch onevenwichtig en onvoldoende gestaafd”; de ontknoping “mist elke logica”; andere
personages “werden grosso modo getekend”; de bouw “is niet volmaakt”; er zijn “bedenkelijke bijkomstigheden”
en “alles kon men in een stevige tweeakter samenbrengen”. Toch heeft hij ook woorden van lof:
Mevr. Bruylants heeft zin voor toneel en weet in grote lijnen wat toneel verlangt. Zij kan een
klimax bewerken met volle interesse. Zij dialogeert met gemak. Zij spreekt een toneeltaal. Zij is
niet zonder behendigheid in het aanbrengen van zekere effecten, al zijn die dan ook wat grof in
elkaar gezet en naar de gewone knepen. […]
Het was een belangwekkende kennismaking en wij zijn overtuigd dat de belofte aldus afgelegd
zal gehouden worden door mevrouw Liane Bruylants, die om haar eersteling tevreden mag
zijn.10
Ook M.V.H. in de katholieke krant Het Volk heeft wat kritiek, maar zijn conclusie luidt:
Er schuilt echter een stevige kern in het gegeven en sommige lichtpunten in de soms trage
dialoog wijzen op een ontkiemend talent bij schrijfster. We geven haar onvoorwaardelijk krediet
en dat getuigt wellicht van de waardering die we haar verdiensten toedragen.11
&
Nog voor de Antwerpse première kreeg Eva Brandes ruime belangstelling vanwege de landelijke en plaatselijke
pers.12 Het stuk was pas in boekvorm verschenen 13 en kon nog net op de cultuurpagina van Volksgazet van
donderdag 11 januari besproken worden.
Hubert Lampo was (als altijd) goed op dreef:.
9
G., “Eva Brandes”, in: Het Laatste Nieuws, 20 december 1950.
AN., Bij de creatie van een nieuw Vlaams werk. De proef bracht een belofte, in: Vooruit, 20 december 1950.
11
M.V.H., Creatie van “Eva Brandes”, in: Het Volk, 20 december 1950.
12
Het Toneel, 5 januari; De Nieuwe Gazet, 11 januari; Gazet van Antwerpen, 12 januari; La Métropole, 12 januari;
Het Handelsblad, 12 januari; De Rode Vaan, 12 januari; Het Volk, 13 januari.
13
Liane BRUYLANTS, Eva Brandes, Antwerpen, Libris, 65 F.
10
9
Het is moeilijk na één enkele lezing een oordeel te vellen over een toneelstuk dat uiteraard
slechts op de planken geheel tot leven komt. […] Ofschoon wij, zoals hoger aangestreept,
vooralsnog een definitief oordeel voorbehouden, trof het ons bij de lezing, dat we hier beslist te
doen hebben met een drama, dat een hoger niveau bereikt, dan wat wij in de afgelopen
seizoenen over het algemeen van Vlaamse auteurs te zien kregen, waaronder vooral de
dilettanterigheid en het ontbreken van de Vermeyleniaanse “brains”, evenzeer als het tekort
aan litteraire en dramatische vormgeving, ons vaak hinderden. Tevens is het onze oprechte
mening, dat Liane Bruylants enkele karakters heeft tot stand gebracht, die in de herinnering
van het publiek wellicht lang hun eerste verschijnen voor het voetlicht zullen overleven.
Op een persconferentie zinspeelde regisseur Balfoort op een zekere Ibseniaanse inslag van
het werk, zulks in verband met de door de schrijfster uitgewerkte gedachten, die op een
geprononceerde humanitaire thesis berusten. Voor wie echter de literatuur van Liane
Bruylants’ generatie kent, blijkt het duidelijk, dat Ibsen met Eva Brandes, haar Scandinaafs
klinkende naam ten spijt, betrekkelijk weinig te maken heeft. Zulks pleit enerzijds voor de
oorspronkelijkheid van gegeven en uitwerking, doch anderzijds wijst het hierop, dat de
schrijfster aan dezelfde behoefte gehoor heeft gegeven, als de belangrijksten onder haar
letterkundige leeftijdsgenoten: af te rekenen met de knusse zelfgenoegzaamheid, de
folkloristische gezelligheid en – naar keuze – de kleinburgerlijke, landelijke of provinciale
bekrompenheid, die er ook heden ten dage nog gedeeltelijk de schuld van zijn, dat wij
practisch geen eigen toneel en slechts een literatuur in wording bezitten.14
Daags voor de première publiceerde het weekblad Het Toneel een substantieel artikel van Liane Bruylants,
waarin ze terugblikt op haar stuk.
De bedoeling, als men hier in de echte zin wel van bedoeling kan spreken, welke bij het
schrijven van Eva Brandes heeft voorgezeten, is in alle objectiviteit te getuigen voor de mens,
met al zijn gebreken, tekortkomingzen en zijn zeldzame goede eigenschappen. Het is een
poging om te trachten eigen tekortkomingen onder ogen te durven zien, vergissingen te
bekennen en onverdiend geleden leed, niet met leed aan derden te vergeleden.15
Op de dag van de première verscheen dan een stuk in De Antwerpse Gids.
Germaine Dijckhoff was de auteur gaan opzoeken en bracht een kort verslag van hun gesprek. Hieruit blijkt dat
het geduld van Liane Bruylants erg op de proef was gesteld, omdat er heel wat tijd voorbijging alvorens zij de
beslissing van de directie van de K.N.S. mocht vernemen. Na de lezing bleek regisseur Balfoort werkelijk
geestdriftig, en hij gaf de jonge schrijfster ook wenken. Jonge auteurs willen teveel “aan literatuur doen”.
Bruylants hield daar terdege rekening mee. Ze bekende “dat zij haar inspiratie heeft moeten remmen, vooral
wanneer enkele poëtische passages direct aanleiding gaven tot meer literaire ontboezemingen”. De rolverdeling
had zij zelf mogen aangeven. “Een paar wijzigingen waren achteraf noodzakelijk gebleken, maar het geheel heeft
de schrijfster zelf alle voldoening geschonken.”
Wat het probleem betreft, dat Liane Bruylants in Eva Brandes behandelt, zij heeft getracht dit
op een algemeen menselijk plan te houden en al wortelt het thema in de actualiteit, de
bedoeling is niet geweest wit of zwart te verdedigen, maar wel te tasten naar de kern van het
diepmenselijke.
Bruylants had Eva Brandes laten lezen aan Willem Elsschot en aan mr. A. Roothaert (die een bijdrage schreef
voor de programmabrochure). “Hun beider waardering was haar een steun geweest.”16
14
H.L., Eva Brandes, in: Volksgazet, 11 januari 1951.
Liane BRUYLANTS, Eva Brandes. Ter inleiding door de schrijfster zelf, in: Het Toneel, 12 januari 1951.
16
AN. [door L. Bruylants geïdentificeerd als Germaine Dijckhoff], Vlaams werk in K.N.S. Antwerpen. “Eva
Brandes” van Liane Bruylants, in: De Antwerpse Gids, 13 januari 1951.
15
10
&
De première in de Bourlaschouwburg wordt ook al besloten met een warm applaus, dat tot een ware ovatie
aangroeit. Het stuk krijgt heel veel aandacht in de pers. Bert van Kerkhoven (die in 1963 Mortier zou opvolgen als
directeur van de K.N.S.), besprak het stuk tijdens de nieuwsuitzending van 19 uur van het N.I.R.
Naar het voorbeeld van de Noord-Nederlander Ben van Eijsselsteijn17 heeft Liane Bruylants
zekere aspecten aangedurfd van de immer actuele problemen, zoals deze sedert de bevrijding
door civisme en incivisme zijn gesteld. En de wijze waarop zij deze zeer ingewikkelde vragen
behandelt, brengt de bevestiging, dat Vermeylen’s roep om “more brains” niet te vergeefs heeft
geklonken. Misschien is deze roep door Liane Bruylants wel wat al te consequent beantwoord
geworden, want er is eerder een tekort aan gevoel dan te veel. […] Men kan zich niet van de
indruk ontmaken, dat de boodschap van liefde en menselijkheid die Liane Bruylants wenst te
brengen, wel enige nihilistische consequenties in zich houdt, waarvoor men niet blind kan zijn.
[…] Nu doet (Eva Brandes) doorlopend meer aan cynisme en scepticisme denken dan aan
gelouterde menselijkheid. […] En om hiermee geen verkeerde indruk te wekken herhaal ik met
klem, dat deze nieuwe Vlaamse toneelproductie getuigt van een groot talent, een scherpe kijk
op mensen en dingen en van een beheersing van de toneeltechniek, die mede een belofte is
voor het toekomstig werk van onze jongste dramaturg.”18
In Volksgazet steekt Hubert Lampo zijn waardering niet onder stoelen of banken.
De goede indruk, die we bij de lezing van Liane Bruylants’ Eva Brandes hebben opgedaan,
werd door de Antwerpse creatie van verleden Zaterdag voor 100 % bevestigd. Zonder te
beweren, dat we hier dadelijk met een “coup de maître” te doen hebben, mogen we toch direct
aanstippen, hoe dit drama torenhoog uitsteekt boven veel wat we in de laatste jaren aan
Vlaams werk te zien kregen, niet alleen wat de debutantprobeersels betreft door mensen, bij
wie ik er terdege aan twijfel of zij ook maar één enkele druppel aangeboren schrijversbloed in
hun body hebben, doch ook wat Vlaamse dramaturgen met een gevestigde reputatie als Paul
de Mont e.a. aangaat.19 Zelfs hij, die veel belang zou hechten aan de zwak- en onhandigheden
dier en daar, die het dramatische debuut verraden, zal toch moeten toegeven dat, helaas, de
meesten onder onze eigen toneelschrijvers de indruk geven doodgewone domkoppen te zijn,
afgezien dan nog van het manifeste gebrek aan ieder talent, als men hun stuntelige pogingen
vergelijkt met dit intelligente, sobere, gebalde, doordachte en toch ontroerende toneelspel van
de acht en twintigjarige Antwerpse dichteres.
Wijzen we er terloops even op, dat het verschijnsel Eva Brandes niet als een alleenstaand
geval in onze letteren mag worden beschouwd, doch accuraat aansluit bij het streven, dat
Liane Bruylants’ generatie typeert, nl. het verwerpen van iedere kleinburgerlijke, folkloristische
of “bloed-en-bodem-verbonden” interesse, met daar voor in de plaats een meer intellectueel
geschraagde literatuur, algemeen menselijk tevens en strevend naar een niveau, dat
misschien nog wel niet dadelijk Europees kan genoemd, maar dan toch de knusse Vlaamse
genoeglijkheid en bekrompenheid ontgroeid is.
Deze schrijfster hanteert uitstekend de vlotte, beschaafde conversatietoon van ontwikkelde
Vlamingen, nagenoeg zonder litteraire franjes. Zij weet de spanning in stijgende lijn op te
voeren en beschikt over een intuïtieve zin voor de dramatische constructie, terwijl zij blijken
geeft van een kijk op het menselijke karakter, waarin intelligentie en… vrouwelijk raffinement
17
Toespeling op Bazuinen van Jericho, een spel in drie bedrijven (Assen, Van Gorcum, 1950)
Bert VAN KERKHOVEN, Bij de opvoering van “Eva Brandes” door Liane Bruylants. Typoscript. Archief L.
Bruylants.
19
Lampo zinspeelt hier op Artevelde’s val (1948) en De verrijzenis van Jezus (1949).
18
11
elkander steunen, terwijl daar tenslotte bij komt, dat zij inderdaad iets te vertellen heeft, wat
misschien wel het belangrijkste van allemaal is.20
De conservatieve katholieke toneelauteur Eugeen Winters, wiens Kerstmirakel pas in de K.N.S. opgevoerd was,
vond die toejuiching zeer verdiend. Hij had wel een bezwaar, nl. dat het stuk “zo bitter is, zonder één lichtpunt en
dat allemaal deze mensen elk vertrouwen verloren schijnen te hebben; dat er niemand is die een verlossend
woord spreekt, met het gevolg dat het stuk niet verheft, maar deprimeert.”
Wij leven zeker in een zwarte tijd, maar, zomin als het zin heeft de ogen hiervoor te sluiten,
menen wij dat nutteloos is dit nog aan te dikken en dat gebeurt bepaald in Eva Brandes. Men
heeft in verband met dit stuk gesproken van Ibsen en Heijermans, en de schrijfster daarmee
een slechte dienst bewezen. Wat Eva Brandes misschien er mee gemeen heeft, is de sombere
atmosfeer, maar die is dan in dit geval wat geforceerd; men krijgt onvermijdelijk de indruk dat
het werk te veel met de geest en te weinig met het hart is geschreven en voor een jonge
schrijfster stemt het met ons wat droevig, dat Eva Brandes juist dat mist, wat men in het werk
van een gevoeliger natuur zou willen zien.
Men heeft ook ten onrechte dit stuk willen voorstellen als een drama van de repressie van de
na-oorlogse tegenstellingen. Dit is Eva Brandes bepaald niet. Het grote drama dier
tegenstellingen en het politiek geschipper rondom dit drama ontbreekt. Eva Brandes is het
drama van harteloze mensen, waaronder er slechts één door lijden gelouterd – in dit geval
toevallig in een concentratiekamp – begrijpen voor het lijden van anderen aan de dag legt.
Tenslotte kan ons het nogal onwaarschijnlijk einde niet bevredigen, maar dat is een
persoonlijke mening.
Tegenover dit alles staat een zeer sterk gegeven, een groeiende spanning, een vlotte dialoog
en een geslaagde typering […] In ieder geval zijn wij van oordeel dat de directeur van de
K.N.S. er goed aan deed Mevr. Bruylants in contact te brengen met het publiek dat deze
eersteling zeer gunstig onthaalde.21
Ook in Het Nieuws van de dag werd gewezen op de sombere, neerdrukkende sfeer.
Er is geen enkel lichtpuntje in te bespeuren en voor al de optredende personages loopt het
stuk ten slotte op een mislukking in hun leven uit. Niemand ontkomt aan een noodlottig einde,
wat ons wel mag verwonderen als wij weten dat we hier te doen hebben let de eersteling van
de begaafde jonge dichteres Liane Bruylants, van wie we meer hart en gevoelen gewoon
zijn.22
Het Volk loofde de eerlijke bedoeling van de schrijfster, het “vredig begrip van mens tot mens aan te tonen als
redmiddel uit de geestelijke chaos van onze tijd” .23 De criticus wees wel paternalistisch op klassieke
debutantenfoutjes. Het Handelsblad was erg positief:
Eva Brandes is psychologisch uitgediept, waardoor het op een peil geplaatst werd waarop
onze Vlaamse auteurs hun stukken over het algemeen niet stellen. Het spel kenmerkt zich
door een vlotte toneeltaal, het uitbouwen van het gegeven gebeurde handig, met technische
vaardigheid. Het werd zo uitgesponnen dat de spanning in stijgende lijn toeneemt naarmate de
actie verder verloopt.24
In het liberale dagblad Le Matin gewaagde Yves Bourdon van een “beau succès”, van een “coup d’essai” die alle
aandacht verdient.
20
H.L., Eva Brandes, in: Volksgazet, 15 januari 1951.
E[ugeen]. W[inters]., Eva Brandes, in: Gazet van Antwerpen, 15 januari 1951.
22
R. V. E., Eva Brandes in de K.N.S. te Antwerpen, in: Het Nieuws van de dag, 17 januari 1951.
23
AN., Creatie van “Eva Brandes”. Psychologisch toneelspel van Liane Bruylants, in: Het Volk, 15 januari 1951.
24
J.D.S., Kon. Ned. Schouwburg. Eva Brandes, in: Het Handelsblad, 15 januari 1951.
21
12
L’auteur a fait preuve d’un sens scénique qui étonne chez une débutante. Longueurs sont
faibles et rares, l’action se développe à un rythme continu, entrées et sorties des personnages
sont soigneusement réglées.
Dat zijn geen geringe complimenten vanwege een (scherpzinnige) criticus die als Alain Germoz naam zou maken
als toneelauteur. In tegenstelling tot Eugeen Winters, legt Yves Bourdon wel een rechtstreeks verband met “het
drama van de repressie van de na-oorlogse tegenstellingen”. Het personage van Eva Brandes ervaart hij als een
heilige. “Allemaal hebben wij schuld”, zegt ze. Die verzoenende taal gaat hem wel een brug te ver.
Liane Bruylants s’est choisi un personnage trop pur comme porte-parole. La dépouillant à
l’extrême, c’est une sainte qu’elle nous présente.
[...] Quant à la morale, fondée sur la
conviction que nous sommes tous coupables et que nous portons tous notre part de
responsabilité, elle vise à rapprocher des gens d’opinions différentes. En l’occurence, il s’agit
de ne plus faire de distinction entre ce qu’on appelle civisme et incivisme, mais d’adopter une
attitude compréhensive envers les fautes et les faiblesses.
Une telle morale – belle en soi – pose directement la question du civisme, que d’ailleurs la
pièce évite d’aborder. Elle n’est pas convaincante car mise en application il faut laisser en
liberté non seulement les inciviques mais encore les criminels, sans parler des inciviques
criminels.
Eva Brandes zegt dat wroeging de ergste straf is. Yves Bourdon is echter de mening toegedaan dat het van
naïviteit getuigt te geloven dat dit ook voor de beulen geldt (een thema dat hij in zijn eigen werk zou ontwikkelen):
Les êtres mauvais ne connaissent pas des faiblesses de cet ordre. Il est naïf de compter
exclusivement sur ce revirement de la conscience chez les bourreaux.25
Het Journal d’Anvers stipt aan dat het stuk toneelmatig goed opgebouwd is: “l’attention du spectateur est tenue
constamment en éveil. Avec beaucoup de mansuétude, Mme Bruylants a traité ici le drame de la génération
d’après-guerre qui a perdu la foi en tout idéal”.26 In La Métropole kreeg het stuk heel wat lof toegezwaaid.
Eva Brandes est d’une qualité littéraire, et surtout dramatique, rare en nos provinces: chacun
des divers personnages représente un type que nous tous – qui vécurent les années de guerre
et ses séquelles désastreuses et avilissantes –
avons eu l’occasion de rencontrer et
d’observer.
À cette variété des caractères – d’une vérité frappante – vient s’ajouter une richesse, une
profondeur psychologique qui se maintient jusqu’à l’épilogue.
Enfin, Mme Bruylants a construit son œuvre sans ébranler les lois de la scène et en créant une
langue pure, directe, sans artifices.
In tegenstelling tot heel wat toneelwerken van het nationale repertoire die van bekrompenheid getuigen, wordt
Eva Brandes bezield door een waarlijk universele wereldbeschouwing, “soucieuse d’objectivité, de réconciliation,
de rapprochement entre opinions différentes”, aldus de criticus van de katholieke Antwerpse krant. Dit verdient
zeker onderstreept te worden, “ à notre époque qui souffre particulièrement de fanatisme politique, entretenu à
loisir dans la masse par des dirigeants qui y voient évidemment leur profit […].” 27
In Gazet van Antwerpen legt Eugeen Winters geen band met de politieke actualiteit (hij heeft het wel moeilijk de
deprimerende geest van het stuk); Le Matin waarschuwt voor een moraal waarin geen onderscheid wordt
gemaakt tussen beulen en slachtoffers, terwijl in La Métropole precies die verzoenende, verheven
vergevingsgezindheid geprezen wordt. De Rode Vaan daarentegen maakt wat betreft de inhoud en de thesis van
het stuk “het grootste voorbehoud”.
25
Yves BOURDON [=Alain AVERMAETE], Liane Bruylants dramaturge. Première de « Eva Brandes » au K.N.S.,
in : Le Matin, 15 januari 1951.
26
E. D., Théâtre Royal Néerlandais. « Eva Brandes », in : Journal d’Anvers, 19 januari 1951.
27
F. H., « Eva Brandes » au K.N.S. Une œuvre humaine et élevée, in : La Métropole, 15 januari 1951.
13
De thesis van de schrijfster is: wij dragen allen schuld aan de oorlog en zijn gevolgen, wij
moeten breed zijn voor hen die gefaald hebben. Het stuk, al is dit misschien niet de
uitgesproken bedoeling van Liane Bruylants, is alzo een pleidooi geworden voor zeer brede
toegeeflijkheid en vergevingsgezindheid tegenover het verraad en de collaboratie.
Twee
voorbeelden: Eva Brandes, politiek gevangene die onnoemelijk leed heeft doorstaan in de
concentratiekampen, neemt het op voor een patiënte, die geesteskrankheid simuleert en een
toevlucht heeft gezocht in de kliniek van Dr. Van Breevoort om te ontsnappen aan de politie
die haar zoekt wegens collaboratie met de vijand. En aan het slot helpt Eva Brandes haar
gewezen verloofde Dr. Van Breevoort, te vluchten, die niet alleen drie weerstanders heeft
verklikt, maar zelfs Eva’s broer heeft neergeschoten en dan nog zijn eigen secretaresse, met
wie hij intieme betrekkingen heeft, tracht uit de weg te ruimen.
Liane Bruylants, bij monde van Eva Brandes, wil alles zien van uit een verheven, algemeen
menselijk standpunt, maar stelt dit gewild zó hoog dat alle waarden hun betekenis verliezen,
en in het bijzonder de gerechtigheid, zodat alle verraders en collaborateurs hun zonden
worden vergeven. Neen, zoiets kunnen wij in géén geval aanvaarden.
Naar de vorm heeft dit toneelwerk wel vele hoedanigheden, als men het vergelijkt met de
gewone producten van onze bloedarmoedige Vlaamse toneelliteratuur: de constructie van het
stuk is stevig, de dialogen zijn vlot en toch in een beschaafde taal, in vele tonelen zit
dramatisch effect, enkele personages zijn psychologisch verantwoord. Maar de strekking van
het werk bederft weer alles. […]
Bij de eerste opvoering was er nadrukkelijk succes, vanwege zekere kringen, waarschijnlijk
voor wie de strekking van het stuk zeer goed in hun kraam te pas komt.28
Dat applaus werd door ’t Pallieterke gretig als kapstok gebruikt.
Bij het verlaten van de schouwburg na de première van Eva Brandes hoorde ik toevallig een
magere chagrijnige meneer zeggen dat hij het een schande vond. En ik hoorde ook zijn gezel
antwoorden: Ja er moeten wel véél zwarten in de zaal gezeten hebben om zó te
applaudisseren!
Ik zal al dadelijk de witten geruststellen en de zwarten… verwittigen: Eva Brandes is
hoegenaamd niet wat uit het gesprek van de twee voornoemde kwistenbiebels zou kunnen
afgeleid worden.
De jonge Mevrouw Bruylants, dichter van Francine die zingt en zèlf reeds bekend als dichteres
en romanschrijfster, heeft netjes de kerk in het midden van het dorp gehouden; zij bezwaddert
niet de witten, noch verdedigt de zwarten.
Wat zij doet is dit: ze brengt een vrouw ten tonele die in een Duits concentratiekamp heeft
gezeten en die daar is uit teruggekeerd zonder haat. Zij kàn gewoonweg niet meer haten nadat
zij meegemaakt heeft wat al ellende en gruwel uit de haat geboren worden.
Zonder nu direkt van te willen gewagen van een meesterwerk moet ik toch bekennen dat Eva
Brandes vèruit het degelijkste toneelwerk is dat de jongste jaren als eerstgeborene in onze
Vlaamse schouwburgen is vertoond geworden.
En ik zeg dat niet enkel omdat Mevrouw Bruylants zich zeer moedig gewaagd heeft aan een
probleem van onze tijd, liever dan zich te verschuilen in de bijbel of de prehistorie (ook Willy
28
AN., “Eva Brandes” van Liliane Bruylandts, in: De Rode Vaan, 17 januari 1951. De verspreking “Liliane”,
uitgerekend in de communistische Rode Vaan en in volle koningskwestie, is wel veelbetekenend…
14
De Schutter liet die moed blijken) maar omdat het mij voorkomt dat in de vorm van haar
toneelstuk duidelijk de sporen te merken zijn van werkelijke aanleg. […].29
&
Zowat een maand na de première vernam Liane Bruylants dat haar hoorspel Stradivarius door het N.I.R.
(voorloper van de V.R.T.) uitgezonden zou worden. Ze had deelgenomen aan de hoorspelwedstrijd. Er waren 145
inzendingen. De jury bestond uit Herman Teirlinck (voorzitter), Jan Boon, Raymond Brulez, Marcel Coole en
Michel van Vlaenderen; Jos de Haes, secretaris. Er werden drie prijzen toegekend, en 17 hoorspelen werden
aanbevolen voor uitzending, w.o. Stradivarius.
Voordien was er echter minder stimulerend nieuws aan de orde geweest. Met Frans Buyle was Liane verwikkeld
geraakt in een zakelijk avontuur dat een juridisch staartje had gekregen. Op een dag liet Firmin Mortier haar
weten dat een deurwaarder, op last van Bruylants tegenpartij, bewarend beslag heeft gelegd op de hele K.N.S.,
met alles erin en eraan. De soep werd uiteraard niet zo heet gegeten als ze werd opgediend. Liane Bruylants won
haar proces – “hoe is mij nog altijd een raadsel”…
Henri-Floris JESPERS
Misdaad loont
▲Je kan het een uitgever niet kwalijk nemen dat hij de flaptekst lardeert met lovende kritieken. Je
vangt geen vliegen met azijn! Geheel welwillend stapte ik dus de mij beloofde wondere wereld binnen
van anti-held Pat Somers. Zelfs de felle junizon speelde mee om mij naar de hete julidagen rond de
Gentsche Fieste te verplaatsen. Het mocht allemaal niet baten, ik geraakte niet in de ban.
Marlowe in Gent? Nooit een sterkere Vlaamse pastiche op Marlowe en het genre gezien dan de
eeuwig ‘allitererende detective’ in Canvasprogramma’s ‘Kijk eens op de doos’ en ‘De Vloek van
Vlimovost’. Vertolkt door Josse De Pauw, uit het brein en pen gesproten van satiricus Patrick de
Witte (toevallig toch ook een Gentenaar zeker!).
De veelbezongen spitse humor meende ik al terug te moeten vinden in de aanhef van het verhaal: “Ik
had nog minder zin om te feesten dan een garnaal in een tomate crevette.”…
Ja, dat smaakte naar meer …(ironisch hoor; je weet maar nooit met bewonderaars van Bavo
Dhooge)
Ook altijd leuk: laat een paar bekende figuren figureren: hier draven voor het voetlicht burgemeester
Beke, schepen van vermakelijkheden Termont, Eddy Wally…
Maar tijdens een nachtje cel – zijn speurneusvergunning is immers tussen de vingers van een
afgehakte hand gevonden – maakt Pat Somers kennis met ene Eddy Durnez, waarvan iedereen ouder
dan vijfentwintig weet dat het Horion is. (Toch bang dat die alsnog vrijkomt?) Deze Durnez heeft als
tijdverdrijf een moppenscheurkalender samengesteld: jaja, we krijgen een bloemlezing van de beste!
En ongewild dwaalde ik af naar de kleine blauwe Snoeck’s Almanac, een Gents moppenbreviertje uit
mijn kinderdagen.
Maar terug naar Showtime, bevolkt met freaks en flikken die Pats leven verzieken of verzeiken. Er
komt nog heel wat hocus-pocus aan te pas, levende lijken en hypnose. Daartussen loopt ook nog de
bezwangerde vriendin van Pat rond, en het zal ons ook niet verbazen dat de speurneus niet in de wieg
is gelegd om zelf al aan een wieg te staan. (Waarschijnlijk met het oog op een vervolg, en om des
speurders vrijheid niet te beknotten, wordt de baby ook te vroeg en dood geboren).
Maar laten we vooral, sik: de spitse humor met een baardje niet vergeten.
Als toemaatje verklap ik hier wel dat de vrouw met de baard, Barbella, wel degelijk een vrouw is, met
valse baard!
Wellicht aangenaam leesvoer voor volwassen jongens; lees, indien aangesproken, de daartoe
professioneel geschreven achterflap, want een verdere korte inhoud blijf ik schuldig . Ik kan alleen een
Mona-Lisa-achtige grimas trekken. Mona-Lisa met kiespijn. ■
Bavo DHOOGE, Showtime, Leuven, Davidsfonds, 2006, 158 p., 18,95 €.
▲Kismet staat voor noodlot in de islamitische wereld, en zit diep geworteld in het volksgeloof.
Ik van mijn kant stortte mij willens en wetens op de tweede thriller die zich afspeelt om en rond de
Gentse Feesten . Welja, de flaptekst beloofde spanning en terroristische activiteiten in onze contreien,
en ik geloof dat allemaal graag.
29
AN [door L. Bruylants geïdentificeerd als Bruno de Winter], Eva Brandes, in: t’ Pallieterke, 19 januari 1951.
15
In de proloog belanden we in een dor Anatolisch bergdorp, waar ene Berker Kerim, kaderlid in een
tapijtfabriekje, stemmen hoort. Hij is uitverkoren om een eeuwenoude schande te wreken. De oorzaak
van die schande voert ons terug in de tijd. Van Laere heeft die flash-back’s als rode draad door het
hele verhaal geweven. Maar in ’t kort, de lijdensweg van het arme paard Tersago indachtig: in 1725 is
Recep Güclü getuige van het bloedbad op zijn gezin en dorpsgenoten door Osman Keser en zijn
bende. Hierna spreekt hij de vloek uit: “Vervloekt zij Osman Keser en zijn nageslacht tot in de zevende
graad. Elke generatie zal de zevende zoon schande over zijn geslacht halen”. Dan volgen nog
verspreid over het boek, de exploten van de nazaten van Keser.
Berker Kerim is, gedreven door een innerlijke stem en via Turkish Airlines, in België beland, waar we
hem terugvinden bij een Turkse achterneef, woonachtig aan de Muide in Gent.
Het Gentse politieapparaat bereidt zich voor op de Gentse Feesten: er worden honderdduizenden
feestvierders verwacht; dit alles moet in goede banen geleid worden door politiechef Van Aken en
commissaris Bracke. Ze gaan er prat op dat Gent de veiligste stad is. Er is niet voor niets vergaderd
met de Cel Veiligheid van Binnenlandse Zaken en een vertegenwoordiger van Interpol.
In München wordt een bloedige aanslag gepleegd aan het Judische Museum, door Farouk, een
Turkse terrorist, die zijn bevelen krijgt van een geheimzinnige commandant. De volgende opdracht is
‘chaos in Parijs’, en als toetje vliegt een congres van vrouwelijke ondernemers de lucht in.
Nu zit de schrik er echt in: via Interpol worden ze in Gent op de hoogte gehouden, want een stad in vol
feestgedruis zou wel eens het volgende mikpunt van terreur kunnen worden.
Commissaris Bracke en zijn gezin ontfermen zich ondertussen ook nog over ene Jessie en baby. Zij
is op de vlucht is voor geweldenaar Cliff, de leider van een groep krakers.
Farouk duikt ook op in Gent , en knutselt een spijkerbom in elkaar, die hij ten gepaste tijde zal laten
ontploffen. Daarvoor is maar een seintje nodig via gsm van de commandant Ali Bashir: een in
Engeland geboren en getogen Arabier van Libanese afkomst, en wiskundeleraar voor hij aan zijn
terroristencarrière begon.
Dit zijn zo ongeveer de belangrijkste fictieve personages.
Stefaan van Laere laat echter ook Bekende Gentenaren meespelen, een greepje: Dille, de travestie,
staat in voor de organisatie van de Gentse showavond, met Helmut Lotti, Koen Crucke, Toni Fakkel
e.a.; schepen Sas van Rouveroij; collega Bavo Dhooge, die vrolijk tatert over zijn werk tegen
bewonderaarsters, en ook nog een tennismatch speelt tegen fotograaf Johan Martens.
Bovendien wordt er vaak binnengewipt in de whiskyclub Glengarry, van Bob Minnekeer, wat leuk
meegenomen is, temeer daar Van Laere met Bob Minnekeer drie whiskyboeken in de handel heeft
gegooid: Whisky; Mijn favoriete Whisky; en Whisky à la carte. Fotograaf van dienst ? Johan Martens.
Hoe eindigt dit nu allemaal? Niemand ontloopt zijn lot, en eigenlijk lost alles zich op vér boven de
hoofden van politie en publiek. Eind goed, al goed.
Een zomerboek, met op de achtergrond wat Walter de Buck, of desnoods Biezebaaze, en
tussendoor wat hapjes met Stefaans recept: ‘Sesamtonijn met Fillierstoets’, en dan mag daar ook nog
een glaasje koud naast staan. ■
Stefaan VAN LAERE, Kismet, Leuven, Davidsfonds, 2006, 272 p., 18,95 €.
Achteruitkijkspiegel
▲In de aflevering de dato 21 april van deze rubriek verscheen een terugblik op 1963, het jaar dat Hugues C.
Pernath en Walter Tillemans Het drama van de Fukuryu Maru van Gabriel Cousin vertaalden en bewerkten
(Cf. Mededelingen nr. 69, pp. 10-14). Het stuk ging in première op donderdag 16 januari 1964. Op 17 januari
verscheen de bespreking van Hubert Lampo in Volksgazet en Rik Lanckrock gaf zijn visie op 4 februari in
Vooruit. De culturele verslaggeving werd destijds niet verbannen naar het getto van bijvoegsels die niemand
leest, maar maakte integraal deel uit van de krant.
Op 9 januari 1965 ging de vertaling door Pernath en Tillemans van Molières’ Tartuffe in première bij de K.N.S.
.Als aanvulling bij Henri-Floris Jespers’ De maskers van Melpomene (besproken door hoofdredacteur Karel van
den Broeck in Knack van 21 juli), wordt hier de kritiek van Hubert Lampo in Volksgazet afgedrukt (knipsel uit het
archief W. Tillemans). ■
Briljante Première van ‘Tartuffe’
Er zijn, zoals in het K.N.S.-programma gebeurt, heel wat interessante geschiedkundige details te vermelden in
verband met de ‘Tartuffe’ van Molière. Het is o.m. belangwekkend te weten, dat het stuk werd geschreven als
reactie op de even hypocriete als sinistere drijverijen van de ‘Compagnie du Saint-Sacrement’, - een soort van
17e-eeuwse vereniging voor zgn. ‘zedenadel’. Dit genootschap legde zichzelf de hoog te prijzen taak op, de
16
liefdadigheid te beoefenen en de christelijke broederschap te behartigen, doch tegelijkertijd bestreed zij alles, wat
door haar als gevaarlijk voor het geloof werd beschouwd. Men begrijpt zonder moeite, dat laatstgenoemd streven
aanleiding gaf tot de meest schromelijke willekeur en misbruiken allerhande, zulks onder het mom der
geloofsverdediging. Maanden vóór de eerste opvoering van ‘Tartuffe’ in zijn overigens verloren gegane
oorspronkelijke vorm, had de ‘Compagnie du Saint-Sacrement’ de strijd reeds opgevat. Jaren heeft het kabaal
omheen Molières ‘Tartuffe’ geduurd, zodat het stuk in feite slechts in 1669 voorgoed, - zulks met enorm succes -,
kon gemonteerd worden.
De verdienste van ‘Tartuffe’ schuilt hierin, dat Molière zich niet in een voorbijgaande actualiteit verdiept, doch één
van de meest
ESSENTIELE MENSELIJK GEDRAGSPATRONEN
onder het mes heeft genomen. De goede heer Tartuffe is de schijndevoot, die zichzelf de anderen tot voorbeeld
stelt, de goedgelovige zielen er laat inlopen, doch ondertussen de kat in het donker probeert te knijpen en er
zowaar haast in slaagt het bezit in de wacht te slepen van de argeloze Orgon, die hij door zijn kwezelachtige
muilentrekkerij wist te lijmen.
Het is pikant het vrij beperkte gebeuren uit deze komedie in zijn geschiedkundig karakter te kunnen plaatsen,
doch het lijkt ons niettemin interessanter, dat eenieder zich even bezinnen zou, wat de door hemzelf in zijn eigen
omgeving waargenomen Tartufferieën betreft: vooral aan die mogelijkheid is het, dat het werk van Molière een
onverwacht reliëf ontleent. Ronduit gezegd vind ik, alle taalvirtuositeit ten spijt, Molière geen geniaal dramaturg
(vergeleken bv. met een Shakespeare), doch wel was hij een psycholoog, althans in de betekenis die men
hieraan in het kader van zijn tijd kan hechten: een uitermate gevat waarnemer, die op ietwat conventionele doch
bijaldien exacte wijze wist te betrappen en weer te geven, wat wij hierboven als ‘gedragspatronen’ kenschetsten.
Zo is ten minste de Molière van ‘Tartuffe’, die nochtans éénmaal, nl. in zijn ‘Don Juan’, het spiegelvlak der
uiterlijke verschijningsvormen op het stuk van de menselijke tekortkomingen op een meer ‘dieptepsychologische’
wijze zal weten te doorbreken…
Dat is dan een strikt persoonlijke overweging, die we geven voor wat ze waard is. Persoonlijk vinden we de
hypocriet een zo banale verschijningsvorm van de menselijke leugenachtigheid, dat we er ons allang niet meer
door verbijsterd voelen… Regisseur Walter Tillemans maakte gebruik van de nieuwe
VERTALING VAN HUUG PERNATH
Waaraan hij zelf medewerkte. Persoonlijk vinden wij die vertaling zeer goed technisch verantwoord en literair in
orde, en we zijn er van overtuigd, dat Molière zich niet in zijn graf zal omkeren omdat Pernath zich hier en daar
een zekere vrijmoedigheid t.o.v. de oorspronkelijke tekst veroorloofde. We zijn er ondertussen zeker van, dat
Pernath heel wat kritiek zal te doorstaan krijgen. Misschien zouden de criticasters zich meteen aan het werk
kunnen begeven en, - met het oog op een latere montering -, hun zo veel betere eigen vertaling (?) op het
secretariaat van de K.N.S. deponeren?... Moest het met de kritiek al té bar worden, zo troostte Huug Pernath zich
met de gedachte, dat niemand over de rotste vertaling door één of andere dorpsidioot zou struikelen, doch dat het
nu éénmaal schijnt vast te staan, dat er slechts één categorie van mensen niét tegen een dergelijke taak
opgewassen is, nl. échte literaire kunstenaars…
REGISSEUR WALTER TILLEMANS
die magnifieke kostuums liet ontwerpen door Jen Pernath en een fraai functioneel decor van de coming-man
John Bogaerts gebruikte, heeft met deze ‘Tartuffe’ o.i. zijn tot dusver fraaiste prestatie geleverd. Wij zijn er
helemaal niet van overtuigd, dat door een klassieke komedie de hoogste en moeilijkste eisen aan een regisseur
worden gesteld. De toetssteen zit hem in zo’n geval o.i. méér hierin, dat alle knepen, effecten en zgn. ‘vondsten’,
- waar zoveel regisseurs het van moeten hébben -, dienen te worden geweerd, zonder dat het geheel een dorre,
conventionele en uitgekeken indruk biedt, - een soort van zouteloos afkooksel, bedoel ik, van de al niet bijster
17
indrukwekkende opvattingen omtrent Molière en de door hem gevergde speeltrant in zijn ‘eigen’ huis, nl. de
Comédie française.
Met twee belangrijke factoren placht Tillemans rekening te houden, factoren die weliswaar door eenieder
theoretisch worden aanvaard, doch waar men vaak wegens artistieke en intellectuele onmacht niet aan toe komt:
begrip voor de tekst en van stijl. Het voor velen bij Molière blijkbaar voor de hand liggende gebabbel, dat ons de
inhoud van wat gezegd wordt, doet vergeten, was volledig overwonnen: er werd geacteerd opeen manier, welke
berustte op de analyse van de kennelijk als belangrijk aanvaarde tekst en die er ons van overtuigde, dat het de
moeite loonde te luisteren naar wat ons de auteur bij monde van zijn, zij het dan ietwat conventionele personages
te verkondigen heeft.
Het begrip voor de stijl komt o.m. in het verschijnsel tot uiting, dat niemand in het knappe, nauwsluitend geheel
voor ‘cavalier-seul’ ging spelen. Maar ook hield Tillemans’ stijl in hoge mate verband met de plastische
beheersing van het scenische gebeuren waaraan al de flodderigheid vreemd was, die na verloop van jaren een
diep inwoekerende kwaal in de K.N.S. geworden was. Zowel de aandacht voor de tekst als de plastische stijl
droegen bij tot een vooral door klaarte uitmuntend geheel, duidelijk, rechtlijnig en van bijkomstige strikjes en
foefjes (nog een oude kwaal van bij ons) verstoken. Wat trouwens ook met de vertaling verband moet houden…
EEN UITMUNTENDE ACTEURSPLOEG
was met het oog op deze briljante ‘Tartuffe’ gemobiliseerd. Al onmiddellijk werd op dynamische wijze ingezet door
een energieke Jenny van Santvoort als mevrouw Pernelle. Knap waren in Ward de Ravets Orgon de
lichtgelovigheid en de goedhartigheid tegenover elkander uitgebalanceerd. Jet Naessens was een innemende
Elmire, wier stralende verschijning ons een tikje verduldigheid inspireert tegenover de geile Tartuffe van Senne
Rouffaer. Het was een uitstekend idee deze moeilijke rol toe te vertrouwen aan de begaafde acteur, die Rouffaer
nu éénmaal is, terwijl wij ook getroffen werden door het feit, hoe verkeerd het blijkt, zulke rollen meestal aan
spelers toe te vertrouwen, die reeds grijsaard zijn. De hypocrisie is, helaas, geen teken des ouderdoms!... Briljant
was de stoere, doch tevens tedere Dorine van Gella Allaert. En subtiele insiders zullen stellig vatbaar zijn
geweest voor het ontroerende fenomeen, dat het haar zoon Frank Aendenboom was, die een plastisch voorname
Valère speelde. Een goede Damis bracht ons Marc Janssen en een beminnenswaardige Marianne was Els
Cornelissen, die het zo vaak overdreven-huilerige (ook in komische zin) van dit figuurtje omzeilde. Volkomen
overtuigend ware mits een grotere rolvastheid de Cleante van Roger Coorens geweest. Prima leek ons de
monsieur Loyal van Ray Verhaeghe. Als de kapitein verwierf de prestatie van Walter Claessens een heel
bijzonder reliëf doordat regisseur Tillemans er in geslaagd was deze ‘deux ex machina’ om zo te zeggen uit een
‘andere’ dimensie te laten komen.
Gans de ploeg vertolkers, alsmede de regisseur werden aan het slot toegejuicht door een rechtopstaande zaal.
Wat wij hun van harte gunnen!...
Hubert LAMPO
Bibliografisch
▲De jongste aflevering van Septentrion brengt o.m. een bijzonder raak “Carnet parisien” van Hugo
Brandt Corstius; de dichter Hendrik Carette roept in lyrische bewoordingen Paul Neuhuys op, “Un
magnifique marchand de fumée”; Bart van der Straten brengt een treffend portret van Gerard
Reve,”un rebelle catholique” en John Vervoort licht Dood van een soldaat toe, het debuut van
crimewriter Johanna Spaey dat meteen bekroond werd met de Gouden strop én met de Hercule
Poirotprijs. Voor minister-president Jan Peter Balkenende, die ten voeten uit getekend wordt door
Joris van de Kerkhof, “tout est question de savoir-vivre, de normes et de valeurs”. Dit is slechts een
greep uit een rijke inhoud. ■
Septentrion, revue trimestrielle, XXXV, no 2, 2006, 2e trimestre,, 96 p., ill., 9 €.
18
Agenda
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, tot en met 26 augustus. Open van maandag tot en met zaterdag van 10
tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België, Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel. Presentatie
beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september. Andante,
Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten op zaterdag,
zondag en feestdagen. ■
▲W A K E yoko ono. Tot 15 juli. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen.
Woensdag-zaterdag van 14 tot 18 u. ■
▲Retrospectieve Hugo Heyens Tot en met 30 juli. Centrum Elzenveld, Professor Sommézaal, Lange
Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen. Van donderdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. ■
▲Naar aanleiding van de Zomer van de Fotografie: Click Doubleclick. De documentaire factor. Tot 27 augustus.
Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18
uur.■
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Van 14 juni tot 10 september. Paleis voor Schone Kunsten,
Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
Donderdag 13 juli, 20 u. stipt. 92te poëzieavond DE MUZEVAL. gastdichter Matti Brouns. Inleiding Bart van
Peer. Na de pauze Vrij poëziepodium, in goede banen geleid door Kaatje Wharton en Frans Vlinderman. Café
De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen.
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
Dit is exemplaar nr. bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 14 juli
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen,
gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
1
Mededelingen
Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie
Derde jaargang, nr. 74
Maandag 17 juli 2006
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen
E-mail : hfj@skynet.be
Tot ons intense verdriet overleed op 12 juli 2006 te Essen (België)
Hubert Lampo
Hij werd 85 jaar.
Lampo publiceerde talloze romans, essays, novellen, monografieën en kritieken.
Hij ontving vele prijzen en onderscheidingen, waaronder de Driejaarlijkse Staatsprijs voor
Scheppend Proza.
Hij was genomineerd voor de Nobelprijs voor Literatuur.
Een goede vriend, erudiet, tolerant en ruim van geest, is niet meer.
Onze gedachten gaan in het bijzonder uit naar Jan, Chris en Leen.
Wij troosten ons met de dankbare gedachte dat zijn geest blijft voortleven in zijn
talrijke boeken.
Namens het bestuur van het Hubert Lampo Genootschap,
Heiko ter Horst, voorzitter.
waar
Ik heb geschreven om te worden wie ik ben, zonder dat ik alsnog zelf weet
ik tenslotte zal aankomen. Ik ben niettemin voorgoed op weg naar mijn
bestemming, al schrijvende op weg naar mijn ‘zelf’, bescheiden doch opperste,
mij door het leven en het Lot opgelegde bestemming. Nu en in der eeuwigheid,
amen.
(Hubert Lampo, uit ‘Joachim Stiller en ik’)
De crematieplechtigheid zal op zaterdag 22 juli om 10.45 uur plaatsvinden in de aula
Chrysant van het Crematorium te Wilrijk, Jules Moretuslei 2 (nabij Antwerpen).
2
&
Redactioneel
Het colloquium in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 19 september 2003
was de aanleiding tot de eerste publicatie over Hubert Lampo in de
Mededelingen van het CDR. Achteraf kwam hij nog vaak aan bod: als
toneelcriticus, als verdediger van de thriller als genre, als poëziecriticus. Zijn
visie op de Frans-Belgische literatuur werd belicht, alsook de receptie van zijn
werk door de binnen- en buitenlandse kritiek.
Deze aflevering staat in het teken van de droeve actualiteit.
In de rubriek “Achteruitkijkspiegel”wordt teruggeblikt op de Prijs van het
Vrijzinnig Humanisme 2001en komen prof. em. dr. Hubert Dethier en Hubert
Lampo aan het woord. Henri-Floris Jespers bespreekt De verdwaalde
carnavalsvierder (“Kritisch”). Bob Mendes reikte ons de tekst aan van de
toespraak die Lampo hield bij de presentatie in 1988 van Een dag van schaamte
(“Misdaad loont”).
Daarin staat een belangrijke uitspraak van Lampo te lezen:
Terwijl ik, jaren tevoren, de eerste pagina’s van De komst van
Joachim Stiller op mijn typewriter tikte […] ging het mij alsnog
om een thriller. Het was niet mijn bedoeling het spoor te drukken
van het Franse duo Boileau-Narcejac, mij toen nog onbekend.
Achteraf bekeken ging het verhaal enigszins die richting uit.
Gelukkig ontbrak mij de handigheid om een irreële situatie naar
een volstrekt rationele oplossing om te buigen, zodat Joachim
Stiller inderdaad werd wat hij worden moest. Het thriller-element
werd magisch-realisme.
&
In Over woorden gesproken, de nieuwe bundel van Marcel van Maele, hekelt de
dichtere de “letterzetters en trendsetters van dienst”.
Deze aflevering wordt hen opgedragen.
■
Necrologisch
Willy Vandermeulen
(Gent, 24 november 1927 – Antwerpen, 8 juni 2006)
Bij het grote publiek raakte Willy Vandermeulen bekend als de vader van de Witte in De Witte
van
Sichem (1980) van regisseur Robbe de Hert. Hij had toen al een hele carrière achter de rug. Willy
Vandermeulen voelde zich vooral thuis in uitgesproken karakterrollen.
Willy Vandermeulen liep conservatorium te Mechelen en Studio Herman Teirlinck. In zijn
studententijd werd het "Theater op Zolder" opgericht, waar hij o.m. Denise de Weerdt en Dries
3
Wieme ontmoette. Hij werkte naderhand aan de meeste kleine podia, o.m. S.O.S. (Studio Oud
Studenten), N.K.T. en Fakkeltheater.
In 1953 kreeg hij vaste voet in de K.N.S., waar hij zijn spelkwaliteiten kon meten naast de groten
van destijds, zijn eigen vader (Gaston Vandermeulen, bekend als o.m. Wannes Raps in Wij,
heren van Zichem), Robert Marcel (Jeroom in Jeroom & Benzamien, Jef de Smid in Wij, heren
van Zichem en Désiré Speydonck in Paradijsvogels), Jan Cammans, Jenny van Santvoort
(Clementine in Wij, heren van Zichem), Gella Allaert (de moeder van Frank Aendenboom) en
Stella Blanchart.
Directeur Bert van Kerkhoven bood hem in 1963 de gelegenheid tot regisseren. Het resultaat
werd Dona Mirabelle van Filip de Pillecijn. Hij kreeg terstond zeg over de doorwinterde Marcel
Hendrickx, Rik Hancké, Jan Cammans, Maurits Goossens en Ann Petersen. Nadien schreef hij
opmerkelijke regies op zijn naam.
Later begon hij ook voor tv en film te werken. Na heel wat tv-werk als acteur en regisseur en een
bescheiden optreden in De komst van Joachim Stiller (Harry Kümel, 1976), speelde hij vier jaar
later zijn opmerkelijkste rol op het witte doek als de vader van de Witte. In Koko Flanel (1990)
was hij dan weer de woedende boer die het gemunt had op Placide (Urbanus) en diens caravan.
Vandermeulen speelde ook mee in een hele reeks televisieseries. Met name zijn rol als Arseen
Seenater in de VRT-sitcom Caravans (1992-1993) zal velen bijgebleven zijn. Voorts was hij ook
te zien in o.a. Klein Londen klein Berlijn, De bossen van Vlaanderen, Moeder waarom leven wij?,
Het Park, Dag Sinterklaas, Buiten de Zone, Terug naar Oosterdonk, Kulderzipken, Thuis en De
Raf & Ronny Show.
&
“In 1989 haalde Vandermeulen de kranten nadat hij om een onduidelijke reden had geweigerd
om te spelen in The Dresser waarin hij de hoofdrol vertolkte. De honderden toeschouwers
moesten zonder voorstelling huiswaarts keren.”
Dat was zowat het enige over Vandermeulens carrière dat je in de levensberichten in de krant
kon vernemen. Zo wordt een acteursloopbaan herleid tot een anekdote. De opsteller van dit
bericht heeft trouwens gelijk, ware het niet dat hij het over “onduidelijke redenen” heeft. Die
weigering te spelen tijdens een voorstelling op verplaatsing (in Hasselt, indien mijn geheugen me
niet in de steek laat) was immers een eclatante hulde aan het theater – aan het échte leven van
de acteur, het leven op de planken.
The Dresser, het bekendste stuk van de Brit Ronald Harwood (°1 934), werd gecreëerd in 1980
en kende, mede door de bijzonder geslaagde verfilming door Peter Yates (1983), met in de
hoofdrollen Albert Finney (Sir) en Tom Courtenay (Norman), een wereldwijd succes.
The Dresser – de titel werd door Jos van Gorp passend vertaald als Achter de Schermen – is een
strak en sterk geconstrueerd stuk, boordevol humoristische understatements, ironische dubbele
bodems en verwijzingen naar de folklore en bijgeloof van het theaterleven.
4
Tijdens de Londense Blitz brengt het sjofele, rondreizende gezelschap van acteur-directeur Sir
een opvoering van Shakespeares King Lear. Sir, een groot acteur “sur le retour”, is uitgeblust,
uitgeput, de psychische en fysische ineenstorting nabij. De vertoning moet haast afgelast
worden, maar Norman, Sirs kleder, weet hem op te monteren en de scène op te jagen. Na de
geslaagde voorstelling sterft Sir in zijn kleedkamer Molières dood. Dit eenvoudige stramien geeft
aanleiding tot een veelzijdige en pregnante meditatie over kunst en leven, over verbeelding en
werkelijkheid, over het menselijk tekort en het misverstand dat altijd op de loer ligt.
In een discrete regie van Aike Dirkzwager (°1959) t ekende Willy Vandermeulen ten voeten uit de
tegelijk megalomane en lucide Sir, en hij deed dat briljant en, vooral, overtuigend. Met grote
eenvoud bespeelde hij de hele gamma van gevoelens die de rijke en complex gelaagde
persoonlijkheid van Sir uitstraalt en oproept, een mengeling van cynisme en tederheid, gewiekst
cabotinage en ontwapenende eerlijkheid, generositeit en kleinheid, ijdelheid en deemoed. Heen
en weer geslingerd tussen heerlijk zelfbedrog en ontnuchterende zelfkennis verschijnt Sir als een
exemplaire belichaming van de artistieke enkeling, genie en clown, verscheurd tussen het
sublieme en het groteske.
Hubert Damen gaf pakkend gestalte aan Norman, de hondstrouwe, verwijfde en gemanierde
kleder. “Il n’y a pas de grand’homme pour son valet de chambre” – en dat is hier van toepassing.
Maar de knecht heeft ook uit gemakzucht, ja, wellicht, maar ook uit overtuiging, gaandeweg alles
gegeven aan de meester, op wie hij zijn gefrustreerde tederheid projecteert. En uitgerekend in
die bemoederende overgave vindt hij de luttele maar toch reële zelfbevestiging die hem zozeer
ontbreekt. Zonder de knecht bestaat de meester niet – dat is de troost van Norman, die
inderdaad vaak aan de touwtjes trekt – al is geen van beiden de dupe van de ander, zoals het
een oud koppel past.
In dit klimaat van vermoeide haat-liefde, waar elke relatie ambigu is en elk gevoel zijn hels of
zalig tegengestelde oproept, verschijnt de lichtende wereld van de kunst als enige toeverlaat en,
paradoxaal, als enige waarheid die de mens opjaagt en tot zelfoverwinning en grensverlegging
dwingt. Het verbluffende koppel Vandermeulen-Damen bracht aldus een aangrijpende hulde aan
de artistieke creativiteit.
&
Traditioneel bijgeloof betreffende de eigen rekwisieten, waarvan sprake in The Dresser, was voor
Vandermeulen de rechtstreekse aanleiding om in december 1989 te weigeren op te treden.
“Onduidelijke redenen”? Neen: de rol van Sir was hem op het lijf geschreven, het theaterstuk was
werkelijkheid geworden.
Het werd wel een harde confrontatie met Iron Lady Yvonne Lex, dat wel. Willy bekeek dat vanuit
een situatie van “splendid isolation”, en wanneer het theaterbeest in gezelschap van zijn hond
Gorba in “Pallieter” of “Boer van Tienen” vertoefde, kregen zijn toehoorders nog wat meer
antifeministische uitlatingen te verwerken.
■
5
Hubert Lampo
(Antwerpen, 1 september 1920 – Essen, 12 juli 2006)
Plots, tot onze grote ontstentenis is Hubert Lampo, vrijgeest en boodschapper van het
onbewuste, op 12 juli 2006 in het licht van de opkomende zon afgereisd naar zijn uiteindelijke
bestemming. Aan zijn eeuwige zoektocht naar het geheim kwam een einde.
Wij hebben een Lampo ontmoet en gekend die zijn lezers, samen met zijn personages, beiden
des voyageurs sans bagages, binnengeleid heeft in een nieuwe wereld, een wereld waar
Vrijheid, Gelijkheid, Solidariteit en Broederschap geen ijdele begrippen waren.
De werken van Hubert Lampo waren telkenmale reizen op zich, metaforische reizen die een
uiterlijk symbool zijn van een innerlijke verandering van de mens ten aanzien van de wereld, een
wereld die hij liefhad.
Al schrijvend heeft Lampo een gedachtegoed ontwikkeld dat verrassend rijk is aan filosofische
stellingen en zienswijzen, die de lezer verder aanzetten tot zoeken.
Hubert Lampo laat ons met zijn boeken een werf na vol met materialen. Het Genootschap zal
deze bouwstenen ordenen, bewerken, en aanpassen in het grote geheel van de wereld waar
Lampo voor ijverde. De wereld waar hij van droomde, waar we samen van dromen, het
universum van Hubert Lampo.
Droom en werkelijkheid liggen kort bij elkaar. Laat ons blijven dromen over die werkelijkheid,
Hubert Lampo indachtig.
Paul DE KEULENAER
*
Hubert Lampo groeide op en studeerde in een milieu waarin de Vermeyleniaanse richtlijnen en
de klassieke humanistische principes ernstig genomen werden. De oorlog vermocht die principes
niet aan te tasten, al was de jonge Lampo diep en blijvend getraumatiseerd door het opkomende
nazisme en de bezettingsjaren. Hij was een typische exponent van de sociaal-democratie en van
haar streven naar verlichting en volwassen ontvoogding. Niet door het op losse schroeven zetten
van alle waarden (wat bijvoorbeeld tijdens en net na de Eerste Wereldoorlog wel gebeurde),
maar door het optimistisch en taai affirmeren – desondanks, niettegenstaande en desalniettemin
– van een ruimdenkend en tolerant vooruitgangs- en verbeterbaarheidsideaal.
&
De jonge Lampo werd met zijn leeftijdgenoot Piet van Aken uitverkoren om deel te nemen aan
het avontuur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
In verband hiermede heb ik een paar keren August Vermeylen ontmoet.De
laatste maal, december 1944, gebeurde het op een naargeestige mistige dag.
Tot het gezelschap behoorden ook Raymond Herreman, Maurice Roelants, prof.
Closset, mevrouw Manteau en prof. Gaston Eyskens. Het Ardennenoffensief was
volop aan de gang. “De naaste keer vergaderen wij in den amigo”, gekscheerde
Vermeylen. Hij overleed weinig later en ons pluralistisch tijdschrift scheen in rook
6
op te gaan. Gelukkig werd Herman Teirlinck bereid gevonden om het verder op
poten te zetten.1
Lampo zou het redactiesecretariaat van het NVT waarnemen tot in 1964. Twintig jaar lang was hij
“incontournable”: redactiesecretaris van het cultureel-politiek weekblad Parool, cultuurredacteur
van de socialistische krant Volksgazet, presentator van het televisie-programma “Vergeet niet te
lezen”, hoofdinspecteur van de bibliotheken. In 1947 en 1957 kreeg hij de prijs van de Provincie
Antwerpen (respectievelijk voor Hélène Defraye en De duivel en de maagd), in 1954 werd
Terugkeer naar Atlantis bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en
Letterkunde (Merghelynck-prijs). Kortom, “in de jaren vijftig en zestig was Lampo een echte vaste
waarde, ook als criticus”, aldus prof. Hugo Brems (De Morgen, 13 juli 2006).
De sociologie van de republiek der letteren kent een aantal constanten. De strijd der generaties is
er zo een, waarbij je “generatie” moet opvatten in de betekenis die prof. Robert Escarpit eraan
hechtte: niet zozeer leeftijdtijdgenoten dan wel “literaire equipes”. Toen Lampo in 1963 de
Staatsprijs kreeg voor De komst van Joachim Stiller was hij zowat de belichaming van het
literaire establishment. De nieuwe “literaire equipes” in spe voltrokken hun rituele vadermoord. In
scheldende bewoordingen beschuldigden ze de jury (Johan Daisne, Paul Hardy, Raymond
Herreman, prof. René F. Lissens en Maurice Roelants) van incompetentie omdat zij niet LouisPaul Boon of Hugo Claus had bekroond.
Lampo was al vaker het mikpunt van aanvallen geweest, maar nu kreeg hij het zwaar te
verduren. Dat was uitgerekend op het ogenblik dat hij, mede dankzij de overname van gans zijn
werk door de dynamische uitgeverij Meulenhoff, een bredere lezerskring dan ooit verwierf, ook of
misschien vooral in Nederland.
Destijds werden een aantal taaie clichés gelanceerd, die tot op heden blijven nawerken. (Die
gemeenplaatsen worden nog altijd herhaald door overigens achtenswaardige lezers - en
schrijvers – die echter meteen ruiterlijk erkennen dat ze Lampo niet gelezen hebben.)
Duidelijk waren die aanvallen voor een deel hieraan te wijten dat ik in mijn roman
precies met de undergroundpers de vloer had aangeveegd, waarop Harry Kümel
bij zijn verfilming van het boek nog eens extra de nadruk zou leggen. Verder
werd het mij als een verraad aangerekend dat voor mij, onkerks in de zoveelste
generatie, ook de katholieke kritiek opvallend positief uitviel. Het was de tol die ik
nu eenmaal voor een niet onaardig welslagen hoorde te betalen. Tenslotte was
het een nauwelijks vermeldenswaardig kwaad op een ogenblik dat in Zweden
soortgelijke herrieschoppers een artiest als Ingmar Bergmann als docent aan de
toneelschool het zwijgen probeerden op te leggen.2
1
H. LAMPO, Zin en onzin in het literaire leven of De kat de bel aangebonden, Overdruk uit “Verslagen en
Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde”, jg. 1988, afl. 1, Gent, 1988,
p. 4.
2
H. LAMPO, o.c., pp. 6-7.
7
Helaas was het kwaad wel degelijk vermeldenswaardig. Lampo was immers veel gevoeliger voor
kritiek dan hem lief was te erkennen. Hij kon weliswaar die kritiek rationaliseren, maar onbewust
werd hij wel diep gekwetst. Dat houdt rechtstreeks verband met de kern zelf van zijn oeuvre,
waarin uitgerekend de vadermoord centraal staat.
&
De meeste verhalen van Lampo eindigen op een noot van ontstellende weemoed, waarbij het
verweesde (narcistische) ego van de held zich beperkt tot het acteren van de wondere,
geheimzinnige of verrukkelijke ervaring, die meestal gepaard gaat met de ontdekking van de
(eveneens narcistische) zusterziel. Er is een terughoudendheid, voorbehoud, remming of zelfs
weigering om verder te gaan dat de vaststelling.
Om de betovering niet te verbreken wordt de analyse uit de weg gegaan. Nu is het precies de
analyse (het ont-knopen) die onafhankelijkheidwording, bevrijding en delging van de schuld betekent. Zonder negatie, geen ont-knoping. De held van Lampo staat echter veelal meer dan
huiverachtig tegenover de negatie (die altijd agressiviteit inhoudt) omdat hij die op geen enkele
manier de baas kan. Hij leeft in het labyrint van de wereld – en komt er niet toe de Minotaurus te
doden.
In die zin staat de problematiek van de vadermoord centraal in Lampo’s romanuniversum. Die
complexe oedipale verstrengeling gaat over de legitieme machtsoverdracht, de vader-zoon
opvolging, die de kern vormt van oude Keltische verhalen en hun middeleeuwse equivalenten.
(Ook de Graal kan benaderd worden als symbool, allegorie of zelfs “blind” – something intended
to conceal the true nature of... – van die geproblematiseerde machtsoverdracht.)
De vaststelling van de ervaring wordt meestal breed meegedeeld, de aarzelende analyse echter
verschijnt slechts bij wijze van onrechtstreekse mededeling, ook wanneer het hoofdpersonage
aanklaagt. Bovendien geldt zijn aanklacht meestal toestanden die al tot het voltooide verleden
behoren, maar die hij blijft meesleuren. Ook al omdat hij zich psychisch te kwetsbaar voelt om de
Minotaurus bij de horens te vatten.
Om het met de woorden van Jef van Gool te zeggen (NOS-journal, 12 juli):
De kern van het oeuvre van Hubert Lampo is het zoeken naar geborgenheid.
Veel van zijn hoofdfiguren zijn kwetsbare mensen, rechtschapen, goedwillend,
oprecht, voor wie hij als het ware een ruimte schept waarin zij zich geborgen en
vertrouwd kunnen voelen.
Hoezeer Freek in De komst van Joachim Stiller ook achtervolgd wordt door
een angst die zelfs apocalyptische vormen aanneemt, toch zijn er plekken waar
de beklemming even van hem afvalt, vooral als hij onder vrienden is.
Lampo gaf in zijn werk vorm aan "een bewoonbare wereld", een wereld zoals die
zou worden "als de dingen gerealiseerd zouden worden zoals ik mij die droom".
8
Dr Emiel Willekens stipte terecht aan dat Lampo “geen tendensschrijver [is] die stellingen
poneert, die demonstreert en manifesteert”3 – wat niet betekent dat hij niet geëngageerd zou zijn.
Wie vertrouwd is met de “petite histoire” van de Vlaamse letteren weet dat Lampo zich
bijvoorbeeld discreet en doeltreffend inzette om een einde te maken aan Filip de Pillecijns
internering en om Roger van de Velde uit de gevangenis te halen.
Inderdaad, “je kunt soms verlangen naar een wereld zoals hij die beschrijft: respectvol en
maatschappelijk geëngageerd”, aldus Heiko ter Horst, voorzitter van het Hubert Lampo
Genootschap.
&
Gaandeweg voelde Lampo zich geheel verweesd in de door de media en de marketing
geregeerde maatschappij van het spektakel, waarin cultuur gebanaliseerd wordt tot oppervlakkig
entertainment en parvenuachtige “lifestyle”. Tegen de dominante omgangsvormen waarin spot,
cynisme en leedvermaak niet alleen “bon ton” maar ook een absolute “must” zijn, was hij niet
bestand.
Onze voorkeur gaat naar de filosofen uit de XVIII e eeuw, voor wie cultuur
neerkwam op civilisatie, ontwikkeling en verfijning van het geestelijk en zedelijk
leven. Kortom, op wat zich opstelt tegen de hedendaagse verloedering door o.m.
commerciële televisie, radio, film, show-business. Ik bedoel alle vervlakkende
ingrepen van de op bedrieglijk winstbejag ingestelde media.4
&
De receptie van het werk van Lampo door de kritiek – en meer bepaald de karaktermoord
waarvan hij het slachtoffer werd - verdient een grondig, contextueel onderzoek, ook naar de
gehanteerde criteria en de meestal bewuste neerbuigendheid. De vaak gehoorde gemeenplaats
over een tanende waardering dient alvast gerelativeerd. De bundel essays De zwanen van
Stonehenge werd bekroond met de prijs van de Provincie Antwerpen (1976) en met de Prijs voor
het Essay van de Vlaamse Provinciën (1977). Voor zijn hele oeuvre kreeg Lampo de Prijs van de
Vlaamse Provinciën (1983), de Emile Bernheimprijs (1985) en de Prijs voor Letterkunde van de
Provincie Antwerpen (1998). Waren die jury’s dan alle incompetent?
La madonne de Nedermunster et autres nouvelles (1988), La venue de Joachim Stiller (1993) en
Retour en Atlantide (1997) werden unaniem geloofd door de Franse, Frans-Belgische en
Zwitserse pers.
Verdwijnen de “préfaces” van Guy Vaes of Françoise Mallet-Joris in het niets naast een sneer
van Herman de Coninck in Humo? Weegt een grof stuk in De Morgen zwaarder door dan een
artikel vol lof in Le Monde?
■
Kritisch
3
H. B. COOLS, dr. Emiel WILLEKENS, dr. Peter DE KLERK, Laurens van KREVELEN, Beschouwingen over
Hubert Lampo, Amsterdam/ Leuven, Meulenhoff, 1991, p. 15.
4
Openingstoespraak van de openbare vergadering van de KANTL te Beauvoorde op woensdag 19 juli 1989.
9
Hubert Lampo’s verdwaalde carnavalsvierder.
De man die van nergens kwam
De thans zeventigjarige romancier en essayist Hubert Lampo blijkt productiever dan ooit. Vorig jaar
publiceerde hij De Elfenkoningin, een monumentale roman van 631 bladzijden (nu al aan zijn derde
druk toe), en vorige week werd het exemplaar van De verdwaalde carnavalsvierder tijdens een druk
bijgewoonde plechtigheid ten stadhuize aan burgemeester Cools overhandigd.
Lampo’s nieuwe roman lijkt weinig op de vorige, behalve dan wat de onverholen kritiek betreft op de
hedendaagse maatschappelijke en intellectuele verlakkerij en onzindelijkheid.
Radio journalist Hans Aendenboom, zoon van een bescheiden vakarbeider, baalt van de
onbeschaamde aanmatiging en agressiviteit van de zwarte en rode fascisten, voelt zich méér dan
onbehaaglijk in het benepen cultureel wereldje beheerst door leugen en snobisme. Naar aanleiding
van een reportage over de autoweg als permanente holocaust, waarbij slachtoffers door het blinde
verkeer weggemaaid worden als soldaten in een eindeloze veldslag, verneemt Aendeboom, die zich
wegens de realistische journalistieke aanpak als bloedgever meldde, dat er iets grondig mis met hem
is. Hij behoort namelijk tot een onbekende bloedgroep – een wetenschappelijke ongerijmdheid die
echter door deskundigen bevestigd wordt.
Voor de megalomane arts professor Xaverius Vandertuin is zijn patiënt – die zich overigens kiplekker
voelt – niets meer dan een hefboom om een Nobelprijs weg te kapen. De geschokte Aendeboom, die
zich plots een volstrekte buitenstaander voelt, “enig in de wereld, een Museum Spitzner op zichzelf”,
neemt zijn vriend Bram Edelwasser in vertrouwen, telg uit een gegoede Joodse familie en filosoof uit
roeping. De geniale Edelwasser is mathematicus van vorming, ontwerper van de “hyperdimensionale
continuïteit”, de wiskundige-fysieke onderbouw van Carl Gustav Jungs “synchroniciteit”.
Dat hyperdimensionale aspect is de sleutel tot Lampo’s roman. Ze manifesteert zich wanneer zich een
fenomeen voordoet dat zoiets als een kortsluiting tussen de relaties tijd-ruimte en oorzaak-gevolg kan
genoemd worden.
Onttrokken aan de ruimtelijke en temporele dimensie, voorbij de grenzen van de bevatbaarheid, wordt
de band oorzaak-gevolg opgeheven of gaat ze polyvalente variabelen vertonen en onvermoede
krachtvelden scheppen. Fenomenen als voorschouw, buitenzintuiglijke waarneming en andere ten
onrechte
paranormaal
genoemde
toestanden,
maar
ook
verschijningen
“van
elders”
als
signaalfuncties, kunnen door deze hyperdimensionale continuïteit verkaard worden.
Lampo introduceert hier een science fictionachtige dimensie, echter zonder futuristische of
technologische hoogstandjes.
Anderzijds speelt het boek tezelfdertijd in de hem zo dierbare negentiende eeuw. De schrandere
Edelwasser neemt de pijnlijke situatie van zijn vriend ter harte en onderzoekt diens familiale
antecedenten, waarbij hij zich als een volbloed detective ontpopt. Het blijkt nu dat Aendenbooms
betovergrootvader, Johannes Donkersteeg, een vondeling was, maar dan wel een van een wel heel
bijzonder soort.
Uit een vernuftig archiefonderzoek blijkt immers dat hij, een volwassen man zonder geheugen, in 1857
op straat gevonden werd, vermoedelijk een door drank versufte, verdwaalde carnavalsvierder – dat
laatste leidde men uit zijn vreemde kledij af. Elke vorm van zinnige communicatie met de vondeling
10
was onmogelijk. Hij werd toevertrouwd aan de goede zorgen van E.H. Ignatius Kempeneer, kapelaan
van de Sint-Pauluskerk en later hoogleraar aan de Leuvense Alma Mater. De intelligente priester
ontfermde zich over de vreemde vondeling, die bijzonder leergierig blijkt, moeiteloos het onderricht
van zijn pedagoog assimileert en zich voorbeeldig gedraagt waardoor hij ieders onvoorwaardelijke
achting verwerft.
Dat alles wordt vernomen uit het lijvige dagboek van de goede priester, dat zorgvuldig persklaar was
gemaakt. Waarom de naar het einde toe verbijsterende geleerde het uiteindelijk niet aan de
openbaarheid prijsgaf, is meer dan begrijpelijk… Er was, om het voorzichtig uit te drukken, teveel dat
hij niet binnen de grens van het redelijke kon verwerken.
Het zou van onvergeeflijke en moedwillige kwaadwilligheid tegenover de lezer getuigen de plot van
deze bijzonder onderhoudende roman te onthullen.
Het volstaat nog even aan te stippen dat er een link bestaat tussen Donkersteeg en de beroemde,
plots uit nergens in 1828 opgedoken Kasper Hauser (destijds zo treffend op de planken gezet door
een onvergetelijke Julien Schoenaerts); dat de niets vermoedende Aendenboom niet voor niets een
reeks uitzendingen voorbereidt over UFO’s; en dat Donkersteegs graf in Viersel, waar hij alomgeëerd
in 1897 overleed, verdwenen is…
Aanvankelijk lag het in Lampo’s bedoeling een divertimento te schrijven, een novelle over een
manifestatie van elders in het dagelijkse leven, thematisch verwant met “De geboorte van een God” uit
Dochters van Lemurië (1964). Het werd een roman van ruim vierhonderd bladzijden omdat Lampo,
gelukkig maar, de verleiding niet kon weerstaan een bonte karaktergalerij op te roepen. De trefzekere
en gevoelige schildering van het Joodse milieu, de sfeervolle evocatie van het Jugenstil Antwerpen,
het defileren van personages als Paul van Ostaijen en Van Marcke zaliger van Het Licht en
Kaganovemus, dat alles schept een indringende sfeer van herkenbaarheid die geen enkele
Antwerpenaar ongevoelig laat.
De verdwaalde carnavalsvierder is daarbij een vaak grappig boek vol knipoogjes en schertsende
(zelf)relativering. Zo introduceert Lampo een typische, alleraardigste kleinburgerlijke familie die
Antwerps en verhaspeld Frans door elkaar spreekt, overigens zonder enige aanstellerij. Inderdaad,
“avant tout on, est Flamand, je dis toujours”.
De raak geobserveerde types zijn voor de auteur vaak aanleiding tot mild maatschappijkritische
uitspraken. Miranda, de jonge historica die beide vrienden in hun zoektocht bijstaat – een typische
Lampo-vrouw waar Aendenboom dan ook verliefd op wordt –, ziet het zo “dat de economische
ontwikkeling in een gefederaliseerde Vlaanderen een zekere breeddenkendheid, een zekere
burgerlijke zelfgenoegzaamheid begon te sorteren, waarbij de centjes vooropstonden en de échte
intellectuele waarden in de verdrukking kwamen”. Die gezapigheid staat in schril contrast tot het offer
van de soldaten aan het IJzerfront – een thema dat vaker terugkomt bij Lampo.
Met De verdwaalde carnavalsvierder vergast Lampo zijn talrijke lezers met een lekkere, vlot leesbare,
evenwichtig opgebouwde en ingenieuze roman.
Henri-Floris JESPERS
(Gazet van Antwerpen, 30 oktober 1990)
Hubert LAMPO, De verdwaalde carnavalsvierder, Amsterdam, Meulenhoff, 1990, 407 blz.
11
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 7: Marion, Marie en Mahaut
Natuurlijk was ik in vorige aflevering Tante Terry niet echt vergeten, ik had ze bewust wat op zout
gelegd. Ik hield niet van Tante Terry en ik hield niet van Kraakje, die lelijk aangeklede eekhoorn. Ik
vond niks aan dat hele Klein Klein Kleutertje-gedoe: wellicht was ik daar al te ‘groot’ voor. Maar ik had
vooral een hekel aan de manier waarop Tante Terry tegen kinderen praatte, eigenlijk hield ik ook niet
van haar stem. Het was dan ook gelukkig een soort voorprogramma dat je onderging in afwachting
van het betere werk bij Nonkel Bob. Die sprak ook behoorlijk Nederlands, maar alvast niet zo
geforceerd. Natuurlijk was het de taak van de openbare omroep om aan ‘volksverheffing’ te doen, te
beginnen bij het kleine grut. Er is ooit een rel geweest omdat zo’n kindje tijdens het knutselen
spontaan riep: ‘Lap, ’t is naar de kloten’. Vanaf dat moment werd er streng op toegezien dat er enkel
deftig pratende kinderen op de studiovloer plaatsnamen. Maar gek genoeg was ik dol op Tante Terry’s
Franstalige collega Marion, die haar stem leende aan Bébé Antoine. Ik besefte toen nog niet dat die
sympathieke Marion een Vlamingenhaatster pur-sang was. Ze vermaakte op latere uurtjes ook de
volwassenen met haar mannelijke collega Stéphane Steeman: iets wat voor humor en cabaret moest
doorgaan. En altijd moesten de Vlamingen het bezuren!
Een paar jaar geleden ontmoette ik haar! Ik was gevraagd om de Nederlandse tekst in te spreken van
een Engelse spot. De Britse actrice leek wel een kloon van Margareth Rutherford, de eerste film-Miss
Marple. Het moest ook allemaal akelig en mysterieus gebracht worden...
Na volbrachte taak, zat ik met de overigens zeer tevreden Franstalige regisseur, nog wat na te praten
in de studio. Ha voilà, daar was de Franse stem: Madame Marion. De regisseur vroeg haar of ze de
Vlaamse versie eens wilde horen - zij wist niet dat ik die stem was - olala, wat dacht-ie wel, “qu’est-ce
que ça peut bien me foutre, ce truc en Flamand”. Maar goed, meer dan veertig jaar geleden was ze de
beminnelijke Bébé Antoine met het gekke figuurtje Tourniquet erbij, en nadien was er ook altijd een
tekenfilmpje te zien: Touchée la Tortue, een schildpadje-Musketier, of Wally le Wallygator. Jazeker,
dat was op de RTB, Brussel Frans, maar in die dagen was er niet zo’n zenderaanbod, geen kabel,
geen schotelantenne, laat staan al de recente mogelijkheden. Ik weet nog dat het toen al zeer
spectaculair was dat familie in Oost-Vlaanderen ‘den Hollander’ kon ontvangen, met hun antenne op
zolder. Als het weer wat meezat tenminste. Ook de RTB had goede jeugdfeuilletons, maar wel
aangekocht in Frankrijk:
Thierry la Fronde, (1963), een soort Franse Robin Hood, die gewapend met een slinger het opnam
tegen de Engelse bezetter in het Frankrijk anno 1360. Zo een beetje een David en Goliathverhaal.
Thierry werd vertolkt door Jean-Claude Drouot, een naar Frankrijk uitgeweken Waalse acteur. Toen ik
hem enkele jaren geleden terug zag in een Frans praatprogramma, zou je er nooit die slanke
12
behendige jongeling van toen in vermoed hebben. Hij was net ‘gepensioneerd’ aan de Comédie
Française.
Ook in 1963 startte de reeks Belle et Sébastien, met het jongentje Mehdi, zoontje van de realisatrice
Cécile Aubry. (Een schattig kind, leek een beetje op het latere kindsterretje Bart Peeters, in Bart
Bannings, en zoontje van realisator Marcel Peeters). De boekjes werden zelfs vertaald: Belle en
Sebastiaan.
Ook leuk om te volgen was Les Saintes Chéries, dan schrijven we toch al 1965, maar het ritme en de
sfeer lagen zo anders dan in onze feuilletons: ik was gek op al die tralala van het Parijse huisgezin.
De kinderen zijn me niet zo bijgebleven, maar wel moeder Micheline Presle en vader Daniel Gelin. Het
was ook een totaal andere wereld dan welke we te zien kregen in Amerikaanse jeugdfeuilletons,
alleen op verzoek zal ik ook dààr over melden.
Madammeke, de vrijwillige kinderoppas was overleden, helaas, en haar plaats werd ingenomen door
Marie; Marie van Gust! Weer een ander curieus Vlaams dialect erbij, ik vermoed uit de streek rond
Dendermonde. Juist weet ik het niet meer. Waar bij ons Oost-Vlaams de o-klank vooral u-klank wordt
(vb. ogen = uugen; brood = bruut) werd hier alles gewoon ie: grien mieren = groene muren. Ja, dat
beloofde weer een hoop lol! Marie woonde al jaren in Brussel, en vond dat je buitenshuis maar beter
Frans kon praten. Ze was ook dol op borduren, en maakte sierkussens met applicaties: altijd
markiezen en markiezinnetjes.
Die tijden van al de Louis voor en na de Franse Revolutie, en Marie-Antoinette, en de Musketiers, en
de smerige kardinaal Richelieu, alles kende ze. Zij het dan in haar eigen chronologie. En zo kwam het
dat we mochten meekijken naar Le Chevalier de Maison Rouge, naar Alexandre Dumas. Dat zal ook
in 1963 of 1964 geweest zijn.
Ik denk niet dat ik alle afleveringen zag, maar ik raakte wel geboeid door de Franse geschiedenis. Met
haar zag ik ook Si Versailles m’était conté, van Sacha Guitry.
Even een sprong voorwaarts: Door op kot te zitten, en uiteraard géén tv, had ik een veelbesproken
ORTF-reeks uit 1972 gemist; op de BRT in 1975: Les Rois Maudits , naar de eerste zes boeken van
Maurice Druon. Enkele jaren later was er op een Franse post gelukkig een heruitzending: De reeks
verhaalt een stukje Franse geschiedenis, over de laatste Capetingers, tussen 1313 en 1337; begin
Honderdjarige oorlog.
Op de brandstapel vervloekt Jacques de Molay, laatste Grootmeester van de Orde der Tempeliers, de
Franse koning Filips de Schone en zijn nageslacht. We zijn de 19de maart 1314, juist 640 jaar voor
mijn geboorte!. “Vervloekt, vervloekt tot aan de dertiende generatie van jullie geslacht”.
Nu wil het toch wel lukken dat in 2005 een remake van vijf afleveringen is gedraaid, met het laatste
boek van Maurice Druon erbij.
Die DVD-box zet ik op mijn verlanglijstje, ter nagedachtenis van Marie van Gust.
En temeer daar Jacques de Molay deze keer wordt vertolkt door Gérard Depardieu. En Jeanne
Moreau is Mahaut d’Artois. En wie komt daar ook nog aangewaggeld tussen de voortreffelijke cast?
….juist, Jean-Claude Drouot (zie hoger) als Marigny!
Ha, la douce France…en haar bloederige geschiedenis, had Marie die reeks nog maar mogen zien…
en in kleur nog wel!
13
Magali UYTTERHAEGEN
Achteruitkijkspiegel
Prijs van het Vrijzinnig Humanisme 2001.
▲De Prijs van het Vrijzinnig Humanisme wordt door het Humanistisch Verbond toegekend “op grond
van een evaluatie vanuit een vrijzinnig humanistische optiek en omwille van een langdurige,
consequent volgehouden levenshouding, hetzij op het vlak van denken en handelen, hetzij op basis
van praktische inzet voor het vrijzinnig humanistisch gedachtegoed.”
Hubert Lampo werd de zevende laureaat. De prijs werd uitgereikt op donderdag 21 juni in het
Auditorium Jan Fabre, Campus RUCA Middelheim te Antwerpen. De laudatio werd uitgesproken door
Hubert Dethier, titularis van de prijs in 1997, waarna de gelauwerde een dankwoord uitsprak. Hierna
volgen citaten uit beider toespraken. ■
In een tijd waarin oorlogen, nationalisme, racisme, corruptie en dualisering van de maatschappij onze
democratieën bedreigen, ontmoet de lezer in Lampo’s oeuvre markante hoofdpersonages en wordt hij
zelf geconfronteerd met beklijvende situaties die hem aan het denken zetten en diepe geestelijke
sporen achterlaten. De personages van Hubert Lampo zijn net als hijzelf vrijgeesten, democraten,
humanisten, verdraagzaam maar strijdbaar ondernemend, vol respect voor authentieke waarden, voor
een diep verantwoordelijk en op de gemeenschap gericht individualisme, kortom, vol respect voor
humanistisch geïnspireerde levensbeschouwingen. De leidraad van dit oeuvre is een constante
reflectie op het menselijk tekort, op ontbinding en protest, geschraagd door ophelderende,
inspirerende en provocerende filosofische thema’s. Lampo geeft geen bevelen, hij zegt niet imperatief
wat wel en wat niet gedaan moet worden, maar hij ontvouwt een problematiek van verhelderende
zichtbaarheid en bewustwording, waarbij wat wij de werkelijkheid noemen centraal staan. […]
Filosofische bezinning begint daar, waar een poging bestaat om over de beginselen van welk
onderwerp of probleem ook na te denken. Van het ogenblik af dat een fysicus, al was het maar over
de methode van zijn vak nadenkt, doet hij aan filosofie. Dat gebeurt ook wanneer voor iemand – zoals
voor de meeste Lampo-personages – het eigen leven tot probleem geworden is, en hij zich
rekenschap tracht te geven van de basis zelf en de zin, het wezen van zijn bestaan, niet wanneer hij
de een of andere oppervlakkige levensregel zoekt. In dezelfde zin kan men een filosofie van de
geschiedenis, van de moraal, van de kunst, van het zijn (metafysica), van de kennis hebben. Voor
Hubert Lampo is elke roman, en novelle altijd een peiling geweest naar de bronnen en de betekenis
van zijn bestaan; een zoeken naar zijn eigen grenzen en naar wat er achter die grenzen zou kunnen
liggen, zodat realistische en magische elementen als schering en inslag erin verweven zitten. Het
filosofisch denken gaat daarbij uit van een zo onbevooroordeeld mogelijk standpunt. […] Hubert
Lampo toont ons de moeilijke weg. Hij hoort in geen enkel cenakel thuis. Noch bij “links”, noch bij
“rechts” laat hij zich inlijven. Hij weigert de mening te onderschrijven, dat literair talent louter links zou
gedijen. Daarmee zouden Karl Marx, die de royalist Balzac bewonderde en Sartre, die een groot werk
over de conservatief Flaubert schreef, het roerend eens zijn geweest. In de kunst komt het erop aan
de blik te reinigen, de wereld anders te laten zien. Sommige atheïsten beschouwden de Messiaanse
Stiller-historie als afvalligheid, als een definitief vaarwel. Het proselietenverlangen van enkele
14
voortvarende katholieken die in Lampo zowaar al een potentiële bekeerling zagen, liep evenzeer op
een ontgoocheling uit. Terecht noemt Raymond Stuyck hem “een vrijdenker die bidt, spreekt,
mediteert’. Een vrijdenker die, zoals Nietzsche, aan gene zijde staat van de tegenstelling tussen
geloof en ongeloof. Men hoeft er o.i. niet aan te twijfelen dat Lampo’s vrijmoedige onafhankelijkheid
een aantal lieden flink dwars zit. Misschien verklaart zij voor een stuk de animositeit, die Hubert
Lampo ongewild heeft opgewekt. Jarenlang is hij het slachtoffer geweest van een destructieve
campagne. Vooral nadat hij voor De komst van Joachim Stiller de Staatsprijs kreeg, maar ook al
voordien, werd Lampo voortdurend het mikpunt van aankomende scherp- en sluipschutters en aan
beroepsnijd laborerende scribenten. En dat waren soms niet de geringste. Het begon agressieve
kritieken te hagelen, vol uitlatingen die gewild kwetsend waren en met eerlijke literaire kritiek niets
meer te maken hadden.
Prof. em. dr. Hubert DETHIER
&
Vooraleer wat volgt, leg ik er de nadruk op, dat ik nooit anders dan een man van democratisch links
ben geweest. Dat de tegen mijn werk en ook tegen mijn persoon gerichte hetze voor een
overwegende deel uit de nieuwbakken extreem-linkse hoek kwam, heeft mij ideologisch nooit sterk
bezwaard, aangezien het duidelijk om een links gaat, waarvan de agressieve mentaliteit, althans te
mijnen opzichte, onvermijdelijk herinneringen aan de nazi-tijd oproept. […] Misschien sta ik bij dit alles
uitvoeriger stil dan het verdient. Ik wilde echter het verschijnsel onderstrepen, hoe de mij door het
Humanistisch Verbond verleende onderscheiding een waardig tegengewicht vormt voor de
denigrerende praatjes, die men over mijn werk en mij persoon door meestal onbenullige, van literair
en menselijke beschaving gespeende pseudo-intellectuelen heeft zien verspreid worden. Mijn reactie
slaat niet op een normale vorm van kritiek, maar op een decennialange en systematische vervolging,
die mij weliswaar moreel pijn deed, maar mij niet teveel materieel heeft geschaad en die ik heb
overleefd.
Het gaat hier om de prijs van het Vrijzinnig Humanisme. Ik heb hiermee natuurlijk geen enkel
probleem. Wat de vrijzinnigheid betreft ben ik, zoals de twee mij voorafgaande familiale generaties,
gewoon zo geboren en ook familiaal ruimer overschouwd heb ik letterlijk niets met kerkelijke bindingen
te maken. Ik hoef er niet trots op te zijn en in tegenstelling tot menig ander Vlaams auteur, ga ik
daarenboven niet gebukt onder een averechts bekeringssyndroom.
Kortom, al ben een geboren geus, die wel heeft geleerd de mening van een ander te respecteren en
tot discussiëren ga ik zelden of nooit over. Een ander er toe overhalen mijn mening te delen heeft mij
nooit geïnteresseerd, doch wanneer zij met oprechtheid wordt aangeboden accepteer ik graag zijn
vriendschap. Ik voel mij niet bevoegd genoeg om met wijsgerige, laat staan met theologische
problemen in de clinch te gaan.
Mijn ingebakken vrijzinnigheid vind ik niets om mee op te scheppen, zij is er gewoon, maar wel voor
mijn leven noodzakelijk.
Wat het blijkbaar in mijn werk aanwezige humanistisch element betreft, moge ik erop wijzen dat ik in
1940 tot de eerste volwassen oorlogsgeneratie behoorde. Vier, haast vijf jaar lang heb ik er mij van
kunnen vergewissen in wat voor een wereld van geweld, knevelarij en racistische leugens wij zouden
15
zijn terecht gekomen, zo de democratieën het finaal niet handden gehaald. Door meerdere van mijn
romans heb ik geprobeerd in mijzelf de verre van denkbeeldige oorlogstrauma’s te overwinnen.
Bovendien gaf ik uiting aan mijn afkeer van elke politieke of ideologisch-dictatoriale macht. Uiteraard
in mijn persoonlijke naam komt in De Belofte aan Rachel de bedaagde Benjamin tot het humanistisch
besluit:
…dat het leven en de eerbied voor de mens het belangrijkst zijn in de wereld, en dat
niemand, wie het ook zij, het recht verleend werd boven dit leven en boven deze
mens, hoe schamel misschien of hoe verblind, een abstracte leer te stellen van welke
aard ook, die een van beide niet ontzien zou.
Hubert LAMPO
Misdaad loont
▲Op 12 juli 2006 eindigde Hubert Lampo met een komma zijn aanwezigheid tussen ons, niet met een
punt; daar is zijn literaire nalatenschap te onvergankelijk voor.
Hubert en ik waren meer dan collega-schrijvers, we waren vrienden voor het leven, en langer. We
wisselden onze nieuwe boeken aan elkaar uit. In 2001 droeg ik mijn meest Antwerpse roman
Bloedrecht, in het Frans vertaald als Les diamants du sang, aan hem op.
Via Piet Sterkx, in leven journalist en toneelschrijver, leerde ik in 1986 Hubert en zijn vrouw Lucia
kennen. Hij las het manuscript van mijn debuutroman Een dag van schaamte en was er zo
enthousiast over dat hij het boek wilde voorstellen aan pers en publiek; voor een debutant een
onvoorstelbare eer.
Die voorstelling vond plaats op 12 februari 1988 in het auditorium Hélène Fourment van de (toen nog)
Generale Bank te Antwerpen. De tweede inleider was Danny Vandenbossche, toen nog assistent aan
het Seminarie voor Strafrecht van de RUG, nu volksvertegenwoordiger.
Hubert gaf zijn toespraak als titel: De komst van Bob Mendes.
Ik was toen nog accountant, een rekenkundige, geen letterkundige, ik besefte toen de hoogstaande
literaire waarde niet van zijn toespraak.
Bob MENDES
De komst van Bob Mendes
Wij zijn hier bij elkaar om het verschijnen te vieren van de tweede roman van de pas opgedoken
Antwerpse auteur Bob Mendes, Een Dag van Schaamte getiteld.
Het gaat dus niet om een debuut. Tevoren reeds publiceerde Bob Mendes een geslaagde thriller. Ook
zagen er twee interessante verzenbundels van zijn hand het licht.
De eerste, zijn écht debuut, werd hem ingegeven door de herinnering aan zijn in een
concentratiekamp omgekomen vader. Het is een ontroerende reeks van spontaan ingevallen
gedichten waardoor hem, om zo te zeggen bij mirakel, op ietwat rijpere leeftijd zijn literaire roeping
werd geopenbaard.
Ook Een Dag van Schaamte kan men een thriller noemen.
Een dergelijk etiket heeft voor mij nauwelijks meer belang dan dat zij de lezer enigermate oriënteert.
Op zichzelf heb ik er geen bezwaar tegen dat men de literatuur in genres opdeelt. Ik heb daar echt wel
redenen toe. Immers, soms weet de auteur het zelf niet. Enkele jaren geleden schreef ik de roman
Wijlen Sarah Silbermann, die op een soort antropologisch geconditioneerd magisch-realisme zou
berusten. Dit is wel terdege het geval, maar toen het boek klaar was vergewiste ik er mij van, dat het
tezelfdertijd als een detectiveroman bleek uit te vallen. Terwijl ik, jaren tevoren, de eerste pagina’s van
De komst van Joachim Stiller op mijn typewriter tikte – in tegenstelling tot Bob Mendes ben ik nog
altijd niet aan de computer toe – ging het mij alsnog om een thriller. Het was niet mijn bedoeling het
16
spoor te drukken van het Franse duo Boileau-Narcejac, mij toen nog onbekend. Achteraf bekeken
ging het verhaal enigszins die richting uit. Gelukkig ontbrak mij de handigheid om een irreële situatie
naar een volstrekt rationele oplossing om te buigen, zodat Joachim Stiller inderdaad werd wat hij
worden moest. Het thriller-element werd magisch-realisme.
Met die paar voorbeelden uit eigen ervaring is het mijn bedoeling er de aandacht op te vestigen dat
het genre er weinig toe doet. Handig hulpmiddel voor de bibliothecaris, de boekhandelaar of de
redactie van een bibliografisch tijdschrift, mag de classificatie in verschillende hokjes in géén geval als
normatief op artistiek gebied worden beschouwd. Menig Maigret-verhaal is voor mij literair en
menselijk belangrijker dan het-nieuwste-Lagelandse-meesterwerk-sedert-vorige-week, met de nodige
poeha en de al dan niet betaalde Barnumreclame op het schild verheven, van Groningen tot aan het
Vlaamse strand. De waardemeter is niet een door het onderwerp bepaalde soort van literatuur welke
een schrijver beoefent, maar het talent waar hij het mee doet. Fundamenteel is de impact, artistiek en
psychologisch, die hij op de lezer(es) verwerft. Trouwens, ik zou nog een schrede verder willen gaan.
Ik droom er op het stuk van de letteren soms van, dat wij het vroeg of laat zouden afleren in
categorieën te denken die berusten op vooroordelen, brainwashing en andere a-musische
beweegredenen, wat leidt tot een scheiding van geiten en bokken. In plaats van er ons gelukkig mee
te achten dat wij, alles bij elkaar, in dit onaanzienlijk lapje Vlaanderen, over een niet povere en
behoorlijk gevarieerde literatuur beschikken, laten wij er ons veel té gemakkelijk door eigenwijze
schriftgeleerden van overtuigen dat het, vanzelfsprekend op Huppelepup en Repelsteeltje na, allemaal
toch maar niks is.
Goed, dat is een ànder verhaal, té lang voor deze feestelijke bijeenkomst. In geen geval is het mijn
bedoeling de toehoorder knollen voor citroenen te verkopen.
Bob Mendes’ Een Dag van Schaamte is wel terdege een thriller, een ‘misdaadroman’ van het
zuiverste water zelfs, zoals op het voorplat van het wat op zijn Engels uitgegeven boek duidelijk staat
te lezen. Er werd niets gedaan om het typische karakter van het werk weg te schminken, wat
overigens weinig zin zou hebben.
Het onderwerp werd Bob Mendes ingegeven door het navrante, inderdaad verregaand beschamende
Heizeldrama. Inmiddels wordt hierin aanzienlijk méér geprojecteerd dan het amok lopen van een troep
misdadige underdogs, de bloeddorstige baldadigheid van een stel oververhitte voetbalfans, zulks met
het ons bekende gevolg. Alles begint er in feite mee dat een paar agenten van een supranationale
veiligheidsorganisatie er lucht van krijgen dat terroristen zich hebben voorgenomen tijdens de
beruchte bekerfinale Liverpool-Juventus Turijn een drietal EEG-ministers ad-patres te zenden. Wat
uiteraard niet netjes is. Inmiddels is het duidelijk dat het moorddadige hooligansoproer, kennelijk
vanuit een extreem-rechtse hoek geconditioneerd, de terroristen verre van ongelegen komt.
Beide agenten, een man en een vrouw ‘en instance de divorce’, wat trouwens wel goed komt, trachten
de geplande aanslag een voet dwars te zetten. Overal echter stuiten zij op wat zij eerst als ongeloof,
daarna als verregaande incompetentie en tenslotte als corruptie zullen beschouwen. Het wordt
bijgevolg een gevecht tegen de bierkaai. De geviseerde ministers worden weliswaar niet naar de
eeuwige jachtvelden gezonden, doch niettemin vallen er tientallen doden, wat ons speurdersduo van
tevoren heeft voorspeld.
17
Ofschoon overbodig, dunkt mij, dekt Bob Mendes zich juridisch in door het ons welbekende ‘Elke
overeenkomst met personen of instellingen is louter fictief’. Verder vestigt hij er de aandacht op, niet te
beweren dat zijn persoonlijke voorstelling van de gebeurtenissen en omstandigheden, welke tot het
Heizeldrama leidden, de juiste is. Hij is een romancier en gebruikt zijn materie zoals hij dat wil,
eventueel tegen de werkelijkheid in.
De schrijversverbeelding geeft in dit werk inderdaad de toon aan. Zo is het goed. De vraag of deze
schrijversverbeelding zich noodzakelijk hoort te vergissen, of een auteur geen dingen ruikt die
anderen ontgaan of die men gewoon niet zien wil, horen wij voorlopig onbeantwoord te laten.
De personages zijn m.i. niet direct herkenbaar. Veeleer beantwoorden zij aan typische sjablonen uit
onze nabije samenleving. Maar niet hieraan ontleent het boek zijn dynamische toon, zijn levensechte
waarachtigheid. Dit houdt voor mijn gevoel veeleer verband met de evocatie van wat ik de frappante
toets van de Brussels-Belgische tricolore mentaliteit zou willen noemen: opvallend zelfingenomen
maar vis noch vlees, nooit to-the-point als er zich maatregelen opdringen, voortdurend aarzelend om
politieke en mogelijk corruptionele redenen, bereid om zich aan buitenlandse druk te onderwerpen en
het op een koopje te gooien.
Bob Mendes houdt hierover preken noch betogen, maar laat de feiten voor zichzelf spreken. Ik denk
aan het korte, haast filmische maar schrijnende verhaal over de ondergeschikte rijkswachter, die er
zijn chef attent op maakt dat er onvoldoende en meestal slechts halflege batterijen zijn om het
communicatiesysteem op gang te houden. De man wordt afgebekt en moet met de staart tussen de
benen het kantoor van zijn baas verlaten. De kadaverdiscipline en de arrogantie triomferen, doch het
kost al meteen zoveel doden meer. Of het echt is gebeurd, weet ik niet. Maar niemand twijfelt eraan
dat het om het even waar kàn gebeuren. Ook bij ons.
Ondanks sommige grapjes met zijn ten tonele gevoerde personages, is het anderzijds niet nodig
dezen met eventuele modellen te identificeren. Voor mij zijn ze te overwegend imaginair. Niettemin
herkennen wij zulke figuren bij de eerste aanblik als vaderszoontjes, de gladde mooipraters en de lepe
arrangeurs, waardoor dagelijks het televisiescherm wordt geteisterd, knus in hun element als palingen
in een emmer snot, zoals men het in Antwerpen lapidair uitdrukt.
Middelerwijl waardeer ik het bijzonder dat Bob Mendes zich ongegeneerd en moedig tegen de
waanzin van de kijksport afzet, dit fascistoïde massavoer voor analfabeten, waarop de media zo
demagogisch inspelen, of het geluk der mensheid ervan afhangt. Hij mag het zich overigens
veroorloven aangezien hij zelf een goed getrainde, actieve sportbeoefenaar is.
Noodgedwongen moet ik mij beperken tot een paar facetten van Een Dag van Schaamte. Het doet mij
er ondertussen wél naar verlangen, dat Bob Mendes ons vroeg of laat nog eens met een uitgesproken
politieke thriller zou verrassen, tenzij hij de voorkeur geeft aan de vrij schilderachtige professionele
sportmiddens. Voor mij is het ook goed, mocht hij overschakelen naar het type van de gewone,
onderbetaalde politie-inspecteur die er op zijn eentje moet tegenaan gaan en minder met het witteboordengangsterisme wordt geconfronteerd …
Andere elementen welke deze adembenemende roman kenmerken mogen inmiddels niet uit het oog
verloren worden. Hierbij denk ik aan de pakkende psychologische trefzekerheid, waarmee de
homofiele liefde wordt geëvoceerd van de mislukte, door wraakgevoelens tegenover de maatschappij
18
bezeten haflbloed-wielrenner Ramadan. Ofschoon dergelijke amoureuze tribulatieën mij niet zo best
liggen, bereikt Bob Mendes hier een tragische, haast klassieke grootsheid en doorbreekt beslist de
beperkingen van de doorsnee politieroman. Aldus bewijst hij meteen dat het genre er weinig toe doet,
zulks door middel van een professioneel gestructureerd, niet van maatschappelijke accenten
verstoken en met bezieling geschreven roman.
Geschreven. Schrijven, daar komt het op aan, niemand overtuigt mij ooit van het tegengestelde,
schrijven vanuit onze meest persoonlijke en diepste existentiële eigenheid, zoals de newcomer Bob
Mendes het spontaan en met grote overtuigingskracht doet, thriller of geen thriller. Hoewel ik er
ronduit voor uitkom dat ik hoop hem vroeg of laat eens een andere thematiek te zien behandelen. Hij
kan het, hieraan twijfel ik geen ogenblik. En of hij het kan. Maar dat is natuurlijk alleen zijn zaak.
Wat de literatuur betreft bevinden wij ons momenteel in een vreemde periode, ook wat de kritiek en de
informatie aangaat. Graag breng ik hulde aan een aantal betrouwbare mensen die ernstig, objectief en
buiten alle corruptionele invloeden hun taak uitoefenen. Inmiddels zijn onze "fraaie letteren" ook wel
blootgesteld aan bepaalde tijdskwalen. Zelf heb ik het nog meegemaakt dat deze zich vooral
manifesteerden op het ideologische en religieuze vlak. Op dit stuk zijn de scherpe hoeken afgerond,
zoniet grotendeels verdwenen. Maar andere vormen van intolerantie, agressie en concurrentietijd zijn
ervoor in de plaats gekomen. Er is een tijd geweest dat het verschijnen van een verdienstelijk boek,
het tegenpruttelen van een aantal pre-conciliaire kwezelaars ten spijt, zowat unaniem als een
verheugende gebeurtenis werd beschouwd. Momenteel is in sommige publicaties een postmaoïstische maffia aan het woord, ik vraag mij af vanuit welke centrale punten gecommandeerd, wie
het er uitsluitend om te doen is het grootste deel van de lopende productie systematisch de grond in te
schrijven. Inderdaad: systematisch. Niet zo lang geleden las ik een interview met een jong Hollands
auteur en criticus, die zich van een toonaangevend Amsterdams weekblad distantieerde omdat hij
weigerde nog verder op redactioneel bevel met een afbrekende recensie op bepaalde publicaties te
reageren.
Heeft het verschijnen van Bob Mendes’ Een Dag van Schaamte hiermee te maken? Het heeft er in
zoverre mee te maken dat ik een debuterend auteur er wil voor waarschuwen, dat het door hem
beoefende genre, afwijkend van de meer vertrouwde literaire patronen, wie te kwader trouw is de
nodige, zij het slechts schijnbare aanknopingspunten biedt. Wij daarentegen verheugen er ons op dat
Bob Mendes nieuwe, ofschoon ook reeds door Jef Geeraerts verkende gebieden intrekt. Mij houdt
reeds jarenlang de gedachte bezig dat onze Vlaamse letteren dringend aan zulke andere gebieden
toe zijn. Ik denk uiteraard aan de verdere uitbouw van de politionele roman en de thriller, aan de
mogelijkheden van de science-fiction, aan een minder schroomvallig aanvaarden van de fantastiek in
haar diverse vormen. In een ander perspectief denk ik trouwens ook aan een alsnog quasi
onbestaande leesbare essayistiek op historische, wetenschappelijke en speculatieve gronden.
Maar dat is een ander verhaal. Vanavond is voor ons de hoofdzaak dat wij een belangrijk schrijver
rijker zijn, die er het zijne toe bijdraagt om één van de nog grotendeels witte plekken op onze literaire
landkaart in te vullen.
Van harte wens ik Bob Mendes het grote succes toe, dat zijn onbetwistbaar talent onmiskenbaar
verdient!
19
Hubert LAMPO
Citaat
Als je met een Amerikaanse arts praat, dan sta je daar niet voor een arts,
je staat daar voor een Amerikaan, die ook arts is. Je staat nooit voor een
hoogleraar in de geschiedenis, je staat voor een Amerikaan die ook
hoogleraar in de geschiedenis is. Een politieman is een Amerikaan die ook
politieman is. De arme mensjes die aan de buitenkant van de buitenwijken
wonen, die heel weinig geld verdienen, niet verzekerd zijn en geen sociale
voordelen genieten, zij geen arme mensen, dat zijn Amerikanen die ook arme
mensen zijn. Ik heb dat nu nog beter dan vroeger ondervonden […] je moet
overstappen in hun brein, denken zoals zij, voelen zoals zij. Amerikaan
worden. Wat je in Engeland precies niet zou mogen doen, probeer daar nooit
Brut te worden. Probeer nooit heel mooi, heel goed Engels te praten, dat
zullen zij wel doen. Ze kijken misprijzend neer op die vreemde indringer,
maar niet de Amerikanen. Je zegt wat zij zouden zeggen. Je knoopt de dingen
aan elkaar zoals zij de dingen aan elkaar zouden knopen. Je roept naar hen
zoals zij naar elkaar zouden roepen. En wat gebeurt er dan? Ze loven en
prijzen je. […] We hebben allemaal de mond vol over Bush. Ik denk niet dat
er in de geschiedenis van de mensheid al een sterveling geweest is die
zoveel scheldwoorden heeft moeten horen als hij. De arme man, die niet eens
goed was in het leiden van een voetbalploeg. Maar hij doet precies wat ik
daareven beschreven heb. Hij stapt voor zijn volk uit. Hij zegt wat zijn
volk zegt. Hij voelt wat zijn volk voelt. Hij schreeuwt wat zijn volk
schreeuwt. En dat volk begroet hem als zijn leider. Die zingende processie
stapt achter hem aan. Zij zijn het die de steden in Irak bombarderen, zij
met z’n allen. Zij mikken op die vrijheidsstrijders en schieten hen dood.
Bush stapt niet voor hen uit, die lummelt achter hen aan. Met z’n allen
zijn ze Amerikanen. Ze zijn ook soldaat en verpleger en staatssecretaris en
president. En de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Daar
doen we aan mee als het goed is voor Amerika en als het niet goed is voor
Amerika, doen we er niet aan mee en we worden daarvoor met z’n allen iedere
dag opnieuw gezegend door God.
De filosoof Hans van Paessen in:
Aster BERKHOF, De kleine revolver (Antwerpen/
Amsterdam, Houtekiet, 2005, 319 p., geb., 19,95 €.
Door de leesbril bekeken
▲In de National Archives in Londen bevindt zich een grote hoeveelheid XVIIde-eeuwse en XVIIIdeeeuwse brieven van en aan Nederlandse zeelieden en kooplieden en hun familieleden. Deze brieven
waren aanwezig op Nederlandse schepen die tijdens oorlogen met Engeland zijn veroverd. Ze zijn
20
uniek vanwege de persoonlijke aard en vormen een belangrijke bron voor onderzoek door historici,
taalkundigen en andere wetenschappers.
In opdracht van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, en met financiële ondersteuning van de
Samenwerkende Maritieme Fondsen, heeft historicus Roelof van Gelder in het kader van het project
Sailing Letters gewerkt aan een inventarisatie. Dit leverde maar liefst 38.000 brieven op.
De brieven worden beschouwd als oorlogsbuit en blijven daarom in Londen. De KB zal in afstemming
met de wetenschap het initiatief nemen een deel van de brieven in digitale vorm beschikbaar te stellen
(www.kb.nl/sailingletters). Een selectie hoogtepunten uit het archief wordt gepresenteerd in Het
Geheugen van Nederland, waar ook tal van andere uiterst boeiende documenten bekeken kunnen
worden (www.geheugenvannederland.nl). ■
▲In het najaar brengt de dynamische uitgeverij P te Leuven alvast een bundel die geen enkele
poëzielezer (ongeacht zijn theoretische inzichten of persoonlijke voorkeuren) onverschillig kan laten.
De 75 jaar jonge Marcel van Maele heeft een omvangrijk poëtisch oeuvre op zijn naam en weet de
poëzieliefhebber en –kenner telkens opnieuw te verrassen. Hij blijkt creatiever en gedrevener dan ooit,
zonder aan poëtische slag- en trefkracht in te boeten. Met zijn nieuwe bundel, Over woorden
gesproken, bewijst hij ten overvloede, voor wie het nog niet wist, dat hij een levend monument is.
Over woorden gesproken bestaat uit vijf gebalde cycli (“Tussen tijd en woord”; “Natuurgetrouw”;
“Versleten woorden”; “Doodgewoon” en “Namen noemen”), samen dertig, stuk voor stuk beklijvende
gedichten. Van Maele bespeelt met eenzelfde maestria de meest uiteenlopende gamma’s. In de
meeste cycli verschijnt het vanitas-motief als filigraandraad.
De ijdelheid van het literaire carnaval komt prangend tot uitdrukking in het vijfde en laatste gedicht van
de cyclus “Versleten woorden”:
Zogezegd
Als de dichter aan de toog gezeten
door de grote beer gebeten
aan het betogen gaat:
“Zonder tamtam, zonder blabla
ik heb de tram gezien, voilà.”
Hij heeft zijn krukken weggegooid
en mag nu blijven zitten. Iemand sprak
over de hond van de man in de maan,
’t is van horen zeggen zou je zeggen.
Als de dichters naar elkaars pijpen dansen
en elkaar van verdichten betichten,
blauwkousen en zuurklompen,
draaikolken en windorgels.
Lok ze uit hun kelders de helden
want vandaag stappen ze mee in deze stoet.
De letterzetters en trendsetters van dienst
luisteren instemmend en knikken
elkaar bemoedigend toe.
Wat verbeelden die woorden zich wel?
Ze vergrijpen en verzetten zich,
opgetutte lege dozen, ze zwijgen als vermoord.
Als het gedicht zichzelf dicteert
als de lezer dit gedicht betreedt
als de dichter het gedicht verlaat
en tomeloos ten onder gaat.
Terwijl dichters die niet aan de hielen van Marcel van Maele reiken geknuffeld worden door de pers,
en de beroepsorganisatoren van “evenementen” ( de literair “correcten” die met het geld gaan lopen
dat in een zindelijk klimaat auteurs ten goede zou moeten komen) de beperktheid van hun catalogus –
en van wat voor hun “smaak” moet doorgaan – telkens (op)nieuw onbewust demonstreren, blijft
Marcel van Maele verbannen in zijn status van literair curiosum.
Het zegt veel over de republiek der letteren dat een literair oeuvre als dat van Marcel van Maele nog
altijd niet bekroond werd met een representatieve prijs (Hendrik Carette betoogde dit al terecht in de
vorige aflevering). Niet dat zo’n prijzen zo belangrijk zijn. Maar de bekroning van het oeuvre van een
21
waarachtige dichter zou misschien de “blauwkousen en zuurklompen”, de “letterzetters en trendsetters
van dienst” tot enige zelfrelativerende bezinning kunnen brengen. Een veeleisende en
verantwoordelijke pedagogische opdracht voor de prijsverdelende mandarijnen, inderdaad.
Van Maele is een dichter, iemand die poëzie leeft zoals je het leven leeft - ook zonder gedichten te
“moeten” schrijven. (Ik denk hier aan de definitie van “poet” opgenomen in A Situationist Dictionary:
“Someone who lives poetry without having to write poems. One whose use of words challenges
armored symbol systems. Alternately, a regurgitating, self-important 'culture' specialist or pompous
academic”.
Eveneens bij P verschijnen nog twee vermeldenswaardige bundels. Het eiland van elkaar bevat zowat
het verzameld werk van de dichteres Jo Gisekin (°1942), dat aldus eindelijk opnieuw beschikbaar
wordt. De bundel wordt ingeleid door een beknopt essay van criticus Jooris van Hulle.
Van Bart Stouten (°1956), die mij weliswaar meer overtuigt als kenn er, als cultuurdrager en –
verspreider, verschijnt de bundel Happy Christmas, Happy New York. (HFJ)
▲Vierhonderd jaar geleden, in 1606, ‘ontdekten’ Nederlandse zeelieden Australië. Ze waren de eerste
Europeanen die voet aan wal zetten in het ‘Onbekende Zuid-land’, waar goud, zilver en specerijen
voor het oprapen zouden liggen. Maar er bleek op de barre kusten meestal niet eens water te vinden,
laat staan kostbaarheden.
In Nederland bestond grote belangstelling voor deze ontdekkingsreizen. Gedrukte reisverslagen
werden in velerlei vormen verspreid. De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bezit er honderden van.
De KB heeft een web-expositie samengesteld: Barren Regions, bestaande uit vijf XVIIde-eeuwse
teksten over de exploratie van Australië (www.kb.nl/barrenregions). ■
▲De Oxford Research Group stelt vast dat de oorlog tegen het terrorisme grotendeels
contraproductief is. Het aantal aanslagen in de stijl van New York, Madrid en Londen is toegenomen
sinds president Bush met zijn campagne begon. De onafhankelijke onderzoeksgroep van de
universiteit van Oxford baseert zich op een studie die 18 maanden liep. De groep concludeert dat de
war on terror meer terroristen heeft gecreëerd dan dat ze heeft geëlimineerd. Het risico op aanslagen
als die van New York (11 september 2001), Madrid (11 maart 2004) en Londen (7 juli 2005) is nog
toegenomen, aldus het rapport. Al-Qaïda is net zo actief als voor 2001, en de situatie in Irak en
Afghanistan wordt steeds gewelddadiger en minder stabiel. ■
▲De 88ste aflevering (augustus-september) van Manière de voir (een uitgave van Le Monde
diplomatique) is gewijd aan « Cinémas engagés ». Oorlog is een van de thema’s die vaakst aan bod
kwamen in de film. Wie Paths of Glory of Winter Soldier zag zal zich nooit meer laten strikken door
“het spektakel” van de oorlog .
Manière de voir bevat bijdragen over films en thema’s, o.m. Pantserkruiser Potjemkin, de Spaanse
burgeroorlog, Leni Riefenstahl, de bezettingsjaren, de Koude Oorlog, de nucleaire Armageddon,
Apocalypse now, Vietnamfilms, Tsahal, Iran, Palestina, Algerië, Bollywood, enz. Kortom een treffend
geïllustreerde doorsnede dwars door geschiedenis en cinema. ■
Manière de voir, in de (betere) krantenwinkels, 7,50 €.
▲“Ida is ritsig, Ida is melk. Een zinnetje om bij weg te dromen. Het is de titel van het openingsartikel
van deze Zuurvrij”. Aldus Leen van Dijck. Zo staan er meer zinnetjes in deze tiende aflevering. De
kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift door Bart van Raemdonck, Allemaal zeep aan onze zolen,
verschijnt dit jaar in de reeks AMVC-publicaties. Nu publiceert hij alvast een lezenswaardige bijdrage
over Herman Teirlinck. Het Antwerpse filiaal van uitgeverij Manteau aan de Minderbroedersrui (hoek
Keizerstraat) wordt in een treffend geïllustreerde bijdrage van Kevin Absillis opgeroepen, terwijl
Matthijs de Ridder een sierlijke arabeske neerzet over “Versnipperde herdenking of wat Gerard
Reve, Hendrik Conscience en Louis Paul Boon gemeen zouden kunnen hebben”. Ereburger van New
York Marnix Gijsen wordt ten voeten uit geportretteerd door Diane ’s Heeren. We wisten al dat
Rainer Maria Rilke grote waardering koesterde voor Timmemans’ Pallieter, nu wijst Marc Somers op
de intrigerende briefwisseling tussen Rilke en Pol de Mont. Onder de titel “De teleurgang van een
litteraire jeugd” zet Lies Wilmots het tijdschrift De Tijdstroom (1930-1935) in de kijker en Jan Stuyck
richt de schijnwerper op Karel Jonckheere en Afrika. Uitgever Walter Soethoudt, die het archief van
uitgeverij Facet (1986-2005) aan het AMVC schonk, schreef zijn herinneringen al wandelend in het
Letterenhuis. Johan Vanhecke schrijft een leuk verhaal over Agrippa, waarbij bij terecht aantoont dat
je nooit voorzichtig genoeg kan zijn. Kortom, een gevarieerde aflevering van dit onmisbaar tijdschrift. ■
22
Een abonnement op Zuurvrij bedraagt 14 € voor twee jaargangen van telkens twee nummers (te verschijnen in
december en juni). Losse nummers: 4 €. (Nrs 5,6,7,8 en 9 zijn nog leverbaar). Waar je moet storten staat er
evenwel niet bij.
▲Erwin Jans (°1963) werkt als dramaturg voor Het Toneelhuis te Antwerpen. Hij studeerde
Germaanse Filologie en Theaterwetenschappen aan de KULeuven. Van 1999 tot 2005 werkte hij bij
het ro theater te Rotterdam, waar hij met Guy Cassiers o.a. samenwerkte aan de vierdelige
theatercyclus rond het werk van Marcel Proust. Hij doceert over theater aan de afdeling Culturele
Studies van de KULeuven en de Hogeschool Antwerpen. Hij is redacteur van het culturele tijdschrift
Nieuwzuid en publiceert uitgebreid over theater, cultuur, literatuur en maatschappelijke onderwerpen,
waaronder de multiculturele samenleving.
In het essay Interculturele intoxicaties. Over kunst, cultuur en verschil worden dwingende vragen
gesteld aan de culturele en artistieke sector: Zijn de kunstinstellingen te ‘wit’? Moet de artistieke canon
worden herzien? Welke uitsluitingsmechanismen zijn er in de culturele sector werkzaam? In hoeverre
wordt de houding ten opzichte van de ‘andere’ kunstenaars nog bepaald door een koloniaal
paradigma? Is artistieke kwaliteit een enkelvoud of een meervoud? Een boeiend essay over
globalisering, identiteit, cultuurrelativisme, hybriditeit, enz.■
Erwin JANS, Interculturele intoxicaties. Over kunst, cultuur en verschil, Berchem, EPO (i.s.m. Vlaams Theater
Instituut, Kunst en Democratie, CultuurNet, Vlaamse Gemeenschap), 208 p., 19 €.
Sport
“Waarom zou een jongere die graag sport vandaag in godsnaam voor wielrennen
kiezen? Volleybal, basketbal, tennis..., er is keuze te over aan leuke
sporten die minder inspanning vragen. Wielrennen staat haaks op de
tijdgeest. Het past niet meer in de jongerencultuur van vandaag. Vergelijk
wielrennen eens met tennis, dan weet je het wel. Ik erger me als ik naar
Roland Garros kijk, of Wimbledon, en die tennissters zich aanstellen. Om de
twee spelletjes moeten ze gaan zitten”, vertelt Merckx terwijl hij een
verwijfde homo met loshangende handjes imiteert. “Even de handdoek nemen om
het zweet af te vegen en dan het racket proper te maken. Drinken,
natuurlijk, een slokje. En als ze ergens pijn voelen, dan roepen ze de
kinesist voor een massage. Als ze krampen hebben, wordt het spel zelfs
stilgelegd. Zie je het peloton na twintig kilometer al aan de kant staan
voor een massage? De rit zou nooit het einde halen. Tennis is een sport
voor janetten.”
Baron Eddy MERCKX in gesprek met De Morgen.
Bibliografisch
▲Ter aanvulling van de bijdragen verschenen in de Mededelingen, volgt hierna een lijst van bijdragen
van Henri-Floris Jespers over Hubert Lampo:
Vrijzinnigheid en literatuur. Gesprek met Hubert Lampo, in: Diogenes, IV (1987), 4, pp. 368-372.
Hubert Lampo: erudiet én boeiend. De stof waar men dromen mee maakt, in: Wij, 19 januari 1989.
Lampo’s terugkeer naar Stonehenge, in: Diogenes, VI (1989), 2, pp. 69-76.
Belijdenissen & bekentenissen, in: Diogenes, VII (1990), nrs. 1-2, pp. 7-27.
Hubert Lampo’s carnavalsvierder. De man die van nergens kwam, in: Gazet van Antwerpen, 30
oktober 1990.
Hubert Lampo en de Frans-Belgische letteren, in: P. DE KEULENAER, (ed.), Hubert Lampo 50 jaar
schrijverschap, Brussel, VUBpress, 1994, pp. 47-65.
Lampo, Neuhuys et Joostens, in: Bulletin de la Fondation Ça ira, no 15, 2003, pp. 17-24.
23
Over de hokjesmentaliteit van de literatuur, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 53, nr. 302, september
2004, pp. 239-245.
Hubert Lampo als journalist en criticus, in: De Scheldebode, tweede jaargang, nr. 1, mei 2005, pp.
10-12.
Agenda
▲Tot maandag 24 juli: Tentoonstelling Interioriteit, gedichten & foto’s. Met deelname van: Bernard Dewulf, Eva
Cox, Hanna Kirsten, Jeroen Theunissen, Jozef Deleu, Lut de Blonck, Marleen de Crée, Peter HolvoetHanssen, Roel Richelieu van Londersele, Ruth Lasters, Willie Verhegghe, Benn Deceuninck, Dany Lobe,
Hilde Braet, Jean-Marie Bottequin, Johan Swinnen, Koen Blanckaert, Maarten Vandenabeele, Martine
Laquière, Nadine Tasseel, Roger Kockaerts en Stephen Sack.
De tentoonstelling is gratis toegankelijk in het Hof van Ryhove, Onderstraat 20 te 9000 Gent, van 11 tot 18 uur. ■
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, tot en met 26 augustus. Open van maandag tot en met zaterdag van 10
tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België, Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel. Presentatie
beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september. Andante,
Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten op zaterdag,
zondag en feestdagen. ■
▲Retrospectieve Hugo Heyens Tot en met 30 juli. Centrum Elzenveld, Professor Sommézaal, Lange
Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen. Van donderdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. ■
▲Naar aanleiding van de Zomer van de Fotografie: Click Doubleclick. De documentaire factor. Tot 27 augustus.
Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18
uur.■
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Van 14 juni tot 10 september. Paleis voor Schone Kunsten,
Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
Dit is exemplaar nr. bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 28 juli
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen,
gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
24
Op 12 juli 2006 stierf in Essen
Hubert Lampo
Weduwnaar van Lucienne Vagenende
Geboren op het Kiel te Antwerpen op 1 september 1920
Schrijver
Doctor honoris causa aan de Université des Langues et Lettres, Grenoble
Erelid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde van België
Erevoorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen
Ridder in de Leopoldsorde
Onderscheiden met de Erepenning van de Vlaamse Raad
en met de
Prijs van het Vrijzinnig Humanisme
Ereburger van Grobbendonk
Oud-hoofdinspecteur van de Openbare Bibliotheken
Oud-medewerker van Volksgazet
Lid van de Orde van den Prince
Lid van de A:. L:. De Waag (GOB), Turnhout
Schots Meester van Sint-Andreas (MX) in de E:. L:. Als Ic Can, Gent
Socius Et Amicus Ordinis van het Groot Prioraat der Lage Landen van de Gerectificeerde
Schotse Ritus
Dit melden u
Leen Lampo
Jan Lampo en Chris Bierque
zijn kinderen
Francine en Marcel Bossu-Lampo, Ann
Joke en Philip Jourquin-Bogaert, Tim en Ben
zijn neven en nichten
De uitvaart vindt plaats op zaterdag 22 juli in de aula Chrysant van het Crematorium, Jules
Moretuslei te Wilrijk -Antwerpen (samenkomst om 10.45 uur); daarna volgt de
teraardebestelling van de urne op het Erepark van de stedelijke begraafplaats Schoonselhof.
Wij danken de medewerkers van De Bijster te Essen, in het bijzonder van Leefgroep 4, die
hem de best denkbare zorgen gaven
en, natuurlijk, Julia en Mia
B-2018 Antwerpen, Haantjeslei 33 en Cuylitsstraat 92
1
Mededelingen
Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie
Derde jaargang, nr. 75
Maandag 31 juli 2006
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen
E-mail : hfj@skynet.be
Redactioneel
In een interview met Philip van der Celen in Liberales, naar aanleiding van de
publicatie van State-Building: Governance and World-Order in the 21st Century
(Cornell University, 2004) heeft Francis Fukuyama het over het verband tussen
globalisering en het internationale terrorisme:
Er doet zich vandaag duidelijk een democratisering voor in het
gebruik van geweldsmiddelen. Het is voor kleine groeperingen
mogelijk om toegang te krijgen tot alsmaar krachtigere wapens en
om zich te organiseren over de staatsgrenzen heen. […] Als men
nu kijkt naar het internationale terrorisme dan merkt men dat dit
geen universeel fenomeen is. Er komt bijvoorbeeld geen terrorisme
uit sub-Sahara Afrika of uit het grootste deel van Zuid-Oost-Azië.
Het is een fenomeen dat zich hoofdzakelijk stelt in moslimlanden
door groepen die gedreven worden door een zeer specifieke
islamistische ideologie. Terrorisme houdt volgens mij dan ook niet
verband met globalisering per se, maar eerder met de specifieke
politieke situatie in het Arabische gedeelte van de moslimwereld
waar politieke stagnatie en een gebrek aan democratie en
opportuniteiten heersen. Het Amerikaans buitenlands beleid heeft
hier een bepaalde rol in gespeeld met haar steun voor regimes
zoals Egypte en Saoedi-Arabië, maar dat staat natuurlijk los van
globalisering.
Wat er ook van zij, wie zelfs maar met een vluchtige blik en een verstrooid oor
kijkt en luistert naar het nieuws, zal wel beseffen dat in alle conflicten die thans
waar dan ook ter wereld woeden – en het zijn er heel wat – de burgerbevolking
zoniet het eerste doelwit dan toch het eerste slachtoffer is van (al dan niet)
geïnstitutionaliseerd geweld. Dodelijke wanorde, bloedige chaos zijn schering
en inslag.
Na de oorlogsverklaring aan het terrorisme kreeg al-Quaeda als vanzelf een
bredere basis. Rond wat als de kern voorgesteld werd, ontstond bovendien een
nevelachtig conglomeraat. De vorming van de nieuwe terroristen door hun
vroegere opdrachtgevers staat bovendien borg voor hun professionele aanpak.
2
Per slot van rekening diende Ayman al-Zawahiri, rechterhand van Osama Bin
Laden, als bevelhebber van de door het Pentagon in de Balkan ingevoerde
moedjahedeen.
Op 1 mei 2003 werd het einde van de oorlog op het vliegdekschip Abraham
Lincoln geproclameerd door president Bush. Sindsdien blijkt dat voor de
gemiddelde Irakees het invoeren van de democratie in concreto gelijk staat met
permanente terreur en dagelijkse ellende. Bij brede bevolkingsgroepen ontstaat
iets van heimwee naar het bewind van Saddam Hussein.
Over wat hypocriet “crisis” wordt genoemd, spreekt dezer dagen
staatssecretaris Condoleezza Rice over “de barensweeën bij de geboorte van
een nieuw Midden-Oosten” – constructieve chaos als het ware. Ongetwijfeld
een stevige troost voor de Libanezen en de (ook en vooral) Arabische Israëliërs,
slachtoffers van “collateral damage”.
In de media wordt (al dan niet genuanceerd) geanalyseerd, stelling genomen
pro en contra en blablabla. De enige vaststelling die zich echt opdringt is het
failliet van een systeem dat zich precies als nieuwe wereldorde opwerpt. Een
systeem dat niet uitsluitend slachtoffers maakt: in 2004 besteedden regeringen
meer dan een triljoen $ (één miljoen miljoen ofte één met 18 nullen) aan
bewapening. Het hoogste bedrag sinds het einde van de Koude Oorlog.
■
In memoriam
Hubert Lampo
▲In een nokvolle aula werd het afscheid van Hubert Lampo geopend met “Come, ye Sons of Art” van
Henry Purcell – een veelzeggende titel….
Mr. ir. Heiko ter Horst sprak namens het Hubert Lampo Genootschap. Na het “So oft ich meine
Tobackspfeife” van J.S. Bach, sprak prof. dr. em. Hubert Dethier (VUB), die treffende raakpunten
aanstipte tussen het romanuniversum van Lampo en de filosofische wereld van Leopold Flam.
Lampo was vrijmetselaar, lid zowel van het Groot Oosten als van het Gerectificeerd Schots Regime. In
deze ritus was hij Schots Meester en opgenomen als “socius et amicus” van de inwendige orde van de
CBCS. Ingeleid door het “Batti, batti, o bel Masetto” uit Mozarts Don Giovanni, sprak in naam van dé
Vrijmetselarij, Robert La Roche, hoofd van het Groot Prioraat der Lage Landen.
Na de “Maurerische Trauermusik” van Mozart nam tot slot Jan Lampo afscheid van zijn vader. Hier
volgt de tekst van zijn rede.
Mijn zus en mijn vriendin en ik overlegden nog hoe deze uitvaart er moest uitzien, toen de VRT-radio,
binnen het uur gevolgd door alle audiovisuele media in Noord en Zuid, de dood van mijn vader
aankondigde. Die stroom berichten zwol aan in de loop van de avond en de dag daarop waren er de
kranten.
Vanaf dat ogenblik kwamen er honderden blijken van medeleven – emails, telefoontjes, kaartjes,
brieven, reacties in het rouwregister op de website van het Hubert Lampo Genootschap – van
bekenden en onbekenden.
Daaruit blijkt - en ooit zult u kunnen controleren dat ik de waarheid spreek - dat mijn vader als
persoonlijkheid en dat zijn boeken voor tal van uiteenlopende mensen veel, heel veel betekenen. Dat
hij, ook voor degenen die hem “vergeten” noemen, nog erg aanwezig is.
3
Il faut le faire, dertien jaar na de publicatie van je laatste boek.
Heeft ons dat getroost in de traditionele betekenis van het woord? Mij geeft een en ander het gevoel
dat mijn vader in grotere mate zijn “doel” heeft bereikt, dat hij meer thuis was in de wereld en in de
harten van de mensen dan hij zelf besefte (al waren er ook bij zijn leven talloze blijken van die
affectie).
Dit geeft mij een gevoel van vervulling, voltooiing en maakt het onvermijdelijke lichter om dragen. Ik
voel er mij - het klinkt wat vreemd – veiliger door. Het doet mij, op een totaal ander niveau, ook
opnieuw geloven in de kracht van het geschreven woord.
Ik wilde vandaag liever niet spreken. Het moment zou te emotioneel zijn, dacht ik, en te kort om
essentiële dingen te zeggen. Ik hield er geen rekening mee dat men het van mij verwachtte. Ook
Hubert Dethier vond dat ik het moest doen. En naar Hubert Dethier luister ik.
Toch blijft het te vroeg. Te vroeg voor ons om “rond” te zijn met de herinnering aan mijn vader. Te
vroeg ook voor een min of meer definitieve (al die bestaan kan) beoordeling van de vele dingen die hij
in zijn leven heeft gedaan.
Een paar misverstanden wil ik uit de wereld helpen en een paar “dienstmededelingen” doen - niet over
het verdere verloop van deze plechtigheid, maar voor de toekomst.
Links en rechts is gezegd dat mijn vader zich miskend voelde. Dat is tot op zekere hoogte zo. Maar hij
was geen verbitterd mens. Ik mag dat zeggen, want ik weet het. Daar was zijn ego niet groot genoeg
voor.
Hij wist wat hij waard was en wat hij kon. Tegelijk was hij nederig. Niet tegenover iets of iemand, dat
zeker niet, maar “gewoon” nederig. Hij was de eerste om zichzelf te relativeren en als een gewone
sterveling te beschouwen.
Hierdoor wil ik niets afdoen aan zijn uitzonderlijke intellectuele capaciteiten, zijn monumentale eruditie
en zijn grote talent. Maar daar moet elders, later, door anderen, over gesproken worden.
Ondanks zijn sociale aard en zijn aimabel karakter, waaraan dezer dagen ook vaak werd gerefereerd,
was mijn vader een gesloten man. Er is veel over hem dat ik niet weet en waarvan ik mij afvraag of
een eventuele biograaf het ooit zal achterhalen. Hij sprak en schreef over zijn gevoelens, zeker, maar
niet over al zijn gevoelens.
Zijn diepste emoties schreef hij niet neer. Hij schreef ze, om computertermen te gebruiken, weg naar
een harde schijf, achteraan in zijn hoofd. Erover spreken deed hij niet. Dat was zijn recht, maar voor
ons is het in meer dan één opzicht verwarrend.
Soms voelde hij zich miskend, maar de complottheorieën waren van Lucia. Hij, met de intellectuele
moed die hem eigen was, ging zijn weg. Hij schreef de boeken die hij wilde, die hij moest schrijven.
Hij amuseerde zich daar ook mee – mateloos, zelfs. Mijn vader was, meer dan de meesten van ons
ooit hebben beseft, een homo ludens. En een ironicus, die met het onschuldigste air de scherpste
dingen kon zeggen (en schrijven). Herinner u de “communistische” dichter die hij heel lang geleden al
ten tonele voerde in Idomeneia en de Kentaur.
Mijn vader, dames en heren, was een romancier. Hij was er met Walschap van overtuigd dat de
roman “een verhaal” is. Van relatief eenvoudige, psychologische romans vond hij zijn weg naar het
“klassieke” magisch-realisme van Terugkeer naar Atlantis tot De eerste Sneeuw van het Jaar en
4
tenslotte naar lijvige, gelaagde romans met een complexe intrige die zich ontwikkelt op verschillende
tijdsniveaus.
Hij is dus zeker niet de schrijver van één boek, zelfs niet van één soort boek.
In De man die van nergens kwam, De verdwaalde Carnavalsvierder en De geheime Academie
plaatste hij zichzelf bewust buiten het Vlaamse literaire discours – hij deed dat met literaire strategieën
die ieder geschoolde lezer kan onderkennen.
Verwanten heeft mijn vader nauwelijks in de Nederlandse literatuur. Hij wist echter dat hij als magischrealist, als beoefenaar van een speciale soort “fantastiek”, als non-conformistisch denker, thuishoorde
in een lange traditie, breder trouwens dan het zuiver “literaire”.
Hij was en is niet de enige.
De voorbije jaren zijn schrijvers naar voren getreden als de Engelsman Peter Ackroyd, romancier,
biograaf van Dickens en Shakespeare, auteur van een vuistdik boek over Londen en presentator van
televisiedocumentaires.
Ik raad u zijn roman The House of Doctor Dee aan – dezelfde John Dee over wie mijn vader bij
herhaling heeft geschreven. Het gaat om een perfect “magisch-realistische” roman, magischrealistisch op de manier van mijn vader laatste boeken, compleet met een verhaal dat zich afspeelt op
verschillende tijdsniveau.
Ik noem Ackroyd omdat Ackroyd een serieuze schrijver is, een groot stilist ook. Misschien mag ik in
deze context ook Tracy Chevalier vermelden.
En natuurlijk is er Dan Brown met zijn Da Vinci Code. Geen goeie thriller, niet goed geschreven, van
een intellectueel belabberd niveau, maar wel met verhaalstof die mijn vader vijftien jaar geleden al
veel creatiever gebruikte in De geheime Academie.
Wat zal er met het werk van mijn vader gebeuren?
Twee hoogleraren hebben in de krant gezegd dat het zal overleven.
Er is de voorbije jaren nogal wat herdrukt – de wetmatigheden van het hedendaagse boekbedrijf ten
spijt. Er komen herdrukken van vertalingen; er staan nieuwe vertalingen op stapel. Van Joachim Stiller
werd onlangs een luisterspel gemaakt door de Duitse radio. Er zijn ook de talrijk bijgewoonde
activiteiten van het Hubert Lampo Genootdschap.
Mijn vader zei de laatste jaren herhaaldelijk dat “dat” – de literatuur, het succes – “allemaal voorbij”
was. Het is blijkbaar niét voorbij. Ik alvast ben daar tamelijk gerust in.
Voilà.
Er kan, ik zei het al, meer gezegd worden en dat zal te gelegener tijd gebeuren. Misschien schrijf ik
mijn diepste emoties ook wel weg naar een geheime harde schijf. Ik hoop dat u mij daar niet voor
veroordeelt.
Het leven van mijn vader is voorbij. Het had lang genoeg geduurd; hij was nog slechts een schaduw
van zichzelf. Het verlies duurde lang. Wij, zijn nabestaanden, moeten daarmee een modus – jawel vivendi vinden. Met de afwezigheid, de vragen, ook de onbeantwoorde.
In zijn laatste anderhalve levensjaar, als alzheimerpatiënt – alzheimer is, zoals de dood, een grote en
verschrikkelijke gelijkmaker – werd mijn vader voorbeeldig en met liefde verzorgd.
5
Ik denk aan de huishoudsters Mia en Julia en aan de verplegenden van Leefgroep Vier in De Bijster,
die far beyond the call of duty hun best hebben gedaan. Er zijn ook de thuiszorgers van het OCMW in
Grobbendonk, de verpleegkundigen van de praktijk van Koen Liekens, de dames van de gezinsbond
die kwamen oppassen – Viviane, bijvoorbeeld, die mijn vader “zijn kameraad” noemde – en de
nachtverpleegsters Josée, Ria, Rita en Agnes.
Een woord van dank tenslotte aan de mensen die hier vandaag gesproken hebben en aan de
bestuursleden van het Hubert Lampo Genootschap die niet voor het voetlicht zijn getreden, maar die
door hun hulp bij praktische aangelegenheden een zware last van onze schouders hebben genomen.
Tenslotte, dames en heren, bent u er – mijn vaders broeders, zijn vrienden, zijn publiek.
&
De urne werd begraven op het ereperk van het Schoonselhof (in het VRTees: “de auteur krijgt een
ereplaats op het park van het crematorium Schoonselhof te Wilrijk”)
De uitvaartplechtigheid werd bijgewoond door de Antwerpse Schepen van Cultuur Philip Heylen
(wiens voornaam door Belga uiteraard verfranst werd tot “Philippe”; de foute voornaam werd door de
pers klakkeloos overgenomen); Marc Andries; John Bel (voorzitter Exlibris); prof. dr. Jef van Bellingen
(VUB); Joke van den Brandt; Liane Bruylants; prof. dr. Joris Gerits (voorzitter van het Vlaams Fonds
voor de Letteren); Alain Germoz; Clara Haesaert; Robbe de Hert; Henri-Floris Jespers; prof. dr. Emmy
van Kerkhoven (LUC); Paul de Keulenaer; dr. Peter de Klerk (Université de Grenoble); Laurens van
Krevelen; Pruts Lantsoght; Frank Liedel; Bob Mendes; Ilse Neuenkirch; Wim Persoons; Tony
Rombouts; Robert de Smedt (Koninklijke Bibliotheek); Walter Soethoudt; Marc Somers (AMVC); Alice
Toen en Julien Vandiest.
Minister van Cultuur Bert Anciaux had zich niet eens laten vertegenwoordigen.
&
▲Onder de titel “Hubert Lampo (85) was bijna vergeten” schreef Arjan Peters een in memoriam in
De Volkskrant (13 juli):
Critici verweten Lampo oeverloosheid, hij verweet hen een incompetente mafia te
vormen; tussen deze kampen kwam het nooit meer goed. Criticus Bas Heijne
probeerde in 1996 zelfs de resterende klassieker omver te kegelen (‘trukendoos’,
‘effectbejag’, ‘parapsychologische hutsekluts’), maar Lampo’s eerste magischrealistische proeve blijkt vooralsnog onaantastbaar. Lampo schreef De komst van
Joachim Stiller spontaan, wellicht uit angstgevoelens die de Koude Oorlog bij hem
veroorzaakte. De hoop op verlossing, de magische wereld achter de vertrouwde, de
archetypen herkende hij daarna pas bij de psycholoog C.G. Jung.
&
▲In een aantal Nederlandse kranten werd erop gewezen dat Lampo geboren is in een socialistisch
gezin waar de belangstelling dus sterker uitging naar de ontvoogding van de arbeider dan naar de
Vlaamse strijd. Het is hier niet de plaats om in te gaan op die taaie, simplistische gemeenplaats.
In het Nieuw Vlaams Tijdschrift publiceerde Lampo een beklijvend essay: “Hoe men Flamingant wordt,
en hoe men het blijft”, opgenomen in De ring van Möbius 2 (Manteau, 1972), waarin hij “nadrukkelijk
en expliciet” zijn flamingantisme belijdt.
Bij de viering van het tienjarige bestaan van het OVV (Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen)
spraken de aangesloten verenigingen zich unaniem uit voor de hervorming van de staat in federale
richting. Tijdens die viering op 25 mei 1976 werd de Verklaring van de Acht voorgelezen: een tekst
ondertekend door acht schrijvers, nl. Louis Paul Boon, André Demedts, Marnix Gijsen, Hubert
Lampo, Maria Rosseels, Gerard Walschap, Albert Westerlinck en Anton van Wilderode. In die
tekst werd opgeroepen om de taalgrens en de afbakening van Brussel-19 als definitief te beschouwen.
Veertig jaar staan we nog altijd geen stap verder – integendeel!
&
▲“Joachim Stiller zal niet meer komen”, blokletterde De Morgen (13 juli 2006) – al is dat natuurlijk nog
zeer de vraag. Dirk Steenhaut stipt aan dat Lampo in 1963 “nog” de staatsprijs in ontvangst mocht
nemen, “maar daarna groeide de kritiek”. Het bijwoord “nog” is weer eens symptomatisch. De kritiek
groeide, jawel, het aantal lezers steeg zienderogen. Twee parameters die trouwens beide al even
onbelangrijk zijn bij de benadering van een oeuvre.
6
Het is nu eenmaal eigen aan de logica der media dat ze steevast naar zichzelf verwijzen. Ook
Steenhaut ontsnapt hier niet aan:
In De Morgen ergerde boekenrecensent Johan Vandenbroucke zich, bij een
herlezing van De komst van Joachim Stiller, aan Lampo’s “omslachtige stijl, lange
kwakkelzinnen, onnatuurlijke dialogen en ouderwets aandoende formulering”, al
erkende hij wel dat het om een sterk verhaal ging. “Was het de roman van een
beginner, dan suggereerde ik een onverbiddelijke eindredactie die alle
overbodigheden en holle uitdrukkingen zou schrappen en, tussendoor, ook nog
pertinente fouten kon verbeteren”, schreef hij. […] Er werd vaak een beetje lacherig
gedaan over de ‘oubollige, gezwollen’ stijl, die vaak ontsierd werd door een overdaad
aan adjectieven. […] Zo schreef Herman de Coninck ooit in Humo dat Lampo’s taal
soms ‘wobbelt als de kont van een Brabants boerenpaard’.
De komst van Joachim Stiller is “een van de belangrijkste Vlaamse romans”, aldus prof. dr. Hugo
Brems (KUL), die Lampo typeert als “een te weinig gekoesterd monument”. Ook Herman
Brusselmans krijgt het woord:
Ach, Lampo zal waarschijnlijk snel vergeten zijn, net zoals 99,9 procent van alle
schrijvers. Niettemin was hij een monument, maar dan wel een waar het leuk tegen
pissen was.
&
▲Frank Hellemans (°1957) schetst in Knack (26 juli, p. 104) een treffend “Portret” van Lampo, dat
naadloos aansluit bij het citaat uit de Mededelingen van het CDR (nr. 74, 17 juli) dat door
hoofdredacteur Karl van den Broeck aangereikt wordt onder de titel “De vadermoord op Lampo” (p.
87).
In plaats van een tedere anarchist, zoals Louis Paul Boon, ontwikkelde hij zich tot
een tedere ketter, die graag buiten de lijntjes van de gangbare literatuur en
wetenschap kleurde, zonder zich daarop te willen laten voorstaan. Hij begon zich
meer en meer te interesseren voor het graalthema en kwam zo al associërend
terecht bij de mythologische basisrekwisieten die onze westerse literatuur hebben
gevoed. […] Lampo werd door de literaire goegemeente ondertussen meewarig
bekeken als een zonderling die zich in zijn zelfgekozen ballingschap liet meedrijven
op de nevelen van zijn literaire fantasie.
Frank Hellemans wijst terecht op de laatste romans van Lampo, die door de kritiek meesmuilend
neergesabeld werden, en komt tot de conclusie dat ook de oudere, teruggetrokken Lampo heel wat
interessants in zijn mars had. Hellemans typeert De geheime academie (1994) als
een fantasy-roman die na het succes van de Dan Browns van deze wereld
verrassend “proscopisch” aandoet.
Vooruitziend, inderdaad. De Da Vinci Code verscheen in 2003. Lampo had niet alleen de plot – de
“code” – al in 1994 doorprikt, maar ook in een verhelderend essay (1995) het hele gedoe rond
Rennes-le-Château en de Priorij van Sion tot ware proporties teruggebracht. Na de publicatie van
“Rennes-le-Château: de feiten rond de legende” (in: Creare, XXIII, nr. 1 + 2, september 1995)
verscheen nog een myriade al dan niet gefundeerde beschouwingen en boeken over het (nu)
populaire onderwerp, maar na die stortvloed van publicaties blijft de analyse van Lampo geheel
overeind.
Geen criticus die dit aanstipte.
&
▲Lampo wees meteen op het aandeel van Gérard de Sède (baron Géraud Marie de Sède de Liéoux
– 1921 – 2004) in de saga van Rennes-le-Château. Gasconjer De Sède brak als adolescent met zijn
monarchistische en dicht bij de Action Française aanleunende familie. Hij werd trotskist en animeerde
naar het einde van de jaren 1930 de groep “Reverbères”, een ratjetoe van graag provocerende,
feestvierende, in de marge van dada en het surrealisme opererende liefhebbers van jazz en
“spontane” poëzie. Tijdens de bezetting zal hij deelachtig worden aan het avontuur van La Plume à la
Main, een surrealistische verzetsgroep. Sède wordt door de Duitsers gevangen gezet maar breekt uit,
voegt zich bij het “maquis” en kreeg twee eervolle vermeldingen voor zijn deelname aan de bevrijding
van Parijs. Hij leidt een bewogen leven, werkt voor de Franse radio en voor United Press, maar
geraakt in conflict met zijn werkgevers die zijn onafhankelijkheidszin weinig op prijs stellen. Hij vestigt
zich als landbouwer, knoopt opnieuw aan met de journalistiek, publiceert een aantal en schuwt geen
mystificatie. Hij wordt gecontacteerd door de mythomaan Pierre Plantart (1920-2000 – pseudo “de
Saint Clair en « Grootmeester » van Sion) en schrijft een aantal boeken die enige ophef maken,
waaronder Les Templiers sont parmi nous ou l’Enigme de Gisors (1962), Le Trésor maudit de
Rennes-le-Château (1968), La race fabuleuse (1973), Le Secret des Cathares (1974), Rennes-le-
7
Château. Le dossier, les impostures, les phantasmes, les hypothèses (1988). Hij werkt mee aan
Historia en aan Le Canard enchaîné, vestigt zich een tijdlang in de buurt van Luik en keert naar
Frankrijk terug in 1992. Sède is de geestelijke vader van het spelletje met de zogenaamde
documenten van de Priorij van Sion in de Bibliothèque Nationale te Parijs, waar de BBC-journalisten
en schrijvers Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln blindelings in tuimelden.
&
▲In een gesprek met de redactie blikt de kalligrafe Joke van den Brandt terug op haar eerste
ontmoeting met Lampo.
Op 22 oktober 1977 namen wij, Frank-Ivo [van Damme] en ik, deel aan het eerste
Bres-symposium (dat tevens het laatste bleek te zijn!). Dit werd gehouden in het
Instituut voor de Tropen te Amsterdam en alle abonnees van Bres (Planète) waren
hierop uitgenodigd. Sprekers waren prof. dr. Gilles Quispel, Colin Wilson, Hubert
Lampo en Hélène Renard, redactrice van Question de…, zij verving Louis
Pauwels, hoofdredacteur van Planète, die ziek was. Hubert Lampo was op dat
moment net hersteld van een zware ziekte.
Tijdens de pauze waren een aantal deelnemers verzameld rond Simon Vinkenoog,
die enkele interessante vragen had gesteld. Ook Hubert en Lucia (die we toen nog
"Lucske" noemden – Hubert sprak zelfs vaak van "de Luc") en wijzelf waren daarbij.
Simon kenden we reeds uit de kring van Noud van den Eerenbeemt.
Zo raakten we in gesprek met Hubert . Lucske nodigde ons uit om hen eens te
bezoeken in Grobbendonk. Na dat eerste bezoek werden we meermaals gastvrij
ontvangen ten huize Lampo. Deze exclusieve vriendschap dankten we o.m. ook aan
het feit dat Lucske een zwak had voor Frank-Ivo, die ze "mijn kabouter" noemde.
Door deze voorkeur hadden we ook de mogelijkheid om Hubert (die door Lucia
streng bewaakt werd…) gemakkelijker te bereiken.
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 8: Mevrouw Hettema
Overgaan naar het derde leerjaar was een belevenis waarvoor we de zomervakantie graag achter ons
lieten. Het was immers bekend dat de lerares, Mevrouw Hettema, haar nieuwe klasje steevast
vergastte op een bezoekje aan haar villa, gelegen aan de Gatti de Gammontstraat in Ukkel. (Zij was
getrouwd met een Nederlander, haar meisjesnaam kwamen we nooit te weten. Maar een moeder van
het Oost-Vlaamse kliekje had het gerucht verspreid dat mevrouw Hettema ‘van ons kanten’ was. Ons
kanten, een grondgebied dat zich uitstrekte van onder Gent tot aan de taalgrens). Er werd een
zonnige oktoberdag gekozen, want de uitstap moest ook nog enigszins in het lessenrooster passen:
een herfstwandeling dus, en onderweg konden we ook allerlei bladeren en kastanjes verzamelen
langs het Dudenpark. Ten huize Hettema was meneer al op dreef met kannen chocolademelk, maar
het doel van onze tocht zat in de tuin…een kangoeroe! Alleen meneer mocht het beestje zelf
benaderen, wij keken naar de kunstjes achter de draad. Toen enkele jaren later het Australische
jeugdfeuilleton ‘Skippy, the bushkangaroo’ beroemd werd op tv, waren wij fans van het eerste uur!
Mevrouw Hettema was een echte dame, en gaf les in prachtige ‘tailleurkes’. Wat een verschil met het
zwart-witte nonnenhabijt van Zuster Apolline van het eerste en tweede leerjaar!. Trouwens, wij hadden
ons zwart blinkend schortje plus wit colleke nu ook geruild voor een hemelsblauw nylon modelletje,
met grote zakken, en de knoopjes vooraan.
8
Les krijgen van mevrouw Hettema verzachtte wellicht het feit dat de Vlaamse leerlingen de mooie
grote klassen moesten verlaten. Wij werden voortaan gecaseerd in kleinere omgebouwde klasjes
boven de kapel, met geïmproviseerde gang om jassen of schortjes te hangen. Nu zou je denken, ach,
en wat dan nog, als ze maar proper en droog zaten!
Dat ‘droog’ bleek al eens een probleem: onze klasjes waren alleen te bereiken via een vrij lange
‘passerelle’ in open lucht, evenwijdig hangend aan de Franse klassen 4, 5 & 6. Als wij dus bij regen en
sneeuw verplicht rondjes hadden gedraaid in de ‘préau’- zie één van de vorige afleveringen - werden
we toch, heen en weer, het beestenweer ingestuurd via die ‘passerelle’. En nochtans konden we vrij
eenvoudig droog blijven: gewoon binnendoor, door drie achtereenvolgende Franse klasjes wandelen.
Maar dat mocht niet. En via de eiken trap langs de kapel mocht ook niet! Dat was nonnengebied!
Diende er nu geen extra proper kraagje meer in de lessenaar te zitten, dan toch wel enkele propere
zakdoeken. En in de winter stonden onze natte laarsjes op die gang, en zaten we met warme sokjes
aan de voeten in de klas.
Mevrouw Hettema was aan haar laatste jaar lesgeven toe. Toen het einde van het schooljaar naderde,
wilden we haar een mooi geschenk geven: alle leerlingen zouden in hun spaarpot graaien. Toen we
haar de schoendoos met de rondgehaalde som overhandigden, besloot ze om haar ‘speciaal’ klasje
op nog een extra uitstapje te trakteren. We gingen met de tram naar het ‘Magasin de la Bourse’, waar
zij eerst een prachtige lichtbruine lederen handtas kocht: ons cadeau (dat ze zelf nog ettelijke
frankskes bijlegde deed niets ter zake). En dan mochten we allemaal een popje kiezen uit dezelfde
reeks, ongeveer 20 centimeter groot. Ik koos ook een ‘lichtbruin’ exemplaar, met lang wasbaar haar
tot op haar tenen. Dat werd ‘Hettie, mijn Hawaïenneke’! Ik heb nog een foto van dat uitstapje: ergens
op de Lemonnierlaan kwamen we een straatfotograaf tegen. Gans het klasje staat met het popje in de
hand, aan haar arm hangt de handtas. In vermoed dat zij toen x-aantal exemplaren bestelde, en ons
die foto ook nog cadeau deed.
Het derde leerjaar kon niet beter eindigen, bij mevrouw Hettema haalde ik mijn topscore in het lager
onderwijs: 96,5 op 100. Met een Zeerwel in Uitmuntentheid en een Eerste Prijs in: Spraakkunst,
Woordenschat, Lezen, Voordracht, Franse Taal, Geschiedenis, Aardrijkskunde, Natuurkennis,
Handwerk en Zang, met Bijzondere Melding Goed Gedrag.
Voor het vierde leerjaar stond normaal Mevrouw Vander Veken. Ook een toffe madam, maar wie
schetst onze verbazing! Ze nam het derde leerjaar over, en voor het bord kregen we wéér een zuster:
Zuster Marie-Catherine, maar wij mochten zuster Katrien zeggen.
Op school een vrij rimpelloos jaar, thuis waren er problemen: moeder werd ziek, en verbleef
regelmatig in een Brusselse kliniek.
Ik eindigde het vierde leerjaar met 93,9 op 100.
Met Zeerwel in Uitmuntendheid en een Eerste Prijs in: Godsdienst, Moedertaal, Frans, Geschiedenis,
Aardrijkskunde, Wetenschappen en Tekenen.
Met Bijzondere Melding Goed Gedrag.
Thuis kregen zowel mijn broer als ik een nieuwe fiets van vader. Deels omdat we ons best hadden
gedaan, deels om mee te nemen op vakantie naar de grootouders. Moeder had immers beslist om
9
haar dringende operatie in Zottegem te laten gebeuren, en niet in die Vlaamsonvriendelijke Brusselse
klinieken. En wij konden elke dag langskomen met de fiets!
Leuk, mijn broer had er jaren een vaste vakantiemakker op de Buke in Zottegem, Erik.
En Erik had een zusje, Rosita. Ze was een jaar jonger, maar wel een kop groter dan ik.
Er werden popjes geruild voor één nacht, zij koos Hettie, mijn Hawaïenneke. Ik ontfermde mij over
haar Barbie.
’s Anderendaags was mijn Hettie totaal in de prak, haren en ogen uit!
“Ons Rosietje is er op gaan liggen”, zei haar moeder. Maar ik wist dat ze loog; daarvan gaat een pop
niet zo stuk.
Mijn Hettie was vermoord uit jaloezie! Ontroostbaar was ik, mijn popje van Hettema boosaardig
vernield! Ik kreeg als zoenoffer een Barbie cadeau van Rosita’s moeder. Ik, de kampioen in
uitmuntendheid en goed gedrag, zon op wraak: ik plukte brandnetels en kletste ermee op Rosita’s
blote billen! En ik weet zeker dat ik mezelf geen pijn heb gedaan.
Magali UYTTERHAEGEN
Achteruitkijkspiegel
Oorlogskind
Je bent een knaap van twaalf in 1945 en denkt een oorlog beleefd te hebben. En dan val je van de
ene verbazing in de andere als je leest wat er allemaal écht gebeurd is. Na de gruwel van de
concentratiekampen komt de vraag hoe die collaboratie in godsnaam mogelijk is geweest. En de
repressie nadien. Het begint te dagen met de Franstalige officieren en hun Vlaamse soldaten in 1914
en van het een komt het ander, de vervlaamsing van de universiteit Gent, de revolutie in 1917, het
verdrag van Versailles, de Frontpartij et cetera et cetera. Je kan er niet genoeg van krijgen en bent op
de duur blasé genoeg om te denken dat je wel alles hebt gehad over S.S., O.F., O.T., en U.N. tot
N.S.K.K., over Van Brussel en Maurice de Wilde tot Gutt en Mussert ….En je prijst jezelf gelukkig dat
je niet enkele jaren ouder bent als je leest wat die allemaal beleefd hebben.
Walter Gansemans heeft een aantal van hun verhalen gebundeld onder de titel Wij zijn nooit kind
geweest, met ondertitel: Opgroeien tijdens de tweede Wereldoorlog. Meestal B.V.’s natuurlijk, van de
obligate Luc Versteylen en Mark Eyskens (ook twaalf in 1945) tot Jos Geysen, Nand Buyl, Fred
Erdman en nog een tiental minder ophefmakende maar soms boeiender vertellers. (Davidsfonds
2006, ISBN 90-5826-390-8)
Ons geheugen is vriendelijk. Bijna elk verhaal roept herinneringen op uit eigen belevenissen die erg
diep in het onderbewustzijn zijn gezakt. Op vlucht met beschieting door de Luftwaffe, de eerste lijken,
de schuilkelder, Joden brutaal opgepakt en weggevoerd, Witten en Zwarten, de rantsoenzegels en
Winterhulp, vakanties bij de pachters, smokkel en woeker, bommen op Mortsel, V1 en V2 op
Antwerpen, nieuwe vlucht, bevrijding en repressie…
Veel verhalen vertonen dus een ‘déjà vu’ gehalte en ook ‘déjà entendu’. Er rijst dan twijfel of dat ook
niet bij de auteurs het geval is. Bij de lezing destijds van Oorlogskinderen hebben grote ogen van
Ludo Abicht (Manteau, 1986) scheen de auteur nog herinneringen te hebben aan de Spaanse
burgeroorlog. Merkwaardig voor iemand die met mijn jongere broer in de klas zat en dus in 1936
10
geboren is. Meer bepaald op 5 juni één maand voor de militaire opstand tegen de linkse regering op
17 juli. J’ai des doutes, zei wijlen Raymond Devos…
Onlangs heb ik Dries Timmermans leren kennen tijdens de maandelijkse bijeenkomsten van ‘Ex
Libris’. Op het eerste zicht een prille zestiger, in werkelijkheid 82. Iemand dus die geen kind meer was
gedurende de oorlog, zoals vlug duidelijk werd. Want hij is de auteur van De Fabriekswacht.
Vlamingen in ‘die Luftwaffe’ (De Krijger, 2005, ISBN 90-72547-77-2). Nu is de Fabriekswacht niet
meteen een thema waarbij je denkt aan glamour en glitter. Zo zal Timmermans er ook wel over
gedacht hebben want hij is zelf als tweede keuze bij die formatie terechtgekomen. Volgens de
achterflap heeft Timmermans zich in 42 gemeld bij het Vlaams Legioen na afloop van een Raymond
Tollenaere herdenking in Hasselt.
Zijn ouders verzetten zich hiertegen zeer heftig en via de oorlogsburgemeester werd
zijn verbintenis door de Duitse instanties ingehouden. Als compensatie mocht hij
echter wel toetreden tot een van de militaire formaties op het thuisfront. Het werd dus
de Fabriekswacht-Wachtbrigade.[…] De gebeurtenissen die in dit boek worden
weergegeven zijn dan ook opgebouwd zoals ze zich in het bestaan van de formaties
hebben ontwikkeld. […] De auteur heeft bij het schrijven getracht zo objectief
mogelijk te blijven.
Hoe objectief kan iemand schrijven over een vrijwillig gekozen eigen avontuur? Timmermans heeft dat
probleem vakkundig opgelost door zichzelf weg te cijferen uit de 320 bladzijden van zijn verhaal. Het
wordt niet ‘zijn’ eigen verhaal, maar ‘zijn’ verhaal van de Fabriekswacht.
De rode draad in de chronologische evocatie is de stichter van de Fabriekswacht: Christiaan Hendrik
Turcksin.
Een technicus, die als werfleider op de wereldtentoonstelling van 1936 in Parijs was
opgemerkt door o.m. de Duitse deelnemers om zijn organisatietalent. Tijdens zijn studietijd aan het
Institut Notre Dame te Vilvoorde mocht er geen Nederlands gesproken worden – de klassieke
kweekgrond voor flaminganten en voor volgelingen van het V.N.V. met Staf de Clercq voor de oorlog.
Turcksin is niet politiek actief en zal het ook nooit worden. Wel sociaal bewogen. In die hoedanigheid
en gelukkig bezitter van een firmawagen besluit hij na de wapenstilstand naar Toulouse te rijden om
de achtergebleven CRAB’s van Vilvoorde te gaan ophalen – de verzamelnaam voor de duizenden
jonge mannen tussen 16 en 35 jaar, die niet in het leger waren en zich moesten melden in een ‘Centre
de Recrutement de l’armée Belge’. In een vrij chaotische uittocht was hun uiteindelijke bestemming
Toulouse geworden. Om die mannen ginder op te halen deed Turcksin – zoals mijn grootvader
waarschijnlijk en vele anderen – een beroep op de plaatselijke instanties van de bezetter voor de
nodige documenten.
En nu ontstaat een surrealistische toestand, die niet enkel de lotsbestemming van Turcksin zal
bepalen, maar van duizenden Belgen en Fransen. Een Grieks drama met Moira en alles erop en
eraan. Ene Dr. Reusch voert het bevel over de dienst waar Turcksin zijn opwachting maakt voor zijn
papieren naar Toulouse. En is die hogere officier nu toch niet eveneens verbonden geweest zijn aan
de opbouw van de wereldtentoonstelling 1936 in Parijs! Reusch had de beste herinnering aan die tijd,
Turcksin krijgt papieren en benzine, met een hartelijke verzekering dat hij ten allen tijde op Reusch
mag beroep doen, indien nodig.
11
Dat zou niet lang duren. De bouwfirma van Turcksin komt in nood met de bevoorrading van
grondstoffen en dus begeeft de werfleider zich naar zijn nieuwe ‘oude kennis’. Andermaal wordt hij
goed ontvangen, maar Reusch kan enkel iets toezeggen indien de firma uitsluitend voor de bezetter
zou werken. Vermits Turcksin niet bevoegd is voor dergelijk engagement, zit hij op een dood spoor.
De firma moet wel werken voor de Luftwaffe en die werven vergen bewaking. Gezien het
organisatietalent van Turcksin raadt Reusch hem aan een privé-firma op te richten die de bewaking
kan verzekeren. Een firma in de geest van ‘Waak- en Sluit’, zonder meer. Strikt burgerlijk, zonder
politiebevoegdheden. Dit komt de antimilitarist en flamingant in Turcksin goed uit. Zodoende kan hij
voorkomen dat Vlaamse jongens die de nieuwe orde genegen zijn, verduitsen door de vele
mogelijkheden van collaboratie. Hij kan eveneens jonge mannen in het land houden die anders
vrijwillig of verplicht naar Duitsland zouden vertrekken.
En dan gaat de bal aan het rollen. Volgens auteur Timmermans een ongelooflijk succesverhaal, dat
kan samengevat worden in verschillende stappen.
1. Officiële oprichting van de Fabriekswacht op 1 mei 1941; op dat ogenblik is al een vijftigtal
wachters actief met de bewaking van bouwwerven. Met eigen uniform, embleem, marslied
enz., maar ongewapend.
2. De Duitsers willen tot een eenheidsfront komen van alle weerbare Vlamingen onder één
Vlaams gezag. De rivaliteit D-vlag vs. V.N.V., de logistieke voordelen en de eigen veiligheid
zijn factoren die de Fabriekswacht doen opgaan in een wachtbrigade en tenslotte in een
‘Wehrmachtsgefolge’. Ze wordt een gewapende formatie.
3. De Militärverwaltung in 1943 telt 3362 man in de Wachtbrigade, die instaat voor bewaking en
bescherming van opslagplaatsen, kampen e.a. in het gebied van het Luftgaukommando. Dit
betekent het gebied onder gezag van Generaal von Falkenhausen, m.a.w. het Belgisch en
Noordfrans grondgebied. Ook Franse vrijwilligers melden zich massaal.
4. De grensoverschrijdende activiteiten hebben logische gevolgen van smokkel en andere
misbruiken in eigen rangen zodat een politiekorps zich opdringt, dat – aanvankelijk bedoeld
als M.P. voor de eigen 6.000 wachters - zich ook naar buiten manifesteert.
5. Een Jongerenkorps wordt opgericht met andermaal de hoofdbedoeling de Vlaamse jeugd in
Vlaanderen te houden. Dat V.J.K. (Vlaams Jongerenkorps)
wordt door de Vlaamse
Wachtbrigade als zelfstandige formatie beschouwd, maar door de Duitsers als leden van de
Wehrmacht. Met ‘Wehrpas’, zoals elke andere Duitse soldaat.
6. De bewaking wordt in 1944 uitgebreid met de oprichting van een FLAKbrigade. Luchtafweer.
Een probleem voor de Wachtbrigade door het overrompelend aantal – 1500 à 2000 –
meldingen; een aderlating voor de Brigade.
7. Sabotage, overvallen en moordaanslagen door de weerstand nemen dermate toe dat de
reactie van de collaboratie niet uitblijft. Turcksin neemt afstand van die optredens ondanks de
moordaanslagen op zijn manschappen. Vooral in Limburg met de beruchte Verbelen bereikt
de terreur haar hoogtepunt.
8. Ondanks de oprukkende geallieerden blijven er nog altijd Duitsers geloven in de
eindoverwinning. Een meer realistische houding bij sommige Duitsers is de bezorgdheid om
12
de Vlaamse Wachtbrigadesoldaten. Geen enkele oorlogswetgeving of conventie kan voor
hen worden ingeroepen, zodat zij als vrijschutters kunnen berecht worden. De uniformen van
de Wachtdienst worden dus omgeruild tegen uniformen van de Luftwaffe! Vandaar de
raadselachtige ondertitel.
9. De bevrijding betekent volgens de auteur: ”Voor de meeste soldaten uit de legendarische
Brigade, die achteraf beschouwd, samen met de Vlaamse Wacht, kan omschreven worden als
het eerste zelfstandig Vlaams leger uit de geschiedenis, betekende dit terugtrekken tevens het
einde van hun carrière bij de formatie.”
De objectiviteit die de auteur betracht heeft kan zijn bewondering en sympathie voor Turcksin niet
drukken. Deze bezielde man heeft duidelijk een Grieks drama beleefd in de greep van de Moira.
De glans die de auteur aanvankelijk bij een inzet aan het Oostfront heeft moeten ontberen, vindt hij
enigszins terug in de Wachtbrigade, ook na het debacle. De laatste zin van zijn epiloog liegt er niet
om:
Gedurende heel die periode zouden de naar Duitsland teruggetrokken Vlaamse
Wachtbrigadesoldaten, maar nu ingedeeld bij de Vlaamse Flakbrigade hun man
blijven staan, en hun gegeven woord trouw blijven. Ook hun eer was trouw!”
Oorlogskinderen zijn aangewezen op dit soort getuigenissen. In mijn bibliotheek vind ik merkwaardig
weinig geschriften uit het kamp van het verzet. Le Silence de la Mer door Vercors is al meer dan vijftig
jaar mijn geliefd nachttafelboek en herlees ik als mijn vertrouwen in de mensheid gaat kantelen. B.V.
en notoire verzetsman Louis De Lentdecker besteedt in zijn mémoires slechts 22 paginas op de 316
aan zijn tijd bij het verzet. En ook collaborateurs schrijven zelden in de ik-vorm.
André Leysen doet dat wel in Achter de Spiegel. Terugblik op de oorlogsjaren (Lannoo 1995, ISBN 90
209 2624, 313 pag.) En die oorlog is niet te vergelijken met de oorlog van Timmermans. In dit verhaal
verwacht je wel glamour en glitter, en die worden overvloedig geserveerd. Leysen maakt een
persoonlijke analyse van de feiten post datum. Zoals een volleerd economist heeft hij natuurlijk voor
alles een verklaring, die grotendeels stoelt op verwijzingen of citaten. Tot uit de klassieke oudheid.
Zelf komt hij pas onrechtstreeks in beeld rond pagina 80 met zijn gekwetste en naamloze broer
Oostfronter. Maar dan gaat hij voluit :
1. In 1941 verlaat hij het Sint-Lievenscollege en trekt naar de Duitse School, waarvoor hij niets
dan lof heeft. Op het ogenblik van de publicatie is hij nog steeds voorzitter van deze school.
Hij treedt toe tot de Hitlerjugend. Beide stappen worden gerelativeerd en vergoelijkt; op de
Duitse school wordt alleen in de voormiddag les gegeven, en de Hitlerjeugd kan zijn droom
om te leren paardrijden waar maken.
2. “Wollt ihr den totalen Krieg ?” Dit historisch verzoek van Goebbels in het Berlijns Sportpaleis
op 18 februari 1943 heeft zoveel indruk gemaakt dat het twee keer ‘uit eigen geheugen’
vermeld wordt. Geen citaat dit keer.
3.
Mortsel blijft voor collaborateurs een veelgebruikt argument tegen de geallieerde
bombardementen. In 43 wordt Leysen in de HJ bevorderd tot Scharführer (leiding over 30
man ) en Gefolgschafsführer Antwerpen (150 man) en ook tot Schiesswart (instructeur
schietstand).
13
4.
Hij krijgt een paard van zijn ouders. Verbijsterend lichtvoetig wordt dit feit in een zelfde
vluchtig hoofdstukje vermeld met de terechtstelling van een meisje dat vlugschriften had
rondgedeeld (p. 131 en 132). Nadien komt hij wel terug op dit meisje Cato Bontjes, aan wie hij
zijn boek opdraagt “de Duitse jonge vrouw die zo moedig en vergevingsgezind stierf”.
5. Vanaf 1943 gaat het beter met de familiezaak, zonder verdere verklaring.
6. In 1944 meldt hij zich nog als vrijwilliger voor het Oostfront, maar wordt afgekeurd op
medische gronden. De Duitse school wordt ontbonden. Leysen vertrekt naar Duitsland,
belandt bij zijn broer in Berlijn en neemt contact met Lagrou. René Lagrou is een kennis van
de familie en zelfbenoemd voorzitter van de Vlaamse regering in ballingschap. Leysen wordt
aangesteld als zijn kabinetschef.
7. Met Kerstmis gaat hij op bezoek bij zijn ouders in Celle (Lüneburger Heide). Na de verijdeling
van het von Rundstedt-offensief keert hij terug naar Berlijn. Om ongestoord te kunnen reizen
zonder het risico opgepakt te worden wegens desertie trekt hij een SD-uniform
(Sicherheitsdienst) aan.
8. Lagrou geeft Leysen de opdracht Cyriel Verschaeve op te zoeken en naar een veilig oord te
brengen. Wij zijn ondertussen in april 45. Na allerhande omzwervingen treft hij Verschaeve
aan op een eiland in de Chiemsee. Met nauwelijks verholen minachting beschrijft Leysen het
zelfbeklag en andere kleine trekjes van de grote Verschaeve.
Hijzelf maakt tussendoor
boottochtjes op het meer tot hij door een vliegtuig wordt beschoten.
9. Verschaeve verdwijnt naar Oostenrijk door toedoen van Lagrou. Leysen dumpt zijn uniform,
geraakt met een Rode Kruistrein in Zwitserland en dan per trein verder door Frankrijk om op 8
mei in Antwerpen te landen.
10. De repressie is uiterst mild voor de familie Leysen. Andre is nog altijd geen 18 en wordt door
de auditeur voor één dag naar de Sint Bernardusabdij te Hemiksem verwezen om nadien aan
de jeugdrechter overgedragen te worden. Die dag wordt enkele maanden en hij wordt
vrijgelaten door de jeugdrechter. Vader en moeder Leysen worden een tijdje opgepakt; alleen
de moeder krijgt enkele maanden, die ze niet zal uitzitten, de vader wordt niet veroordeeld. De
naamloze broer Oostfronter kreeg aanvankelijk twintig jaar, waarvan hij vier en half jaar heeft
uitgezeten.
Dan trekt het oorlogskind toch grote ogen (met een knipoog naar Abicht ) en vraagt zich af welke taal
zou gesproken worden bij een Duitse overwinning.
Jan VAN OOSTENDE
Misdaad loont
▲De Gouden Strop gaat dit jaar naar Charles den Tex voor zijn boek De macht van meneer Miller,
vanwege de zeldzame combinatie van een onberispelijke stijl, de invoelbaarheid van
de gevaren waarmee de hoofdpersoon zich geconfronteerd ziet, de spanning en,
ondanks alles, het onverminderde vermogen van de held tot relativering.
Van de 49 titels van de longlist waren genomineerd: Willem Asman met De Cassandra Paradox, Elvin
Post met Vals beeld, Tomas Ross met De hand van God, Charles den Tex met De macht van meneer
Miller en Felix Thijssen met Het diepe water.
De Gouden Strop, een initiatief van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs (GNM),
bestaat dit jaar 20 jaar.
14
Charles den Tex (1952, Camberwell, Australië) schreef sinds 1995 vijf thrillers, die alle vijf werden
genomineerd voor de Gouden Strop. Met Schijn van kans won hij deze prijs in 2002. Op basis van zijn
uitgebreide ervaring in het bedrijfsleven heeft hij een eigen subgenre ontwikkeld: de bedrijfsthriller.
De winnaar van De Gouden Strop krijgt tevens een opstap voor het buitenland dankzij een
promotiedossier van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds.
Bij het Vlaams Fonds voor de Letteren is men kennelijk minder geporteerd op thrillers. Directeur Carlo
van Baelen, decreteerde dat thrillers niet behoren tot de literatuur. ■
Charles den TEX, De macht van meneer Miller, Breda, De Geus, 348 p., geb., 19,90 €.
▲Een lommerrijk plekje opgezocht, met de laatste van Katrien Ryserhove op schoot: Het
Wodkameisje, tweede in de reeks met Gents flikkenduo Jan Hoffer en Tina van Tacq.
Vrouwelijke misdaadauteurs nemen een notoire plaats in op mijn boekenrekken, en niet louter uit
feministische beweegredenen. Ze zijn meestal beter dan goed, en voor minder gaan we niet! Ik pik er
slechts enkelen uit, vergezeld van hun geesteskinderen, en vaak ook gekend bij televisiekijkend
Vlaanderen en Nederland, dankzij talrijke BBC-series naar hun werk:
Ruth Rendell, met inspecteur Reginald Wexford en Mike Burden.
P. D. James, met hoofdinspecteur Adam Dalgliesh,en zijn schilderende gade.
Val McDermid, met psycholoog Tony Hill en politievrouw Carol Jordan.
Minette Walters, met o.a.mini-reeksen als The Sculptress en The Ice-house.
Stuk voor stuk tillen ze misdaadverhalen naar het hoogste niveau van “whodunnit & whydunnit”.
En hier dus Het Wodkameisje, niet meteen een reden om ook naar de fles te grijpen van pure ellende,
zoals Masha Petrovna, - eigenlijk de Wodkamadam – maar euforisch word je er ook niet bepaald
van... De structuur is warrig, en als de lijnen uiteindelijk samenkomen, merk je hoeveel ballast er
meegezeuld is.
Er vallen een paar onschuldige slachtoffers, er sneuvelen een paar bandieten, en tussendoor zijn we
getuige van het moeilijke liefdesleven tussen Tina en Jan.
Vrouwensmokkel, prostitutie, illegale wodkastokerij, gijzeling: de Russische maffia is aardig
ingeburgerd geraakt in Gent. (En nog wat dierenmishandeling en een scène zo uit De
Dobbermangang bij overhandiging van het losgeld). Dat uiteindelijk drie Matroesjka’s zegevieren,
maakt eind goed, al goed. Maar verre van goed genoeg om op mijn boekenplank een vaste stek
tussen de groten te krijgen. ■
Katrien RYSERHOVE, Het Wodkameisje, Het Moment, 272 p., 16 €.
▲Gentse stadsdichter 2003, Roel Richelieu van Londersele stort zich als Londersele ten tweeden
male op de misdaad: na Onzichtbaar, nu dus Het laatste lijk.
We vinden ex-flik Dirk Vereecken terug aan het bed van zijn vroegere collega Guido De Wilde. Die
heeft een kogel van een machinepistool door het hoofd gekregen, en ligt in coma.
Als Vereecken, nu zelfstandige detective, een ogenschijnlijke simpele zaak aanneemt, leidt zijn
speurwerk hem naar Sverige Promo, Zweedse dekmantel voor allerlei misdadige praktijken: van drugs
tot politieke machinaties in handen van de maffia. Het is al gauw duidelijk dat ook de schutter van De
Wilde in deze kringen te zoeken is: een huurdoder bijgenaamd Capone. Die heeft ook
europarlementslid en ex-minister André de Clercq omgelegd. Maar waarom?
Met de hete adem van Capone in zijn nek, stuurt Vereecken zijn inwonende dochter Tina naar het
buitenland. Ook de oud-collega’s maken het hem niet gemakkelijk. Nadat hij een paar dagen
onschuldig in de gevangenis is beland, krijgt hij, in z’n poging om het drugsnetwerk op te rollen, hulp
van Le Cid, een Franse Algerijn. Hij komt per toeval terecht in een slemp- en sekspartij met
belangrijke politici, en door middel van wat chantage, komt hij meer aan de weet over politieke
marionetten. Met inzet van zijn eigen hachje, wordt de hele zwik opgerold. Tussendoor worstelt
Vereecken nog met een moeilijke vriendin. Als die naar Kreta vertrekt, snuffelt onze speurneus alras
richting Petra, knap lief van De Wilde.
Het boek leest als een trein, je dendert van situatie in situatie, en het is best spannend opgebouwd.
Het is alleen jammer dat hij ook over dat politieke kluwen raast. Hij had beter een stoptreintje
genomen, en de situatie wat meer uitgesponnen.
Maar voor mijn part hoeft dit zeker niet Londersele’s ‘laatste lijk’ te zijn.
Haal ze maar uit de kast, zou ik zeggen! ■
LONDERSELE, Het laatste lijk, Antwerpen, Manteau, 2006, 207 p., 17,95 €.
Door de leesbril bekeken
15
▲Het lemma gewijd aan Robert Guiette (1895-1976), verschenen in het achtste deel van Nouvelle
Biographie Nationale is van de hand van prof. dr. Christian Berg (UA). De eminente mediëvist, dertig
jaar lang hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent tot aan zijn emeritaat in 1964.
Robert Guiette was een geraffineerde kenner van de hedendaagse poëzie. Zijn studie over Max
Elskamp (1955), een bestelling van de voorbeeldige Parijse uitgever Pierre Seghers, blijft tot op
heden de beste inleiding tot het oeuvre van zijn stadsgenoot, die hij niet gekend heeft. Bundels van
Guiette werden geïllustreerd door James Ensor, André Lhote, Fernand Léger, Edgard Tytgat en
René Guiette, broer van de dichter. Guiettes poëtisch oeuvre werd bekroond met de “grand prix de
poésie Albert Mockel” van de Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique
(1968), waarvan hij sinds 1954 lid was, en met de “Prix Claude Virenque” van de Académie française.
Robert Guiette was doctor honoris causa van de Universiteit van Rijsel en lid van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde te Leiden. Hij publiceerde o.m. in De Vlaamsche Arbeid, Elcerlyc, Streven
en Dietsche Warande en Belfort, en werkte geregeld mee aan Spectator, de wekelijkse bijlage van De
Nieuwe Gids-Antwerpse Gids.
Tijdens het congres van Caen van het International Arthurian Society/ Société Internationale
Arthurienne verwekte hij enige deining met zijn lezing over het symbolisme tijdens de Middeleeuwen.
Het enigma hoeft niet steeds ontraadseld te worden:
“une science indiscrète” enlèverait aux textes le charme de l’ambiguïté, cependant
qu’elle priverait le lecteur de sa liberté et de son droit au rêve.”
■
Nouvelle Biographie Nationale, tome 8, Académie royale de Belgique, Bruxelles, 2005, 418 p., ill., geb., 65 €. [pp.
180-183]
▲In Jaarboek 23 van de Heemkring Ekeren publiceert Frank van den Auwelant een bijzonder
lezenswaardig “Portret van een onbekende”, nl. van Maurice van Essche (1890-1964), directeuradministrateur van het avant-garde tijdschrift Ça ira (1920-1923). Het was inderdaad vanuit Ekeren dat
Van Essche contact onderhield met al wie telde in de internationale artistieke avant-garde van net na
de Eerste Wereldoorlog. Van den Auwelant stipt terecht aan:
De razend erudiete en intellectueel nieuwsgierige en alerte Maurice van Essche liet geen onuitwisbare
sporen in de literatuurgeschiedenis achter, zoveel staat vast. Zonder zijn idealistische inzet zou “ça
ira” echter nooit de internationale uitstraling hebben gehad dat het nu heeft.
De figuur van Edouard J.H. Moretus Plantin die de drukkerij aan de Antwerpse Vrijdagmarkt aan de
Stad verkocht wordt opgeroepen door A. van den Wyngaert, die tevens het Hof van Ursele,
eigendom van Rubens, en de processie op het kasteel Veltwijck behandelt. Wim D’hooge blikt terug
op de Ekerse bezittingen van de Sint-Michielsabdij en op de molenaarsfamilie Quaeyhaeghs.
Filatelisten in het algemeen en marcofielen in het bijzonder zullen opgetogen zijn met de bijdrage van
Hugo Driesen over de post te Ekeren. De begraafplaatsen worden behandeld door Hermine
Johnson-De Wagter. Last but not least (om een versleten topos te gebruiken): de uiterst boeiende
historische terugblik “Ekeren 1155-2005” van Karel Leenders, doctor in de historische geografie.
Prof. dr. Ada Deprez (RUG) heeft jàren geleden in een interview in De Standaard nogal wat deining
veroorzaakt met haar uitspraak dat heemkundige kringen evenveel zoniet niet méér bijdragen tot de
geschiedschrijving dan de “bevoegde” historici.
Publicaties als deze zullen haar stelling zeker niet op losse schroeven zetten. Warm aanbevolen. ■
Jaarboek 23 Heemkring Ekeren, 2005, 226 p., ill. Jaarlijks lidmaatschap: 7,50 € te storten op rekening 068 –
2009503 – 78 van Heemkring Ekeren.
▲Ina Stabergh wordt de eerste stadsdichter van Diest én eerste vrouwelijke stadsdichter van
Vlaanderen. Ze wordt op zondag 3 september 2006 om 12u in het Cultureel Centrum Begijnhof
officieel aangesteld voor een periode van twee jaar.
Na Antwerpen (Bart Moeyaert), Gent (Erwin Mortier) en Ninove (Willie Verhegghe) heeft nu ook
Diest zijn stadsdichter.
De aanstelling van een stadsdichter past in ons cultuurbeleid," zegt schepen van
Cultuur en Toerisme Marc Florquin. "Met Teun Michiels hadden we al een
stadsbeiaardier. Nu willen we de literatuur een stimulans bezorgen. Literatuur en
Diest is een sterke combinatie. Dat is al eeuwen zo. Denken we maar aan de rijke
rederijkerstraditie die onze stad rond de XVde en XVIde eeuw kende. In 1541 werd in
onze stad zelfs een editie van het prestigieuze Brabantse Landjuweel georganiseerd.
Dramatische opvoeringen en lyrische voordrachten, geënt op actuele thema¹s
stonden toen hoog aangeschreven," vervolgt de schepen.
16
In eerste instantie is het deze traditie, om het reilen en het zeilen van het lokale
stadsgebeuren in verzen te vatten en aan een breed publiek voor te stellen, die we
terug in het leven willen roepen. Op die manier worden collectieve gevoelens van
vreugde, plezier, maar soms ook angst of verdriet dichterlijk verwoord en
geventileerd. En wie beter dan een stadsdichter kan deze opdracht vervullen. Om
literair talent te vinden in onze stad en regio, hoeven we niet ver te zoeken. Met
regelmaat staat in de regionale media iets te lezen over literaire werken die
gepubliceerd of bekroond worden. Met het stadsdichterschap willen we in de tweede
plaats ook onze erkenning voor het creatieve literaire talent van onze stad en regio
uiten. Met elke stadsdichter brengt het stads
Ina Stabergh is de drijvende kracht achter de Literaire Kring Apollo, een vereniging die in Diest al 17
jaar Literatuur op Zondag organiseert en tevens samenwerkingsverbanden opbouwt op plaatselijk,
regionaal en nationaal niveau. ■
Agenda
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, tot en met 26 augustus. Open van maandag tot en met zaterdag van 10
tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België, Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel. Presentatie
beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september. Andante,
Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten op zaterdag,
zondag en feestdagen. ■
▲Naar aanleiding van de Zomer van de Fotografie: Click Doubleclick. De documentaire factor. Tot 27 augustus.
Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18
uur.■
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Tot 10 september. Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat
10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
Dit is exemplaar nr. bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 28 juli
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen,
gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
17
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie &
Reëvaluatie
Vierde jaargang, nr. 76
16 augustus 2006
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
hfj@skynet.be
Redactioneel
Vannacht had ik een rare droom.
Wie herinnert zich nog de troubadour uit de jaren zeventig en tachtig met hits als De nozem
en de non, Misschien wordt ’t morgen beter, De haan en de hen, Veronica, Veronica…? De
Nederlands-Zweedse singer-songwriter Cornelis Vreeswijk overleed te vroeg in 1987, en mag
dan in de Lage Landen stilaan vergeten geraken, in Zweden is dit allerminst het geval. Daar
is hij een ware cultfiguur gebleven, en talloze clubs, jongerenparty’s en evenementen worden
naar hem genoemd, zoals de jaarlijkse Cornelis-dag (rond 8 augustus) in Stockholm,
georganiseerd door het Cornelis Vreeswijk Sälskap (zie www.cornelis.nu). Hij dichtte en
2
zong namelijk zowel in het Zweeds als in het Nederlands en behaalde in beide talen platina
voor zijn CD’s. Bijkans iedereen in Zweden weet wie “Cornelis” was en sommige van zijn
liederen worden aangeleerd in de middelbare scholen. Ook in de andere Scandinaafse landen
is hij een legende doordat hij ook daar bejubelde tounees maakte.
De teksten van deze IJmuidense zanger zijn maatschappijkritisch en vaak sarkastisch of
humoristisch. In Zweden is zijn bekendste protestsong het pacifistische “I natt jag drömde…”
(Vannacht droomde ik…), dat hij alleen in het Zweeds creëerde en dat vrijwel iedereen in
Zweden mee kan zingen.
Hieronder laat ik de oorspronkelijke tekst van dit lied volgen samen met mijn Nederlandse
hertaling. Deze is prosodisch, dit wil zeggen dat ik zoveel mogelijk rijmschema en ritme heb
behouden. De inhoud is helaas “brandend” actueel.
Herman J. CLAEYS
I NATT JAG DRÖMDE
I natt jag drömde något som
jag aldrig drömt förut.
Jag drömde det var fred på jord
och alla krig var slut
Jag drömde om en jättesal
där statsmän satt i rad.
Så skrev dom på ett konvolut
och reste sig och sa:
Det finns inga soldater mer,
det finns inga gevär,
och ingen känner längre till
det ordet militär.
På gatorna drog folk omkring,
och drog från krog till krog,
och alla drack varandra till
och dansade och log.
I natt jag drömde något som
jag aldrig drömt förut.
Jag drömde det var fred på jord
och alla krig var slut
VANNACHT HAD IK EEN RARE DROOM
Vannacht had ik een rare droom,
nooit heb je zulks gehoord:
er heerste vrede wereldwijd,
geen oorlog woedde voort.
Ik droomde van een wereldtop
van heel de volkenbond,
die keurde daar een handvest goed
waarin verordend stond:
De legers worden afgeschaft,
gesmolten elk geweer,
3
zo heeft voortaan ’t woord militair
ook geen betekenis meer.
De mensen dansten dol van vreugd
op straat en op café.
Zij dronken gul elkander toe
en riepen: kom, zing mee:
Vannacht had ik een ware droom,
nooit had je zulks gehoord:
er heerst nu vrede wereldwijd,
geen oorlog woedt nog voort.
■
Necrologisch
Franka Daels
(21 december 1949 – 23 juni 2006)
Meer dan tien jaar geleden, kort nadat Frans Redant, directeur van de K.N.S., mij de opdracht gaf een
stuk te schrijven ter gelegenheid van het Paul van Ostaijen-jaar, leerde ik Franka Daels kennen. Haar
juiste functie kende ik niet – en dat doet er ook niet toe. Knack omschreef haar ook als “bezige bij”, en
ik besefte snel hoezeer die karakterisering treffend was. Ik heb niemand gekend die zozeer
beantwoordde aan het ideaalbeeld van de coördinator: beschermend en discreet, hoffelijk afstandelijk
maar innemend, daadkrachtig en doeltreffend. In de voorbereidende fase zagen we elkaar geregeld
en daarna woonde ze ook af en toe de repetities bij. Ik herinner me nog levendig een lang en boeiend
gesprek met haar en met haar moeder over allerlei sociale en politieke problemen, en niet in het minst
over verontrustende maatschappelijke evoluties.
Na de – laat me maar beleefd zeggen – “reorganisatie” van de K.N.S., heb ik Franka ontmoet als
coördinator van de afdeling kleinkunst, waar Manou Kersting toen de plak zwaaide. Uiteindelijk werd
ze secretaris van de departementsraad van het Departement Dramatische Kunst, Muziek en Dans. In
2002 en 2003 werd De Diamanten Kogel uitgereikt in Studio Herman Teirlinck, en dat was mede te
danken aan de efficiënte (en alweer vanzelfsprekende) inzet van Franka Daels.
Ik wist al een tijdje dat Franka moedig met het lot worstelde. Ze wuifde haar kwaal weg en hield de blik
vastberaden op de toekomst gericht. De dag dat Luc Boudens mij telefonisch meldde dat ze overleden
was, werd ze verwacht op een plechtigheid op het Conservatorium. Franka had gewaarschuwd dat ze
misschien verstek zou laten gaan. Ik heb met gespannen sereniteit haar gsm-nummer uit mijn
telefoonlijst gewist.
Jarenlang heeft de “bezige bij” met Herman van Veen samengewerkt. Ze verzorgde onder meer de
eindredactie van Zolang de voorraad strekt (1984) en De zaal is er (1986). Van Veen nam als volgt
afscheid:
Franka
Franka Daels
is vrijdag middag
in Antwerpen overleden.
Veertig jaar te vroeg.
4
Zijn er woorden voor?
De dood is zonder mededogen.
Franka was een levenlange familie,
de ziel van ons bedrijf.
Zo eerlijk als water.
Zo loyaal als een berg.
Onvoorwaardelijk.
Dat zij er niet meer is,
is niet te begrijpen,
Een moeder zou haar dochter
toch niet mogen begraven.
Haar man, haar vriend, de kinderen,
zouden toch met haar
nog een leven lang.
Wat hebben we te zeggen,
waarom moeten we aanvaarden?
Met gebalde vuisten
en woede in het hart
kijk ik naar alles
wat we waren
en bid ik
om haar weer te zien.
■
Hugo Schiltz
(28 oktober 1927 – 5 augustus 2006)
Minister van Staat Hugo Schiltz overleed na een korte ziekte. De uitvaartplechtigheid zal plaatsvinden
in de kathedraal van Antwerpen op 22 augustus om 11 uur. Vanaf 10 uur is er gelegenheid tot
groeten. Schiltz krijgt, zoals hij zelf wou, geen staatsbegrafenis. Het protocol wordt verzorgd door de
Stad Antwerpen. Het in memoriam verschijnt in de volgende aflevering.
■
Actueel
Arno Breker, Adolf Hitler, Jean Cocteau & les autres…
Milly-La-Forêt is een zeer oud stadje in de omgeving van Fontainebleau in de onmiddellijke nabijheid
van Barbizon. Het behoorde tot het koninklijke domein en vele Franse vorsten hebben er vertoefd. Er
was ook een ‘maladrerie’ ofte leprozerie met kapel, “La Maladrerie de Saint-Blaise”. De kapel is
bewaard, gerestaureerd en door Jean Cocteau, ereburger van het stadje, gedecoreerd met
geneeskundige kruiden. En volgens eigen wens is Cocteau (+ 1963) in die kapel begraven in 1964.
Tot daar een weinig spectaculaire kennismaking.
Het wordt wel interessant als een geluidsband wordt opgezet met de stem van Jean Marais, het
vriendje van Cocteau. Hij geeft toelichting over de binding van Cocteau met de plaats, over de
verschillende kruiden, over ander werk van Cocteau in de kapel en… over een bronzen buste van
Cocteau door Arno Breker. Arno Breker, de lievelingskunstenaar van Hitler, die de beelden zou
ontwerpen voor Germania, de toekomstige hoofdstad van het duizendjarige rijk. Arno Breker, die
samen met Adolf Hitler en Albert Speer poseert op de beroemde foto voor de Eifeltoren op 23 juni
1940 om 5 uur ’s morgens.
Dezelfde avond van deze onthutsende vaststelling (3 augustus) geeft BBC-world het relaas van rellen
die uitgebroken zijn n.a.v. een tentoonstelling met werk van Breker van 21 juli tot 22 oktober in
5
Schwerin, hoofdstad van Mecklenburg-Vorpommern, ex-DDR. De curator van de tentoonstelling, ene
Rudolf Conrades, verwoordt de noodzaak van de tentoonstelling, die uiteraard groot opzien baart. ‘Of
men de stijl van Breker afwijst als Kitschfabrikant of bejubelt zoals Salvador Dali die Breker de
grootste beeldhouwer van de twintigste eeuw noemt, staat iedereen vrij. Maar men kan alleen dan
oordelen als men het heeft gezien.’ Men wil een hiaat opvullen dat in de kunstgeschiedenis ontstaat
met het nationaal-socialisme.
Wie de naam Dali hoort vallen, wil natuurlijk meer weten. En dan blijkt inderdaad dat in de jaren
zeventig Dali de ‘gouden driehoek van de XXste eeuw’ zag in Arno Breker, de beeldhouwer van de
mens, Salvador Dali, de goddelijke koning van de surrealisten en Ernst Fuchs, de stichter van de
Wiener Schule met het fantastische realisme.
Verdere goede contacten had Breker volgens de BBC met Jean Cocteau en met Jean Marais, van wie
Breker ook een buste heeft gebeeldhouwd. De ene avond kon Breker doorbrengen met Hitler en
Goebbels, en de volgende met Jean Renoir of Charles Despiau, Aristide Maillol, Jean Cocteau etc…
De commentaren liegen er niet om.
In 1928, Jean Cocteau: Arno Breker is de meest vitale onder de hedendaagse beeldhouwers en de
grootste belofte voor de toekomst.
In 1937 Charges Despiau op de wereldtentoonstelling Parijs: Breker schept nieuwe dimensies in de
uitbeelding van de mens.
In 1942, Aristide Maillol: Breker is de Michelangelo van de 20ste eeuw. In 1942 had Breker dan ook een
grote tentoonstelling in de Orangerie in Parijs.
In 1972 Ernst Fuchs: Arno Breker is de echte profeet van de esthetiek.
In 1975 Salvador Dali: God is de schoonheid en Arno Breker is zijn profeet.
In 1980 Roger Peyrefitte: Breker is een lichtbaken in de kunst, dat tot ver in het nieuwe millennium
schijnt.
Hoe ziet de levensloop van een dergelijk man er dan uit? Volg vooral de kronkelende paden van
namen en borstbeelden
1900: geboorte in een familie van gevluchte Hugenoten; vader is steenkapper.
1920: opleiding beeldhouwkunst en architectuur. Ontmoet Gropius en Paul Klee in Weimar
1922: abstract en kubistisch werk.
1924: ontmoeting Jean Cocteau, Jean Renoir en Daniel-Henry Kahnweiler, waar kennismaking
Picasso.
1925: borstbeeld Friedrich Ebert.
1926: opnieuw Parijs; ontmoet Alexandre Calder.
1927-33: regelmatig verblijf Parijs met contacten Robert Delaunay, Bourdelle, Brancusi, Man Ray en
vele anderen.
1933: Rome, Napels, Firenze
1934: verlaat Parijs onder druk van Max Liebermann.
1935: borstbeeld Max Liebermann; participeert aan Berliner Secession.
1936: Olympische Spelen Berlijn en eerste contact met Hitler.
6
1937: Jurylid op Wereldtentoonstelling Parijs; sluit aan bij NSDAP zoals Emil Nolde e.a.; eerste
monumentale werken.
1937-45: Professor aan de Academie voor Schone Kunsten te Berlijn.
1938-44: samenwerking met Speer; nieuwe kanselarij e.a.
1939: studiereis Italië; wordt door Stalin gevraagd om naar de Sovjetunie te komen; staatsopdracht
Reichsparteifeld in Nürenberg; borstbeeld Richard Wagner voor Bayreuth.
1941-42: oprichting ‘Arno Breker Steinbildhauerwerkstätten GmbH’ met werkkrachten uit bezette
gebieden en Claude Flammarion van de gelijknamige Parijse uitgeverij als secretaris; borstbeeld
Hitler.
1942: tentoonstelling Parijs Orangerie; buiten reeds genoemde vrienden is ook Sacha Guitry aanwezig
op de opening, Picasso komt later.
1943: borstbeeld Maurice de Vlaminck en Aristide Maillol.
1945: verketterd in Duitsland, niet in Frankrijk of USA.
1950: terugkeer naar Düsseldorf uit Beieren.
1951: werkt anoniem voor architecten.
1956: Cocteau haalt hem terug naar Parijs.
1960 – 62 : nieuw atelier in Parijs.
1963 : borstbeeld Jean Cocteau en Jean Marais.
1964-65: borstbeeld Roger Peyrefitte.
1970 : boek Hitler et moi (Paris, Presses de la Cité, 1970).
1973: borstbeeld Ludwig Ehrard.
1974: uitspraak Dali over ‘gouden driehoek’; aanwezig in Figueras bij de opening van het ‘Teatre
Museu Dali’; borstbeeld Dali.
1977: borstbeeld Winifred Wagner.
1978 : borstbeeld Leopold Sedar Sengor.
1979: ‘Arno Breker Gesellschaft’ in Bonn.
1980: Museum Arno Breker; borstbeeld Sadat, onderdeel van vredesmonument met Jimmy Carter en
Menachem Begin; exposities in Washington, Chicago, München en Düsseldorf.
1982: monumentale Alexander de Grote op aansturen van Roger Peyrefitte.
1983: ‘Arno Breker Society International’ USA.
1985: officiële opening ‘Museum Arno Breker. Sammlung Europäische Kunst’ in Schloss Nörvenich bij
Keulen
1986-89: vele borstbeelden o.a. Gloria von Thurn und Taxis en van Heinrich en Carmen ThyssenBornemisza.
1991: sterft aan een griep in Düsseldorf; Roger Peyrefitte spreekt de lijkrede uit.
Ondanks de vele supporters van Breker is het protest best begrijpelijk. Anderzijds citeert Frank
Schlömer in De Morgen Nobelprijs Günther Grass die zich achter de expositie zet omdat “ze een
bijdrage kan zijn voor Duitsland om zijn geschiedenis te verwerken”
7
Wie werk van Breker wil zien zonder ver te reizen kan terecht in Gallery Dieleman in het kasteel van
Petit-leez . (Toch maar liefst bevestiging vragen, want het is toch wat geleden dat ik daar ben
geweest…)
Jan VAN OOSTENDE
&
Toen hij op 1 december 1983 de tentoonstelling grafiek en ‘Kleinplastiken’ van Arno Breker in het
Rijkscentrum Frans Masereel opende, moet Lambert Jageneau (1925-1984) zich bijzonder in zijn sas
gevoeld hebben. Hier kon hij coram publico zijn vertrouwelijke omgang etaleren met de gunsteling van
Hitler, met de man die door Stalin uitgenodigd werd Moskou te verfraaien. De man die zijn bundel
Carmina Equestra (1980) had geïllustreerd. Een groot kunstenaar daarenboven, ongetwijfeld, die door
Charles Despiau geroemd werd als de Michelangelo van de XXste eeuw en die op de bewondering van
Aristide Maillol kon bogen. Bovendien – al had hij dan gewerkt op het atelier van Brancusi –
boegbeeld bij uitstek van de classiciserende uitdrukking die Jageneau lief was. Door zijn omgang met
Breker voelde Lambert zich langs een fijnmazig netwerk van verwijzingen verbonden met de
geschiedenis en de traditie – beide met hoofdletters dan.
Het heeft geen zin Breker te beladen met alle zonden van het Derde Rijk, wat na de oorlog, uiteraard
en begrijpelijk, wel gebeurde. Het kwade is banaler dan een flamboyante kunstenaar. Het had dan ook
geen zin de begaafde beeldhouwer a de oorlog dood te zwijgen, te ostraciseren, terwijl zoveel
mediocre moordenaars ongestoord en vrij rond bleven lopen. Wat zou trouwens zijn lot zijn geweest
mocht hij wel ingegaan zijn op Stalins uitnodiging naar de Sovjetunie te komen werken? Ja,
inderdaad, hij zou stalinist zijn geweest: naast de lofliederen van Aragon, de vredesduif van Picasso…
de triomferende proletariër van Breker? Dezelfde progressieve intelligentsia die hem verguisde en
uitspuwde, had hem dan opgehemeld. En wie stoort zich nog vandaag nog aan (wie kent vandaag nog
überhaupt) de politieke inzichten van de beschermheren van, zeg maar, Arcimboldo, Dosso Dossi of
Leonardo da Vinci? Wordt de roem van Dante belast door zijn duidelijk “geëngageerde” denkbeelden?
De zeerste werken van Breker waren sterk beïnvloed door Rodin, zijn leermeester. Maakte Rodin
misschien nazistische kunst avant-la-lettre? En Maillol, die zijn ermitage verliet om de opening van de
Breker-tentoonstelling in de Parijse Orangerie met zijn aanwezigheid te vereren, zoals Kees van
Dongen, Dunoyer de Segonzac, Maurice Vlaminck, André Derain, Othon Friesz en Belmondo, die in
het organiserende comité van de tentoonstelling zetelden. Breker had immers geweigerd in Parijs te
exposeren op uitnodiging van de bezettende militaire overheid – op een Frans initiatief was hij wel
ingegaan.
Belangrijker dan politiek-emotioneel geladen en uiterst tijdsgebonden interpretaties lijkt mij de
onderhuidse maar zo hoffelijke kritiek van Alfred Fabre-Luce:
Le jeune sculpteur, excellent disciple de Rodin, était devenu le favori du Führer. On
lui avait installé, sur les bords de l’Oder, un atelier où arrivaient directement pour y
être taillés sous ses ordres par une compagnie d’assistants, le granit des carrières
scandinaves. Son œuvre s’était enflée à la mesure de cette faveur. Dans la salle de
l’Orangerie on voyait se dresser, très au-dessus des têtes et des études si
spontanées de « sa période française », une statuaire héroïque, destinée à orner les
8
« axes » du nouveau Berlin. Et l’on parlait de monuments plus grandioses encore, qui
célébreraient la nouvelle Europe dans des villes que les armées allemandes
n’avaient pas encore conquises... Cet Homme actif, ce Guerrier blessé, c’était encore
très beau, mais déjà un peu tendu. Un talent authentique se forçait pour épouser les
prétentions d’un règne de « mille ans ». Une conquête encore mal assurée dans
l’espace et dans le temps s’exprimait hâtivement par des œuvres menacées de se
dégonfler avec elle.
&
Het kunstenaarschap en de faam van Breker waren geen product van een conjunctuur, en het oeuvre
dat hij na de oorlog hardnekkig bleef opbouwen, bewijst dit ten overvloede.
De kunstenaar wordt als het ware per definitie als maatschappelijk kwetsbaar ervaren, hulpeloos; de
verongelijkte kunstenaar kan des te meer – post factum weliswaar – rekenen op een kapitaal van
sympathie, net zoals weerloze kinderen en (bepaalde) dieren. Maar wanneer hij zich te dicht durft
mengen met het spel der volwassenen, dan kan hij dat kapitaal verspelen. Ingeval van vergissing, zal
hij des te harder aangepakt worden: plots wordt zijn talent een bezwarende omstandigheid.
Politieambtenaren, rechters, bankiers en captains of industry vergissen zich nooit. Ze zijn immers met
spelletjes voor volwassenen bezig en worden dus niet gestraft.
Henri-Floris JESPERS
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 9: Zuster Francine
Met het vijfde leerjaar, september 1964, kwam een wervelwind voor de klas. Zuster Francine was
overgeplaatst uit Gent, en zou het in één klaslokaal samengeperste vijfde en zesde leerjaar
onderwijzen.
Zoals haar voorgangsters vatte ook deze non de dag aan met een half uurtje godsdienstles. Maar al
spoedig werden dat donderpreken over kuisheid en geloof.
Zo was er het verhaal van ene Maria Goretti, een Italiaans meisje dat nog liever was gestorven dan
onkuisheid te begaan met een landjongen, knecht van haar vader.
Er was ook ‘het waar gebeurde’ verhaal van één van haar Gentse leerlingen. Dat meisje werd door
haar vader – een verschrikkelijke slechte mens, Godslasteraar èn socialist – opgesloten en verhinderd
het Heilig Sacrament te ontvangen. Dit dappere meisje wist te ontkomen, maar net op het ogenblik dat
ze ter communie zou gaan, stormde haar vader de kerk binnen, en rukte haar de Heilige Hostie uit de
mond. Waarop des vaders handen vol bloed hingen! Des dochters tong uitgerukt? Welnee, Jezus, die
in de hostie zat, gaf een teken, en vergoot opnieuw zijn bloed voor zondaars. Van slag werd de lelijke
socialist een goede Christenmens!
Via via, het roddelcircuit dat voor informatie doorgaat, was zuster Francine aan de weet gekomen dat
mijn vader ons niet altijd vergezelde naar de misviering, maar vrouw en kinderen halverwege in de
steek liet, om in een cafeetje “Chez Toby”, de ‘balle pelote’ aan de overkant te volgen. Na de mis
pikten wij vader weer op, om dan samen thuis te eten.
9
Nu was mijn vader tijdens het werk bij een verschrikkelijk ongeval betrokken geweest: een
duivenmelker was met prijsbeesten en al onder de trein gesukkeld op een onbewaakte overweg. Mijn
vader als dienstdoende machinist, had het hoofd van de onfortuinlijke melker meters verder onder zijn
diesellocomotief ontdekt… Voor een gevoelige man als hij was, ook geen lachertje, en in die jaren was
er nog geen psychologisch bijstandsteam.
Bepaald wreedaardig dus, dat zuster Francine het nodig vond om dergelijk ongeluk aan te grijpen om
mijn vader zijn onkerkelijk gedrag te bekritiseren: “..een machinist die schietgebedjes zegt bij elke
kerktoren die hij op zijn weg tegenkomt, en plichtsvol zijn zondag eert, heeft nooit ongelukken”.
Ik ben zo verstandig geweest om die preek thuis niet te herhalen. Want na de historie over Maria
Goretti, een verhaal dat mij danig had beroerd, had mijn vader gezegd: “Als de zuster nog veel van die
zever verkoopt zal ik haar kap eens over haar oren komen trekken”. Vader Marcel stond wel bekend
als een ‘zwanzer’, maar deze keer durfde ik toch de proef op de som niet nemen.
Ook de moderne muziek moest het ontgelden in haar lessen.
In het zesde leerjaar gingen haar donderpreken tegen de Beatles en ander Popgeweld van start;
aanleiding was het ridderen van de Kevertjes door Hare Majesteit Queen Elisabeth: “…een schande
dat die langharige lorejassen door de Koningin van Engeland zèlf een medaille krijgen...”
Thuis stond de radio bijna altijd op Radio Luxemburg, of op Toppers voor Tieners. En de Piraten
hingen al in de lucht, die van op hun schepen Radio Veronica en Radio Caroline die heerlijk ketterse
klanken de ether in stuurden! Ja, mijn broer was twee jaar ouder, en al zijn zakgeld ging al naar
aanschaf van singles en LP’s. Ik kende dat soort muziek maar al te goed. En op televisie was er
Tienerklanken!
Dankzij een documentaire op televisie had ik ook nog een andere vraag in petto voor de zuster: Ik
vroeg mij namelijk af waarom in onze kinderbijbels Kindje Jezus en Moeder Maria altijd blond haar en
blauwe ogen hadden. Ik had gezien dat in de contreien van Het Heilig Land, de mensen zwarte krullen
hadden, en donkere ogen!
Ze liep rood aan, en ik vloog op de gang. Een affront dat me nog nooit was overkomen. En het
antwoord bleef ze schuldig.
De Mechelse Cathechismus ging voortaan hand in hand met een vooruitstrevender werkje. Daarin
werden we voorbereid op de puberteit. Hoewel ik me met zekerheid kan herinneren dat niemand in
onze klas al enige zweem van borstjes vertoonde, laat staan interesse had in jongens, werd het ons
duidelijk ingepeperd: vanaf nu niet meer met jongens meespelen, ook niet met broers! Ik zag de hel
van toekomstige vakanties al opdoemen: niet meer mogen ravotten met Mario en Alain, zoontjes van
moeders kozijn Leon. Maar voor de keuze staan: alleen spelen, babysitten voor kleuternichtjes en
neefjes, of weer optrekken met de stoute Rosita?
Ik keek reikhalzend uit naar mijn Plechtige Communie, en was razend benieuwd welke geschenken ik
in de wacht zou slepen. Mijn broer was door familie en kennissen bedeeld geweest met een gitaar,
een fototoestel, woordenboeken en een goed gespekt spaarboekje.
Dat spaarboekje kreeg ik ook, maar geen boeken. Wellicht door een communicatiestoornis werd ik de
trotse bezitter van twee zo goed als identieke manicure-etuis, drie dito setjes kaptafelbrol : kammen,
zéér fijne haarborstels (gewoon niet te gebruiken) en drie handspiegels (zo van die dingen op een
10
stokje) en een naaidoos! Zo’n handspiegel zou toch nog enig nut bewijzen: het was een zeer handig
instrument om de evolutie van mijn prille schaamhaargroei te controleren.
Toen het zesde leerjaar ten einde liep stelde zuster Francine een heldendaad: zij behoedde de
Vlaamse leerlingen voor de systematische verfransing die op Sint-Antonius al jaren in zwang was: de
beste leerlingen kregen een stoomcursus Frans, om na de vakantie mee te kunnen aan hun ‘École
commerciale’. Zuster Francine raadde de ouders aan om Vlaamse scholen te kiezen. Dat waren mijn
ouders sowieso van plan. Mijn broer zat op Sint-Thomas, ik zou naar Sint-Guido gaan, in Anderlecht.
Maar eerst kon ik nog genieten van mijn laatste vakantie voor de grote stap naar het zesde
middelbaar.
Voor het eerst mochten we ook mee met de ouders naar het buitenland: Zuid-Frankrijk!
Eerst een weekje Lourdes – mijn moeder had dat na haar genezing beloofd! (Mijn broer, al serieus
aan ’t puberen, heeft daar nog misdienaar gepeeld voor een Vlaamse priester). En dan ging het
richting Biarritz, Frans Baskenland. Ik kreeg mijn eerste bikini: een plat topje en een broekje met korte
pijpjes, in een hip bloemdessin.
Toen we terug waren in Brussel, en zo goed als klaar om te vertrekken om de rest van de vakantie in
Zottegem door te brengen, gebeurde het. Mijn Brigitte Bardot-kuitbroekje in lichtblauwe Vichy-ruitjes,
kleurde rood tussen de dijen: ik was voor het eest ongesteld! Mijn moeder was ongelofelijk blij, en ik
was ongelofelijk triest. Zuster Francine had gelijk gekregen: ik zou nooit meer gewoon met de jongens
mogen ravotten, want ik was nu ‘een groot meisje’.
Magali UYTTERHAEGEN
Poëzie
▲In het najaar verschijnt bij Uitgeverij P te Leuven de nieuwe bundel van de 75 jaar jonge Marcel van
Maele, Over woorden gesproken. In de komende afleveringen wordt teruggeblikt op de receptie van
zijn oeuvre door Paul de Vree. ■
Paul de Vree & Marcel van Maele (I)
Paul de Vree (1909-1982) was ervan overtuigd “dat alle avant-gardekunstuitingen in wezen één zijn
en ontspringen aan een houding van verzet tegen de bestaande maatschappelijke, culturele en
artistieke systemen”.1 Als kunstcriticus wierp hij zich niet alleen op als verdediger van de
Zerobeweging, van de Nieuwe Vlaamse School en van het constructivisme, maar zag zich ook graag
– net als Paul van Ostaijen – als overtuigde en overtuigende woordvoerder van plastische
kunstenaars die zijns inziens actieve of passieve tegenstand ondervonden en daarom, in illo tempore,
niet kregen wat hen toekomt. In dat verband citeerde hij de namen van Jef Verheyen, Jaak
Vanderheyden, Camiel van Breedam, Marcel van Maele en Carlo de Roover. Als literair criticus werd
hij door Raymond Herreman getypeerd, “en méér nog dan Jan Walravens”, als “de inleider,
voorlichter, voorvechter en gangmaker van de nieuwste dichters in Vlaanderen”. 2 Hij was inderdaad
ontdekker en (ver)wekker van talenten, en velen hebben veel te danken aan zijn niet alleen
intellectuele maar in vele gevallen ook materiële aanmoediging, steun en discrete begeleiding, waarbij
1
Jaak FONTIER, Paul de Vree als kunstcriticus, in: Jan VAN DER HOEVEN & Renaat RAMON (red), Paul de
Vree, Brugge, Velvet, 1982, p. 74 [= Radar 21.]
2
Raymond HERREMAN in Vooruit, geciteerd op pagina 4 van de omslag van: Paul DE VREE, Onder
experimenteel vuur, Brugge/ Antwerpen, De Galge, 1968.
11
hij, naar het woord van Werner Spillemaeckers, “die kiesheid” aan de dag legde “die vertrouwen
heet”.3 Zo was hij de eerste criticus die het werk van Marcel van Maele – zowel het literaire als het
plastische – dwingend en consequent onder de aandacht bracht. Zijn eerste artikel over Van Maele
dateert van 1960, het laatste van 1976. Dat is dan ook het jaar waarin dit overzicht afgesloten wordt –
al schreef De Vree nadien nog een woord vooraf bij de bibliofiele bundel Tussen krop en keel (1979).4
&
Marcel Bertha François van Maele werd onder het noordelijke sterrenbeeld Aries geboren in Brugge
op 10 april 1931, in een behoorlijk goed gesitueerde familie. Een Ram, zegt Karel Jonckheere,
vertoont de kenmerken van de primitief. Hij verenigt de oerbrute uitbarstingen van de
eerste aarde. Wat hij verricht, stamt uit zijn onderbewustzijn, zodat hij nooit zeker is
wat of wie hij is. Hij staat daar, nauwelijks geboren, met nieuwe nog niet ontgonnen
mogelijkheden,
zodat
hij
door
ordelievende
geesten
nergens
kan worden
ondergebracht. Krachten bezit hij, maar ze bruisen op in het wild.5
De jonge Marcel moet inderdaad een vrij eigenzinnig en onhandelbaar kind zijn geweest, dat
“onverrichter zake van school naar school trok”.6 Toen hij zo’n zes jaar was (zijn eigen versies variëren
tussen vier en acht), nam zijn moeder hem mee naar een duiveluitdrijver. Maar veel heeft dat blijkbaar
niet geholpen, want toen zijn ouders hem een tijdje nadien, ten einde raad, ergens bij een boer
uitbesteed hadden, bracht die brave man – blijkbaar ook al ten einde raad – Marcel reeds na twee
weken terug omdat hij de varkens “bont en blauw had geslagen”. 7 Hij kwam dan een tijdlang in handen
van psychiaters maar wist weldra aan hun greep te ontkomen en ging zwerven door Vlaanderen en
ruime omgeving, waarbij hij zich in het leven hield als o.m. liftboy, bordenwasser, metselaar,
fabrieksarbeider en grondwerker.
Zodra hij meerderjarig werd, nam hij in 1952 als vrijwilliger dienst bij de VN-strijdkrachten in Korea.
Niet direct uit militarisme of anticommunisme, maar wel om te ontsnappen aan een als
terneerdrukkend ervaren familiale omgeving en aan de fnuikende eentonigheid van de legerdienst in
België. Ook financiële overwegingen speelden mee. In Korea was hij, naar eigen zeggen, “een
verschrikkelijk slecht soldaat”. Hij wist er de boel behoorlijk te saboteren, de helft van de tijd
rondsloffend op Koreaanse pantoffels en een opiumpijp in de hand, of een kooitje met vinken, wat zijn
korporaal echt niet wist te waarderen. Zijn strategie? “Het spelletje meespelen, maar dan slecht,”
combatshock en aanvallend van waanzin veinzend.8 In Korea begon hij te schrijven.
Terug in Europa, september 1953, slaat hij weer aan het zwerven, op een solexje dit keer. Door zo’n
zevenentwintig landen, met een bijzonder voorkeur voor Scandinavië, het onherbergzame noorden.
Hij werkte, tussendoor, als nachtwaker, houthakker, schrijnwerker… In Zwitserland was hij een tijdje
3
Werner SPILLEMAECKERS, De vijf woorden van de Vree, in: J. VAN DER HOEVEN & R. RAMON, o.c., p. 54.
Over Paul de Vree, cf. Henri-Floris JESPERS, Paul de Vree, Antwerpen, Amsterdam, De Nederlandsche
Boekhandel, 1977; Paul de Vree: radicale kritiek en ‘andere’ traditie, in: Het bed van Procrustes, Antwerpen,
Soethoudt, 1978, pp. 123-125; Paul de Vree: ‘onderweg naar het einde toe geschreven’, in: De boog van Ulysses,
Antwerpen, Soethoudt, 1983, pp. 27-62; Henri CHOPIN, Poésie sonore internationale, Paris, Jean-Michel Place,
1979; SARENCO, Paul de Vree. Opere degli anni 70, Colognola di Colli, Adriano Parise editore, 1994.
5
Karel JONCKHEERE, Een hart onder de dierenriem, Brussel/ Den Haag, Manteau, 1967, p. 7.
6
Rudy VANDENDAELE, Marcel van Maele tussen waanzin en realiteit, in: Humo, nr. 2913, 2 juli 1996, pp. 14-19.
7
Wim ZAAL, Een adelaar gekooid in Deurne, in: Elsevier, 16 februari 1991.
8
Eddie WALRAVENS, m.v.m. (of omgekeerd). Bibliografie van en over Marcel van Maele beeldend en
woordkunstenaar, Deurne, Het Vervolg, 1993, p. 68.
4
12
lang koewachter, in Frankrijk druivenplukker, dokwerker in Hamburg en asfaltlegger op de daken van
Trondheim, beide in Noorwegen. Zwervend door Lapland, zegt Van Maele,
“voelde ik me zeer gelukkig: niet gebonden aan geld, aan plaats, kortom: ten prooi
aan de totale vrijheid. Alles verliep zoals ik het wenste – het kon niet beter. Alles
kwam vanzelf in orde, omdat ik geen wanhoop uitdroeg. Als je dat wél doet, komen
de oplossingen niet zo snel op je af. ’t Was echt professioneel zwerven: ’s nachts
slapen in tunnels waarin overdag gewerkt werd. Maar dat was niet tragisch hoor. Ik
heb onderweg heel veel baantjes gehad, meestal als bordenwasser. Als je ergens
borden kon wassen, mocht je er zeker van zijn dat er ook eten in de buurt was.” 9
Na zijn eerste huwelijk, in 1957, vestigde hij zich definitief in Vlaanderen. Nu ja, “vestigen”… Zijn
huidige adres moet minstens het elfendertigste zijn. Toen hem de vraag gesteld werd waar in Brussel
hij overal had gewoond, schoot hij in de lach en vroeg het eenvoudig te houden: “Zou je me niet liever
vragen waar ik daar niét heb gewoond?!”
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Misdaad loont
▲Gerry Sajet studeerde Franse taal & letterkunde, en was lerares Frans. Zo ook haar
hoofdpersonage Lieke van Rossem, in Gelijke munt, haar jongste psychologische misdaadthriller.
Lieke loopt rond de dertig, heeft een leuke vriend kunstschilder Rob, en woont in een (naar
Nederlandse normen) ruim huis. In die woning heeft haar negen jaar jongere zusje Anouk een eigen
étage. Helaas blijkt dit frêle kind ook een junkie te zijn, en zwanger op de koop toe.
De vermeende dader is Maarten, zoon van psychiater Menno Santen en Dorien. Dorien heeft ook een
dochter uit een eerste huwelijk, Frederiek, waar Maarten enorm naar opkijkt.
Bij Lieke slaan de stoppen door als blijkt dat haar zusje naakt poseert voor Rob. Misschien is hij wel
de vader, en niet Maarten? Lieke besluit dat ze van die twee af moet. En dan vindt ze Anouk, dood
aan een overdosis….Ongeluk, zelfmoord?
Steeds weer duikt speurder Bonnema op en past de techniek toe van Columbo: een beetje verward,
een beetje in het rond kletsen, maar ondertussen bijt hij zich vast.
Als Lieke denkt een nieuw leven te beginnen met een nieuwe liefde slaat Bonnema toe.
Leuke vrijblijvende lectuur voor een regenachtige namiddag. Er zitten rake typeringen tussen, die zo
op het scherm kunnen…(“Gooise Vrouwen”). Maar laat je vooral niet afschrikken door het predikaat
‘psychologische’ thriller; je hebt er zeker geen naslagwerk over Freud, Adler of Jung bij nodig. Met de
hartsrubrieken uit damesbladen kom je al een eind. ■
Gerry SAJET, Gelijke munt, Arnhem, Ellessy, 2005, 181 p., 15,95 €.
▲In Kleine koude oorlog herschrijft Martin Koomen een stukje Nederlandse geschiedenis: een
werkelijkheid die zich had kunnen voordoen. We zijn 1985. De lijn Leiden-Utrecht-Twente maakt deel
uit van het IJzeren Gordijn, en snijdt Nederland in twee: in het noorden de Volksrepubliek Nederland,
en in het zuiden het Koninkrijk der Nederlanden.
In het Noorden is de huurdoder Van Ettegem aan het werk, specialist politieke zuivering. Hij doorzeeft
wethouder Brasseur in de badkuip van zijn minnares, en zijn volgend slachtoffer is de publicist
Weekhout.
Het eerste kabinet Lubbers hult zich in een ‘superieur stilzwijgen’.
Maar de Binnenlandse Veiligheidsdienst, BVD, Sectie Noord-Nederland, stuurt documentalist Steven
Hijster op missie achter het gordijn.
Hij zoekt zijn jeugdliefde op, Astrid Fris, en belandt met haar in de ondergrondse. Hij maakt kennis met
de Nevopo, Nederlandse Volkspolitie, en Vesta, Veiligheid Staat.
Méér verklappen zou zonde zijn, want deze smakelijke satire is meer dan het verslinden waard.
Martin Koomen is inderdaad een taalvirtuoos, van het gekissebis onder politici, tot de totaal verduitste
Noord- Nederlandse maatschappij en dito taalgebruik, heerlijk!
9
Rudy VANDENDAELE, l.c.
13
Ik kan alleen maar hopen dat de vele Nederlanders ook de hint begrijpen naar hun hedendaags totaal
verengelst taalgebruik, waar de kids hun neusjes worden geveegd met tissues. En waar wij, de
Vlaamse Südi’s, nogal vaak op ‘superieur hoongelach’ worden getrakteerd; al was het maar om
hardnekkig gebruik van papieren zakdoekjes. ■
Martin KOOMEN, Kleine koude oorlog, Arnhem, Ellessy, 2006, 219 p., 16,95 €.
Achteruitkijkspiegel
Zelfportret
Na
een
druk
bestaan
in
zovele
gebieden
van
het
maatschappelijke
en
culturele leven denk ik recht te hebben op een zelfportret, dus zuiver
subjectief en niet vanuit een perceptiehoek. Die behoefte is enigszins het
gevolg van de waanzinnige wereld waarin we terechtgekomen zijn, een wereld
van
uitersten:
gruwel
in
alle
toonaarden
en
genialiteit
in
allerhande
kleuren. In zo’n situatie voelt men de drang om zichzelf te profileren. Wat
ik vooral beoog is een doelgericht zelfportret, want in zekere zin is elke
vorm van schrijven een portretteren van zichzelf.
Die onmacht prikkelt mijn aanleg voor mediteren over het verleden, het
heden en de toekomst. Drie stadia die totaal verschillend zijn. Op het
verleden kijk ik gelukkig terug. Op het hedendaagse heb ik heel wat scherpe
kritiek. Voor de toekomst voel ik angst.
Ondanks mijn sociale bewogenheid en mijn ondubbelzinnige verbondenheid met
de mens zullen velen toch van oordeel zijn dat ik een vrij zonderlinge man
ben
die
erg
gesteld
is
op
eigenzinnigheid
in
de
betekenis
van
een
persoonlijke zin aan het eigen leven.
Ik was nooit dol op reizen. Een eigen huis of buitenverblijf had ik niet,
evenmin als een auto. Gedurende 34 pendelde ik als ambtenaar met de trein.
Een computer, een gsm of één van die andere moderne snufjes bezit ik niet
omdat ik er de noodzaak niet van inzie. Dus niet omdat ik die nutteloos als
men er maar een zinvol gebruik van maakt. Ik ben niet verslingerd op
partijtjes, feestjes, samenkomsten om te praten. Ik leef graag geïsoleerd.
Dat begon na het overlijden van mijn vrouw met wie ik een uitstekend
huwelijksleven heb gekend. Dat is nu al meer dan twaalf jaar geleden dat
mijn wereld is gekanteld. Maar ook tal van andere omstandigheden hebben
hierbij een rol gespeeld: o.m. mijn gezondheidstoestand, mijn aanzienlijk
gehoorverlies, de voortdurende pijnen die mij kwellen. Kortom: ik ben een
stoïcijns
mediterend
mens
geworden.
Mijn
zoon
noemde
mij
in
mijn
jubileumboek toen ik zeventig werd, een “pragmatische dromer”. Terecht. Men
verwacht bijgevolg niet dat bij die pragmaticus het toeval een grote rol
heeft gespeeld. Toch was dat zo. Wegens de oorlogsomstandigheden kon ik
niet naar de universiteit om mijn droom waar te maken: arts of bioloog
worden. Louter toevallig kwam ik als klerk in de administratie terecht en
besefte ik dat ik daar een loopbaan diende te realiseren. Dat ging gepaard
14
met
doorgedreven
zelfstudie
om
de
zware
examens
tot
directeur
aan
te
kunnen. Dat is mij gelukt. Ik kreeg later verscheidene mogelijkheden om een
andere richting in te slaan, maar ik wees die kordaat af. Toen ik negentien
was diende ik door familiale redenen alleen te gaan wonen. Dat was in die
veertiger jaren op zo’n leeftijd zeer uitzonderlijk. Ik heb in die periode
geleerd
wat
zwarte
crisissituatie
sneeuw
omdat
ik
is.
in
Derhalve
de
belandde
onmogelijkheid
ik
in
een
verkeerde
serieuze
studies
te
ondernemen voor geneeskunde of biologie. Met mijn uitgesproken voorliefde
voor microscopie en natuurwetenschappen was ik ervan overtuigd dat ik op
die gebieden altijd een amateur zou blijven, al ben ik er wel in geslaagd
in een natuurwetenschappelijk tijdschrift een paar artikels gepubliceerd te
krijgen.
Om
mijn
wanhoop
te
bestrijden
zocht
ik
troost
in
het
schrijven
van
gedichten en dat heeft onverwachte gevolgen gehad.
Onmiddellijk
na
de
bevrijding
werd
ik,
naast
mijn
beroep
in
overheidsdienst, hoofdredacteur van Arsenaal, een letterkundig tijdschrift
dat het meer dan vijf jaar volhield. Mijn eerste verzen verschenen in
Klaverdrie, een poëzieblad geleid door Johan Daisne, Pierre H. Dubois en
Luc van Brabant, de vader van Piet van Brabant, journalist van Het Laatste
Nieuws
en
heel
verdienstelijk
auteur
van
interessante
boeken
over
de
vrijmetselarij. Intussen werd ik bevriend met Johan Daisne, terwijl ik pas
na mijn pensionering Pierre H. Dubois persoonlijk leerde kennen. Jarenlang
heb
ik
met
die
correspondentie
knappe
gevoerd,
schrijver
tot
aan
een
zijn
heerlijke
dood.
Over
en
verrijkende
die
fantastische
romancier, essayist en dichter wordt nog nauwelijks geschreven. Dat is ook
het geval met bewonderenswaardige Vlaamse schrijvers. Die komen bijna niet
meer aan bod en ik vind dat schandalig, zeker als ik zie hoeveel tamtam er
gemaakt wordt rond vele schertsfiguren in alle disciplines. Johan Daisne
heeft een buitengewone rol gespeeld in mijn leven. Hij stimuleerde mij tot
het schrijven van essays over het magisch-realisme, een genre dat ik trouw
gebleven ben tot op vandaag de dag. Daisne werd evenzeer mijn peter bij
mijn inwijding tot maçon in 1951 in de Gentse loge “De Zwijger”. Ik werkte
in
die
periode
mee
aan
tal
van
tijdschriften
en
aan
de
rubriek
“Geestesleven” van de krant Vooruit die geleid werd door Richard Minne.
Een lezing over de figuur van Hamlet, die ik hield voor de rederijkerskamer
“Sint-Agnete”, heeft een merkwaardige wending aan mijn bestaan gegeven. Het
was de start van een decennialange hectische tijd, waarin ik, naast al mijn
andere
werkzaamheden,
recensent
voor
werd
Vooruit,
tijdschriften,
lid
gezelschappen,
lid
en
van
opgeslorpt
later
De
voorzitter
een
hele
door
Morgen,
van
de
reeks
het
theaterleven.
redactielid
raden
van
commissies
van
bestuur
en
Ik
was
allerhande
van
vele
instellingen,
15
medewerker aan een Italiaanse encyclopedie, enz. Te veel om volledig op te
sommen. Bovendien was ik stichter en voorzitter van het Comité arbeider en
kunst, het Studiecentrum Achilles Mussche, het Studiecentrum Johan Daisne.
Ik werd lid van het hoofdbestuur van het August Vermeylenfonds.
Voor
het
Humanistisch
Verbond
verzorgde
ik
jarenlang
de
rubriek
“Het
praatje van een humanist” en voor een selectie van die praatjes ontving ik
de Letterkundige Prijs van de stad Gent en werd ik bekroon door de Vlaamse
Club te Brussel.
Ik gaf lezingen en cursussen voor verschillende organisaties en zetelde in
tientallen examen- en andere wedstrijdjury’s (dramatische kunst, literatuur
en Vast Wervingssecretariaat). Als sociaal ambtenaar werd ik benoemd in de
Probatiecommissie van het Ministerie van Justitie en was vertegenwoordiger
van
de
administratie
in
de
syndicale
raad
van
de
RVA.
Tevens
was
ik
assessor in de raad van beroep voor de instellingen van het Ministerie van
tewerkstelling
en
arbeid.
Ik
publiceerde
enquêtes
over
toneel
en
literatuur, essays over kunst en ethiek, gedichten.
Ik was, ik was… laat ik hiermee stoppen.
Toen ik in 1984 mijn beroepsloopbaan beëindigde als subregionaal directeur
van de RVA-Kortrijk werd er een groots afscheidsfeest georganiseerd en
ontving ik tal van geschenken, o.m. (symbolisch!) een bureauzetel die een
plaats kreeg in mijn werkkamer waarin ik nog altijd meer dan halve dagen
bedrijvig ben. Ik ontving eveneens een Liber amicorum met meer dan 150
getuigenissen uit diverse kringen, een boek waar ik bijzonder trots op ben.
Vele sprekers hebben op deze huldiging het woord gevoerd en men had het ook
wenselijk geacht de aandacht te vestigen op mijn culturele activiteiten.
Daarvoor had men een beroep gedaan op Boudewijn vander Plaetse, directeur
van
theater
Vertikaal
en
zoon
van de
grandioze
declamator
Toon
vander
Plaetse met wie ik goed bevriend was. Tevens las mijn vriendin, de gekende
declamatrice Tine Ruysschaert, enkele gedichten uit mijn bundel Minipauze.
Groot was dan ook de verwondering van mijn personeelsleden, burgemeester,
schepenen, vakbondslui en werkgevers uit mijn ambtsgebied toen ze vernamen
dat de zo nauwgezette directeur evenzeer een opstandige dichter was.
Meteen
beland
ik
bij
mijn
uitgangspunt:
mijn
eigenzinnige
houding
die
allesbehalve tegendraads is. Het betekent gewoon dat ik als vrijzinnige,
humanist, agnosticus, vrijmetselaar en existentialist een eigen zin wil
geven aan mijn bestaan. Dat was ook de titel van mij bundel haiku’s die
verscheen in 1997 die negen jaar later gevolgd werd door een andere bundel:
Meditatie.
Zo beëindig ik dit zelfportret, dat ik bondig hield, en dat het resultaat
is van filosoferen over een op zovele vlakken waanzinnige wereld, wel een
tikje rustiger dan vroeger, en die ik bekijk met gemengde gevoelens, zowel
16
van
afschuw
als
van
bewondering
voor
de
mens
die
in
staat
is
tot
weerzinwekkende wreedheden en tot grootmenselijke daden en ontdekkingen.
Tenslotte
nog
dit,
om
mijn
zelfportret
een
tikje
fatsoenlijk
te
konterfeiten. Ondanks mijn verworven vrij stoïcijnse levenshouding eet en
drink ik nog graag, met mate weliswaar, rook ik af en toe een pijp, al weet
ik dat ik dit best niet zou doen. Ik geniet op mijn eigen manier van
literatuur, schilderkunst, filosofie, klassieke muziek, jazz en musical. Ik
heb twee fijne kinderen die mij zoveel als mogelijk helpen. Ik heb sinds
enkele
jaren
een
lat-relatie
met
een
zachtzinnige
vrouw
die
serieuze
pogingen doet om voor mij begrip op te leveren, wat niet zo eenvoudig is
met
de
rare
vent
die
ik
ben.
Ik
doe
hetzelfde
tegenover
haar
eigenaardigheden. We beperken bijgevolg onze contacten tot één à twee uur
per dag. Maar we hebben niettemin een flinke steun aan elkaar. En ik wist
ook
een
paar
trouwe
vrienden
te
behouden
en
over
de
pijnlijke
ondankbaarheid van anderen rep ik met geen woord omdat ze immers geen echte
vrienden bleken. Door uiteenlopende, meestal triestige situaties heb ik
leren vechten en doordrijven. Dat alles heeft me gesterkt en daarvoor ben
ik
uiteindelijk
begrijpen,
dankbaar,
alleszins
oppervlakkigheid,
alle
mogelijke
en
niet
al
zullen
in
deze
onverschilligheden
onmogelijke
velen
tijd
dat
van
wellicht
verregaande
ergernisgevend
technieken
worden
niet
zo
best
gemakzucht,
egocentrisme
aangewakkerd.
die
Te
met
veel
waarden en normen worden met de voeten getreden en ik word daardoor vaak
wrevelig, meer dan mij lief is zelfs.
Voor het overige schrijf ik veel en zwijg ik meestal. Dat is passend voor
een vrijmetselaar van de loge “De Zwijger”. Ik hou van de stilte, waarmede
ik door mijn gehoorverlies nu eenmaal vertrouw ben. Finaal heb ik ook, al
sedert mijn jonge jaren, ervaring met innerlijke eenzaamheid en alleenzijn.
Ik schreef er trouwens in 1954 een eenakter over.
En voor de rest… silence, zei de door mij zo bewonderde Hamlet die, net
zoals Jozef K. in Het Proces van Franz Kafka, het leven verliet als gevolg
van de liefdeloosheid en de machtswellust die zo overheersend blijven in
onze op zovele domeinen onbegrijpelijke wereld van gisteren en vandaag en
wellicht ook van morgen.
Rik LANCKROCK
Gent, augustus 2006
Door de leesbril bekeken
▲De eerbiedwaardige Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, opgericht in 1766,
coöpteerde twee nieuwe Vlaamse leden: de dichteres, romancière en vertaalster Lucienne Stassaert
en dr. Bert Vanheste, van 1972 tot 2002 hoofddocent Vlaamse letterkunde aan de
Radbouduniversiteit in Nijmegen. ■
▲Caroline Moorkens schreef als eindverhandeling (Universiteit Antwerpen – promotor: prof. dr.
Christian Berg) een heldere studie over de roman Escaliers van de Antwerpse schrijfster Evelyne
17
Pollet (1905-2005), een verwante van Marie Gevers. Buiten de kring van de “celinianen” is Pollet
geheel ten onrechte zogoed als vergeten. In Escaliers, geschreven rond 1942, beschrijft ze haar
hartstochtelijke liaison met Louis-Ferdinand Céline (in de roman: de in Parijs wonende schilder
Charbier). In Evelyne Pollet et l’autofiction verkent Moorkens de grenzen tussen autobiografie en
roman en rehabiliteert ze overtuigend de schrijfster die al te vaak door celinianen karikaturaal
geportretteerd werd.Documenteren en reëvalueren, inderdaad. ■
Lezersbrief
▲De dichter, dramaturg, novellist en aforist Alain Germoz, uitgever van het internationale tijdschrift
Archipel dat er vaker ter sprake kwam, zond een treffende brief in naar aanleiding van het overlijden
van Hubert Lampo. ■
La disparition d'Hubert Lampo m' a frappé de plein fouet, pour plusieurs raisons, notamment en
considérant les jugements hâtifs qui l' ont accablé, comme si d' aucuns auraient voulu l' enterrer vif.
C'est une pratique commune mais indigne de soi-disant confrères, plus cons que frères. Qu' en est-il
maintenant qu' il a passé le cap? Un sort à la Marnix Gijsen dont on ne daignera retenir que son
Joachim van Babylon (et ce pour des raisons extra-littéraires)? Restera donc De komst van Joachim
Stiller et l' invention du "magisch realisme" qu' il n' a pas inventé mais introduit et représenté dans les
les lettres flamandes (que je m' en voudrais de confondre avec les lettres néerlandaises). On a fait de
Lampo un flamingant, et certes il l' était, mais non dans le sens imbécile et réducteur qui prévaut
quand on ne voit dans la pratique du français qu' une agression à la dignité du Flamand. Je me
souviens d' un colloque, au KNS d' Anvers réunissant, autour de Frans Boenders, quatre rescapés de
la Francophonie (Roger Avermaete, Paul Willems, Alain Germoz et Guy Vaes) et un représentant de
la Néerlandophonie: Hubert Lampo. Ce bon Hubert a carrément pris la défense des écrivains
francophones en faisant remarquer qu' ils contribuaient à l' enrichissement culturel de la Flandre,
aujourd'hui comme naguère Elskamp, Verhaeren et bien d'autres. Que la Flandre politique préfère
assurer ses assises sur une vision étriquée qui exclut le français à tous les niveaux relève d' une
réalité dont Lampo percevait pleinement la mesquinerie. Vivre en littérature et par la littérature est un
choix exigent où la langue, une langue, s' impose, quel que soit le territoire occupé (dont on pratique
et respecte évidemment la langue vernaculaire) .
Sans vouloir me lancer dans quelque critique littéraire, je me bornerai à constater que les sources
d'inspiration et les thèmes chers à Lampo n' étaient pas spécifiquement flamands. Même son Joachim
Stiller me rappelle I am Jonathan Scrivener de Claude Houghton, source possible d' un roman
psychologique anglais frappé par la baguette du réalisme magique flamand; why not? Mais ceci n' est
qu' une hypothèse. La singularité de Lampo est d' avoir su tirer parti d' une foule de données
troublantes sans pour autant acquérir la notoriété d' un Dan Brown. Pourquoi diable n' écrivait-il pas
en anglais ?
Hubert Lampo se trouve actuellement dans la situation qui reste celle de Marnix Gijsen. Celle où l' on
encaisse les coups de pieds des nouveaux venus qui ont à prouver qu'ils sont meilleurs...
Alain GERMOZ
Over Alain Germoz, cf.:
Henri-Floris JESPERS, Archipel is een meervoud, in: Kunst & Cultuur, 28ste jg., nr. 11, november 1995, p. 57.
Henri-Floris JESPERS, De andere stem van de stad (88), in: Deus ex Machina, 17de jg., 1993, nr. 1
Henri-Floris JESPERS, De onmogelijke identiteit. Dialogen met Alain Germoz & fragmenten van een portret, in:
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 17de jg., nr. 65, winter 1999, pp. 77-83.
Jacqueline CAENBERGHS, Archipel: de levensdroom van Alain Germoz, in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift,
20ste jg., nr. 75, zomer 2002, pp. 32-35.
Guy COMMERMAN, Alain Germoz 85, in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 23ste jg., nr. 88, herfst 2005, pp.
86-95.
Agenda
18
▲Camiel van Breedam 70. Kunst in een bibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek op de Kunstberg.
Tentoonstelling in de Schenkingenzaal, tot en met 26 augustus. Open van maandag tot en met zaterdag van 10
tot 17u. Gesloten op zon- en feestdagen. Koninklijke Bibliotheek van België, Kunstberg, 1000 Brussel. ▲
▲Accident de parcours: Ann Borgmans, Janka Duchateau, Leen Tanghe, Joris van de Moortel. Presentatie
beeldend werk van studenten atelier vrije grafiek Sint Lucas Antwerpen. Tot 1 september. Andante,
Herculusstraat 17, Berchem. Open van maandag tot vrijdag tijdens de kantooruren. Gesloten op zaterdag,
zondag en feestdagen. ■
▲Naar aanleiding van de Zomer van de Fotografie: Click Doubleclick. De documentaire factor. Tot 27 augustus.
Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18
uur.■
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Tot 10 september. Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat
10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
▲Kun Fang, Pieter Celie, Louisa Chevalier en Marie-Marthe Aernaudts exposeren tot 10 september in Art
Mix Gallery, Mechelsesteenweg 16, 2000 Antwerpen. De galerie is open van dinsdag tot zondag, van 14 tot 18
uur. www.artmixgallery.be ■
Om vredeswil!
Waarom bombarderen zij elkaar niet in de woestijn,
in plaats van op onze steden en onze dorpen?
Waarom beschieten zij elkaar niet in de oceaan,
in plaats van op onze scholen, onze ziekenhuizen,
onze heiligdommen?
Waarom bestoken zij elkaar niet in de ruimte,
in plaats van op onze broodnodige akkers,
onze melknodige weilanden, onze visnodige havens?
Dit verzuchtte een vertwijfelde vluchteling,
vader van drie kinderen, voor onze westerse teevee,
en hij vervolgde in gebroken Engels met gebroken hart:
Wij keren niet terug naar ons geteisterde moederland,
wij blijven hier zolang er vijandelijkheden dreigen.
Ik wil mijn kinderen niet zien opgroeien
met een geweer in de hand.
Ik wil mijn kinderen opvoeden
met een boek, met een pen in de hand
en met vrede in hun gemoed.
Gun ons verblijfspapieren!
gun ons in hemelsnaam, in vredesnaam papieren!
Herman J. CLAEYS
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 31 augustus.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw
bijdrage tijdig te storten
op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
19
ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie &
Reëvaluatie
Vierde jaargang, nr. 77
31 augustus 2006
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
hfj@skynet.be
Redactioneel
Het is een cliché geworden bij de geletterde aanhangers van de “belgitude”:
België is een surrealistisch land, een land dat zijn eigenheid te danken heeft aan
het feit dat het geen identiteit heeft. Het is niet de bedoeling op die
postmodernistische hersenkronkels in te gaan, maar het adjectief
‘surrealistisch’ werd de jongste dagen alvast bevestigd.
De belabberde toestand van het gevangeniswezen en van de musea toont eens te
meer aan, hoezeer dit land wegzinkt in het moeras van de ongerijmdheid.
2
Niet het feit dat er wegens allerlei administratieve (wan)toestanden blijkbaar
geen geld kan beschikbaar gesteld worden om nieuwe sloten te plaatsen in de
gevangenis van Dendermonde verdient de eerste aandacht, wel de
mensonterende toestanden die daar heers(t)en – zowel voor de gedetineerden
als voor de bewakers. Per slot van rekening is Kafka beklemmender dan
Courteline.
De ministerraad buigt zich over het bijwonen van een voetbalmatch door een
verdachte, maar nooit over de schrijnende wantoestanden die schering en
inslag zijn, niet alleen in gesloten instellingen voor minderjarigen, maar ook in
kampen waar asielzoekers geparkeerd worden.
Door hun commerciële sensatiezucht dragen de media ertoe bij dat er een
klimaat ontstaat waarin rechter William Lynch model zal staan. Behalve,
uiteraard, wanneer het om “gevoelige” zaken gaat…
Politici, die geen enkele pedagogische roeping meer hebben, spelen
schaamteloos het spel mee, stilzwijgend of openlijk. Morgen zijn er immers
verkiezingen.
Het populisme van de partij waarvan je de naam in deftig gezelschap niet mag
uitspreken, wordt met luid geroep veroordeeld, maar in de praktijk nog eens
extra door de regeerders aangewakkerd.
Trouwens: niet alleen gevangenissen zijn onveilig (zowel voor de gedetineerden
als voor de bewakers) maar ook, jawel, musea – zowel voor de bezoekers als
voor de medewerkers!
De musea voor Schone Kunsten te Brussel, het Afrikamuseum in Tervuren, het
Jubelpark, de Koninklijke Bibliotheek, het Algemeen Rijksarchief, het Koninklijk
Observatorium, ze zijn allemaal aan het verkommeren. De veiligheid van de
bezoekers en wetenschappers die in de gebouwen werken kan niet langer
gegarandeerd worden. De minimale bescherming van het patrimonium tegen
diefstal kan niet langer correct verzekerd zijn.
Onnodig te onderstrepen dat de berichtgeving van de VRT, eens te meer
ongehinderd was door enige dossierkennis: vandaag werd het Paleis voor
Schone Kunsten in het nieuws bestempeld als “museum”, wat het nooit was,
laat staan is. Il faut le faire, zegt men in het Belgisch. Het PvSK doet anders nog
zo’n moeite om zich te profileren door de vulgaire merknaam “Bozar” (naar
kwade tongen beweren, een vondst van burggraaf Stevie Davignon). De
zoveelste toegeving aan het populisme. “Bilingue dans les deux langues”? Niet
eens. Gewoon Brussels.
■
Het geval Otto Gross
Men kan zich vergissen, ja zelfs schromelijk vergissen. Zo was ik enige tijd geleden begonnen
documentatie te verzamelen met de bedoeling de vruchtbaarheid van het begrip ‘culturele groeipool’
voor de ideeëngeschiedenis aan te tonen. Iemand die zeker in dat betoog thuishoort, leek me Otto
Gross (1877-1920°) [voortaan: O.G.] Doch, zo vroeg ik me af, wie heeft in Vlaanderen al over die
3
even zonderlinge als belangrijke man gehoord? Groot was dan ook mijn verbazing toen ik, bij het
overlopen van de deelnemerslijst van het vierde internationaal O.G.-colloquium (Graz, 2003) op de
naam “Mieke de Loof, Antwerpen’ stiet.1 Ik herinnerde me in deze Mededelingen (2de jg., nr. 34, 26
oktober 2004, p. 10) te hebben gelezen dat anno 2004 een zekere Mieke de Loof (°1951° met haar
boek Duivels offer de zevende Hercule Poirot-prijs in de wacht had gesleept.2 Bovendien viel me een
interview te binnen, waarin verklapt werd dat deze dame sociologie en filosofie gestudeerd en sterk
uiteenlopende beroepen uitgeoefend heeft.3
Het had heel wat voeten in de aarde alvorens me het adres van mevr. De Loof kon meegedeeld
worden. Toen ik er eindelijk over beschikte heb ik meteen mijn stoute schoenen aangetrokken en haar
een brief gestuurd. En jawel, zij heeft aan dat O.G.-colloquium deelgenomen en in haar eersteling
duikt O.G. op! In haar antwoord vertelde ze, een zevendelige cyclus op stapel te hebben staan: elk
dezer misdaadromans speelt zich gedurende de periode 1913-19 in het decadente Wenen af; de
hoofdpersonages zijn dezelfde maar spelen telkens een, andere historische rol. 4 De lectuur van Duivels
offer bevestigde mijn vermoeden dat een nieuw genre detective-stories in de maak is, misschien onder
invloed van In naam van de roos (1980) van de Italiaanse linguïst en hoogleraar Umberto Eco (°1932).
Ik dacht aan De Rembrandtcode van de Nederlanders Dick van den Heuvel en Simon de Waal 5; ook
aan Gib jedem seinen eigenen Tod van de Oostenrijker Veit Heinichen (°1957)6, de eerste van een
reeks die zich allemaal in Triest afspeelt. Inmiddels spreekt men van de ‘roman policier érudit’.7
En nu kom ik eindelijk ter zake. Welnu, de psychoanalyse in het algemeen en haar godfather Sigmund
Freud (1856-1939) in het bijzonder, liggen momenteel onder vuur.8 Het is niet de eerste keer dat zulks
gebeurt. Freud had van meetaf met dissidenten af te rekenen; Alfred Adler (1870-1937) en Carl
1
Cf. de vierde referatenbundel Die Gesetze des Vaters, Marburg an der Lahn: Literatur-Wissenschaft.de, 2005, 497 p.; cf. p.
490 +
(deelnemerslijst).
2
Mieke DE LOOF, Duivels offer, Antwerpen, The House of Books, 2004, 176 p. Het is niet haar eerste publicatie. Samen
met haar vader, de arts Jef de Loof (°1927) had ze reeds een anti-atoomboek geschreven: En niemand hoort je huilen,
Leuven, Kritak, 1983, 107 p.
3
Pierre DARGE, Interview: winnaar Hercule Poirot-prijs, in: Knack (Roeselare),34e jg., 3 november 2004.
4
Brief van 25 januari 2005.
5
Cf. de bespreking in deze Mededelingen, 3de jg., nr. 64-65, 23 februari 2006, pp. 12-13.
6
Mij stond enkel de Franse vertaling ter beschikking (Les requins de Trieste, Paris, Seuil, 2006, 292 p.), alsook een
bespreking ervan van Gérard Meudal, Un polar en Adriatique, in Le Monde des lettres (Paris), 10 februari 2006, p. 10.
7
Cf. Anne-Marie KOENIG, Les énigmes littéraires d’Estelle Monbrun, in: Le Magazine littéraire (Paris), nr. 455, juliaugustus 2006, pp. 24-25. Het betreft beschouwingen over de literatuurhistorica Elyane Dezon-Jones (°1946), specialiste van
Marcel Proust (1871-1922), die onder het pseudoniem Estelle Monbrun ook polars schrijft, recent bv. Meurtre à Isla Negra,
Paris, C V. Hamy, 2006, 262 p.
8
(a) Twee streng wetenschappelijke voorbeelden. Hans ISRAËLS (°1951) (uit het Nederlands vertaald), Der Fall Freud.
Die Geburt der Psychoanalyse aus der Lüge, Hamburg, Europäische Verlagsanstalt, (1993), 1999, 248 p.; Catherine MEYER
(ed),Le livre noir de la psychanalyse, Paris, Eds. Des Arènes, 2005, 822 p. (cf. de bespreking door Joël DE CEULAER,
Freud est mort, in: Knack (Roeselare), 35e jg., nr. 47, 23-29 november 2005, pp. 52-56. Verder de vertaalde uittreksels uit
Angelsaksische artikels onder de hoofding ‘Freud démoli par la science, in: Courrier international (Paris), nr. 819, 13-19 juli
2006, pp. 34-36.
(b) De theoretische kritiek staat los van de praktische, zijnde de farmacologische. Wat daaronder dient versaan werd
verduidelijkt door de overtuigde freudiaan François BOUSQUET, Sagesse de la psychanalyse, in : Jibrile (Liège), nr. 6,
lente 2006, pp. 33-38; cf. p. 38 : ‘Avec les nouvelles chimiothéraoies du cerveau, … la psychanalyse a été une nouvelle fois
contrainte de battre en retraite. Comme logothérapie, comme thérapeutique de la parole, impuissante à lutter contre le
rendement des antidépresseurs, elle s’est vue sommée, en bonne logique capitaliste, de rendre des comptes au Prozac et aux
grand laboratoires pharmaceutques qui soignent, eux, très efficacement (par suppression de la conscience de soi et liquidation
de la vie intérieure) ce qu’Alain Ehrenberg, le grand spécialiste de la déprression, appelle La fatigue d’être soi’.
4
Gustav Jung (1875-1961) zijn de meest bekende. Ook O.G. ontpopte zich als een renegaat, maar hij
kreeg de rekening gepresenteerd: in het psychoanalytisch milieu werden hij en zijn ideeën stante pede
– en met succes – naar het verdomhoekje verwezen, volgens vermetele kenners omdat hij geen Jood
was. Doch ook buiten dat milieu waren ze beide snel taboe. Waarom? Ernstige vorsers brengen een en
ander in verband in verband met de door de Duitse tijdgenoten betoonde aversie voor het leven dat
O.G. geleid heeft én voor zijn tegen hun normen en waarden indruisende revolutionaire opvattingen.
Volgens mij dateerde die wrevel uit de tijd (circa 1910) dat in sociaal-democratische organen van leer
getrokken werd tegen de aanval van O.G. op de familie – onder meer door de invloedrijke linkse
cultuurfilosoof Gustav Landauer (1870-1919), die zelfs de joodse denker Martin Buber (1878-1965) in
de discussie betrok.
Wat er verder ook van zij, het furore makende opus van Martin Green (°1927) over de gezusters Von
Richthofen9 heeft beslist de (her-)ontfekking van deze merkwaardige man in de hand gewerkt. Voor
zover ik kan beoordelen, volgde evenwel de echte doorbraak pas na de publicatie van het baanbrekend
opus van de Zwitserse geneesheer en psychiater Emanuel Hurwitz (°1935), die op de zolder van de
psychiatrische kliniek Burghölzli (Zürich) een dossier O.G. gevonden had. 10 Weldra werd een eerste
bibliografie samengesteld11 en volgde de oprichting van een Internationale Otto Gross Geselschafft,
die reeds vijf colloquia organiseerde, waarvan de referaten gebundeld werden: het zesde colloquium
grijpt in september 2006 in Wenen plaats. Het is verbazingwekkend wat vorsers zoals baron Albrecht
Götz von Olenhusen (°1935), Gottfried Heuer (°1944), Raimund Dehmlow (°1952) e. a. m. , in een
relatief korte tijdspanne aan het licht hebben gebracht, door o.m. in politie- en andere archieven te
gaan snuisteren en zowel overlevenden te interviewen als de nalatenschap van overleden insiders tot in
Australië toe op te sporen.
Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN
(wordt vervolgd)
De jezuïeten
Mijn overgrootvader was er al op school geweest en sindsdien iedereen tot en met mijn zoon, moet ik
toegeven. Iedereen A.M.D.G. (ad maiorem Dei gloriam). Even evident als naar het leger gaan, zorgen
voor een decent inkomen etc… Een collectieve inertie waarbij geen vragen horen tot mei 68. Een
aantal ‘Zeer Eerwaardige Paters van de Sociëteit van Jezus’ bedenkt dan diverse formules om zich aan
de regels van de Orde s.j. te onttrekken. Men gaat in kleine groepjes buiten de communiteit leven of de
lokroep volgen van het marxisme. Men sticht AGALEV en verwarring bij confraters, leerlingen en
ouders, maar voorkomt jongerenzelfmoord en ontwikkelt een nieuwe liturgie. Er blijven natuurlijk
9
Martin GREEN, The von Richthofen Sisters. The Triumphant and the Tragic Modes of Love, London, Weidenfeld &
Nicolson, 1974, XVIII-396 p.;; over O.G., cf. o.m. pp. 31-47: 64-64; 59-73.
10
Emanuel HURWITZ, Otto Gross. ‘Paradies-Sucher’ zwischen Freud und Jung, Zürich/Frankfurt a.M., Suhrkamp, 1979,
324 p.
11
Raimund DEHMLOW & Gottfried HEUER, Otto Gross. Werkverzeichnis und Sekundärschrifttum, Hannover, Laurentius
Verlag, 1999, 108 p. Aan dit opus heb ik op een bescheiden wijze meegewerkt (cf. p. 94).
5
jezuïeten trouw aan de geloften maar velen nemen de biezen. In zoverre dat onze zoon Paul op de 10
jaar Xaveriuscollege het met één pater klastitularis heeft moeten stellen toen hij afstudeerde in 1982.
Wijzelf hebben ze nog in alle jaren gekend. Gekend is veel gezegd want we kenden niet eens hun
voornaam. We keken naar hen op omdat ze de reputatie met zich hadden. Ze waren de bollebozen en
wij de gelukkigen die mits hard werken het ver zouden schoppen onder hun hoede en tucht. Elite
kweekt élite, nietwaar. Tot je er achter komt dat die van het Atheneum of het Bisschoppelijk College
zeker niet achter liggen.
Integendeel, iedere leraar is daar een specialist. Quod non nobiscum. Pater Grieks werd volgend jaar
Pater Frans en Aardrijkskunde. In Congo kreeg de Vlaamse Pater Aimé De Neef pas één dag voor zijn
eerste les te horen dat hij ondanks zijn gebrekkig Frans aan Franstaligen Frans moest geven. Waaruit
putten de jezuïeten (en hun oud-leerlingen) dan dat meerderwaardigheidsgevoel? Uit hun
kadaverdiscipline waarschijnlijk. Na de exodus van 68 zijn de blijvers uit de biecht gaan praten. Laten
we bevriende Paters en huisvrienden hun verhaal doen na wat gezaghebbende auteurs ons leren.
Voor de algemene geschiedenis van de Sociëteit van Jezus gaan we te rade bij Jonathan Wright, die in
2004 The Jesuïts. Missions, Myths and Histories uitbrengt.In de Nederlandse vertaling De Jezuïeten
(Bert Bakker, 2004). De stichting te Parijs in 1534 door een groepje Spanjaarden is op zich
opmerkelijk. Want de Spaanse Keizer Karel en de Franse François premier zijn wel beiden katholiek
maar regelrechte vijanden. François Ier was van verlicht humanist teruggedraaid tot voorstander van
ketterverbrandingen. De revolte van Luther dateert immers van 1517, na enkele tijd gevolgd door
Calvijn.
Nochtans is de Orde s.j. geen directe tegenreactie op de Reformatie, maar wil ze door een nieuwe
spiritualiteit de oorzaken van de reformatie wegwerken. Een nobel streven want de vele misbruiken in
de Roomse kerk zijn gekend.
Maar het duurt niet lang tot ook de verdediging en de voortplanting van het geloof op de agenda komt.
Stichter Ignatius van Loyola was niet voor niets een voormalige militair en in 1550 wordt de
stichtingsakte in die zin uitgebreid. Sindsdien gaan de jezuïeten zich als militairen gedragen en
deelnemen aan het gruwelijk spel van vervolging. Zij groeiden zelfs uit tot de kampioenen van de
Contrareformatie. Het is tegenwoordig de bon ton om de katholieken met alle schuld van de Inquisitie
e.a. te overladen en de protestanten te vergelijken met de katharen en andere loepzuivere schismatici.
De geschiedenis toont aan dat de Protestanten op het gebied van wreedaardigheid en bekrompenheid
niet moesten onderdoen. Het klassieke gevolg is dat het bloed van de martelaren een doorstart geeft
aan reactionairen. De jezuïeten werden gretige gebruikers van dat propagandamiddel. Het Engeland
van Elisabeth en de gruwelen in de Tower worden handig uitgespeeld. De jezuïeten gaan zo machtig
worden in politiek en onderwijs dat ze tijdens de Dertigjarige Oorlog de adviseurs zijn van de
generaals Wallenstein en Tilly, oud-leerlingen. Door zich rechtstreeks tot de Paus te richten zonder de
klassieke hiërarchische weg te volgen waren de Jezuïeten verre van geliefd binnen de Roomse Kerk
zelf en hun successen wekten afgunst en afkeer op. En dan die arrogantie van zich zomaar gezellen
6
van Jezus te noemen en bovendien de traditionele leefregels van de monniken zoals koorgebed
overboord te gooien!
Ook de zogenaamde Monita privata waren een bron van achterdocht en ergernis. Deze Monita zijn
brieven met geheime instructies voor de volgelingen of geschreven in codetaal zodat ze onbegrijpelijk
zijn voor de volgelingen op een lager niveau en zeker voor een buitenstaander. Deze richtlijnen
worden bewaard door de oversten en mogen slechts aan uitgekozen (in)gewijden meegedeeld worden.
Oud-jezuïet Herman Somers geeft ons enig zicht op die teksten in zijn boek Geheim en wijsheid der
Jezuïeten (Hadewijch, 1991). In dit bestek beperken we ons tot de titels van de verschillende
hoofdstukken van Somers:
-
Hoe de Sociëteit zich moet voordoen, wanneer zij voor het eerst ergens een stichting begint.
-
Op welke wijze de paters van de Sociëteit het vertrouwen zullen winnen en bewaren van de
vooraanstaanden en groten.
-
Hoe, de Sociëteit moet handelen met degenen die veel gezag hebben in de staat, en die,
hoewel ze niet rijk zijn, op andere wijze toch kunnen dienst bewijzen.
-
Wat men moet aanraden aan de predikanten en biechtvaders van de groten.
-
Wat te doen met religieuzen, die ons bestrijden, en in vele bezigheden veel aan ons
onttrekken.
-
Over het winnen van rijke weduwen voor de Sociëteit.
-
Hoe de weduwen behouden en over hun bezittingen beschikken.
-
Hoe moet men het aanvatten opdat zonen of dochters van weduwen de religieuze of een
vrome staat zouden omhelzen.
-
Over het vermeerderen van de inkomsten van de colleges.
-
Over de strengheid van de persoonlijke tucht in de Sociëteit.
-
Hoe de onzen zich eensgezind moeten gedragen tegenover diegenen die weggezonden werden
uit de Sociëteit.
-
Wie men in de Sociëteit moet behouden en begunstigen.
-
Over de keuze van jongeren, die men in de Sociëteit moet toelaten en de wijze ze te behouden.
-
Over de voorbehouden gevallen, en de redenen tot ontslag uit de Sociëteit.
-
Hoe men moet handelen met monialen en vrome vrouwen
-
Over het misprijzen van de rijkdom, dat men publiek moet tonen.
-
Over de middelen om de Sociëteit te bevorderen.
Alle hoofdstukken worden geïllustreerd met waar gebeurde verhalen en zowel smeuïge als wrange
voorbeelden. Daar moesten heibel en miserie van komen tot en met verbanning, en ten slotte opheffing
van de Orde door Paus Clemens XIV in 1773, die daar praktisch toe werd verplicht door de
wereldlijke gezagsdragers van het Roomse Europa.
Dat belet niet dat op korte tijd de jezuïeten een wereldwijde missionering kunnen opzetten in Amerika,
Afrika en Azië. Sommige missionarissen zullen trouwens het bevel om terug naar huis te komen na de
7
opheffing naast zich neerleggen en op post blijven. Ook hun aantal explodeerde van 1000 priesters en
novicen in 1556 bij de dood van stichter Ignatius tot 15.544 zeventig jaar nadien. Heel wat Vlamingen
zullen hoge toppen scheren. De meest eminente is beslist Pater Ferdinand Verbiest (°1623 +1688) die
zijn studies begint in het jezuïetencollege te Brugge. Dit klinkt eigenaardig want er zijn geen jezuïeten
meer in West-Vlaanderen. Dat ligt aan de Bisschop van Ieper die hen niet meer hoefde. Deze Verbiest
voelde zich geroepen tot missiewerk in Amerika, maar belandde 1658 eerst in Macao, Portugese
vrijhaven in China en nadien in China zelf. Een erg gesloten gebied dat hoog ontwikkeld en verfijnd is
en zeker geen behoefte heeft aan beschaving. Om daar binnen te geraken moesten de Chinezen verleid
worden met de nieuwste vondsten van de westerse technologie. Sterrenkunde stond er hoog in aanzien
door het geloof in astrologie. Na een falen van Chinese en Arabische sterrenkundigen, waar Westerse
astronomen meer geluk hadden met een voorspelling, ligt de weg open. Na wat machtswissels wordt
Verbiest voorzitter van het Hof van Wis- en Sterrenkunde met 200 Chinese geleerden. En hij wordt de
leraar en intieme vriend van de jonge Keizer en begeleidt hem op zijn veldslagen. Bovendien
ontwikkelt hij talrijke wetenschappelijke instrumenten en apparaten tot zelfs (voor Stephenson) een
stoommachine. Zodat de pas opgerichte Académie des Sciences in Parijs gretig gebruik maakt van de
werken uit het labo van de ‘Witte Mandarijn’ in Bejing.
Andere legendarische Vlaamse jezuïeten zijn Constant Lievens op de Ranchi-missie in Indië, waar tot
vandaag de Vlaamse jezuïeten nog altijd aanwezig zijn en Pieter Jan De Smet ‘Grote Zwartrok’ bij de
Sioux in Dakota.
Alfred Ost heeft die verschillende missionarissen in één tafereel met houtskool uitgetekend op de
muurtekeningen van het Xaveriuscollege te Borgerhout in combinatie met de stichters van 1534 op
Montmartre. Medestichter Franciscus-Xaverius staat natuurlijk nog eens afzonderlijk afgebeeld
aangezien hij de patroonheilige van het college is.
Wij hadden het daar niet zo slecht in Borgerhout. Sommige oud-leerlingen laten het voorkomen alsof
we in een concentratiekamp leefden. En het is waar dat het er in andere scholen minder streng en
vooral hartelijker aan toe ging. Uit talrijke gesprekken met jezuïeten is duidelijk geworden dat zij zelf
dermate aan een kadaverdiscipline waren onderworpen dat het militaire regime van tucht en straf
evident was.
Ik heb de term ‘kadaverdiscipline’ overgenomen van Somers, die een ervaringsdeskundige is. Hij is
leraar geweest aan het befaamd St Barbaracollege. Mijn schoonbroer heeft bij hem in de Poësis
gezeten en getuigt dat hij een erg gevoelig man was, die bij bepaalde gedichten zijn tranen niet kon
inhouden. Het moet deze man dan toch heel hoog gezeten hebben dat hij op een bepaald ogenblik niet
alleen beslist vaarwel te zeggen maar ook een vlijmende aanklacht neerschrijft.
Bij de jezuïeten kan men echt stellen dat de dader zelf slachtoffer is. En hoe waar het is dat men
anderen aandoet wat men zelf heeft moeten doorstaan.
Pater J. K. is jarenlang vriend van den huize geweest en greep iedere gelegenheid aan om de
gemeenschap te ontvluchten. Hij zou op de duur alle dagen opdagen, als we de kwestie niet in de hand
8
gehouden hadden. De man stamde uit een aristocratische Gentse familie die ononderbroken sinds de
oprichting van de RUG in de Hollandse tijd professoren had afgeleverd in de faculteiten Rechten en
Geneeskunde. En ook voor de oprichting van de Belgische staat waren voorvaders hoge pieten
geweest zowel in de Oostenrijkse, Franse als Hollandse tijd. Nu nog is de naam een begrip voor
juristen. Toen hij tot de Orde s.j. toetrad had hij niet de bedoeling zieltjes te winnen, maar in het
voetspoor van de familie een vermaard geleerde te worden met leerstoel en publicaties. Aan ambitie en
grijze cellen was er geen tekort want praktisch met zelfstudie tussen de gewone dagtaak haalde hij zijn
doctoraat. Nu schijnt juist die ambitie hem parten gespeeld te hebben bij de jezuïeten, die hem
blijkbaar een lesje nederigheid wilden geven. In plaats van zijn loopbaan van leraar aan te vatten op
het prestigieuze St Barbaracollege van zijn geboortestad wordt hij ingezet op de colleges van Aalst,
Turnhout en Borgerhout. Wie de sociale rangorde van de jezuïetencolleges kent weet dat die onderaan
staan na Antwerpen, Brussel en Gent. Hij heeft dat altijd aangevoeld als een onterechte vernedering,
als iets wat hem onthouden werd dat hem toekwam. Hij had dan ook geen goed woord voor zijn
superieuren of confraters. Hij citeerde graag en vaak Voltaire: ’Ils (de jezuïeten) entrent sans se
connaître, ils vivent sans s’aimer et meurent sans se regretter’. Tot op gevorderde leeftijd bleef hij
ereambten najagen en heeft nog soelaas gevonden als jurylid van de centrale examencommissie en als
gastprofessor aan de universiteit van Lumumbashi. Zijn betrachting om in het Ruusbroecgenootschap
of bij de Bollandisten opgenomen te worden werd hem niet gegund. Deze erudiete man is verbitterd
gestorven, gebroken door de militaire structuur van zijn gemeenschap.
Nog schrijnender is het verhaal van pater L. G. Hij was mijn klasleraar in de derde Latijnse in een
grote klas pubers. Maar geen probleem: een mooie rijzige man met charisma, begin dertig, met een
natuurlijk gezag in tegenstelling tot de opvliegende titularis met talloze overzitters van het jaar
voordien. Een verademing! Na het afzwaaien blijft echter alleen de retoricaleraar in het collectief
geheugen hangen, omdat die bij de reünies opdaagt en de illusie onderhoudt van het voorrecht van een
jezuïetenopvoeding.
Zodat men zich afvraagt: ‘en wat gebeurde er met G.?’ na goed veertig jaar. Uit Kerk en Leven bleek
dat hij ‘free-lance exegeet’ is. Oude sympathie voor de vriendelijke leraar en ongezonde
nieuwsgierigheid willen uitzoeken wat dat eigenlijk betekent. En dan volgt een intrieste ontmoeting.
Nooit eerder was hij bij een oud-leerling geïnviteerd! Inzoverre dat hij vreesde dat wij iets van hem
nodig hadden. Pijnlijk, na veertig jaar! Deze veelbelovende klassieke filoloog was door zijn
Provinciaal aangeduid om de nieuwe Geerebaert te worden. Met andere woorden, de auteur van de
Latijnse en Griekse Spraakkunst en Oefeningen, aangepast aan de methodologie van de recente
pedagogische inzichten. Na jaren zwoegen, vraagt hij zijn werk toch eens te laten beoordelen door
collega’s specialisten en krijgt dan te horen dat men eigenlijk vergeten was dat hij met die opdracht
nog altijd bezig was. En dat het toch geen zin meer heeft dat jezuïetencolleges een eigen Latijnse en
Griekse spraakkunst en schrijvers blijven uitgeven, naast de bisschoppelijke nu de Grieks-Latijnse
Humaniora niet langer de enig zaligmakende weg naar de universiteit is.
9
Na deze tegenvaller krijgt hij een nieuwe taak. De man die het zuivere Latijn van Cicero als zijn eigen
moedertaal beheerst krijgt een nieuwe taak: een studie van de Kerkvaders. De levens van Augustinus
en consoorten, gesteld in keukenlatijn. Een vernederende opdracht, maar de gelofte van
gehoorzaamheid gaat voor. Hij is anderzijds niet ongevoelig voor de nieuwe sociale wind in eigen
rangen, en vraagt toelating om zich in te zetten in de zgn. vierde wereld. Deze geleerde met burgerlijke
roots had niets onzinniger kunnen bedenken. Het wordt weer een flop. Hij gaat psychisch ten onder en
zal voortijdig overlijden. De mooie rijzige man van weleer was een wrak geworden.
Het zijn slechts twee tragische voorbeelden uit de velen. Verdenk ons niet vertrouwelijke gesprekken
te grabbel te gooien. De geciteerde jezuïeten hebben zelf hun levensverhaal uitgebazuind, met extreem
bittere voorbeelden en details.
Dit relaas is beslist geen afreageren van frustraties. Wijlen Hugo Schiltz heeft altijd de lof gezongen
van zijn opvoeding bij de jezuïeten, maar die paste dan ook goed in het plaatje van Ignatius en het
‘Vlaamsgezinde Xaveriuscollege’ (sicut Han Renard in Knack nr 32).
Onze opvoeding betekende voor die paters jezuïeten een heilige opdracht. Eentje blafte ons toe: ‘ik sta
hier in de naam van God om mijn leven te wijden aan de opvoeding van de jeugd!’. Maar pater L.G.
persifleerde dan weer die grote uitspraken: ‘Zij leven hun leven uit! Zij maken van hun leven een
braspartij!’, met stem en gebaren van Savonarola.
Er zijn of waren dus ook ‘toffe’ paters. Toch overheerst het gevoel dat zij dader en slachtoffer waren,
militairen.
Jan VAN OOSTENDE
(mogelijk vervolg)
Poëtisch
▲In het najaar verschijnt bij Uitgeverij P te Leuven de nieuwe bundel van de 75 jaar jonge
Marcel van Maele, Over woorden gesproken. Ook in de komende afleveringen wordt
teruggeblikt op de receptie van zijn oeuvre door Paul de Vree. ■
Paul de Vree & Marcel van Maele (II)
Na zijn eerste huwelijk, in 1957, vestigde hij zich definitief in Vlaanderen. Nu ja, “vestigen”… Zijn
huidige adres moet minstens het elfendertigste zijn. Toen hem de vraag gesteld werd waar in Brussel
hij overal had gewoond, schoot hij in de lach en vroeg het eenvoudig te houden: “Zou je me niet liever
vragen waar ik daar niét heb gewoond?!”
&
Ondertussen was Van Maele gedebuteerd als dichter. Bij de verschijning van in 1956 van Soetja (de
naam van een Koreaans meisje) decreteerde Urbain van de Voorde in De Standaard dat Van Maele
“tot het intellectueel janhagel van het gemeenste allooi” behoort. Hij was toen redacteur van Njet
(oktober 1956 – juli 1958), volgens Louis Paul Boon een “nogal stof opjagend” tijdschrift.12
Njet kiest geen kleur, zeggen de medewerkers. Maar ons lijkt dat iets te zijn dat we
revolutionair-katholiek zouden noemen. Het klinkt niet gekker dan het is. Ten andere,
12
Louis Paul BOON, Nieuwe poëzie, in: Vooruit, 3 augustus 1057.
10
in de loop der jaren zijn er immers katholieke jongeren geweest die revolutionair
deden, en zich op Kristus zelf beriepen als de hervormer bij uitstek.13
Kari Bert, Marc Braet, Marcel Brauns SJ, Hubert van Herreweghen, Jan Vercammen en Luc Peire
werkten mee aan het tijdschrift, waarin sterk polemische en scherp gestelde redactionele stukken
verschenen. Geliefde schietschijven waren Hubert Lampo, Raymond Herreman, Jan Walravens,
Maurice Roelants en Urbain van de Voorde, kortom, de boegbeelden van zowel de “linkse” als de
“rechtse” kritiek. (In die muffe jaren stond “rechts” voor “katholiek” en “links” voor “vrijzinnig”.)
In 1957 hield kunstschilder Joris Houwen (1925-1998) aan het Sint-Pauluspleintje in Oostende Het
Kroegske open, een café annex kunstgalerie waar het nogal anticonformistisch aan toe ging. Tussen
januari en maart 1957 verschenen de twee afleveringen van het tijdschrift Kroeg, een gestencilde
uitgave onder de redactie van Van Maele en Houwen, waar Ludwig Alene, Claude Corban, Kari Bert
en Cees L. Kruithof aan meewerkten.
De tweede bundel van Van Maele was “ontsierd met monotypen van Joris Houwen”, aldus Boon. Hij
was van oordeel dat de verzen “een beetje teveel op het gevoel van de lezer (willen) spelen, zoals b.v.
duivenmelkers op weduwschap spelen”. Van Maele is soms “afschuwelijk”, en soms is hij “alleen
barok”. En af en toe “laat hij ons voelen dat, ondanks zijn onbeholpenheid een echte dichter radeloos
zit te wachten om aan bod te mogen komen”.14
Paul de Vree zou als eerste wat grondiger ingaan op Van Maeles werk. In Close-up 2 der Vlaamse
dichtkunst van nu besprak hij Pamflet 1: poëtische nota’s over het bewustzijn (1960), samen met
Hondsjeugd N.V. van Max Kazan en Leon van Essches XIII kankerremedies, en vestigde hij de
aandacht op Van Maeles Ik ben een kannibaal (1961) en Kazans Blues onderzee.15
In 1962 zetelden Van Maele, Kazan en Van Essche in de redactie van Labris. Over de
ontstaansgeschiedenis van dit “literaris tijdschrift der 60-ers” legde Kazan een minutieuze en heldere
getuigenis af in Barbaar in mijn mond. Hij onderstreept dat zijn werk destijds vaak samen besproken
werd met dat van Van Maele,
“alhoewel we onafhankelijk van elkaar schreven, een eigen stijl ontwikkelden, en
afwijkende interessen hadden. Wij stimuleerden elkaar wel. […] Ik […] interesseerde
me alleen aan schrijven, filmkijken, lezen, jazz-beluisteren, tentoonstellingen
bezoeken en had weinig behoefte aan sociaal contact in tegenstelling tot Van Maele
die graag volk rond zich aan.16
In de Otosilbenreeks van De Tafelronde gaf De Vree in datzelfde jaar 1962 Ademgespleten uit, een
dialoog tussen Kazan en Van Maele. Naar analogie met Paul Snoek en Hugues C. Pernath, kon De
Vree gewagen van Siamese broeders.17
Van Maeles Zwarte gedichten verscheen eerst in 1963 als gecyclostyleerde Labirintuitgave van
Labris, met illustraties van Leon van Essche. In 1965 verzorgde Paradox-press, onder leiding van Dirk
Claus, voor een tweede druk met illustraties van Wybrand Ganzevoort. Niet alleen De Vree, ook Karel
Jonckheere maakte van “zwart gedicht” als het ware een soortnaam. Met een titel als Zwarte
gedichten leidt Van Maele ons om de tuin, betoogde Jonckheere. Immers:
13
L. P. BOON, Njet, in: Vooruit, 27 april 1957.
L. P. BOON, Nieuwe poëzie, l.c.
15
Paul DE VREE, Drie gestencilde jongeren-publicaties, in: De Tafelronde, VI (1960), pp. 99-100; pp. 105-106.
16
Hugo BREMS & Dirk DE GEEST, “Barbaar in mijn mond”. Poëzie in Vlaanderen 1955-1965, Leuven/
Amersfoort, Acco, 1989, pp. 162-163.
17
P. DE VREE, Wat is het fenomeen poëzie 1964? In: De Tafelronde, IX (1964), nr. 2-3, pp. 84-91.
14
11
Zwart betekent bij hem niet somber of doods, maar vinnig in het vierkant. Zijn zwart is
van het zwart waaruit zeerovers hun veroveringslusten sneden, een nietsontziend
zwart, een zwart dat niets te verliezen heeft, een schamper zwart.18
Ondertussen had Van Maele na de eerste jaargang (oktober 1962 - juli 1963) ontslag genomen uit de
redactie van Labris om in september 1963 toe te treden tot de vernieuwde Tafelronde. Kazan getuigt:
Weldra zou blijken dat de karakters van Marcel en Leon onverenigbaar waren en hun
visies op de functie van de poëzie totaal tegengesteld.
Was Hugo Neefs de theoreticus van de groep, Van Essche was zonder meer de goeroe, die niet
alleen verkondiger en bewaarder was van de esoterische leer, maar ook genadeloos de harten en
nieren van zijn volgelingen proefde. Hij vertoonde nogal wat sectarische trekjes, en Van Maele hield
het voor bekeken.
De solidariteit met Labris belette Kazan niet samen met Van Maele de overstap naar De Tafelronde te
zetten. In een pijnlijk incident hadden ze trouwens beiden stelling genomen ten gunste van De Vree.
Adriaan de Roover, Ben Klein, Adriaan Peel, Tony Rombouts en ene Mil S’Jongers hadden in een
scherp pamflet, De Vree: de dood van een criticus, Paul genadeloos in zijn hemd gezet: “Wij laten
hem vallen… Wij hebben hem begraven”.
Werner Spillemaeckers reageerde met De Vijf tegen De Vree, een schotschrift waarin hij betoogt dat
de aantijgingen van “de Vijf” als “boemerangs” op hun hoofd terecht kwamen:
Dit document is uniek in zijn voze humor en zijn aanstellerij, in zijn idiote en leugenachtige
bewijsvoering en symptomatisch voor de artistieke en essayistische kritiek die wij beleven. Wat mij
heeft aangezet tot de ontleding van dit geval van verdwazing en collectieve miniatuurmoed is niet
zozeer de appreciatie van een gewetensvol en geleerd criticus, dan wel de lol, die vijf potsenmakers
mij bezorgden.19
Spillemaeckers verontschuldigt “de piepjonge Rombouts en de totaal onbekende S’Jongers” voor hun
voortvarendheid: “zij weten niet beter”. De Roover dicht hij “vissenverstand” toe, Peel en De Roover
worden afgedaan als “derderangsdichters” en Klein wordt inconsequentie aangewreven.
In het collectief manifest De vre(dige) dood van enkele huichelaars poneerden Max Kazan, Hugo
Neefs, Leon van Essche, Marcel van Maele en Ivo Vroom:
… er is in Vlaanderen niemand die door zijn aktie, zoveel inspanningen voor het
avant-gardisme heeft geleverd. […] Paul de Vree heeft de verdienste het avantgardisme in Vlaanderen in kaart te hebben gebracht.
Het was dus een hete zomer geweest in de Antwerpse kringetjes. Binnen de redactie van De
Tafelronde had trouwens de jongste jaren iets plaatsgevonden dat erg op een afvalrace leek, en het
bestaan zelf van het tijdschrift kwam op de helling. Op 21 september 1963 kon De Vree echter
melden:
De Tafelronde kan opnieuw van wal steken. De vaste medewerkers zijn: Henri
Chopin, Freddy de Vree, Henri-Floris Jespers, Max Kazan, Jan van der Hoeven,
Frans van der Linde en Marcel van Maele.20
18
K. JONCKHEERE, o.c., p. 9.
Werner SPILLEMAECKERS, De Vijf tegen De Vree, juli 1963.
Opgenomen in: W. SPILLEMAECKERS, Vanaf alfa, s.l. [Deurne], Artisjok, 1970, pp. 12-14.
20
Brief van P. de Vree aan H.-F. Jespers, 21 september 1963.
19
12
Paul de Vree stelde zich bescheiden tevreden met de titel van redactiesecretaris, maar het blad werd
meer dan ooit zijn persoonlijke spreekbuis: hij was gewoon het tijdschrift, waarvan hij niet alleen de
redactionele maar ook de financiële last droeg. De formele toestand had hij nu aan de reële
aangepast: als redactiesecretaris zonder redactie maar met vaste medewerkers was hij nu omringd
door een nieuwe ploeg. Het voordeel was alvast dat met een spookredactie niet vergaderd hoefde te
worden, waardoor alleszins ruzies vermeden werden. Voor zover er überhaupt overleg gepleegd werd,
gebeurde dat bilateraal bij een borrel aan de lage tafel bij Pauls thuis.
De aanwezigheid van Henri Chopin en Frans van der Linde in die onzichtbare academie prefigureerde
de nieuwe koers van De Tafelronde, die spoedig een belangrijke schakel werd in de concrete,
fonetische en audiovisuele “Internationale”. Chopin, oprichter van Cinquième saison (1958), had een
aantal tentoonstellingen “poésie objective” en “poésie phonétique” georganiseerd in Parijs, Lyon,
Neuchâtel, Antwerpen, Brugge en Brussel. Met Luc Peire en Tjerk Wicky was hij co-auteur van de
“foneticografische“ film Pêche de nuit.21 Frans van der Linde, redacteur van het Rotterdamse tijdschrift
Kentering, tendeerde in de richting van de visuele en objectieve poëzie. In tegenstelling tot de
assertieve en predikende Chopin was hij een eerder teruggetrokken en onzekere figuur. De Vree had
net de bundel pl.acid.amore bij Ontwikkeling gepubliceerd, met een zilveren omslag van Jef Verheyen,
waarin hij zijn confrontatie met dada voortzette. Ongeveer gelijktijdig verscheen in het eerste nummer
van De Tafelronde “new look” de cyclus “zimprovisaties”, waaruit bleek dat zijn jongste bundel een
reeds overwonnen standpunt vertolkte. Paul had in versneld tempo resoluut de weg ingeslagen van de
objectieve
en
sonore
poëzie.
In
een
kort
inleidend
essay
over
“Moderne
technische
communicatiemiddelen” verwees hij naar het “poème-objet”, naar de “Verbildlichung” van de poëzie,
de “poésie visuelle” van Pierre Garnier 22 en het “poème-partition” van Bernard Heidsieck. Die
objectivering heeft zich niet alleen op het visueel maar ook op het auditief vlak doorgezet, waarbij de
magnetofoon en de elektronica aan de partituur van klanktekens een “universaliteit” en een
“spatialiteit” kan verlenen, “die deze van de muziek op authentieke wijze evenaart”.
De link met de historische avant-garde werd in die eerste aflevering van de negende jaargang nog
eens extra benadrukt door de opname van een dertiental teksten van Pierre Albert-Birot, geschreven
tussen 1916 en 1962, waaronder het “poème à crier et à danser” verschenen in maart 1918 in Sic.
Max Kazans “Cristalcrepitatin kirk” steunt nog voornamelijk op betekenisrevelerende associaties die
technisch door woordagglutinaties gedragen worden, verhevigd door een dadaïserende verbofonie en
hier en daar benadrukt door een spatiale typografie. Frans van der Linde bewoog zich in de
schemerzone tussen experiment en objectieve poëzie. Hoewel minder programmatisch ingesteld of
bepaald, ging Jan van der Hoeven over tot een scherpe en speelse taalkritiek. In het corpus,
afgesloten met de cyclus “Imponderabilia” van Marcel van Maele, stond nog een essay van Freddy de
Vree over Stefan Themerson te lezen, terwijl de ontleningen van Fernando Arrabal (La Pierre de la
folie) aan Eliphas Lévi (Dogme et rituel de la Haute Magie) door Henri-Floris Jespers op rij gezet
werden in de rubriek “neonlicht”, waarin Paul de Vree reflecteerde op de actualiteit. Ziehier een greep
van wat De Vree destijds actueel achtte: de bazigheid en voortvarendheid van Julien Weverbergh; een
21
Over Chopin, cf. Henri-Floris JESPERS, Attentif aux voix, in: Bulletin de la Fondation Ça ira, nr. 11 (2002), pp.
9-22.
22
Over Garnier, cf. Henri-Floris JESPERS, Hommage portatif à Pierre et Ilse Garnier, in: Bulletin de la Fondation
Ça ira, nr. 12 (2002), pp. 24-38.
13
waarschuwing tegen het tijdschrift Ruimten dat op poëtisch vlak “een demagogisch argument”
hanteert door “genietbaar” tegenover “ongenietbaar” te stellen; de jongste aflevering van Paul
Neuhuys’ Les Soirées d’Anvers over “jonge Vlaamse poëzie”, een bloemlezing die heel wat meer
recht doet aan de “andere poëzie” dan Uit het nest geroofd van Karel Jonckheere; de tijdschriften
Yang, Kentering, Gard Sivik en Cinquième saison. Hij besprak eveneens de eerste bundel van Patrick
Conrad (Cezar & Jezabel), Henri-Floris Jespers (Textes) en Freddy de Vree (mots pour karin).
Marcel van Maele figureert in de door De Vree besproken aflevering van Les Soirées d’Anvers. In een
korte toelichting stelt Paul Neuhuys:
Heureux les nègres, car le royaume du soleil leur appartient! Zij plukken zonlicht en
zwemmen in de zon. (Ils cueillent la clarté et nagent au soleil. Si Marcel Van Maele
aspire à cette sauvagerie primitive, c’est qu’il se sent frustré par une civilisation
tendue vers l’automatisme, et qui a fait de lui un esclave hypercivilisé, een
hooghypergeschoold hyperslaaf, pour qui la liberté n’est plus qu’un mythe (vrijheid is
steen onder steen links steen boven steen rechts) ce qui revient à dire que béton vaut
mieux que bonté. Ce recueil, véritable manifeste du nihilisme, par un militant du
manioc et du maïs, est écrit dans une langue ultra-synthétique comme il se doit chez
un hyperplastiekfabriekarbeider qui se veut cannibale. [...] Aussi se représente-t-il
volontiers nouveau magicien [...] prônant, ce qui tranche tout, le retour linguistique au
dialecte kwawandi.23
Na amper één jaar, in september 1964, verdween de naam van Kazan uit de colofon van De
Tafelronde: hij voelde zich daar niet thuis.24 Van Maele hield het twee jaar uit, tot en met het jubileumnummer van oktober 1965, waarin hij tien gedichten uit de cyclus “Figuratief” publiceerde, waarna hij
in alle vriendschap afhaakte.
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Prozaïsch
Voetnoten (I)
De werkelijke held van de bibliotheek van Babel is niet de
bibliotheek zelf, maar haar lezer, een nieuwe, beweeglijke en
avontuurlijke Don Quichot die onvermoeibaar inventief is, kan
combineren als een alchemist en weet te heersen over de
windmolens die hij eindeloos laat draaien.
Umberto Eco, Tussen La Mancha en Babel
Het vlees is sterk omdat het aan het gebeente kleeft. De geest is zwak omdat hij daarboven zweeft.
&
Een trouwe vriend is even kostbaar en zeldzaam als de veeltaligheid van een George Steiner en een
Jorge Luis Borges en wat deze laatste betreft: hoe meer wij de boeken van bij voorbeeld Italo Calvino
en Umberto Eco lezen, hoe meer wij moeten beseffen hoe groot zijn invloed was en is. Eco voelde
zich dan ook verplicht om een voordracht te houden aan een Spaanse universiteit met als titel ‘Borges
en mijn angst voor beïnvloeding’.
&
Wie al in de diaspora leeft kan al niet meer verbannen worden.
&
Het Beloofde Land bestaat echt, het blijft echter onvindbaar voor de vele zoekenden in de
stadswoestijn.
23
Paul NEUHUYS, Jonge vlaamse dichters-Jeunes poètes flamands, in: Les Soirées d’Anvers, septième cahier,
septembre 1963, p. 16.
24
H. BREMS & D. DE GEEST, o.c., p. 165.
14
&
Mijn relatie met Borges is geen relatie van een luisterende leerling en zijn Meester, maar de
asymmetrische relatie van een geheime secretaris die niet meer zwijgen moet omdat zijn Meester al
alles heeft gedicteerd. Want de geleerdheid van de Meester straalt af op le scribe (geen scribent), die
op zijn beurt een schriftgeleerde (een exegeet?) of een afschrijver wordt.
&
De Koetsier van de Dood rijdt in Brugge met een kales op de kasseien (van de Nieuwe naar de Oude
Gentweg).
&
Eén waardevol advies: luister niet naar de adviezen van anderen. Voor de geniale flitsen ben je alleen
en in de schemering van de neervallende duisternis.
&
De moed van de dichter Osip Mandelstam was recht evenredig aan de macht van de dictator Stalin.
&
Een lang en onverteerbaar en onleesbaar boek lijkt mij erger dan een onleefbaar leven, want in een
lang onleefbaar leven kun je nog een groot aantal prachtige en heel veel vertroostende en leesbare
boeken lezen.
&
De vijanden van Stalin (Kamenev, Trotski, Zinoviev en Boekarin) deden aanvankelijk neerbuigend
tegenover deze wat ruwe en onbehouwen Georgiër en hadden Koba aanvankelijk schromelijk
onderschat. Zij vergaten of beseften niet dat Stalin als voormalig seminarist in Tbilisi de Bijbel had
bestudeerd, maar ook Russisch en Grieks had gestudeerd. Zo waren velen uit zijn omgeving later
verrast dat hij de oude Griekse meesters in de oorspronkelijke taal kon lezen. En in de strijd voor de
opvolging van Lenin heeft deze voormalige (biddende) seminarist (wie zou zich Stalin kunnen
indenken als een zingende pope?) gewoon op oudtestamentische wijze wraak genomen.
&
Die zwart-wit foto van de fotograaf Helmut Newton waarop de actrice Anita Ekberg in 1988 in haar
huis in Rome op een rotsmuur rust is het perfecte portret van een al rijpe, wat bittere diva die als een
incarnatie van een Moedergodin of een Scandinavische matrone of berin van op een rotspartij
zijdelings naar beneden – niet naar de fotograaf en niet naar de kijker – kijkt als een halfgoddelijke,
halfmoederlijke verschijning en in haar onbeschrijfelijke overmacht geen enkele aanblik van de demimondaine (het gefatsoeneerde kutwijf) heeft.
&
Onlangs vond ik in een antiquariaat in Leuven het boek Een hart onder de dierenriem (Manteau, 1967)
van Karel Jonckheere en ik moet bekennen dat ik in het goed gekruide hoofdstuk over ‘De
Boogschutter’ bij herhaling mijzelf herkende in de geestige typeringen van deze zeer belezen en
helaas ook al wat vergeten auteur en causeur. Eén citaat uit de vele die ik zou willen aanhalen en
waarachter de schrijvende Schutter (Rainer Maria Rilke, Paul Snoek, Herman Gorter, Hendrik
Conscience, Gerard Reve, Milton, Swift, Alberto Moravia, Winston Churchill en Gustave Flaubert zijn
wellicht de mooiste voorbeelden van dit springende manpaard) te pronken staat : Er lopen graden
door het Schutterschap. De ene is een spoorzoeker (Greshoff, Rodenko), de andere een wildstroper
(Minne, Kemp), een derde verkleedt zich als jager, een vierde rijdt paradeachtig met een valk (is het
een valk?) in de hand, een vijfde schiet met spek, een zesde zou liefst een olifant neerleggen met een
kanon, een zevende schiet eenmaal per jaar als het kermis is, een achtste is alleen lid van een
overdekte en verwarmde karabijnclub. Iets is zeker, Schutters verzorgen gaarne hun karabijn, al hangt
ze alleen maar boven de schoorsteenmantel. En ze houden van jachthonden, wijn, jagerslatijn,
trofeeën – desnoods uit een veiling. Jagen is hun hartewens en de natuur met haar bossen, haar met
riet omzoomde plassen, haar stoppelvelden, blijft hun trouwste minnares.
&
In het tijdschrift Deus ex Machina (nr. 102, september 2002) las ik het lichtelijk scabreuze en
provocatieve, maar toch mooie en sonore gedicht ‘Kennismaking’ van Luuk Gruwez waarvan de
eerste strofe zo luidt : Hi! Ik ben de kut van Carmelita Esplendida de los Santos ./ Pleased to meet
you. Enchantée. Es freut mich sehr../ Ik ken, doordat ik meestal in het donker lig, /de louche
underground van het bestaan/ en – bovengronds - de cohorten, de falanxen, de lansen / waarmee
gedrilde lusten van venten met ballen / zich toegang verschaffen tot altijd weer / hun waterige
Waterloo, hun domme Verdun, / en het speelgoed van hun trotse Troje: / petieterige plekjes bij mijn
haard. / Dit alles ken ik, want dit alles ben ik. / Het is mijn grootste welbehagen / slechts te bestaan uit
nederlagen.
En dadelijk begon ik aan een imitatie of een pastiche die ik echter niet heb voltooid (het gedicht van
Gruwez is lang en bestaat uit drie lange strofen). Mijn imitatio (onder de titel ‘Kennisgeving’) begon
15
alzo : Ha! Ik ben de lul van Leopold Ambrosius Freiherr von Liebesleben. / At your service. Aber
gerne. Altijd bereid. / Ik ken doordat ik veelal in een diepe kloof val, / de nachtzijde van het leven / en
– tussen de stijve lakens – de zwoele, / zwaar hijgende en zwoegende boezems / waarmee de
Hogere Dochters en Delila’s van de aarde / mijn meester met hun simulaties en sublimaties verleiden.
Maar algauw hield ik op met pasticheren, omdat ik geen goede epigoon ben en het ook niet wilde zijn.
En ik bleef haperen aan het begin van de tweede strofe. En bovendien bevindt zich die ‘Lourdesgrot’
van Gruwez’ Carmelita nog altijd niet op de sacrale hoogten van die Liefdesgrot in het prachtige
gedicht ‘Sacrament’ van Gerard Reve dat uit drie zinnen bestaat, waarvan de eerste als volgt : In
stormachtig visioen zag ik des nachts / hoe de Moeder van God, altijd Maagd, / in het veld zich
ontblootte en zich gaf / aan een jonge Soldaat die eenzaam was zonder moeder / en het nog nooit
gedaan had bovendien : / hij was verlegen en onbeholpen, maar Zij, / de Verloste, Verheerlijkte, voor
eeuwig Gekroonde, / wees hem met veel takt de weg / door het blonde struikgewas naar Haar diepe
grot. En de uitleg van Gerard Reve zèlf bij de tekst van zijn ontroerend en geniaal gedicht bestaat
geenszins uit vrijblijvende ironie, geouwehoer, rijmende geilheid of anderszins intertekstuele
mayonaise.
Hendrik CARETTE
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 10: Sint-Guido: een nieuw tijdperk.
Van ons oorspronkelijk klasje van Sint-Antonius, togen er twee van Vorst naar Anderlecht: Nicole Van
de Velde en ik. We startten september 1966 als leerlingen aan de Moderne Humaniora van het SintGuido-Instituut, gelegen aan de Dr. Jacobsstraat, vlakbij het Astridpark, thuishaven van ‘den
Anderlecht’.
Het was nog het Brussel-zonder-metro: aan Wielemans namen we tram 52 of 58, tot aan het
Zuidstation, en daar stapten we over op tram 103. Een jaar later zou er een snellere busverbinding
gaan over het kanaal, bus 49. (Dat openbaar vervoer en toestanden is nog hoofdstukje apart waard.)
Weer naar de nonnen, ja, Zusters Annunciaden deze keer. Maar al redelijk modern gekleed: geen
zware lange kappen, maar juist een licht kapje, zodat hun haar ook zichtbaar was. En geen lange
rokken tot over de enkels, maar een rok of overgooier tot over de knie. Ook voor de leerlingen was
men zeer soepel wat betreft kledij, enkel in de klas was de uniforme blauwe schort verplicht, met een
groen biesje. Voor de rest: geen uniforme rokken of hemden, laat staan plastronnekes. (een mode die
nog steeds in het vrij onderwijs welig tiert).
De directrice was Zuster Theodora; al spoedig namen we haar bijnaam ‘den Theo’ over. (Nu staat er
al jaren een directeur aan het roer, en is er gemengd onderwijs, toen was het nog een echte
meisjesschool.)
Ja, we waren duidelijk in een andere wereld terecht gekomen! We werden niet gestampt of geschopt
en ook niet langer uitgescholden voor Sale Flamoutch op de speelplaats. Iedereen sprak Nederlands!
De speelplaats lag in verschillende hoogteniveaus: op het eerste niveau stonden speeltuigen, onder
andere een ‘Vliegende Hollander’ en een draaimolentje. Op en rond dat molentje werden vele nieuwe
vriendschappen gesloten. Op het hoogste niveau, waar ook de ingang tot het klassengebouw was,
stond met de armen gespreid, een groot Jezusbeeld.
Die eerste dag werden de jongsten ingedeeld over twee klassen: 6 de Moderne Humaniora A en B.
Gelukkig werden Nicole en ik niet gescheiden, we kwamen terecht in de 6 de B, met onze
Wiskundelerares Juffrouw Marie-Jeanne Van der Elst als klastitularis. Zuster Theodora’s eigen zuster,
16
en ook non, Zuster Leopolda, zou ons onderwijzen in Aardijkskunde, Wetenschappen, Chemie en
Fysica. Haar bijnaam werd spoedig ‘Poppol’. We kregen ook nog Godsdienst van haar, een vak dat
pas echt boeiend zou worden vanaf de vierdes…(toen deed de rebel Juffrouw Lieve Biesemans haar
intrede, maar dat is voor later). Zuster Leopolda was in de Lagere Humaniora trouwens de enige non
in het lerarenkorps.
Mijn lievelingsleraressen gaven ook mijn lievelingsvakken: Juffrouw Trees Tack, Nederlands
en
Engels. Juffrouw Denolf, geschiedenis. En dat zou ook zo blijven als later, in hogere klassen, de
vakken bleven, maar leerkrachten wisselden. Op een of andere manier veroverden de lesgeefsters
mijn hart, en hoefde ik mij amper uit te sloven in die vakken.
Verder was er onze lerares Frans, Juffrouw Callebaut, die ook nog een uurtje handwerk gaf per week.
En ook een zeer welkom blokje was de wekelijkse teken-en schilderklas bij Mevrouw Borremans. Wel
curieus dat nota bene zij net altijd iets te hard geschminkt was, met zo’n duidelijke aftekening tussen
de kaaklijn en hals!
De zaterdagochtend werd er geturnd onder leiding van Mevrouw Schets, een discipline die ik node
onderging. Maar ritmische oefeningen met hoepels, kegels en dans, ja, daar had ik dan wel weer zin
in. We zagen er ook beeldig uit, in een azuurblauwe body en wit tennisrokje met plooitjes.
Die eerste twee jaren huwden ook al de juffen en werden, om het wat moeilijk te maken, dan weer met
hun nieuwe naam aangesproken. Trees Tack werd mevrouw Baekelandt, Marie-Jeanne Van de Elst
werd mevrouw Marchant, en reeds gehuwde dames werden dan weer af en toe met hun meisjesnaam
vernoemd (onze latere titularis in de Hogere Humaniora was soms Els Bogemans, dan weer mevrouw
Brieven, enfin, ook kopzorgen voor later).
En iedereen van de dames werd al eens zwanger, de namen van de interims blijf ik schuldig.
Maar Trees Tack, alias mevrouw Baekelandt, bracht ons zinsontleding bij: huiswerken van bladzijden
lang, met zelf te verzinnen zinnen, om die dan volgens de regels van de kunst te ontleden. En
opstelletjes met telkens drie keuzethema’s…ja, achter een verlegen aard gaat ook een ijdeltuit schuil,
dus kan ik nu wel zeggen dat ik nog opstelletjes heb bewaard die ze ooit heeft voorgelezen , ook in de
andere klassen.
En onze bloemlezing Zuid en Noord, met fragmenten uit romans, essays en gedichten, had ik de
eerste dagen al rondgelezen. En ook die van mijn broer, gewoon om te weten wat in de volgende
jaren nog op het programma stond.
Ja, Multatuli, Douwes Dekker, wij weten nog dat Max Havelaar in eerste instantie géén koffiemerk is!
En tussendoor kregen wij Belgen, ook nog wat Nederlandse Koloniale Geschiedenis mee. Ik betrapte
mij op de gedachte dat die Hollanders toch wel exotischer kolonies hadden gehad dan wij: ‘De Gordel
Van Smaragd’…dat sprak nogal tot de verbeelding, ondanks die arme Saïda en Adinda…
Floere het Fluwijn, de novelle van Ernest Claes, vond ik schitterend, vooral omdat ik die beestjes
kende, er had er ooit eentje in de kippenren van Pépé huisgehouden. Maar vooral Erik, of het klein
insectenboek van Godfried Bomans, dat we ook luidop in de klas lazen, was mijn lievelingsboek in
schoolverband. (Thuis las ik de Pim Pandoer-reeks, en Arendsoog en Witte Veder, uit de schoolbib
van mijn broer).
17
En naast de verplichte gedichten in Zuid en Noord, bracht juffrouw Tack ook LP’s mee, waarop
voordrachtkunstenaars gedichten van Annie M.G. Schmidt brachten.
Ik kan er nog reciteren: ‘Spoken op het kasteel’ , en ook een historie over drie heren, drie beren en
kamperen…maar de juiste titel ontsnapt me:
Er waren eens drie meneren,
heel deftig en heel oud.
Die wilden gaan kamperen,
Kamperen in het woud….etc…
Ik heb een sterk vermoeden dat Trees Tack ook de drijvende kracht was achter ons abonnement op
de Beursschouwburg: tweemaandelijkse uitstapjes naar theater, een gebeuren dat een enorme
weerslag had op mijn jong leven. Ik wist zo goed als meteen dat ik daar thuishoorde.
Magali UYTTERHAEGEN
Plastisch
Luc Hoenraet: Kruisen en krassen
Luc Hoenraet (Aalst, 1941) volgde les aan het Sint-Lucasinstituut, waar hij in 1961 afstudeerde.
Aangemoedigd door zijn leraar Maurits van Saene houdt hij zijn eerste tentoonstelling in 1962. Hij
komt in contact met jazzmuziek en de liefde in zo groot dat hij zijn werken Jazz Paintings noemt. Het
kruismotief duikt op in 1965. Het zou zijn handtekening worden. Hij ontpopt zich tot een veelzijdig
kunstenaar; naast schilderijen maakt hij ook tekeningen, etsen, litho’s en zeefdrukken. Hij schrikt er
ook niet voor terug extrapicturale elementen (spijkers, touw, hout, kant) in zijn materie-schilderijen te
integreren. Tussen 1978 een 1999 verblijft Hoenraet in Parijs.
Van in het prille begin van zijn carrière is Luc Hoenraet op een bijna obsessieve manier gehecht aan
het kruisteken:
Ik heb onnoemelijk veel kruisen geschilderd en doe dat nog altijd. Een andere
kunstenaar zou misschien één werk maken met een kruis, maar er was te veel dat ik
ermee wou uitdrukken.
Naast de voor de hand liggende religieuze symboliek heeft het kruis bij Hoenraet nog andere
betekenissen: revolteren, mathematisch (plus)teken, plastisch teken. Elk kunstwerk is een variant op
het centrale thema: orde (structuur) en chaos (improvisatie). Bij Hoenraet wordt dat vertaald in een
indringend en intrigerend spel van krassen en inkervingen enerzijds en het bezwerende teken, het
kruis, anderzijds.
De twijfel is mijn kruis. Ik weet niet of schilderen voor mij een vorm of een uiting van
geloofsbeleving inhoudt, maar ik weet wél dat het iets is wat ik loet doen. In elke
creatie zit er, als je wil, een vorm van religiositeit, het is ook een manier om jezelf te
bevragen. Mijn werk is multi-interpretabel.
■
Dr. Hugo Heyrman: City Life & Body Language
“Ik zie mijn schilderijen als metabeelden (beelden over
beelden). Het zijn reflecties over de invloed van beelden. Ik
creëer de fysieke werkelijkheid (de huid) van het schilderij
door ‘verf’ een onafhankelijke dimensie te geven. Ik voel me
zowel beeldmaker als schilder.”
De schilderijen in de tentoonstelling van Dr. Hugo Heyrman (1942) zijn een visualisatie van twee
concepten: het stadsleven & de lichaamstaal. De werken getuigen van een trannsformatieve visie,
door de status van waarneming, herinnering en beelden in vraag te stellen. Ze tonen het ambigue
verband tussen het geschilderde beeld en de werkelijkheid door de werkelijkheid voor te stellen als
een bewegend doel.
Een stad wordt vooral bepaald door haar diversiteit en straatcultuur; hoe mensen van elkaar
verschillen, hoe mensen stille taal en persoonlijke ruimte gebruiken. Hoe motie aan emotie voorafgaat.
Tot 90 % van de manier waarop we ons uitdrukken is non-verbaal. Het lichaam liegt niet. De
subliminale signalen van het lichaam spelen een belangrijke rol in de manier waarop wij een relatie
met andere aangaan en hoe zij ons zien.
18
Onze lichamen zijn de meest publieke signalen van onze identiteiten en maken ons privé attent op wie
wij zijn. Wij gebruiken onze verbeelding door middel van herinneringen, of vice versa. In de rituele
kwaliteit van interpersoonlijke acties is er een verborgen code van gedragspatronen, waarachter
hiërarchische en sociale machtsstructuren te voorschijn komen.
De schilderijen zijn manieren van zien, vormen van visueel denken. Ze maken de virtuele en mentale
ruimte van een beeld reëel. De kracht van het schilderen (het is meer dan een medium) is gebaseerd
op het feit dat het een non-verbale, manuele, directe, stille en statische vorm van kunst is.
Inge BRAECKMAN
Mugo: Double life
‘En terwijl hij ontzet schreeuwde: “Dit is inderdaad het Leven zelf!”, draaide hij zich plotseling naar zijn
geliefde om. Zij was dood!’ Ik moest aan dit einde van Edgar Allan Poe’s kortverhaal ‘Het ovale portret’
denken, waarin een schilder zijn geliefde onbewust en ongewild van het leven berooft door haar te
schilderen, toen ik op een veel te warme avond terug naar Gent fietste na de nieuwe reeks tekeningen
bij Mugo (1953) te hebben gezien. Ik vond de dag erna een blauwe kever op het graf van een geliefde
die ik in het verzengende licht een bezoek bracht; het fantastische universum Mugo, waarin de
werkelijkheid als een bundel speelkaarten is, had ook mij bezocht – even, niet minder in werkelijkheid
dan in fantasie.
In ‘Double life’ verrast Mugo onze kijkwereld met een reeks minutieuze zwart-wit potloodtekeningen
waarin hij een spel met de werkelijkheid speelt. Eens niet zijn welbefaamde en kleurrijke erotische
etsen, maar portretten van James Ensor, Orson Welles en onbekende figuren krijgen dankzij zijn
adem een ander leven. Zijn portretten, vaak geschilderd op de vignette-manier, roepen de fantastiek
van Jean Ray op. Maar laten zich door de magie van beeld, woorden en de onderlinge
combinatievormen ervan in verschillende lagen lezen. De parina van de geschiedenis krijgt op mugoiaanse wijze gestalte. Een oude foto uit een krant bijvoorbeeld is slechts het vertrekpunt om als een
dubbelganger in het heden te ontwaken, weg van het karikaturale. Een Engelse gifmengster kan ook
Virginie Loveling zijn. Mensen met dezelfde gezichten leiden/lijden een ander bestaan in een parallel
universum. Een strijkijzer kan afluisterapparatuur bevatten. Want hoeveel percepties bestaan er van
de werkelijkheid?
De tekst in zijn tekeningen eist niet de aandacht op, maar goochelt met de compositorische
mogelijkheden van het werk. En de speciaal voor deze tekeningen ontworpen en zelf gemaakte
stempels moeten het geheel van een werkelijkheidsgehalte voorzien. Maar het welke? Sinds Mugo
met zijn werk de kaarten heeft geschud, word ik in de vroege ochtend al eens wakker van een kraai
die over de nok van mijn dak scheert en schreeuwt want ‘ik had de betovering van de tekening ontdekt
in een absolute levensechtheid van uitdrukking, die me voor het eerst verontrustte’.
Inge BRAECKMAN
Misdaad loont
▲De auteur van Boks & de lege kamer, Simon de Waal, heeft ook een ‘echte’ job: hij is namelijk
rechercheur zware criminaliteit in Amsterdam! Maar ondertussen is hij zo’n veelschrijver geworden,
dat ik mij ernstig afvraag of hij eigenlijk zelf nog aan enige speurneuzerij toe komt, en niet liever het
‘werk’ aan zijn geesteskinderen overlaat.
Tenzij hij ook lijdt aan chronische slapeloosheid, natuurlijk, zoals zijn serieheld Martin Boks. En
menige ‘nuit blanche’ tokkelend achter het scherm doorbrengt:
De Waal heeft een indrukwekkende lijst scenario’s voor tv en film op zijn actief staan: van ‘Baantjer’,
over ‘Grijpstra en de Gier’, ‘Russen’, ‘Bureau Warmoesstraat’, ‘Spangen’en ‘Unit 13’, waar hij telkens
één of verschillende afleveringen voor schreef. En nu is er ook de tv-reeks ‘Boks’, bij Talpa, naar zijn
eerste boek Boks & de lege kamer, maar het tweede Boks & het verkeerde lijk is ook al uit. Dat belooft
dus een lange serie te worden…
Zonder al die voorkennis merk je dat Simon de Waal zeer filmisch schrijft. En dat is vooral leuk in de
rake typeringen. Wachten tot de tv-reeks hier ‘Baantjer’ van de troon stoot, of toch liever zonder
ondertitels even snel het boek lezen ? Een proevertje.
Martin Boks is geen doorsnee-rechercheur: hij woont in een sjiek grachtenpand, een soort museum,
waar hij ook nog de dochter van een collega onder de pannen heeft genomen, en rijdt met een
oldtimer. Hij dendert als een knorpot door bureau Lijnbaansgracht, en heeft de onhebbelijkheid om het
werk van collega’s nog eens over te doen. Zijn toevluchtsoord is de wasserette-snackbar van vriend
Mohammed. En natuurlijk leeft hij op fastfood en andere ongezonde rommel. Hij wordt bij een
mysterieuze zaak gehaald: in een verkommerd hotelletje is een kamer met bloed besmeurd, maar
geen lijk te bespeuren…
19
Niemand heeft wat gezien. Hij ontdekt dat kamers worden gebruikt door gehuwde mannen en hun
maîtresse, en komt ook ongure types op het spoor. Zijn er drugs in het spel?
Hij wordt een aardig stapje vooruit geholpen door de overbuur van het hotelletje, een vrouw die zelf de
deur niet uitdurft wegens agorafobie…
En pas als de zaak is opgelost slaapt hij eindelijk de slaap der zaligen.
Misschien geen nominatie waard voor De Diamanten Kogel, zoals zijn Cop vs Killer, (2005), maar met
co-auteur Dick van den Heuvel staat hun De Rembrandt Code toch lekker op de shortlist voor DDK.
Neen, De Waal slaapt dus niet! ■
Simon DE WAAL, Boks en de lege kamer, Amsterdam, Rothschild & Bach, 2006, 173 p., 5 €.
▲De Diamanten Kogel wordt op donderdag 28 september voor de vijfde maal te Antwerpen
uitgereikt.
Van de 64 inzendingen (zie www.diamantenkogel.be) halen er 14 de shortlist:
Gauke ANDRIESSE, De dode opdrachtgever, Atlas, 2006
Willem ASMAN, De Cassandra Paradox, De Bezige Bij, 2006
Pieter ASPE, Zonder spijt, Manteau, 2006
Patrick de BRUYN, Verdoemd, Manteau, 2006
Nico DROS, Dromen van de bok, Van Oorschot, 2006
HEUVEL & DE WAAL, De Rembrandtcode, De Fontein, 2006
Martin KOOMEN, Kleine koude oorlog, Ellessy, 2006
Ep MEYER, De regels, Prometheus, 2006
Elvin POST, Vals beeld, Anthos, 2006
Ed SANDERS, De zoon van Sint-Petersburg, The House of Books, 2005
Charles den TEX, De macht van meneer Miller, De Geus, 2005
Felix THIJSSEN, Het diepe water, Sijthoff, 2006.
Fortinbras VONK, Contraplan, Signature, 2005.
Peter de ZWAAN, De voeder, De Geus, 2006.
Winnaars van De Diamanten Kogel waren: Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob
Mendes (2004) en Esther Verhoef (2005).
De jury van De Diamanten Kogel 2006 bestaat uit: Frank van den Auwelant, Jos van Cann, HenriFloris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Danny de Laet en Geert Swaenepoel. ■
Bibliografisch
▲Op 28 juni werd Luc Hoenraet 65; een gelegenheid om een monografie te wijden aan een van de
belangrijke naoorlogse Vlaamse kunstenaars. Klara-medewerker en kunstkenner Johan van
Cauwenberge schreef een essay bij het boeiende oeuvre van Hoenraet. In januari en februari was
Van Cauwenberge verscheidene keren bij de kunstenaar op bezoek, en Luc Hoenraet praatte
ongedwongen over eigen werk. Patrick Auwelaert stelde een biografie samen, daarna volgt een
indrukwekkende bibliografie. Uiteraard ontbreken ook de individuele tentoonstellingen en de
groepstentoonstellingen niet.
Het werk wordt ingeleid door prof. em. Serge Goyens de Heusch (UCL), oprichter van de Fondation
pour l’art Belge contemporain.
Tekens in de tijd is een uitgave van Uitgeverij P, Sint-Antoniusberg 9, 3000 Leuven.
Tel.: 0032 (0) 16 23 12 45/ Fax: 0032 (0) 16 23 90 95.
Email: info@uitgeverij-p.be. ■
Agenda
▲Family Affaires. Broers en zusters in de kunst. Tot 10 september. Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat
10, 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. ■
20
▲Kun Fang, Pieter Celie, Louisa Chevalier en Marie-Marthe Aernaudts exposeren tot 10 september in Art
Mix Gallery, Mechelsesteenweg 16, 2000 Antwerpen. De galerie is open van dinsdag tot zondag, van 14 tot 18
uur. www.artmixgallery.be ■
▲Changwon Lee exposeert tot en met zaterdag 7 oktober bij Galerie Martin van Blerk, Mechelsesteenweg 26,
2018 Antwerpen. Openingsuren: donderdag, vrijdag en zaterdag, van 14 tot 18 u. ■
▲Dr. Hugo Heyrman en Mugo exposeren van 7 september tot 15 oktober in De Zwarte Panter,
Hoogstraat 70-72-74 te 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag 13u30-18u. ■
▲Eveneens op 7 september opening, van 18 tot 21u, van de tentoonstelling van Lorcan O’Byrne bij
MUDIMAdrie. De tentoonstelling loopt tot 7 oktober. Openingsuren: van woensdag tot zaterdag,
14-18u. MUDIMAdrie. Galerie Gianluca Ranzi,Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen.www.mudimadrie.be
■
▲Hoenraet exposeert van 9 september tot 15 oktober in het Socio-Cultureel Centrum Elzenveld,
Lange Gasthuisstraat 45 te 2000 Antwerpen. Van dinsdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30.
Vernissage op vrijdag 8 september om 20 uur in het Marquisauditorium van de Prof. Sommézaal.
Ernest van Buynder, voorzitter van het MUHKA, leidt de tentoonstelling in. Dichter Patrick Lateur
stelt de kunstmonografie Hoenraet voor. ■
▲Emiel Hoorne stelt ten toon in het Elzenveld van 9 september tot en met 15 oktober: Review 1
(linoleum) gesneden overzicht 1967-2000. Van dinsdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. ■
▲Van 15 september tot en met 15 oktober exposeert Fernand Vanderplancke beeldenwerk in
brons & hout in het Elzenveld. Van dinsdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. ■
▲Op zaterdag 16 september om 17 uur wordt Gestolen lucht, de nieuwe bundel van Hendrik
Carette, aan pers en publiek voorgesteld door dr. Luc R.C. Deleu. Gestolen lucht is een uitgave van
PoëzieCentrum. Het Toreken, Vrijdagmarkt 36, 9000 Gent. ■
▲Op vrijdag 29 september om 20u vindt in galerie De Zwarte Panter de voorstelling plaats van de
nieuwe dichtbundel van Jo Gisekin (1942). Het eiland van elkaar verschijnt in de prestigieuze
Parnassusreeks van uitgeverij P te Leuven en bevat een rijke keuze uit haar vroegere werk en een
reeks nieuwe gedichten. De samensteller, Jooris van Hulle, leidt de bundel in en de dichteres leest
gedichten voor.■
▲U wordt vriendelijk uitgenodigd tot de voorstelling van de poëziebundel Maria Cordobes van de
Oostendse auteur Frank Decerf, op zondag 1 oktober om 11uur in het VLC Geuzetorre,
Kazernelaan 1 te Oostende. Het VLC bevindt achter de vroegere visserijschool John Bauwens, nu
Maritiem Instituut van het Gemeenschapsonderwijs.
De voorstelling wordt opgeluisterd met muziek door Gilbert Isbin en er is een tentoonstelling met nog
nooit getoonde en clandestien genomen foto's uit het Franco-tijdperk en dit in het kader van de
zeventigste verjaardag van de Spaanse burgeroorlog. Guy van Hoof zal de bundel inleiden. De
auteur leest daarna voor uit eigen werk en zijn literair agente Maria Moran del Rio, speciaal
overgekomen uit Léon, zal enkele van de Spaanse gedichten lezen. De receptie is voor iedereen
gratis. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering is gedateerd 31 augustus.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw
bijdrage tijdig te storten
op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
21
ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie &
Reëvaluatie
Vierde jaargang, nr. 78
18 september 2006
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
hfj@skynet.be
2
Necrologisch
Hugo Schiltz
(28 oktober 1927 - 5 augustus 2006)
Christian Dutoit is hoofdredacteur van Meervoud, “links Vlaams-nationaal maandblad”. Zijn
gedachtengoed leunt dicht aan bij de analyses en de strategie van Antoon Roossens (1929-2003).
Hier volgen enkele uittreksels van het in memoriam dat in de jongste aflevering van Meervoud
verscheen (zie ook “Door de leesbril bekeken”).
Begin augustus overleed Hugo Schiltz, een man die ontegensprekelijk een grote stempel drukte op
het naoorlogse Vlaams-nationalisme. Bij het ter ziele gaan van iemand past sereniteit. […] Toch
vergaloppeerden de Vlaamse media zich een beetje: het leek erop dat hij net als koning Boudewijn
heilig
zou
verklaard
worden.
Vooral
de
gehaaide
tegenstanders
van
het
Vlaamse
zelfstandigheidsstreven sloofden zich uit in met in krokodillentranen gemarineerde commentaren. […]
Schiltz was een handig en bekwaam politicus maar geen staatsman, laat staan een ‘Vlaams’
staatsman. […] Waarmee we bedoelen dat iemand wel een goed bestuurder kan zijn, maar daarom
niet noodzakelijk een ‘staatsman’. […] Maar goed, Schiltz was beslist wel een gentleman. En een
workaholic. […] Politiek was Schiltz de laatste jaren uitgeteld. Postuum zal hij wel véél politieke
vrienden hebben, de realiteit is gewoon anders. Dit heeft veel te maken met de implosie van de
Volksunie en zijn rol daarin, met – om het proper uit te leggen – typisch Antwerpse toestanden, met
zijn tanende voeling met de Vlaamse beweging. […] Politiek stond Schiltz als liberaal zeker niet op
onze golflengte. Het zou dan ook van weinig tact getuigen om nu aan goedkope hagiografie te doen.
Hoezeer hij ook op politiek vlak een aantal dingen grondig verknald heeft […] toch heeft hij
ongetwijfeld een voorlopig een jammer genoeg niet voorbijgaande stempel gedrukt op het politieke
leven van de afgelopen decennia in Vlaanderen.
Aan de nieuwe generatie om andere wegen in te slaan en eventueel voor zover mogelijk een aantal
vergissingen ongedaan te maken.
Christian DUTOIT
&
Het Laatste Nieuws herdacht Hugo Schiltz als “de Kennedy van het Vlaams-nationalisme”. De
vergelijking gaat in die zin op, dat het in de tweede helft van de jaren zestig duidelijk was dat met hem
een frisse wind zou waaien in het (Antwerpse) politiek landschap. Net als Hans van Mierlo en D 66 in
Nederland, was Schiltz voor mij de belichaming van de wil tot ontzuiling en vernieuwing, een mening
die gedeeld werd door een deel van mijn vriendenkring. De kennismaking met Hugo (dat was voor hij
tot kamerlid verkozen werd in 1965) had ik trouwens te danken aan twee vrienden, medestanders van
het eerste uur van Schiltz, dichter Nic van Bruggen (1938-1991) en schilder Jef Verheyen
(1932-1984).
Leuven, Zwartberg, pietluttige en potsierlijke “censuur”-maatregelen: de traditionele partijen leken toen
elke voeling verloren te hebben met wat er bij de jongere generatie leefde. Het klimaat was niet alleen
bekrompen en duf, maar ook nog daadwerkelijk repressief.
3
In de jaren zeventig had ik journalistieke contacten (De Vlaamse Elsevier, Impact) met Hugo, die
ondertussen een vriend was geworden. Het portret dat ik van hem schetste in het satirisch weekblad
Pan werd door ingewijden en politieke vrienden (en vijanden) erg gewaardeerd… In de tijd van en net
na Egmont hadden we nauwe persoonlijke contacten. Toen hij dan in december 1981 minister werd in
de eerste Vlaamse regering, vroeg hij me als persvoorlichter. En dat het daar niet bij bleef, is
genoegzaam bekend.
Het is te vroeg om nog wat toe te voegen aan het concert van lofbetuigingen waarmee hij na zijn
overlijden bedolven werd, zelfs indien er soms (en alleszins door sommigen) een halve toon lager had
gespeeld mogen worden. Maar een ding staat vast: in zogeheten radicale Vlaamse kringen is het nog
altijd niet doorgedrongen hoezeer Schiltz, de pragmaticus, een spelbreker is geweest in de Belgische
politiek. Maar ook dat is hier vandaag niet aan de orde.
Ik koester de herinnering aan de man met een rijk inwendig leven dat niet afgestompt werd door de
onvermijdelijke en ondermijnende servitudes van het openbaar leven; aan de pragmaticus die ook een
dromer was; aan de sterk analytische geest die onweerlegbare syntheses haast moeiteloos uit zijn
mouw schudde, en perplex stond dat niet iedereen hem zomaar volgde; aan de man die van arrivisme
beschuldigd wordt, maar politiek niet kreeg wat hem toekwam, precies omdat hij zijn diepste
overtuiging niét verloochende. Hij hield van monochroom Chinees porselein, van lichtschilderijen van
Jef Verheyen, van gedichten van Jan van Nijlen en Nic van Bruggen.
Ik laat hem dit voorlopig laatste woord, een gedicht dat hij in oktober 1949 schreef:
Ikarus
Waarom die angst, die schroom om te bekennen,
dat wij tenslotte even eenzaam zijn
en moeilijk aan veel feesten kunnen wennen,
die plaasteren tomben op een graf van pijn?
Weet gij dan ook dat woorden weinig baten,
dat altijd nog een bitse grendel blijft,
waardoor wij toch steeds ongesproken laten,
wat ons zo dringend naar elkander drijft?
Wie kan zijn hart in woorden nederleggen,
of welk woord dringt in de kluis der ziel?
Hij keert, die poogt zijn weemoed uit te leggen,
Als Ikarus, die uit de hemel viel.
Het weze zo, maar laat ons samenleven,
geliefde, vriend, een handdruk en een zoen,
’t verzwegen woord elkander meegeven
in de dialoog van ’t dagelijkse doen.
(HFJ)
Julien Schoenaerts
(30 augustus 1925 - 7 september 2006)
Anderen hebben zijn carrière (al dan niet correct) in de media gereconstrueerd. Collega’s hebben
afscheid genomen van “de grootste”. Hij werd bij leven uitgeroepen tot “theatermonument”. Maar
gezelschapsdirecteurs en andere ambtenaren hadden hem gevangengezet in een krijtkring. Hij was
4
een vreemdeling, hij werd gauw een banneling in eigen land. Maar het publiek bleef hem op handen
dragen.
Mijn verste herinneringen aan Julien Schoenaerts: die onnavolgbaar lijzig uitgesproken opmerking in
een Vlaamse film over het ‘négligé’ van een wulpse dame; een eerste ontmoeting aan een tafeltje in
Casa Roca aan de Meir te Antwerpen (thans: C&A), waar grootvader me meegenomen had. Die
eerste ontmoeting dateert van 1955. Julien was toen al een begrip. Bij de KNS had hij o.m. met Fred
Engelen gewerkt (de regisseur wiens twee dichtbundeltjes geïllustreerd werden door grootvader). Ook
in de kleinste rol was hij verpletterend.
In de tweede helft van de jaren zestig, toen hij in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij de
Nederlandse Comedie speelde, kwam hij soms in de (oude) VECU (toen nog met ingang aan de
Wijngaardstraat) even binnenwippen om te pokeren. Dat ‘even’ dobbelen (in het Antwerps: ‘chapeau
spelen’) duurde dan wel tot de vroege uurtjes. Om het halfuur kondigde Julien zijn vertrek aan. De
(Amsterdamse) taxi wachtte geduldig.
Maar we zagen elkaar ook in minder profane omstandigheden. Zo herinner ik me levendig een lang
theologisch gesprek met de toen al (in 1966 of 1967) politiek bepaald niet-correcte pater Marcel
Brauns S.J. (1913-1995), wiens doctoraat aan de Theologische Faculteit van de Sociëteit van Jezus te
Leuven (Per modum intellectus, ut verbum) ging “over de leer van de voortkomst van den zoon door
verstandsteling en haar juiste betekenis bij en naar den H. Thomas van Aquino”, een doorwrocht
traktaat dat Brauns luchthartig afdeed als een “proeve van scholastieke helderheid”… De onstuimige
jezuïet was gebiologeerd door het mysterie van de H. Drievuldigheid: Het geheim der Goddelijke
Persoonlijkheden. Ja, dat was wel van aard om Julien te fascineren.
In 1970 ging Julien sympathie betuigen aan de stakende mijnwerkers in Limburg. Met Nic van
Bruggen, Paul de Vree en enkele andere leden van het steuncomité dat we gevormd hadden om de
stakers financieel te steunen, reden we naar de gelegenheid waar stakingsleider Gerard Slegers zijn
hoofdkwartier had gevestigd. Was dat in Waterschei of in Genk, ik weet het niet meer. Maar dat Julien
present was, vergeet ik nooit. We stonden al op het punt huiswaarts te keren, toen Schoenaerts plots
de indrukwekkende rijen rijkswachters in gevechtstenue, ingezet om het “recht op arbeid” te
waarborgen, waardig en rustig tegemoet wandelde. Het was al donker en er hing iets van mist in de
lucht. Versluierd als het ware door de oranje gloed van de natriumlampen en de kille, grijze damp bij
valavond, baadde het tafereel in een ronduit surrealistische sfeer. Op het ruime plein voor de ingang
van de mijn schreed Julien traag voort, plechtig declamerend uit een Griekse tekst (was het toen al de
apologie van Socrates?), op eerbiedige afstand gevolgd door zijn destijds onafscheidelijke, rijzige
vleugeladjudant, de fluitspelende Cochius.
Julien woonde een aantal jaren in dezelfde herenwoning als Pruts (waar trouwens ook Nic van
Bruggen en Luc Boudens ooit een appartement hadden en Hugo Claus een atelier betrok), zodat we
in uitgesteld relais toch wel altijd in contact bleven.
In het begin van zijn gevulde carrière speelde hij in Evelyn Waughs Muiterij op de Caine een lichtjes
gestoorde matroos en in Meeuwen sterven in de haven was hij een vreemdeling die door de haven
zwerft op de vlucht voor de politie. Hij schitterde in stukken van Beckett en Pinter, speelde Socrates
en Kaspar Hauser.
5
Julien was een prille Maagd, een uitgebrulde Leeuw die nog niet het evenwicht van de Balans
nastreeft. Karel Jonckheere stipt aan dat de Maagd zowel de diepten van het onderbewustzijn aftast
als de hoogten probeert in te palmen. Dat is Julien op het lijf geschreven. Zijn hele carrière, zijn leven
dus (hij was immers geen toneelspeler, hij leefde in een wereld die zijn domein was) stond in het teken
van helle- en hemelvaart. Hij oscilleerde voortdurend tussen zweefvlucht en zwaartekracht, geraakt
als hij was zowel door de vleugelslag van de saturnische melancholie als door de vuurpijlen van de
stralende zon. Zonnekind en lunatieker tegelijk. Standvastig en wijs – en hulpeloos ook, in zijn drang
om het kinderlijke te bewaren.
Hij was een zwervende vreemdeling, jawel. De media spraken van “psychische problemen”. Maar die
zijn slechts de natuurlijke neerslag van een verziekte maatschappij die het hebben boven het zijn stelt.
“Een kleine man die een heel podium vulde”, inderdaad; een groot man die wist dat je als acteur (en
ook als mens) “van alle onzekerheden zeker moet zijn, en van alle zekerheden onzeker”. Een mens
die wellicht het geheim der persoonlijkheden doorgrond had.
(HFJ)
Hugo Benoy
Op 76-jarige leeftijd overleed op 9 september Hugo Benoy, professor emeritus Russische taal aan het
Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken te Antwerpen. Tijdens lange gesprekken in zijn buitenverblijf,
medio de jaren tachtig, mocht ik vaststellen hoezeer hij begaan was met de evolutie in de landen van
het “reële socialisme”. Nu lees ik op de rouwadvertentie dat hij “bleef geloven in een betere en
rechtvaardige wereld…” Wat dat aan innerlijke verscheurdheid betekent voor een overtuigde en
rechtlijnige (oud)communist, kan ik me levendig voorstellen.
Als Ruslandreiziger, vredesmilitant, voorzitter van de Vereniging België-USSR en van het Poesjkin
Centrum beschikte professor Benoy over een belangrijk persoonlijk netwerk, dat hij consequent in
dienst stelde van zijn humanistische idealen.
(HFJ)
Het geval Otto Gross
II
Na bijna dertig jaar als onderzoeksrechter in zijn geboortestad Graz actief te zijn geweest, ging de droom
van Franz Gross (1847-1915), Otto’s vader, in vervulling: in 1898 werd hij gewoon hoogleraar voor strafen strafprocesrecht, eerst in Czernowitz (thans Cernivci in Ukraïne) en dan (1902) in Praag – Franz Kafka
(1883-1924) was er één van zijn studenten –, om van anno 1905 af aan de universiteit van Graz de leerstoel
voor criminologie te bekleden. Hij schiep een soort van misdaadmuseum (sinds 2003 opnieuw
toegankelijk), richtte het tijdschrift Archiv für Kriminalanthropologie und Kriminalistik op (1899) en
schreef o.m. het op ervaring, observatie en reflexie steunende Handbuch für Untersuchungsrichter,
Polizeibeamte, Gendarmen usw. (waarin sprake is van voet- en bloedsporen en van vingerafdrukken, een
koffertje voor bewijsmateriaal aangeprezen wordt, de politiehond zijn intrede doet) dat tussen 1893 en 1913
zes oplagen kende en in ettelijke talen vertaald werd.1
1
Van de Engelse vertaling verschenen vijf edities, de laatste bezorgd door Richard Leofric Jackson van New Scotland Yard
(1962). Cf. M. GREEN, op. cit., p. 35. In het jaar dat vader Gross zijn handboek publiceerde (1893) legde Franse
criminoloog Alphonse Bertillon (1853-1914) de grondslag van het anthropometrische identificatiesysteem. Een coïncidentie?
6
Vader Gross, voorwaar een encyclopedische geest, zwoer bij objectief meetbare, beschrijfbare en
constateerbare gegevens, wat verklaart waarom hij het belang van het getuigenverhoor laag inschatte. Als
rechtgeaarde positivist zwoer vader Gross bij constateerbare, objectief meetbare en beschrijfbare gegevens,
wat verklaart waarom hij het belang van het getuigenverhoor laag inschatte. Ik laat Green aan het woord:
He was not interested in penology, or in the sociology of crime; just in catching criminals
and preventing them from committing more crimes.2
Geen wonder dat hij de doodstraf billigde en voor gedegenereerden (landlopers, revolutionairen,
homofielen, zigeuners, verstokte bedelaars, gewoontedieven e.a.m.), voor wie hem een normale straf
inadequaat leek, de deportatie naar Zuid-West-Afrika bepleitte. 3 Zou hij geweten hebben dat de Britse
koningin Elisabeth I (1533-1603) in 1597 een wet heeft uitgevaardigd die de deportatie van bepaalde
delinquenten regelde?
Deze geleerde was uiteraard een kind van zijn tijd. Men vergete niet dat de Italiaan Cesare Lombroso
(1835-1909) aan L’uomo delinquente (1876) een ophefmakend boek gewijd had en de Hongaarse fysicus
en protagonist van het zionisme Max Nordau (1849-1923) in zijn opus met de veelzeggende titel Entartung
tegen de voortschrijdende degeneratie gewaarschuwd had.4 De tegenstelling massa/elite stond sowieso in
het middelpunt van vehemente discussies en zowel voor het door de Zwitserse jurist Johann Jakob
Bachofen (1815-1887) ‘aangetoonde’ primaat van het matriarchaat als voor de antifeministische en
antisemitische opvattingen van Otto Weininger (1880-1903) bestond levendige belangstelling.5 Voorts was
het monisme, het geesteskind van de sociaal-darwinist Ernst Haeckel (1834-1919), bezig tot een
wereldbeschouwing uit te dijen, deden de anarchisten van zich spreken en doken in de kunst de eerste –
ismen op.6
Daar het in de eerste paragraaf van dit opstel over de misdaadroman ging en dit literaire genre in deze
Mededelingen behoorlijk aan zijn trekken komt, kan ik er niet omheen te vermelden dat bekende
beoefenaars van dat genre door vader Gross geïnspireerd werden, resp. worden. Zo vernoemt hem de
Amerikaan S.S. Van Dine (ps. Van William Huntington Wright; 1889-1939), de schepper van de privédetective Philo Vance, expressis verbis in The Greene Murder Case (1928). En wie de memoires (1951)
2
M. GREEN, op. cit., p. 35.
Over de theorieën van vader Gross, cf. E. HURWITZ, op. cit., pp. 35-48: ‘Die Bedeutung des Vaters…’. Het is niet
mogelijk in te gaan op de (door Kafka verworpen) justificatie van de doodstraf door vader Gross noch op zijn
deportatietheorie, die recent met de bio-politiek à la Michel Foucault (1926-1984) in verband gebracht werd en tot (soms
verregaande) extrapolaties geleid heeft.
4
a) Ik bezigde de tweedelige Franse vertaling van C. Lombrosos werk: L’homme criminel. Étude anthropologique et
psychiatrique, Paris, Alcan, (1876), 1895, 2 delen = XLIV- 567 en 583 p.
b) Zopas verscheen een gedeeltelijke Franse vertaling van dit boek : Dégénérescence, Paris, Max Milo, 2006, 192 p. Over
hem, cf. Anna NORDAU, Max Nordau: l’homme, le penseur, le sioniste, Paris, Éds de la Terre Retrouvée, 1948, 318 p.
5
a) Bijzonder populair was in die tijd het boek van Gustave LE BON (1841-1931), Psychologie des foules, Paris, Retz
[1895], 1976, 192 p., nr. 1 in de reeks ‘Les classiques des sciences humaines’.
b) J. BACHOFEN, Mutterrecht und Urreligion. Eine Auswahl, Leipzig, Kröner, (1861) s.d. ( = 1934?), XIX-280 p., nr. 52 in
de reeks ‘Kröners Taschenbuchausgabe’. Over de discussie rond zijn theorie, cf. Uwe WESEL (ed.), Der Mythos vom
Matriarchat. Über Bachofens Mutterrecht und die Stellung von Frauen in frühen Gesellschaften vor der Entstehung
staatlicher Herrschaft, Frankfurt a.M., Suhrkamp, 1980, 168 p., nr. 333 in de reeks ‘Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft’.
c) Otto WEININGER, Geschlecht und Charakter. Eine prinzipielle Untersuchung, Wien/Leipzig, Braumüller, (1903), 7de
onveranderde opl. = 1907, XXII-608 p. Over hem en zijn theorie, cf. o.m. Chandak SENGOOPTA, Otto Weininger. Sex,
Science, and Self in Imperial Vienna, Chicago/London, The University of Chicago Press, 2000, X-239 p., in ‘The Chicago
Series on Sexuality, History, and Society’.
6
De in deze paragraaf opgesomde voorbeelden volstaan geenszins om zich een idee te kunnen vormen van de toenmalige
Zeitgeist. Toch wijzen ze op een gevoel van groeiend onbehagen t.a.v. de burgerlijke mentaliteit en de burgerlijke waarden.
3
7
van Georges Simenon (1903-1989) gelezen heeft, weet dat commissaris Maigret eveneens bij Gross in de
leer is gegaan. Er zijn ook auteurs wier werk me volkomen onbekend is die hun schatplichtigheid aan Gross
toegegeven blijken te hebben, o.m. de Engelsman H.R.F. Keating, de vader van inspecteur Ghote uit
Bombay.7
III
Uit het huwelijk van vader Gross met Adele Raymann (1854-1942) ontsproot slechts een kind, zoon Otto,
die overbeschermd opgroeide in het ouderlijk huis en naar private scholen gestuurd werd. Zijn ouders
waren veeleisend, zodat het niet verwondert dat Otto zijn studie aan het gymnasium van Graz en aan de
medische faculteiten van Graz, München en Straatsburg magna cum laude afsloot. Na stage te hebben
gelopen, promoveerde hij in 1899 in Graz tot doctor in de geneeskunde. Het jaar daarop reisde hij als
scheepsarts naar Zuid-Amerika en het was tijdens deze tocht dat hij met drugs begon te experimenteren.
Terug aan wal werd hij docent en schreef menige gespecialiseerde studie. Doch het duurde niet bijster lang
of hij moest een eerste keer kortstondig worden geïnterneerd (1902). Genezen verklaard werd hij assistent
in de universitaire kliniek van Graz en ging in 1903 (tegen zijn zin!) een kerkelijk huwelijk aan met de
advocatendochter Frieda Schloffer (1876-1950), me wie hij een liaison had. Nota bene: in 1904 ontmoette
O.G. voor het eerst Freud, die hem als een aanwinst voor zijn psychoanalyse beschouwde.
Het echtpaar Gross begaf zich in 1906 naar Ascona, een plaatsje in Zwitserland waar sinds ettelijke jaren
een aantal (vaak geniale) zonderlingen, bohémiens zo men wil, woonden en er een alternatieve levensstijl
(er liepen b.v. nogal wat nudisten rond) op nahielden.8 Frieda nodigde haar studievriendin Else von
Richthofen (1874-1973), de echtgenote van de in München economie docerende professor Edgar Jaffé
(1866-1921), uit om haar te bezoeken. Een jaar later brachten de beide dames een zoon ter wereld, die
beide Peter genoemd werden9 en dezelfde vader hadden, namelijk O.G. Kort daarop bezweek op haar beurt
Ilses zuster Frieda Weekley-von Richthofen (1885-1956), de latere echtgenote van de beroemde Engelse
auteur David Herbert Lawrence (1885-1930), voor de charme van O.G.! Deze laatste was begonnen met het
in de praktijk omzetten van wat hij zelf ‘erotisch immoralisme’ noemde, een waarheidsgetrouwere term dan
het ingeburgerde ‘vrije liefde’ . Onlangs dook een tot dusver onbekend artikel van O.G. op, waarin hij – in
1920! – als allereerste de uitdrukking ‘seksuele revolutie’ gebruikte.
Doch in Ascona gebeurde nog iets anders. Een zekere Lotte Hattemers (1876-1906) – de dochter van de
burgemeester van een Berlijns district ? – pleegde zelfmoord, met de hulp van O.G. en diens vriend
Johannes Nohl (1882-1963), een psychiater die o.m. de auteur Hermann Hesse (1877-1962) geanalyseerd
heeft. Op grond van geruchten stelde de politie van Zürich een onderzoek in en kwam tot de bevinding dat
het niet om een geval van euthanasie ging. Voorzichtigheidshalve waren Frieda en O.G. tijdig naar
7
Over het in deze paragraaf te berde gebrachte thema, cf. M. GREEN, ‘Die Rezeption von Hans und Otto Gross im
englischen Sprachraum’, pp. 16-193 in: Gerhard Michael DIENES (°1953) en Ralf ROTHER (°1960) [eds.], Die Gesetze des
Vaters (gepubliceerd n.a.v. een tentoonstelling in het Stadtmuseum Graz), Wien, Böhlau, 2003, 287 p.
8
Het was in Ascona dat de Nederlandse weduwe Olga Fröbe-Kapteyn (1881-1962) in 1933 met de jaarlijkse EranosTagungen van start ging. Het standaardwerk ter zake schreef de Oostenrijkse vorser Hans Thomas HAKL (°1947), Der
verborgene Geist von Eranos. Unbekannte Begegnungen von Wissenschaft und Esoterik, Bretten, Verlag Neue Wissenschaft,
2001, 473 p.
9
De zoon van Frieda Schoffler stierf in 1946 aan longtuberculose, deze van Else von Richthofen in 1915 (te dier gelegenheid
schreef Rilke het gedicht ‘Requiem auf den Tod eines Knabens). Else heeft zich later over de andere onechte kinderen van
O.G. ontfermd.
8
München afgereisd, alwaar Otto graag en vaak in het stadsdeel Schwabing vertoefde, door Jacques Le
Rider (°1954) ‘le Quartier Latin munichois’ genoemd.10
Het was de tijd dat het er op leek dat zich in Schwabing zowel marginalen van allerlei slag als bekende
kunstenaars in spe elkaar rendez-vous gaven. Zelfs de ‘hofhouding’ van de grote dichter Stefan George
(1868-1933), beter bekend als de Kreis, feestte er. Het staat buiten kijf dat O.G. in Schwabing de
psychoanalyse geïntroduceerd heeft. Dag en acht analyseerde hij bezoekers van café Stephanie, zijn
stamkroeg; één van hen was de anarchist Erich Mühsam (1878-1934), met wie hij reeds langer optrok. Hij
leerde er Franz Jung (1888-1963) kennen, die weldra in zijn leven een belangrijke rol zou spelen.
Dat O.G. in vakmiddens gewaardeerd werd blijkt uit het feit dat hij op twee colloquia een referaat mocht
houden: op dat van de neuro-psychiaters (Amsterdam, september 1907 – hier maakte hij wellicht kennis
met C.G. Jung, mogelijk ook met Kropotkin [cf. infra] ) en op dat (het allereerste) van de psychoanalytici
(Salzburg, april 1908). Over dit laatste, helaas verloren geraakt referaat over Culturelle Perspektive was
Freud niet te spreken: ‘Wir sind Ärzte, und Ärzte müssen wir bleiben” [wij zijn geneesheren, en dat moeten
wij blijven]. Toch leverde diezelfde Freud in mei 1908 een medisch attest af, waardoor O.G. in Burghölzli
een nieuwe ontwenningskuur kon aanvatten. Het was C.G. Jung die hem analyseerde, doch O.G. klom
medio juni 1908 over de muur van de instelling en werd weldra in Schwabing opgemerkt. Na amper twee
weken (wat Freud verwonderde) had Jung als diagnose: dementia praecox (thans: schizofrenie); ze wordt
sinds geruime tijd als volstrekt onjuist beschouwd en als het resultaat van een broedermoord
geïnterpreteerd – maar ze is O.G. wel zijn verder leven blijven achtervolgen.
IV
Alvorens verder te gaan is het nuttig erop te wijzen dat, in weerwil van zijn psychische problemen, O.G.
zich op geen enkel moment op seksueel onbetuigd gelaten heeft. Zo schonk hem de Zwitserse schrijfster
Regina Ullmann (1884-1961), achteraf een ‘vriendin’ van de bekende dichter Rainer Maria (von) Rilke
(1875-1926), in juli 1908 een dochter, Camilla (1908-2000), die als kinderoppasje haar brood heeft
verdiend. Een topprestatie leverde hij in 1916 toen hij een relatie had met de drie zusters Kuh (die drie
broers hadden, waarvan er een, Anton [1891-1941], als letterkundige een zekere faam genoot); een van hen,
Marianne (1894-1948), schonk hem een dochter, Sophie (1916-2005), die in 1945 de Britse ex-soldaat en
grafoloog Simon Templer (oorspronkelijke naam: Groshut; 1914-1991), huwde.11 Wat voor de reeds
aangehaalde ‘avonturen’ met de zusters von Richthofen gold, gaat evenzeer voor deze (en andere) gevallen
op: O.G. zette zijn theorie in daden om. Hij ging daarbij consequent tewerk, want voor zijn vrouw vond hij
een Ersatz-echtgenoot in de persoon van zijn vriend Ernst Frick (1881-1956): het nieuwe koppel ging – om
het in modern taalgebruik te zeggen – een Lat-relatie aan en kreeg drie dochters, waarvan de oudste, Eva
Verena (1910-2005), op aandringen van O.G. met de familienaam Gross door het leven is gegaan.
Voor O.G. liep alles min of meer gesmeerd, tot hij anno 1910 eens te meer in Ascona opdook. Hij was
vergezeld van Sophie Benz (1884-1911), de dochter van een Münchense professor, met wie hij al vier jaar
10
J. LE RIDER, Introduction: De la psychanalyse à la révolution. Le destin d’Otto Gross (1877-1920), pp. 5-40 in O.G.,
Révolution sur le divan [de Franse vertaling van 15 teksten van Gross], Paris, Solin, 1988, 153 p., nr. 2 in de reeks ‘Terres
psychanalytiques’ ; cf. P. 2.
11
Deze Sophie Templer-Kuh aanvaardde bij haar stichting het ere-voorzitterschap van de hoger vernoemde Internationale
Otto Gross Gesellschaft.
9
samenleefde en die van hem een kind verwachtte. Deze kunstenares leed aan een psychose en maakte aan
haar leven een einde door vergif in te nemen. Zat O.G. daar voor iets tussen? In de pers werd de link gelegd
met het oudere geval Hattemers. Gevolg: de politie zocht O.G. wegens hulpverlening bij het plegen van
zelfmoord. Deze koos het hazenpas en vond onderdak bij een bevriende advocaat in Mendisio
(Italiaanstalig Zwitserland), die hem, na vader Gross’ akkoord bekomen te hebben, in de plaatselijke
instelling voor depressieven en alcoholiekers liet interneren. Het bleef bij een summiere behandeling, want
in juni 1911 werd O.G. ‘ontslagen’. Doch onmiddellijk meldde hij zich vrijwillig in de gelijkaardige
Weense instelling, Am Steinhof, waar hij evenmin lang gebleven is.
Met vriend Mühsam had O.G. het plan opgevat, in Ascona een vrije hogeschool voor anarchisme op te
richten, maar dat plan ging uiteindelijk niet door. Er weze en passant vermeld dat het niet uitgesloten is dat
O.G. eerder – in Amsterdam of in Ascona? – met Peter Kropotkin (1842-1921), de bekende goeroe van een
anarchistische stroming van het soft-type (cf. de leer van de wederzijdse hulp)12, had kennis gemaakt. Wat
er ook van zij, het is niet duidelijk of het mislukt plan, gevoegd bij de politionele dreiging, er O.G. heeft toe
aangezet zich in 1913 naar Berlijn te begeven. In ieder geval sloot hij zich daar bij de revolutionaire groep
Aktion van Franz Pfemfert (1879-1954) aan en schreef voor haar gelijknamig weekblad enkele
merkwaardige artikels. Ik geloof niet dat men mag zeggen dat hij op expressionistische auteurs en schilders
een stempel heeft gedrukt, maar hij heeft er wel een paar sterk beïnvloed; de grote uitzondering was
Ludwig Rubiner (1881-1920), die zijn revolutionair credo tot tweemaal toe op de korrel nam (verwijt: de
psychoanalyse is een techniek en de psychoanalytici moeten binnen de muren van hun kliniek blijven; men
denke aan Freuds hoger aangehaalde uitspraak) en hem tot het schrijven van tegenartikels noopte.
Schone liedjes duren nooit lang. Hoe het in zijn werk is gegaan, d.i. of vader Gross er voor iets heeft tussen
gezeten, weten we niet precies, maar vast staat dat O.G. in november werd aangehouden, uit Pruisen
verbannen en onder politiebewaking naar de grens gebracht, alwaar Oostenrijkse ambtenaren klaar stonden
om hem in het krankzinnigengesticht Tulln bij Wenen af te leveren. Vader Gross, die tot dan toe zijn zoon
financieel bijgestaan en hem voor zijn bestwil ontwenningskuren aangeraden of verplicht had ze te
ondergaan, nam de kans waar om zijn z.i. geestesgestoorde telg onder curatele te laten stellen.
Gerechtelijke instanties gaven hem gelijk en stelden hem als voogd aan.
Tegen dat alles kwam, onder impuls van o.m. de vrienden Mühsam en Franz Jung en – wat hem tot zeer
strekt – contrahent Rubiner, een internationale campagne op gang; in talrijke bladen (ook Franse) werd
door auteurs en kunstenaars (onder hen de Franse letterkundigen Blaise Cendrars [ps. Van Frédéric-Louis
Sauser; 1887-1961] en – uitermate belangrijk – Guillaume Apollinaire [eig. Guillaume Kostrowitzky;
1880-1919]) tegen de als willekeurig bestempelde arrestatie en haar gevolgen geprotesteerd. De in Wenen
gevestigde Akademische Verband für Literatur und Musik liet een pamflet drukken en er 10.000
exemplaren van verspreiden. Er werd neen gewelddadige bevrijdingspoging gevreesd en O.G. belandde in
het Silezische krankzinnigengesticht Troppau, dat hij begin juli 1914 mocht verlaten. Overigens eindigde
12
Ik kan niet aan de verleiding weerstaan om te vermelden dat Kropotkins hoofdwerk door de echtgenote (Florence Hélène
Maertens) van de beroemde Gentse hoogleraar (bioloog, meer bepaald plantkundige) en flamingant Julius Mac Leod
(1857-1919) in het Nederlands vertaald werd: Wederkeerig dienstbetoon, een factor der evolutie, etc, Amsterdam, Van Looy,
1904, 416 p.
10
de protestactie in mineur, omdat O.G. zijn internering in een brief aan het college voor curatelen
legitimeerde.
Gedurende W.O. I werkte hij als arts in verschillende militaire hospitalen en kon zijn gedeserteerde vriend
Franz Jung een ontlastend attest bezorgen. Uit de oorlogsperiode zijn drie gebeurtenissen
vermeldenswaard: (a) vader Gross stierf in december 1915 en liet een weduwe en een erfenisprobleem
achter; (b) in juli 1917 troffen O.G., Kafka en Max Brod (1884-1968) zich in Praag; (c) O.G. vulde een
aflevering van het door Franz Jung in Berlijn opgerichte tijdschriftje Die freie Straße. In oktober 1918 dook
O.G. opnieuw in Berlijn op en trok in bij het echtpaar Franz Jung. Na de gebeurtenissen in Rusland na 1917
werd hij afgekeurd om in de prille Sovjetunie te gaan helpen bij de bestrijding van epidemieën, en moest
aan de Hongaarse grens rechtsomkeert maken, omdat admiraal Miklós von Horthy (1868-1957) net een
einde had gemaakt aan het communistisch bewind van Béla Ku[h]n (1886-1938) dat welgeteld 133 dagen
had geduurd.
Tussendoor publiceerde O.G. in tijdschriften zoals Sowjet (Wenen) en Die Erde (Berlijn) een paar
fundamentele teksten, o.m. over het probleem van het parlementarisme, waaruit blijkt dat hij zijn
‘psychoanalytisch anarchisme’ nog verstrakt had. Dit keer beïnvloedde O.G. een paar Berlijnse dadaïsten,
o.m. Raoul Hausmann (1886-1971) en de kunstenares Hannah Höch (1889-1978). Doch langzaam maar
zeker ging het met hem bergafwaarts: armoede was troef, cocaïne en morfine kostten geld dat hij niet bezat
en zijn gestel geraakte almaar meer ondermijnd. Na een woelige discussie met vrienden die hem weigerden
drugs te bezorgen, werd O.G. in een steegje in comateuze toestand gevonden en naar het sanatorium van
Pankow gebracht. Te laat: hij overleed aan een met ondervoeding (belangrijk om weten: O.G. was van
kindsbeen af vegetariër) gepaard gaande longinfectie en werd – o ironie van het noodlot – opeen joods
kerkhof begraven… Een paar uitzonderingen niet te na gesproken lieten de Duitse kranten verstrek gaan,
d.i. ze vertikten het een necrologisch artikel te brengen.
V
Hurwitz houdt het voor onmogelijk een biografie van O.G. op chronologische grondslag te schrijven en
koos voor de thematische aanpak.13 Na me in het denken van O.G. verdiept te hebben, ben ik geneigd
‘onmogelijk’ door ‘bijzonder moeilijk’ te vervangen. Vandaar dat ik, in het belang van de lezer, leven en
werk gescheiden behandel, zonder de interdependentie tussen beide te loochenen. Het is helaas geen
sinecure het systeem waar O.G. voor geleefd en gestreden heeft en dat los staat van zijn louter medische
bijdragen, zoals deze over de schizofrenie, te resumeren. Er kunnen fasen in de wordingsgeschiedenis van
dat systeem worden aangetoond en het technisch karakter van menig onderdeel is een supplementaire
moeilijkheid. Vandaar een noodoplossing: ik beperk me tot een paar kerngedachten die de richting van het
denken (en streven!) van O.G. aangeven.
Welnu, aan de basis ligt de situatie die O.G. in het ouderlijk huis had leren kennen, te weten het
samenleven van een dominerende vader en een, volgens hem, tot onderdanigheid gedoemde moeder.
Reflexies over die familiale ervaring culmineerden in de overtuiging dat een neurose het gevolg is van een
conflict tussen ‘het eigene’ en ‘het vreemde’, tussen de driften die in elk individu leven (de seksuele en de
13
E. HURWITZ, op. cit.,, p. 9.
11
ego-driften, d.i. deze die gericht zijn op het behoud van de eigenheid, zeg maar de aangeboren aard) en de
invloeden van buitenaf die het inwendig leven van het individu verstoren. Bijgevolg zijn b.v. normen (b.v.
de kuisheid, de trouw) en instituties (b.v. het huwelijk, de familie) verantwoordelijk voor een geknevelde
seksualiteit. Weg dus met de gangbare seksuele moraal, want om te genezen moeten neurotici seksuele
immoralisten worden. Leve de orgie, de enige mogelijkheid om conflictvrij te kunnen leven.
In een volgende fase concludeerde O.G. tot het bestaan van algemenere conflicten: op het sociale vlak
tussen patriarchaat en matriarchaat, op het wetenschappelijke vlak tussen natuur- en geesteswetenschappen,
op religieus vlak tussen ‘mannelijk’ monotheïsme en de religies die aan vrouwelijke moeder- en
liefdesgodinnen de centrale plaats toekennen. Hij was gewonnen voor het matriarchaat en wou de
psychoanalyse van een natuur- in een geesteswetenschap omtoveren; qua religie sprak hem de Fenicische
Astarte-cultus aan. Vervolgens construeerde O.G. een tegenstelling tussen twee totaal verschillende sociale
typen: het patriarchale berustend op verdrag, autoriteit en morele concepties en tot uiting komende in
familiale, bezits- en machtsverhoudingen, en het matriarchale berustend op de vrije omgang van de
individuen met elkaar en zich openbarend in de ontstentenis van plichten en bindingen. Anders uitgedrukt:
enerzijds het huwelijk, zijnde de incarnatie van een morele en via overeenkomst geregelde onderwerping
der geslachten, anderzijds een hypermorele vrijheid qua betrekkingen tussen de geslachten.
Louter ten informatieven titel zij aangestipt dat O.G. nog andere typologieën gepresenteerd heeft. Bekend is
vooral deze waarin onderscheiden wordt tussen twee categorieën van individuen die beide ‘ab’-normaal
zijn omdat hun persoonlijkheid van die van de doorsnee stervelingen afwijkt: de door zijn vader
vermaledijde minderwaardige en de geniale mensen. Het staat bij de geboorte geenszins vast of een
minderwaardige dan wel een genie ter wereld is gekomen. Onnodig te zeggen dat O.G. zodoende tegenover
de negatieve zienswijze van zijn vader een neen positieve kijk op de feiten plaatste. Er kan zelfs
aangetoond worden dat C.G. Jung in dezelfde richting dacht toen hij introverte en extraverte typen
onderscheidde.
Bachofens theorie voor O.G. van kapitaal belang geweest zijnde, moet ik ook haar een bondige parenthese
samenvatten. De Zwitserse jurist deelde de culturele ontwikkeling van het mensdom in drie stadia in:
het tellurisch stadium: nomaden leefden van de jacht, kenden het huwelijk niet, pasten het recht
van de sterkte toe;
het lunaire stadium: de landbouw kwam in zwang, de mens werd meer en meer een sedentair
wezen, geordende sociale verhoudingen ontkiemden, de moedermoord werd als het zwaarste
vergrijp aangevoeld;
het solaire stadium: de arbeidsverdeling zette zich door, het conjugaal vaderrecht en de idee van de
individuele eigendom gingen overheersen.
De twee eerste stadia bestempelde Bachofen als matriarchaal, het derde als patriarchaal.
Zonderling genoeg beschrijft O.G. de door hem verhoopte ontwikkeling ten goede bij middel van drie in
het boek Genesis ontleende bijbelse begrippen, nl. paradijs, zondeval en verlossing. Het paradijs, dat was
de oertoestand, de era van het matriarchaat. De zondeval, dat was het einde van die era: de autoriteit van de
liefde werd door de liefde voor de autoriteit vervangen; over de manier waarop dat in zijn werk is gegaan
12
heeft O.G. een m.i. zwakke verklaring bedacht. De verlossing, dat is het ongedaan maken van de zondeval
en de terugkeer naar het matriarchaat. O.G. zette aanvankelijk alles op het anarchisme om die verlossing te
bewerkstelligen, doch geloofde helemaal op het einde van zijn leven, dat het in Rusland aan de macht
gekomen communisme de klus ging klaren. Dat geloof werd gevoed door bepaalde maatregelen die in de
Sovjet-Unie van kracht werden, o.m. de afschaffing van het huwelijk, de culturele revolutie (cf. de
Proletkult). Hoe zou O.G. gereageerd hebben, mocht hij gezien hebben hoe vlug die maatregelen
teruggeschroefd of ongedaan gemaakt werden? Zou hij ingezien hebben dat zijn systeem in een psychoutopie moest uitmonden, de utopie van een hemel op aarde of, in de terminologie van Hurwitz, van een
paradijszoeker? We kunnen die vragen stellen, moeten het antwoord uiteraard schuldig blijven. Daarom
schakel ik naar een ander aspect van de denkontwikkeling van O.G. over.
Zelfs voortrekkers komen niet gelaarsd en gespoord ter wereld, doch bouwen voort op het werk van
ouderen en/of ondergaan hun invloed, bewust of onbewust. Wat O.G. aanbelangt is alleszins
voorzichtigheid geboden. Zo vernoemt hij in een enkele tekst twee keer Fournier en bedoelt telkens de
Franse romantische socialist Charles Fourier (1772-1837), wat voor sommigen volstaat om beïnvloeding te
suggereren! Gelukkig is twijfel uitgesloten in de gevallen Adler, Bachofen, Kropotkin, Friedrich Nietzsche
(1844-1900) en enkele anderen. Over enkele gevallen is het laatste woord nog niet gesproken; ik denk o.m.
aan de mij tot voor kort volkomen onbekende Russische wijsgeer Afrikan Alexandrovitch Spir
(1837-1890)14, aan wie O.G. het antagonisme tussen het eigene en het vreemde zou ontleend hebben.
Zoals ik reeds liet verstaan heeft O.G. aardig wat interessante tijdgenoten in zijn ban gezogen, soms
langdurig, soms kortstondig. Er zijn enkele twijfelgevallen, o.m. Robert Musil (1880-1942) en Ludwig
Klages (1872-1946). Hoe dan ook, menige auteur vloert hem onder een fictieve naam in een of meer zijner
romans ten tonele: Johannes R. Becher (1891-1958) als Dr. Hoch (De Abschied, 1940), Max Brod als Dr.
Askonas (Das große Wagnis, 1918), Blaise Cendrars als Dr. Raymond-la-Science (Moravagine, 1923),
Leonard Frank (1882-1961) als Dr. Kreuz (Links wo das Herz ist, 1952), Franz Jung als Ernst Möller
(Kameraden…, 1913) en als Paul (Opferung, 1916), Emil Szyttia (ps. Van Adolf Schenk; 1886-1964) als
Dr. Mager (Die Internationale der Außenseiter, 1955-56), Franz Werfel (1890-1945) als Dr. Gebhardt
(Barbara oder Die Frömmigkeit, 1929), Franziska zu Reventlow (1871-1918) als Dr. Bauman (Der
Geldkomplex, 1916), enz. Van hun kant hebben sommigen het over hem terloops of uitvoerig in hun
autobiografie: E. Mühsam (Unpolitische Erinnerugen, 1961), Fr. Jung (Der Weg nach unten.
Aufzeichnungen au seiner großen Zeit, 1961), Karl Otten (1889-1963) (Wurzeln, 1963), Richard Seewald
(1889-1976) (Der Mann von gegenüber, 1963)15. Eigenaardig genoegd oordeelden enkelen post festum
denigrerend over O.G.; tot grote ontsteltenis van Kafka ging Werfel O.G. zelfs haten!
Via die – ik weet het – dorre opsomming hoop ik er de lezer te hebben van overtuigd dat O.G. niet de eerste
de beste is geweest. Als curiosum weze nog vermeld datt hij zelfs in Das Kabinettt des Dokter Caligari, de
expressionistische film van Robert Wiene (1881-1938) waarin de bekende actrice Lil Dagover (ps. Van
Marta Seubert; 1998-1980) een hoofdrol speelt, present blijkt te zijn. Men kan zich afvragen of de
14
Het enige wat ik over Spir gevonden heb is het voor de onderhavige context onbruikbaar lemma van Jean-Marc Lachaud in
Denis HUISMAN (°1929) (ed.), Dictionnaire des philosophes, Paris, P.U.F., deel II (K-Z), 1984, pp. 2431-2432.
15
Over de achter die namen schuilgaande contacten en over de in de opgesomde titels verwerkte ervaringen en indrukken
bestaat gedetailleerde literatuur.
13
studenten die in 1968 in Parijs de verbeelding aan de macht wilden brengen, niet onbewust bezig waren,
ideeën van O.G. te herkauwen? Idem voor hun Duitse geestesgenoten, die zich op Wilhelm Reich
(1897-1957) beriepen, de man die Freud niet wilde analyseren, wiens Sexpol een heure de gloire heeft
gekend en die volgens sommigen bij O.G. aanknoopte. Wat er ook van zij, Reich en ook Georges Bataille
(1897-1962) zijn frappante voorbeelden van – voorzichtig geformuleerd – met O.G. verwante zielen.
VII
Toen ik me aan het schrijven van deze bijdrage zette, stond me als een geschikte titel deze van de Duitse
TV-serie voor de geest, waarin privé-detective Matula de eerst viool speelt: Ein Fall für zwei.
Waarschijnlijk staarde ik me blind op het conflict tussen vader en zoon Gross, meer bepaald op een
intrigerende inconsistentie in het gedrag van O.G.: hij kon zijn vader niet luchten, maar had geen bezwaar
noch tegen diens financiële steun noch tegen de bescherming die hij zijn zoon op grond van zijn reputatie
minstens een keer geboden heeft. Naarmate ik vorderde zag ik in, dat het bedoelde conflict slechts een
belangrijk onderdeel van mijn thema is en verving ik de attractieve titel door een andere, die beter de lading
dekt en waar meen meerdere kanten mee uit kan.
Wat de bijdrage als zodanig betreft moet ik erop attenderen dat ik gemeend heb twee zaken uit mijn exposé
te mogen weren: gebeurtenissen waarover tegenstrijdige meningen circuleren (b.v. de mogelijke
betrokkenheid van O.G. bij een smokkelaffaire die voor doel had de anarchistische kas te spijzen), en
personen wier naam de doorsnee-lezer niets zegt tenzij men er toelichting bij verstrekt (en dan nog… ).
Gezien de beperkte plaatsruimte diende bovendien aan talrijke (hoofdzakelijk bibliografische) voetnoten te
worden verzaakt. Desondanks troost ik me met de quasi-zekerheid over een decennialang ten onrechte
verwaarloosde utopist van formaat het minimum minimorum te hebben gezegd.
Prof. dr. Piet TOMMISSEN
Poëtisch
▲In het najaar verschijnt bij Uitgeverij P te Leuven de nieuwe bundel van de 75 jaar jonge
Marcel van Maele, Over woorden gesproken. Ook in de komende afleveringen wordt
teruggeblikt op de receptie van zijn oeuvre door Paul de Vree. ■
Paul de Vree & Marcel van Maele (III)
In 1965 publiceerde De Vree een essay over de Vlaamse avant-garde. Hij was van oordeel dat de
“neo-experimentelen” geschaard rond Labris drie richtingen uitgingen:
1° een neo-lettristische in verba-visuele en verbaf onische zin, met de nadruk op de
typografie (Leon van Essche); 2° een labyrintische subjectiviteitslyriek (Hugo Neefs);
3° een taal-revolutionaire (angry) waardoor existen tiële ontploffingen het uitstromen
van taallava verwekken (Marcel van Maele, Max Kazan). […] Met de Zwarte
gedichten (Van Maele) en Bliksem Tandradbanen Blizzards (Kazan) liggen de
krachtigste beloften in die richting voor. […] Het ‘zwarte gedicht’ van Van Maele, onze
Antonin Artauds, is eveneens het resultaat van een op de spits gedreven conflict
tussen persoon en gemeenschap. Zijn ‘Gedicht ist sein Messer’, zijn tanglach.16
16
Paul DE VREE, Vlaamse avant-garde, Lier, De Bladen voor de poëzie, 1965, pp. 24-25.
14
Tussen Stadswaag en Conscienceplein was Van Maele medio de jaren zestig een haast legendarisch
personage in de turbulente en ruziënde kringen van de Antwerpse bohème, maar hij genoot ook een
stevige reputatie van “poète maudit” in Brussel, waar hij geregeld verscheen in de kroegen rond het
Sint-Jansplein, jarenlang – van surrealisme over Cobra tot situationisme – een epicentrum van
artistieke avant-garde.
In de Galerie de la Madeleine in de Sint-Jansstraat hingen collages van E.L.T. Mesens, Aubin Pasque,
Max Bucaille, Robert Geenens en Jean-Jacques Gailliard. Terwijl kolonel Louka in advertenties voor
restaurant Skolpje zijn Zuidslavische en Russische specialiteiten aanprees, maakte de baas van Le
Petit Rouge de roeping van zijn kroeg wijd en zijd bekend: “Un centre d’Art Vivant à Bruxelles”. En het
ging er inderdaad levendig aan toe in dit ouderwetse café met bordeauxkleurige namaaklederen
bankstellen, waar Aubin Pasque en Marc. Eemans, twee gewichtige leden van de generale staf van
het Centre International de l’Actualité Fantastique et Magique, geregeld bijeenkwamen. Wanneer hij
tussen zovele reizen in even in Brussel verbleef, zorgde “le flamingant de Londres”, de beminnelijke,
onweerstaanbare, en plechtig hoffelijke Mesens steevast voor ambiance Le Petit Rouge was ook een
vaste halte in het dagelijkse itinerarium van Marcel Lecomte, die nergens bij hoorde maar overal als
vanzelfsprekend thuis was en met passende égards behandeld werd. Stamgasten waren ook Pol Le
Roy, Jan d’Haese en André van Wassenhove, de discrete archivaris van de Fantasmagie-beweging.
Henri Ronse, Patrick Conrad en ik vormden de jongste garde daar, in Le Petit Rouge. Stamgast Marc.
Eemans heette Marcel, maar wanneer eerbiedig geroddeld werd over “de twee Marcels”, dan werden
uiteraard Broodthaers en Van Maele bedoeld, twee flamboyante verschijningen. De sterke drank
vloeide overvloedig in de kroeg, en wanneer de avond viel, werd niet zelden uitgezwermd naar minder
burgerlijke oorden, vooral dan naar Le Petit Lénine ofte Chez Florio, waar de reeds verhitte discussies
veelal hoog oplaaiden. De steeds opgewekte Marcel van Maele kende iedereen, leek wel
onverwoestbaar en, zeldzaamheid, had geen vijanden, zelfs geen heimelijke. Hij kon nochtans scherp
uit de hoek komen en spaarde niemand. Dat was de tijd dat Panamarenko, Wout Vercammen, Hugo
Heyrman en Wilfried Pas een gezamenlijke tentoonstelling hadden in de Galerie de la Madeleine.
Voor zijn poëtisch oeuvre werd Van Maele in datzelfde jaar 1965 laureaat van de Sienjaalprijs, waarbij
hij geloofd werd “voor een universeel aansprekende thematiek ontstaan uit onvervalste existentiële
nood en verwoord op de meest oorspronkelijke wijze.” Bij de instelling van de prijs in 1962 – een
duidelijke verwijzing naar Paul van Ostaijen – wilde het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst,
opgericht door De Vree, de aandacht vestigen op prestaties waarvoor de publieke belangstelling in te
geringe mate of in het geheel niet wordt opgewekt. Uit de lijst der laureaten blijkt dat de prijs wel
degelijk oordeelkundig toegekend werd: Ben Klein, C.C. Krijgelmans, Paul de Wispelaere, Rudi van
Vlaanderen, Ludo Bekkers, Vic Gentils, Jef Verheyen…
In 1965 werden, naast Van Maele (poëzie), Ivo Michiels (roman), Jan Christiaens (toneel) en Jean
Weisberger (essay) bekroond. De uitreiking viel samen met de viering van het tienjarige bestaan van
De Tafelronde – zo stond toch te lezen op de uitnodiging. Hiermee werd de historische waarheid
bewust geweld aangedaan. Het eerste nummer verscheen immers in januari 1953. Wat de nieuwe
ploeg wenste te vieren was het jubileum van De Tafelronde als modernistisch tijdschrift.
15
Het jubileumnummer bevatte “Audio-poésie” van Henri Chopin, “poème cosmique dit concret offert à
moi-même », « Tabu », een gedichtencyclus van Freddy de Vree opgedragen aan Hugues C. Pernath,
“Fleurs languissantes”, een suite gedichten van Henri-Floris Jespers; spatiaal-concrete gedichten van
Paul de Vree en Frans Vanderlinde; poëzie van Pol Le Roy en Jan van der Hoeven, enkele
beschouwende teksten van Jef Verheyen en tien gedichten uit de cyclus “Figuratief” van Marcel van
Maele. De omslagtekening werd verzorgd door Patrick Conrad.
De uitreiking van de Sienjaalprijzen vond plaats op vrijdag 22 oktober 1965 in het Osterriethhuis te
Antwerpen. De Vree werd ter plaatse met een anoniem telefoontje gewaarschuwd dat Ben Klein, met
wie hij overhoop lag, de gelegenheid zou grijpen om keet te schoppen. Er ontstond enige paniek.
Gastheer Leon Rochtus, directeur van de Bank van Parijs en de Nederlanden, zag al de Renaissancemeubelen en de Venetiaanse spiegels sneuvelen, de kunstcollectie in de vlammen opgaan en
gewonden in allerijl weggevoerd. Hij koos het zekere voor het onzekere, en deed een beroep op de
politie om Klein de toegang tot de bank te ontzeggen, onder het voorwendsel dat hij geen uitnodiging
kon tonen. Dat gebeurde in alle discretie, en de talrijke genodigden merkten er niets van. Achteraf
geraakte dat spoedig bekend, wat aanleiding gaf tot hevig commentaar. Het procédé was misschien
wel elegant, maar die hele toestand getuigde niet van moed.
De Vree, Jespers en Jack Schelfhout konden in peis en vrede het woord voeren, en het bekroonde
viertal werd vereeuwigd in een nu wel historische foto. Na de Sienjaalprijs werd Van Maele spoedig
bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst (1966), de poëzieprijs van Meise (1967) en die
van Heist (1970).
In 1966, tijdens het dichtersfestival “Poëzie in het Paleis”, wekte het optreden van Van Maele heel wat
opschudding. In een dionysische bui wandelde hij met vaste tred op de overvloedig met bloemen
versierde feesttafel, tussen een batterij lege flessen en onder de afkeurende blik van een aantal
collega’s. Van Maeles Brusselse jaren stonden duidelijk in het teken van de verbeelding aan de
macht.
Hij treedt vaak op en stoort nog vaker het optreden van anderen, zo maar, uit pure provocatie. Marcel
wordt een wandelende happening, maar dan een onvervalste: spontaan en onvoorstelbaar.
Ideologisch ingevulde acties en groepsvorming liggen hem niet. Hij staat een individualistisch
anarchisme voor en kondigt in 1966 onder het veelbetekenende motto “Ik ben geen provo, ik ben
Marcel” een voettocht van Brussel naar Amsterdam aan, maar hij strandt in herbergen net buiten
Brussel.
“Provocatie van de tweede graad”, commentarieerde Karel Jonckheere droogjes 17 – zoals het
bereiden van mayonaise achter de voorleestafel op de Antwerpse boekenbeurs, twee jaar later.
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Prozaïsch
Voetnoten (II)
17
K. JONCKHEERE, op. cit., p. 10.
16
Het nieuwste boek ‘De vreemdeling in het Palazzo d’Oro’ (Atlas, 2003) van de Amerikaan Paul
Theroux dat opnieuw geen gewoon reisboek is, bevat behalve het verrassende titelverhaal ook nog
het hartverscheurende ‘Een Afrikaans verhaal’ dat gewoon niet zomaar verzonnen kan zijn. Het is uit
het Zuid-Afrikaanse leven gegrepen. Het verhaal gaat over Lourens Prinsloo en wat deze vreemde
blanke man op zijn zestigste meegemaakt had. Het verhaal werd hem (Paul Theroux) uit de mond van
deze Prinsloo zelf verteld : Toen Leroux (Etienne Leroux, hc) in de jaren zeventig naar Londen kwam,
spoorde hij mij aan hem in Zuid-Afrika te bezoeken. Wat ik vele jaren later deed, toen ik na de
politieke omwenteling daar van Johannesburg naar Kaapstad reisde. Lourens Prinsloo was Lerouxs
logé. “Ik ben dakloos op het moment”, zei Prinsloo, “maar ik ben een optimist”. Leroux noemde hem
Louwtjie, een koosnaam die bij hem paste, want hij was bijzonder gemoedelijk van aard. En dan
begint wat verder het eigenlijke verhaal dat niemand, nee niemand onbewogen kan laten en dat
nogmaals bewijst dat deze Theroux soms een diepzinnig schrijver kan zijn die veel heeft gezien en
veel heeft gehoord en dit alles goed verwoordt: De verhalen waren des te schrikwekkender doordat
het landelijke komedies waren. Het element van het groteske dat ik met een agrarisch bestaan in
verband breng, was verweven met elk ervan, want het erf is doordrongen van een rauwe aanvaarding.
Hoe dichter we bij de dieren leven, hoe naakter dat leven is. Maar terwijl de mengeling van dieren en
mensen op zo’n grote geurende hoeve soms belachelijk en samenzweerderig aandoet, is ze in
diepste zin een deelgenootschap, want het boerenleven maakt iedereen fatalistisch. Faulkner op zijn
ruimst is daar een goed voorbeeld van. Er is weinig verborgen, moderniteit bestaat niet, geloof
daarentegen is alles, de schepping vindt buiten plaats, en de levens van mensen gaan er als die van
hun dieren uitzien. Het bestaan is een grazen en vet worden, dan komt de oogst en het slachten. En
geef toe, dat we hier wel zeer ver verwijderd raken van de kamergeleerdheid van bij voorbeeld een
Paul Claes (onze Vlaamse Eco?) en al heel wat dichter bij onze eigenste Stijn Streuvels.
&
In het boek ‘Memo Barthes’ (Vantilt & Yang, 2004) wordt de Franse kathederauteur Roland Barthes
met veel eerbied en eruditie benaderd door diverse andere auteurs. Hoogst interessant. Met leesbare
essays van o.m. Eddy Bettens (‘Si j’étais écrivain, et mort…’), Geert Buelens (‘Mijn huistaak is mijn
spel – Mijn spel is mijn huistaak’) en Dirk Lauwaert (‘De perfecte Bourgeois’) die mijn meer dan
bijzondere aandacht hadden en ook een soort bloemlezing van negen kritische essays van de
paradoxale professor zelf waarvan vooral het negende en laatste, naast de foto ‘Twee jongens op een
tijgervel’, over de fotografie van de baron Wilhelm von Gloeden mij het meest heeft gefascineerd.
Maar zo’n boek vind ik ook wel wat irritant. Waarom irritant? Omdat je zo’n auteur natuurlijk in het
Frans moet lezen en omdat bij mij ook toch de vraag opkomt of zo’n Nederlandstalig huldeboek hier
ook mogelijk zou zijn over auteurs als Gottfried Benn, Georges Bataille, Ernst Bloch, en Maurice
Blanchot om bij voorbeeld bij de letter B te blijven. Maar laat ik maar terugkeren naar deze Barthes die
zeker geen verwilderde bard was, maar een ongewone observator die in ‘En sortant du cinéma’ over
het bioscoopbezoek in de stad de volgende toch wonderlijke bedenking formuleerde: de
bioscoopbezoeker kan makkelijk het devies van de zijderups overnemen : Inclusum labor illustrat ;
omdat ik ingesloten ben, ben ik werkzaam en schittert mijn verlangen. Voor een anachoreet zoals ik,
die zich niet enkel ingesloten, maar soms ook opgesloten en gebarricadeerd gevoelt, verklaart deze
uitspraak wellicht ook mijn regelmatig bioscoopbezoek, als een kleine vorm van intiem en solitair, doch
ongevaarlijk escapisme.
&
Hoe meer ik lees en blader in het boek ‘De Wadden’ (Pandora, 2004) waarin verhalen over de
gelijknamige zee en eilanden werden verzameld door ene Hannemieke Stamperius, hoe meer ik terug
wil naar die kusten en dat zeegat. Ja, ik wil met een boot naar Vlieland om die Brandaris en de
branding zien, vooraleer dit gehele eiland een prooi der golven zal worden.
&
Wanhoopskreet bij het zien van de zeventienjarige Siberische tennisster Maria Sharapova op de
televisiezender van de BBC (1 juli 2004) : My God, I want new balls. And God in a loud voice at the
centercourt above the crowd : Quiet please… En ik denk aan de woorden die wij allen ooit bewust of
onbewust in ons Innenraum gezongen hoorden: Love is the master and you are the slave.
&
17
‘Nuestra Senora de la Soledad’ is één van de mooiste toverijen van Michel de Ghelderode.Onlangs
verscheen trouwens dank zij het monnikenwerk van Roland Beyen al het zevende deel (Brussel:
Labor, 2004) van de correspondentie van Michel de Ghelderode. Nog bijna wekelijks vindt deze
eminente exegeet een missive of een brief van of aan deze Vlaamse taaltovenaar (Oui, La Flandre est
un songe) die in 1962 heel dicht bij de Nobelprijs is geweest en die op 1 april van datzelfde jaar in
Schaarbeek overleed (solitaire et se croyant oublié). Nog in 1966 werden zijn Escurial en zijn Fastes
d’enfer zelfs in het Japans vertaald en het is gewoon een echte literaire schande dat zijn
toneelstukken die in Parijs, Krakau, New York, Londen, Lausanne, Bordeaux, Lyon, Rennes, Montréal
en Stockholm werden opgevoerd hier in Vlaanderen al sedert meer dan vier decennia (hoe lang nog?)
niet meer worden gecreëerd en geregisseerd of gewoon niet meer op het repertoire van een groot (en
zwaar gesubsidieerd!) Vlaams toneelgezelschap staan. Is het niet durven? Is het uit onwetendheid of
nog erger uit onkunde? Een schande is het. En zolang dit niet gebeurt wil ik alhier tot nader order niet
meer naar het theater gaan.
&
Een prachtige term gevonden: iconische coïncidentie, die ik nog nooit had gehoord. Het was in het
boek ‘Grammatica van de schepping’ (Amsterdam : De Bezige Bij, 2002) van George Steiner en zijn
voorbeeld is zoals zoveel bij wat Steiner analyseert en becommentarieert opnieuw uniek en zeer
verhelderend : Het passeren van Napoleon onder Hegels raam, op weg naar de slag bij Jena, juist op
het moment dat hij het voorwoord bij de ‘Phänomenologie’ af had, is een beroemd voorbeeld van
iconische coïncidentie. Zoals zoveel schreef ik, hoewel ik ook in bijna alles had kunnen schrijven, want
ik zie bij Steiner de benadering van de perfectie. Hij is één van de perfecte leesmeesters die alles
heeft gelezen (wat onmogelijk is) en dat alles heeft laten zinken in zijn zoekende geest, want omdat hij
de perfecte vragen stelt zoekt hij naar adembenemende antwoorden die hij niet altijd vindt, maar zo
toch ten minste kan aanduiden. Hij is een haast perfecte essayist (een magister die poogt) omdat hij
zowel het denken als het dichten in een koude fusie samen laat verweven. Zijn boeken zijn ook zeer
leerzaam en leesbaar, omdat zijn teksten veelal (niet altijd) als voordrachten (denk maar even aan de
Zeven avonden van Borges) klinken. Alsof hij zich als een beminnelijke professor (hij is zelden of nooit
polemisch, rancuneus, triviaal of al te persoonlijk) rechtstreeks tot mij en zijn andere lezende
leerlingen richt. Alsof hij, Steiner, de messiaanse opdracht heeft om zijn goed onderbouwde lering te
formuleren en ons zo te onderrichten. Zo onderscheidt hij in het vierde hoofdstuk (zijn hele
monumentale boek, dat letterlijk een meesterwerk is, bestaat uit vijf titelloze delen en één conclusie)
vijf vormen of categorieën en typologieën van eenzaamheid (soledad) en deze bladzijden (van p. 250
t.e.m. 271) vormen in het landschap van de essayistiek een piek of een Berg die even hoog is als de
Louteringsberg of een besneeuwde bergtop in de Alpen.
&
Waar de blauwe Donau het smalst en het zwartst is, is de redding niet nabij.
Hendrik CARETTE
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 11: Oudstrijders in de maak.
Dat we een schoolabonnement hadden op de Beursschouwburg had ook gevolgen voor de Vlaamse
gemeenschap in onze buurt. Ik ontpopte mij als mini pr-vrouwtje rond alles wat met theater te maken
had, en ronselde publiek voor avondvoorstellingen.
Het wederzijds huwelijksbedrog van Pieter Langendijk, had de titel al mee om de volwassenen uit hun
zaterdagse café- of tv-stoel in een schouwburgfauteuil te laten belanden.
Dat speeljaar 1966-1967, werd er ook nog repertoiretheater gespeeld in “De Beurs”. Dus zag ik er
buiten schoolverband ook nog enkele boulevardstukken: Wie kakelen wil, moet eieren leggen o.a., en
Allo Sjoe, met Denise Deweerdt en Jef Burm.
18
Op het schoolabonnement dat jaar stonden volgende stukken: Sneeuwwitje; dat Wederzijds
Huwelijksbedrog dus; balletvoorstelling door Lydia Chagoll; De Honden van Tone Brulin en De
Gecroonde Leerse van Michiel de Swaen.
De twee volgende schooljaren hadden we het genoegen er “De Werkgemeenschap” aan het werk te
zien onder leiding van Dries Wieme, een schitterende jonge ploeg, met namen als Lucienne De Nutte,
Lisette Mertens, Dirk Decleir, Wim Meeuwissen, Bert André, Rik Hancké , en zelfs Wannes Van de
Velde speelde en zong ooit mee!
Een wilde opsomming van hun producties: De Dienstlift van Harold Pinter; Escuriaal van De
Ghelderode; Courtelinade naar Georges Courteline; De Politie van S. Mrozek; Spel zonder woorden
van S. Becket; Kijkspel, woord en beeld door de Werkgemeenschap; Scapin van Molière; Dagboek
van een Krankzinnige door Werkgemeenschap naar Gogol, en ook Studio Herman Teirlinck was te
gast met Elckerlyck.
Alle stukken werden nadien ook in de klas besproken, in dat Kijkspel bijvoorbeeld. zat nogal een
zwaar erotische tekst van Claus, uit De Zwarte Keizer. Dat ging mevrouw Baekelandt toch wat te ver,
daar waren wij nog te jong voor. Ook de Antwerpse liedjes van Wannes vonden geen genade bij de
leerkrachten: de Vlamingen moesten van die dialecten af, en ABN praten in Brussel! Naast Sale
Flamoutch waren we ook ‘ces paysans qui ne parlent que leur patois’.
Voor mij waren die klasbesprekingen een aanleiding om een correspondentie aan te vatten met de
Werkgemeenschap, ik verluchtte mijn brieven met tekeningen, bloemen en hartjes. Zoals
vriendinnetjes fanmail stuurden naar Vlaamse Zangers, had ik mijn hart verloren aan een bende
acteurs.
Wie schetst dan ook mijn verbazing toen ik op een dag een brief kreeg van Dries Wieme! Ik werd
uitgenodigd om achter de schermen kennis te maken met mijn idolen! Er werden ook nieuwe
initiatieven besproken: zo zouden jeugdclubs actief ingeschakeld worden, en buitenschoolse activiteit
met veel creativiteit was in de maak.
Ook de Vlaamse jeugdclub van Vorst, KREA, was net opgericht. Aanvankelijk bedoeld om bruisende
puberhormonen de kans te geven zich uit te leven in enig wild gedans of een welkome plakker.
Trouwens, bij de oprichting in 1968, werden de jongsten, waaronder ik, alleen toegelaten onder
toezicht. De veertienjarigen mochten een cola drinken, een dansje wagen, en om 22 uur moesten we
naar huis! Ja, daar had je dat leeftijdsverschil van twee jaar: mijn broer draaide plaatjes, en kon het
wat later maken. Er was geen cent subsidie, we werden amper gedoogd in een stuk ruïne van de
Abdij van Vorst. Op een verkleedpartijtje met als thema: ‘Hippiefuif’, viel een bende francofonen
binnen, en sloegen de boel kort en klein.
En de politie deed niets, hun ‘chef’ was toen immers al FDF-burgemeester Jacques Lepaffe.
Het zal ook niet ongemerkt voorbij zijn gegaan: met de plechtige opening van Vorst-Nationaal in 1970
bv., weigerden de aanwezige Krea-tisten recht te staan op de tonen van de Brabançonne, dit uit
protest tegen de ééntalige (Franse) toespraken.
Maar even terug naar de Beursschouwburg: het werd er het Mekka van de Vlaamse en Nederlandse
kleinkunst! Ik heb er Herman Van Veen nog letterlijk door het podium zien zakken, toen hij nog niet die
merkwaardige zang- of stemtechniek(?) gebruikte.
19
Lenny Kuhr zong er haar ‘Troubadoer’. En Elly & Rikkert zongen toen nog over trollen en
kauwgombollen. Onze barden mochten er ook wezen: Miek & Roel, ’t Kliekske, de Elegasten…de rij
lijkt eindeloos.
Op zondagochtend zaten we aan de radio gekluisterd voor “Harbalorifa”, een bonte mengeling van
Nederlands chanson en cabaret.
Mijn broer verzamelde alles wat pop en rock was, ik begon mijn rijke verzameling kleinkunst en
cabaretplaten aan te leggen. Dat ik voor een zeer zacht prijsje unieke cabaretplaten op de kop tikte
dank ik aan een platenhandelaar op het Vossenplein, ‘de Brusselse vlooienmarkt’: die man haatte
alles wat Vlaams of Nederlandstalig was, en gooide die meteen in de afprijzing: Cabaret Lurelei, De
Vlaamse Kleinkunsteilanden; serie ‘Laat Je Zoon Studeren’ etc….
En ja, zij die studeerden zouden een revolutie ontketenen…tussendoor ook al aanwezig, de roerige
maanden rond mei 68…
Magali UYTTERHAEGEN
Misdaad loont
▲Een middag aan zee, is het literaire thrillerdebuut van schrijversechtpaar Marianne en Theo
Hoogstraten. Nu al worden ze de Nederlandse Nicci French genoemd: dat is niet alleen een mooie
springplank, meteen wordt de lat al hoog gelegd voor volgend werk.
In de proloog zitten we meteen een middag aan zee: een jonge vrouw laat haar blikken vallen op een
stoere bink. Helaas is er ook een kind als mogelijke spelbreekster, Angela. Later in het verhaal blijkt
de jonge vrouw Sanne te zijn, tante van het meisje.
Op het strand is ook een pedofiel aanwezig, die stiekem foto’s neemt. Veertien jaar later zullen die
foto’s opduiken, en een sleutelrol spelen in de verdere ontrafeling van het mysterie: de kleine Angela
verdwijnt die middag immers spoorloos.
Het vervolg speelt zich veertien jaar later af: Magda, moeder van Angela, is decaan op een
middelbare school. Naar aanleiding van een interview in de schoolkrant, waarin ze heeft vertelt dat ze
nog elke dag aan haar verdwenen dochtertje denkt, herbegint voor haar de nachtmerrie. Ze krijgt
mysterieuze e-mails van een man die méér schijnt te weten over het drama, maar toch stelt de zaak te
laten rusten: ‘de waarheid zou teveel levens vernietigen’. We maken ook kennis met de familie van
Magda: haar egocentrische jongere zus Sanne; diens opvliegende echtgenoot Erik, die twijfelt of hij
wel de echte vader is van de veertienjarige Jennifer. (Ja, de lezer maakt natuurlijk onmiddellijk de
rekening; is Jennifer het kind van de strandbink?)
Er wordt nogal wat gekibbeld in de familie, en Sanne trekt zelfs even bij Magda in. Het lijkt dan ook de
zoete wraak van het noodlot dat Sanne’s dochter Jennifer beter met Magda opschiet.
Naar aanleiding van de mails neemt Magda weer contact op met de politie, en rechercheur Gal
heropent het onderzoek. Dit zeer tegen de zin van Sanne, en Magda zit natuurlijk met een hoop
vragen en twijfels tegenover haar leugenachtige zus.
De lezer is Magda altijd een stap voor, altijd leuk voor de spanning: de strandbink blijkt ondertussen
ook in het onderwijs te zitten, vandaar zijn toegang tot een schoolkrant. In flash-backs vertelt hij zijn
verhaal.
Langzaam maar zeker leidt de climax tot een bloedstollende en huiveringwekkende waarheid. Ik vind
het alleen een zeer vreemde en onrealistische reactie van de speurder Gal…
Al bij al spannende lectuur voor pakweg twee middagen aan zee…, maar het kan ook op het
nachtkastje.
De Nederlandse Nicci French? Dat moet nog blijken, maar het duo is zeer sterk in dialogen, ik ben
eens benieuwd of hier niet eerder een schitterend scenaristenstel is geboren. ■
Marianne en Theo HOOGSTRATEN, Een middag aan zee, De Fontein, 2005, 192 p., 14,95 €.
▲In het stadhuis van Antwerpen maakte op dinsdag 12 september Schepen van Cultuur Philip
Heylen de nominaties bekend voor De Diamanten Kogel 2006: Verdoemd van Patrick de Bruyn,
Dromen van de bok van Nico Dros, Vals beeld van Elvin Post, De macht van meneer Miller van
Charles den Tex, Het diepe water van Felix Thijssen en De voeder van Peter de Zwaan.
20
De receptie werd bijgewoond door Patrick de Bruyne, Elvin Post en Charles den Tex; Marga de Boer
(Sijthoff), Fred Spek (De Geus), Wim Verheije (Manteau), Els Wouters (Veen, Bosch & Keuning); Bob
Lebacq, Marie-Paule Andries, Elien van Dille en Serge Muller (bestuurders van de vzw De Diamanten
Kogel); juryleden Frank van den Auwelant, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Danny de Laet en Geert
Swaenepoel; Bob Mendes, erevoorzitter en Hubert van Lier, voorzitter van het Genootschap van
Vlaamse Misdaadauteurs; Sabine Denissen (Departement Cultuur, Provincie Antwerpen); de actrices
Bieke Ilegems, Hilde van Mieghem en Magali Uytterhaegen; de dichters Herman J. Claeys en Kaatje
Wharton, cartoonist Robin de Salle en kunstschilder Jan Scheirs.
Vooraf bood de vzw De Diamanten Kogel een lichte informele lunch aan in het parfumhuis In Fine,
Grote Markt 19. De Schepenen Philip Heylen en Marc van Peel liepen er even binnen om kennis te
maken met de genomineerden.
&
Ter gelegenheid van de vijfde editie van De Diamanten Kogel heeft Wim Delvoye een nieuwe versie
ontworpen van de ondertussen welbekende trofee, een zilveren boksbeugel met vier diamanten. De
trofee wordt aan de winnaar overhandigd in de drijvende theaterzaal De Ark op donderdag 28
september.
Als aandenken ontvangen de aanwezigen een boek met bijdragen van Frank van den Auwelant, Fred
Braeckman, Jos van Cann, Geert d’Hulster, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Danny de Laet, John
Vervoort en Geert Swaenepoel over Benny Baudewyns, Patrick de Bruyn, Patrick Conrad, Bavo
Dhooge, Louis van Dievel, Pierre Dyserinck, Jef Geeraerts, Aad van den Heuvel, Margreet Hirs,
Corine Kisling, Van Loock & Sluszny, Bob Mendes, Elvin Post, Jonathan Sonnst, Johanna Spaey,
Esther Verhoef, John Vermeulen en Simon de Waal.
Isabelle de Baets & Hendrik Tratsaerts publiceren een interview met ontwerper van de trofee : Is
Georges Simenon een crimineel omdat hij zijn hele leven met crime stories bezig was? Over kunst als
sociale strijd bij Wim Delvoye.
De Diamanten Kogel 2002-2006 (onder redactie van Henri-Floris Jespers & Jos van Cann) is niet in
de handel.
&
De Diamanten Kogel, een initiatief van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs (GVM), wordt
jaarlijks toegekend aan het beste spannende oorspronkelijk Nederlandstalige boek.
Vorig jaar ontving Esther Verhoef de Diamanten Kogel voor haar boek Onder druk. In 2004 kwam
Medeschuldig van Bob Mendes als winnaar uit de bus. In 2003 en 2002 ging de trofee respectievelijk
naar Dossier K van Jef Geeraerts en De Emerson Locomotief van Benny Baudewyns. ■
Door de leesbril bekeken
▲De jongste, rijk geïllustreerde aflevering van de Scheldebode is (voorspelbaar) geheel gewijd aan
het overlijden van Hubert Lampo. Het bevat de afscheidsredes van mr. Ir. Heiko ter Horst, voorzitter
van het Hubert Lampo Genootschap; van prof. em. dr. Hubert Dethier; van Robert La Roche, hoofd
van het Groot Prioraat der Lage Landen; en van Jan Lampo. Verder een in memoriam van Paul de
Keulenaer, gedichten van Annemarie Estor, Anne Gruszowski en Ina Stabergh, een bloemlezing
van het codoleanceregister dat geopend werd op www.hubertlampogenootschap.org en, tot slot, een
bloemlezing uit de persberichten. ■
Het lidmaatschap van het Hubert Lampo Genootschap bedraagt 25 € (incl. het abonnement op de Scheldebode),
te storten op rek. Argenta Brussel, nr. 979-0767969-25, of op rek. ABN/AMRO Rotterdam 54.61.69.236.
▲Ter afsluiting van en herinnering aan de Masterklas kalligrafie, xylografie en pop-up, gehouden in
Casore del Monte in de herfst van 2005, publiceerde in juni 2006 de Fondazione Italo Zetti een
monografie van Frank Ivo van Damme over Pop-Up, zowel historisch als vooral technisch. De
monografie is treffend geïllustreerd met voorbeelden van papiervouwkunst en verhelderende
tekeningen (ook al met een historische foto van F.I. van Damme met zijn vriend Jef Verheyen).
Voor de belangstellende, ziehier een bibliografische oriëntering:
Allan PLOWMAN & K.C. MATTHEWS, Animated display, London, Blanford Press, 1959.
Joan IRVINE, How to make super Pop-Ups, Buch Tree, New York, 1992, ISBN 0-688-11527-7.
Paul JACKSON, The Pop-Up book, London, Owl Book, 1993, ISBN 0-8050-2884-6. ■
Frank Ivo VAN DAMME, Pop-Up, Fondazione Italo Zetti, 2006, 29 p., ill.
Fondazione Italo Zetti, Viale Sabotino, 15 - 20135 Milano.
info@fondazioneitalozetti.it
21
▲ Mickey Spillane was “geen innovator zoals Hammett, geen stylist zoals Chandler of Irish maar in
alle opzichten een extremist. Mike Hammer is een paranoïde fascist voor wie enkel ‘lauw and order’
tellen en die niet zal aarzelen om eender wie hem in de weg staat een poot uit te vijzen (of erger).’ Dit
staat te lezen in Moord & Brand, het bescheiden bulletin dat door het Genootschap van Vlaamse
Misdaadauteurs gelanceerd werd. De eerste aflevering bevat verder een bijdrage van Stan
Lauryssens over Agatha Christie en het obligate stuk over Dan Brown. Katrien Ryserhove wordt in
de kijker gezet (Het Wodkameisje werd hier besproken) en in allerlei rubriekjes vindt de lezer bondige
maar boeiende info.
M&B wordt gratis verspreid via bibliotheken en openbare instellingen. Verzending enkel mogelijk via
betaling van portkosten. De redactie ontvangt enkel op afspraak: Danny de Laet, Pothoek 46, 2060
Antwerpen. ■
Moord & Brand, een uitgave van het GVM, nr. 1, september-december 2006, 16 p.
▲Een interessante beschouwing van Nico van Campenhout over de monarchie; prof. Eric Defoort
over “Godsvrede”; Hendrik Carette over Huizinga; de altijd wel boeiende (Euro-)Brussel-kroniek
(nieuws uit het derde gewest en zijn riante omgeving); spitse aantekeningen, dat alles in de jongste
aflevering van Meervoud, “links Vlaams-nationaal maandblad”. Hoofdredacteur Christian Dutoit spelt
Luckas Vander Taelen de les n.a.v. diens column in De Morgen “Beieren aan de Noordzee”. ■
Meervoud, Drukpersstraat 20, 1000 Brussel.Contact: cdutoit@meervoud.org Een jaarabonnement (10 nrs) kost
25 €, te storten op rek. 001-2384501-26. http://www.mervoud.org
Bibliografisch
▲Drie maanden gevangenis, een nooit eerder gepubliceerd werk van Ernest Claes, is verschenen. De
notities voor het boek werden gevonden in een lade in het sterfhuis van zijn kleindochter Paula, die in
2002 overleed.
Het boek gaat over de drie maanden die Claes onschuldig vastzat in de gevangenis van Sint-Gillis,
vlak na het einde van WOII.
Eerst schreef Claes aantekeningen op in telegramstijl, omdat hij ervan uitging dat hij maar een dag in
de gevangenis zou zitten. "Maar al snel dringt de ernst van de situatie tot hem door. Hij vindt troost in
lezen en schrijven en vindt er een uitlaatklep voor het web van geruchten waarin hij verstikt raakt",
aldus Davidsfonds uitgeverij.
Het boek bevat een inleiding van professor August Keersmaekers en illustraties van Kris Wollants. ■
Ernest CLAES, Drie maanden gevangenis, Leuven, Davidsfonds, 2006, 29,50 €.
▲In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw gaf Bert de Bruyne dichtbundels en kunstmappen uit in de
reeks Oranjebloesems. In 1993 bezorgde hij een facsimile-uitgave van Het spaarzame keukenboek
van Philippe-Edouard Cauderlier (1812-1887), “zelfstandig Tafelhouder” (traiteur) te Gent. Recent
gaf hij het liefdedicht Aaimwee noar Ântwârpe van Jos van de Poel uit. Het moest er dus van komen:
Bert de Bruyn publiceerde nu eigen werk, een bescheiden cahier Uit het leven gegrepen, voorbode
van het meer dan 200 blz tellende Cahier I, dat dit najaar in zijn geboortestad Gent zal voorgesteld
worden.
Voor meer inlichtingen: een belletje naar 03 232 71 25 (elke dag tussen 14 en 23 u). ■
Agenda
▲Dr. Hugo Heyrman en Mugo exposeren van tot 15 oktober in De Zwarte Panter, Hoogstraat
70-72-74 te 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag 13u30-18u. ■
▲De tentoonstelling van Lorcan O’Byrne bij MUDIMAdrie loopt tot 7 oktober. Openingsuren: van
woensdag tot zaterdag, 14-18u. MUDIMAdrie. Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000
Antwerpen.www.mudimadrie.be ■
22
▲Hoenraet, Emiel Hoorne en Fernand Vanderplancke exposeren tot 15 oktober in het SocioCultureel Centrum Elzenveld, Lange Gasthuisstraat 45 te 2000 Antwerpen. Van dinsdag tot en met
zondag van 12u30 tot 17u30.
▲Donderdag 21 september, te 20 u. 30. DE TRAGE REIZIGER poëzieavond met dichteres Renée
van Hekken. Literair café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen centrum. Toegang
gratis. ■
▲Op vrijdag 29 september om 20u vindt in galerie De Zwarte Panter de voorstelling plaats van de
nieuwe dichtbundel van Jo Gisekin (1942). Het eiland van elkaar verschijnt in de prestigieuze
Parnassusreeks van uitgeverij P te Leuven en bevat een rijke keuze uit haar vroegere werk en een
reeks nieuwe gedichten. De samensteller, Jooris van Hulle, leidt de bundel in en de dichteres leest
gedichten voor.■
▲U wordt vriendelijk uitgenodigd tot de voorstelling van de poëziebundel Maria Cordobes van de
Oostendse auteur Frank Decerf, op zondag 1 oktober om 11uur in het VLC Geuzetorre,
Kazernelaan 1 te Oostende. Het VLC bevindt achter de vroegere visserijschool John Bauwens, nu
Maritiem Instituut van het Gemeenschapsonderwijs.
De voorstelling wordt opgeluisterd met muziek door Gilbert Isbin en er is een tentoonstelling met nog
nooit getoonde en clandestien genomen foto's uit het Franco-tijdperk en dit in het kader van de
zeventigste verjaardag van de Spaanse burgeroorlog. Guy van Hoof zal de bundel inleiden. De
auteur leest daarna voor uit eigen werk en zijn literair agente Maria Moran del Rio, speciaal
overgekomen uit Léon, zal enkele van de Spaanse gedichten lezen. De receptie is voor iedereen
gratis. ■
▲Donderdag 11 oktober, te 20 u. . 95ste literaire avond DE MUZEVAL. Gastdichter Ferre Denis met
eigen HAIKOE’S en aanverwante dichtgenres. Inleiding Bart van Peer. Na de pauze Vrij
poëziepodium, in goede banen geleid door Kaatje Wharton en Frans Vlinderman. Café De
Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen. Bussen 6 & 23 (Vlaamse kaai), bus 34 & tram 8
(Museum S.K.). Organisatie Stichting Pipelines vzw. in samenwerking met Masereelfonds. Toegang
gratis. ■
▲Donderdag 18 oktober, te 20.30. Dichter Willem M. Roggeman, met o.m. jazzgedichten. Literair
café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen centrum. Toegang gratis. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt eind september.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw
bijdrage tijdig te storten
op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie &
Reëvaluatie
Vierde jaargang, nr. 79
30 september 2006
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
hfj@skynet.be
Erratum
▲In de necrologie van Julien Schoenaerts (cf. Mededelingen 78) werd Muiterij op de Caine
geheel ten onrechte toegeschreven aan Evelyn Waugh, waarvoor excuses. Mutiny on the Caine
(1951) is een roman van Herman Wouk en werd in 1954 verfilmd door Edward Dmytryk, met
o.m. Humphrey Bogart, Van Johnson, Lee Marvin en James Todd. ■
2
Poëtisch
▲In het najaar verschijnt bij Uitgeverij P te Leuven de nieuwe bundel van de 75 jaar jonge
Marcel van Maele, Over woorden gesproken. Ook in de komende afleveringen wordt
teruggeblikt op de receptie van zijn oeuvre door Paul de Vree. ■
Paul de Vree & Marcel van Maele (IV)
In 1966, tijdens het dichtersfestival “Poëzie in het Paleis”, wekte het optreden van Van Maele heel wat
opschudding. In een dionysische bui wandelde hij met vaste tred op de overvloedig met bloemen
versierde feesttafel, tussen een batterij lege flessen en onder de afkeurende blik van een aantal
collega’s. Van Maeles Brusselse jaren stonden duidelijk in het teken van de verbeelding aan de
macht.
Hij treedt vaak op en stoort nog vaker het optreden van anderen, zo maar, uit pure provocatie. Marcel
wordt een wandelende happening, maar dan een onvervalste: spontaan en onvoorstelbaar.
Ideologisch ingevulde acties en groepsvorming liggen hem niet. Hij staat een individualistisch
anarchisme voor en kondigt in 1966 onder het veelbetekenende motto “Ik ben geen provo, ik ben
Marcel” een voettocht van Brussel naar Amsterdam aan, maar hij strandt in herbergen net buiten
Brussel.
“Provocatie van de tweede graad”, commentarieerde Karel Jonckheere droogjes1 – zoals het bereiden
van mayonaise achter de voorleestafel op de Antwerpse boekenbeurs, twee jaar later.
Ondertussen was Marcel van Maele als prozaïst gedebuteerd met Kraamanijs (1966), net op tijd om
door professor R.F. Lissens vermeld te worden in de vierde druk van De Vlaamse letterkunde van
1780 tot heden. In die korte roman brengt Van Maele verslag over zijn ervaringen in de psychiatrische
afdeling van het Brugmann ziekenhuis te Brussel. Bepaalde critici hadden het over een psychiatrische
warwinkel, zo niet B.F. van Vlierden, alias Bernard Kemp. In zijn Poëtica van de Vlaamse roman
gewaagde hij van een soort ‘epistemologie in de kunstmatige tuinen van de roes’. Hij stipt aan dat de
trance hier niet bewerkt wordt ‘door een systematische zelfopwinding met taal zoals bij Raes en
Krijgelmans, maar door de werking van verdovende middelen’. Het gaat eigenlijk ‘om de roes van een
gedrogeerde die een nieuwe wereld in een “nieuwe taal” ontwerpt’, om een ‘methode voor een
volmaakter ervaring van een andere dan de banale werkelijkheid’, waarbij ‘de poging om de grens van
de kennis te verleggen […] buiten het zuiver literaire experiment’ ligt. ‘In de vicieuze cirkel tussen roes
en kater plooit dit schrijven zich echter op zichzelf terug, en wil bewust een nieuwe orde scheppen in
een taal die “ontsmet is van de logica”.’
2
Die nieuwe taal, ‘een leger witte woorden’ betracht niet
alleen ‘een nieuwe wereld […]op te roepen’, maar verzet zich tevens ‘tegen de “mooie” woorden’. Ze
verwijst immers naar ‘een niet-authentieke wereld’, de ‘waardeloze wereld’ van het gezond verstaan.
‘Dit “hot” proza’ van Van Maele is gericht ‘op het stichten van een nieuwe werkelijkheid die de oude
terugwerpt in het niets waar ze mee samenvalt’, aldus Van Vlierden.3
1
K. JONCKHEERE, op. cit., p. 10.
B. F. VAN VLIERDEN, Van In ’t Wonderjaer tot De Verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman,
Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1969, p. 178.
3
Ib., p. 216.
2
3
‘De synthese van de existentiële wanhoop’, zo typeert Hector-Jan Loreis Kraamanijs, waarin ‘de semiautobiografische gedeelten naar de keel grijpen’. Hij wijst terecht op de readymades’s die de
doorlopende verhaallijn doorspekken: allerlei reclame, cafépraat, flarden gesprekken opgevangen in
een tram, opschriften en graffiti, krantenknipsels, enzovoort. Hier had Loreis trouwens een parallel
kunnen trekken met technieken uit de plastische kunst, die ongetwijfeld relevant waren voor Van
Maele.4
In Scherpschuttersfeest (1968) zag Lieve Scheer ‘een teken te meer […] hoeveel er op menselijk en
artistieke vlak aan onze tijd te genezen valt’. Van de Voorde redivivus, stelt ze onomwonden: ‘wie aan
de verspreiding van zulke “kunst” meewerkt, schrijver, uitgever of criticus, is de diepste zin, de kern en
de betekenis van wat cultuur is, kwijt’.5
Dat was voor Paul de Wispelaere aanleiding om drie citaten te bloemlezen van onverdachte
‘vertegenwoordigers van de cultuur’, nl. kardinaal Mercier, het Duitse episcopaat en paus Paulus VI,
en vast te stellen:
onveranderd stroomt hetzelfde beschamende, kleffe jargon over de wereld, om de
macht en de rijkdom van enkelen in stand te houden of te ontzien, en de onmondige
massa in slaap te wiegen met hypnotische toverformules. De officiële wereld, de
wereld van de Eerbiedwaardige Cultuur, bestaat bij de gratie van een ontzaglijke
woordzwendel.
De Wispelaere gaat hier impliciet in op Van Maeles uitspraak: ‘Stop mooie woorden een prop in de
mond’. Voor het overige is het duidelijk dat Scheer met geen woord rept ‘over de werkelijke drijfveren
en bedoelingen’ van het werk van Van Maele.
Schrijven is voor hem in de situatie staan van outsider en outcast tegenover de
gevestigde maatschappij en officiële orde: een situatie die hij bewust en opzettelijk
schept door zijn woordgebruik. Hij weet dat een gevestigde orde en georganiseerd
systeem in de eerste plaats een kwestie van gevestigde en volgens een bepaalde
logica georganiseerde woorden is. En daarom is al zijn werk, ook het boek
Scherpschuttersfeest, wezenlijk een schrijfervaring, een woordenervaring, in de rand
van de bestaande maatschappelijke ‘orde’, waardoor de schrijver zich in zijn
revolterende apartheid uitdrukt, bevestigt en zelfs schept. En wie dit grotere en
ergere wartaal vindt dan de hoger geciteerde Heilige Bloemen, werp ik vanuit de
verte een kushandje: adieu.
Ook Van Vlierden is kennelijk ‘de diepste zin, de kern en de betekenis van wat cultuur is, kwijt, want hij
werkt als criticus mee aan de verspreiding van zulke ‘kunst’ mee. Hij situeert Scherpschuttersfeest in
het verlengde van Kraamanijs, nl. als ‘een gelijkaardige poging tot zelfherkenning, zo al niet tot
zelfschepping’. Deze poging bestaat nu
in een voortreffelijke compositie, waarbinnen verklarende glossen de écriture
automatique begeleiden. […] Op een horde van woordenkraam wordt een nieuwe
4
Hector-Jan LOREIS, Nieuwe Roman=Nieuwe Filosofie. Van de nouveau roman naar de nouveau nouveau
roman, Brussel/Den Haag, Manteau, 1967, p. 137.
5
Lieve SCHEER, Nu schizofrenie wordt toegejuicht, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 113, nr. 10 (1968), pp.
789-790.
4
(witte) orde van woorden veroverd. In de taal zelf grijpt hier de strijd plaats tussen de
chaos en een nieuwe taal waaruit een nieuwe werkelijkheid ontstaat.6
Eugène van Itterbeek stelt vast dat in de stijl van Van Maele het woord zijn vrijheid herwonnen heeft:
‘de haast barbaarse humor van de schrijver is daar een niet gering bestanddeel van’.
De verbeelding heeft de wereld op zijn kop gezet: hierin ligt de vrijheid van de
kunstenaar. […] De functie van het dichterlijke bij Van Maele lijkt mij symbolisch voor
de groeiende behoefte aan irrationaliteit en creativiteit als een vorm van verzet. De
verbeeldingswereld van Van Maele is destructief, het is een aanval op de hele
sociale werkelijkheid van vandaag. Het is een kunst die haar vitaliteit put uit een
haast grenzeloze spot met de wereld en uit een tragi-comische verafgoding van het
eigen dichterlijk talent.7
Koreaanse vinken (1971) vormt het sluitstuk van de romantrilogie. De herinnering – een van de
sleutelwoorden van de dichtbundel Winteralbum (1970) – speelt opnieuw een belangrijke rol ‘als
materiaal in een sterk gestructureerde taalcompositie waarin andere elementen een even belangrijke
rol spelen’, aldus Willem M. Roggeman. In Van Maeles trilogie is het ‘structurerend vermogen’ van de
auteur gaandeweg toegenomen. Koreaanse vinken is geschreven ‘van uit een centrale kern’ en
vertoont ‘een webconstructie, waarin elke element onmisbaar is’. Roggeman gaat in op de
mathematische opbouw van het boek, waarin
het verhaal tot één groot bewustzijnsmoment wordt herleid’. Fundamenteel vertolkt
de roman ‘de negatie van de begrippen ruimte en tijd, die herleid worden tot hier en
nu. Na de woordenroes, die zijn vorige werken kenmerkte, valt Koreaanse vinken op
door de technische beheerste schriftuur en de strenge structuratie, waardoor het
schrijverschap van Marcel van Maele een nieuwe dimensie heeft gekregen.8
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Prozaïsch
Voetnoten (III)
De lange liefdesroman ‘La Plage d’Ostende’ (1992, Ned. vertaling in 1998 bij Epo) van Jacqueline Harpman laat
zich lezen als een meeslepende schildering van grote en kleine tragedies. De lezer bevindt zich als op een vlot op
een nu eens wilde, dan weer kalme rivier, te midden van de draaikolken en de voorbij drijvende drenkelingen. En
op één passage (op p. 141) stelt zij één vraag die geen enkele verlaten geliefde ooit kan beantwoorden: Hoe moet
het verder met Isolde als Tristan zich afwendt? En volgt een bekentenis en misschien wel de kern van haar
roman: Aan het eind van ‘Die Götterdämmerung’ meent Gudrun dat Siegfried nog van haar houdt, maar we
weten dat hij niet meer in de greep is van de toverdrank en dat hij voordat hij sterft Brünhilde in zijn hart heeft
teruggevonden. Wanneer de dag aanbreekt, wacht de wanhopige koningin op een minnaar die ze tweemaal heeft
verloren: hij is dood en hij hield niet meer van haar. Ik kan haar verschrikkelijke kreet nooit aanhoren zonder te
verstijven van angst.
*
De spooktrein op de spoorweg van mijn leven raast als in een versnelde film voorbij.
*
6
B. F. VAN VLIERDEN, op. cit., p. 178.
Eugène VAN ITTERBEEK, Daad en beschouwing. Beschouwingen over literatuur en maatschappij. 1968-1970,
Brugge, Orion/Desclée de Brouwer, 1972, p. 61.
8
Willem M. ROGGEMAN, Bij nader inzien. Van Achterberg tot Weverbergh, s.l. [Antwerpen], De Galge, 1976, pp.
96-98.
7
5
In de reeks ‘Mythe en geschiedenis’/ De wereld van Paul de Wispelaere’ (Brussel: VUBPRESS, 2003) staat een
helder essay van Erik Spinoy ‘Het paradijs aan de overkant’. Dit essay begint met een merkwaardige verwijzing
naar een reis die de Engelse schrijver D.H. Lawrence in 1921 maakte van Sicilië naar Sardinië. Spinoy meldt ook
nog dat deze reis een lange moeizame bootreis was en dat Lawrence zijn vrouw zijn ‘bijenkoningin’ noemt.
Spinoy houdt zijn wetenschappelijke tanden goed op elkaar en laat de lezer niet weten of deze omschrijving als
een koosnaampje dan wel als een freudiaanse hint van Lawrence moet worden gelezen. In navolging van Lyotard
verwijst hij wel naar de gapende kloof tussen de dingen als quid en quod, maar verder is het tussen de regels
duidelijk dat de lezer en essayist Spinoy eerder door het doelbewust (en dus beredeneerd) onberedeneerd
vitalisme van Lawrence wordt overrompeld dan door die terughoudendheid, die lauwheid, die scepsis van De
Wispelaere. Toch is dit nog het beste essay in deze essaybundel en wel omdat deze Spinoy op zijn beurt met
terughoudendheid, met koele intelligentie en met een nuchtere scepsis de bekende ambivalentie van de
ontnuchterde romanticus De Wispelaere benadert.
*
Bij mij thuis in het getto van Schaarbeek heb ik drie huiskatten die elk de drie fasen van de Roomse Kerk
incarneren: mijn kater Moustache (de plaatselijke Zapatist en Zorro die op de belendende muren springt)
vertegenwoordigt de triomferende kerk, de kleine Mistral (the prince of darkness) vertegenwoordigt de
strijdende kerk en Déodat (de gekwelde Cathaar) vertegenwoordigt de lijdende kerk. Deze laatste wordt dan ook
nauwelijks aanvaard en amper geduld door Moustache & Mistral die doen alsof zij tweeën de enigen zijn die de
cloaca van de heilige stad hebben gezien en bewegen zij zich alsof zij die arme ontmande Déodat geheel en al
achteloos negeren.
*
De verfilming van of de film gebaseerd op de Russische roman Dokter Zjivago van de dichter Boris Pasternak
heb ik al minstens drie à vier keer met steeds weerkerend genoegen en onder een zekere betovering in banale
bioscoopzalen zitten bekijken. De roman heb ik nooit gelezen, en omdat de film zo mooi was blijf ik denken dat
de film mooier is dan het boek (ook het omgekeerde valt voor: dat de lectuur van een bepaald boek zo’n goede
herinnering wekt dat je denkt dat het boek mooier is dan de film). Over de psychologie van het erotische en
hypnotische bioscoopbezoek in de grootstad schreef Roland Barthes in ‘En sortant du cinéma’ al prachtige
Barthesiaanse zinnen, zoals deze : de bioscoopbezoeker kan makkelijk het devies van de zijderups overnemen :
‘Inclusum labor illustrat’ ; omdat ik ingesloten ben, ben ik werkzaam en schittert mijn verlangen.
*
Sta ook ik in een lange traditie van ‘morosofen’, de wijze dwazen en dwaze wijzen? Ben ik zowel de sluwe
spotter als het domme slachtoffer? (Ik heb zowel schelmenstreken uitgehaald als domdaden gepleegd.) Ik weet
het niet, maar in elk geval schrijft Matthijs van Boxsel in het honderdste nummer ‘De macht van het getal’
(2002) van ‘Raster’ (het tijdschrift in boekvorm) over ene al of niet verzonnen Hodja Nasredinn uit de dertiende
eeuw die door Van Boxsel als de Leider van de Derwisjen en de heilige zot uit Anatolië wordt aangeduid en over
wie hij het volgende beweert: Nasreddin illustreert zowel de dwaasheid van de wijsheid, als de wijsheid van de
domheid. Op het punt waar domheid en wijsheid elkaar kruisen, raken wij aan de fundering van onze
beschaving. Dit hele themanummer bevat trouwens nog heel veel bijzondere teksten (notities, gedichten,
fragmenten, essays) over priemgetallen, het Ene, getallen en goden, Borges’ wiskunde (daar komt hij alweer),
rekensommen, Pythagoras, algebraïseren en andere miljoenenstudiën voor onze wiskunstenaars en geleerde of
geobsedeerde morosofen. Want vergeet het niet: Even getallen zijn door mensen gemaakt; Oneven getallen zijn
door Gods hand geraakt.
*
De verfranste Brusselaar Patrick Roegiers (°1947) keerde België in 1983 voorgoed de rug toe en vestigde zich
niet zonder enige terechte rancune in Frankrijk. In het voetspoor van zijn voorganger Henri Michaux. Zijn zeer
hatelijk en sardonisch verzenboekje ‘La Belgique en vers et contre tout’ met als ondertitel ‘poèmes
macaroniques’ (Avin: Luce Wilquin, 2003) heeft dan ook als provocerend motto een citaat van deze Michaux :
Être né Belge ? Quelle catastrophe! En eindigt niet zonder sarcasme met, ik vertaal even voor de Hollanders
onder ons, het ‘Grafschrift van de Belg’ : Faute d’avoir pu me tuer / que mon pays meure pour moi ! Met
opnieuw dat bijna in elk gedicht voorkomende uitroepteken. Het zijn inderdaad soms geestig rijmende
macaronische verzen, maar ik vrees dat de smaak van zijn macaronismaad voor zijn Franse lezers nog te veel
exotische belgitude bevat en dat son mal du pays ou sa haine de la patrie voor les Parisiens et les lecteurs de la
province te veel typisch Belgische toespelingen bevat. Of in de taal van Jean-Edern Hallier en Michel
Houellebecq : Merci Monsieur Roegiers, faites-nous encore rougir de vous lire. Hélas !, je suis Brugeois et
Bourguigon, moi. Je m’en méfie et me garde bien de croire en votre nouvelle patrie. Car en France, arrogance
rime avec ignorance, grandiloquence, apparence, suffisance ou, même, malveillance.
*
Die Rainer Maria Rilke lijkt mij toch nog altijd te veel op een al te gesofisticeerde en verwende mietjesman.
Geef mij maar een gedicht als ‘Mosquito’, een roman als ‘Lady Chatterley’s Lover’, een verhaal als ‘Women in
Love’ of sinds kort een knetterend essay van David Herbert Lawrence. In Genua viel ik twee jaar geleden op zijn
6
‘Studies in Classic American Literature’ (Penguin Books, 1971 en 1977) waarin deze Lawrence ons met grote
vaart en verve naar de Grote Amerikanen leidt. En met wat een stijl en wat een indringendheid! Zo eindigt het
eerste hoofdstuk over ‘The Spirit of Place ‘ in twee zinnen: Henceforth be masterless. Henceforth be mastered.
In elk van de twaalf hoofdstukken heb ik wel minstens één zin of één uitspraak als een finaal doodvonnis
onderstreept. Hierbij vijf straffe extracten. Vooruit dan maar: de levenden leven niet zonder het post mortemeffect van de doden…Eerste extract over Benjamin Franklin: Anyhow, I defy you. I defy you, oh society, to
educate me or to supress me, according to your dummy standards. Tweede extract ditmaal over Poe : This is a
brave man, acting on his own belief, and his own experience. But it is also an arrogant man and a fool. Derde
extract over Hawthorne : And so from hour to hour we ripe and ripe. And then from hour to hour we rot and rot.
(Het klinkt haast als in bloederige vampierachtige verzen.) Vierde extract over Melville: He needed to fight. It
was no good to him, the relaxation of the non-moral tropics. He didn’t really want Eden. He wanted to fight.
Like every American. To fight. But with weapons of the spirit, not the flesh. En over Walt Whitman : He is the
first white aboriginal. En overal in deze vreemde wat wilde en geniale essays vond ik nog wel tientallen even
krachtige extracten als even zovele elixirs voor de geest.
*
Na een kort verblijf in de Ardennen wist ik het al: voor mij geen kneuterigheid, geen gegeeuw en geen slappe
koffie of andere brouwsels voor ouder wordende mediterende minderbroeders. En aan het eind van mijn gedicht
‘Aan de Ourthe in La Roche-en-Ardenne’ schreef ik verveeld door de overal om mij heen heersende verveling:
En in de zwarthouten chalets van dit klein Zwitserland / wacht na de nacht de kneuterige roep van de houten
koekoek.
*
Wie het Vlaamse literaire wereldje niet goed kent en het toch wil leren kennen doet er goed aan eerst een aantal
polemische stukken en portretteringen van Gerrit Komrij te lezen. De debunking die hij doet is heerlijke en
verfrissende lectuur. Ik denk dan aan ‘Een gepatenteerd liefdeszanger’ over de hier al heilig verklaarde Leonard
Nolens en aan ‘Brief aan Batavus’ over de hier zo bewonderde en geliefde Hollandse Belg Benno Barnard.
Beide stukken werden gebundeld in ‘Lood en hagel’ (De Arbeiderspers, 1998) en het gaat mij niet zozeer om de
ontwapenende humor en de bevrijdende hilariteit, maar om het wrede en waarachtige moment van het demasqué.
Ook en vooral het laatste nooit eerder gebundelde stuk ‘Literaire jaloezie’ uit 1990 over het langzaam werkende
gif van het veelal latente (Schrijvers bezitten een zekere behendigheid hun allesverterende jaloezie op
vakgenoten te verbergen) fenomeen van de afgunst van dichters en andere auteurs t.o.v. hun collega’s en
schrijvende kunstbroeders. Zo kan iemand zijn hele schrijvende leven wijden aan de te jong gestorven dichter
Paul van Ostaijen en zijn hele leven zwijgen over zijn eigen literaire tijd- en generatiegenoten. Dat is al één
tactiek. Het is de tactiek om alleen te willen schrijven over en te verwijzen naar de Dode Dichters, naar de al vele
malen gebalsemde en gemummificeerde Doden.
Hendrik CARETTE
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 12: 1970: Naweeën
In de Beursschouwburg werd na een tumultueuze vertoning en veel machtsvertoon, ‘de
Werkgemeenschap’ ontbonden en afgedankt.
Gelukkig waren mijn ouders regelmatige bezoekers van de KVS, en wij zagen er vele helden uit de
jeugdfeuilletons in levende lijve op het toneel, in een zeer gevarieerd repertoire: van boulevardstukken
als ‘Nana’ van Staf Knop, met Denise De Weerdt, tot de De Lotgevallen van de brave soldaat
Schweich van Jaroslav Hasek., met Luc Philips. Dit laatste wellicht in de draaischijf met KNSAntwerpen. De Driestuiversopera versie KVS hadden we ook op LP; niet alle acteurs waren even
toonvast, maar dat nam je er graag bij. Ook de Vlaamse versie van My Fair Lady, met Denise De
Weerdt en Alex van Royen heb ik nog steeds in mijn collectie. Dat is niet meer te vergelijken met de
huidige musicalkanjers als bijvoorbeeld een Vera Mann, maar in die dagen was het wel wat.
7
Mijn ouders waren ook bevriend geraakt met René Peeters, ooit beroemd als ‘Hyppoliet’ in de
legendarische serie Schipper naast Mathilde. Hij woonde zeer bescheiden, twee hoog, boven een
Brussels estaminet; BV-schap loonde nog niet in die dagen.
In de buurt van de KVS waren toen wel enkele kroegen waar Vlamingen thuis waren: ‘Het Hof van
Engeland’, maar ook vlakbij het ‘Thierbrau’-café, waar gedanst werd op de tonen van een mini-band.
Het zal wel daar geweest zijn dat onze buur en rijkswachter Norbert aan mijn vader de raad gaf: “ Ik
zweer het Marcel, hou uw kinderen van de straat, hou ze uit betogingen, want als ik ze tegenkom, als
ik ze te stekken heb, dan ken ik ze niet. Dan worden ze afgeranseld als de rest”.
Ja, één keer wilden de jongens van het Sint-Niklaascollege ons buitenhalen voor een betoging, maar
onze directrice zuster Theodora, verdedigde de schoolpoort met inzet van haar eigen tengere leden.
Voor betogingen was ik toen echt nog te jong en te bang. Maar via het nieuws volgden we de strijd:
ineens was het een feit!
Leuven was Vlaams, maar de studentenrevoltes aller landen smeulden na…
Op middelbare scholen werden klassenraden opgericht, zo ook op Sint-Guido. Eigenlijk hadden wij het
niet zo slecht: we hadden een frisdrank& snoepautomaat; we mochten korte rokjes en jeans dragen,
als het maar binnen de grenzen van een zeker fatsoen bleef. En niet elke leerlinge volgde de hippe
mode, de meesten bleven vrij klassiek gekleed.
Maar goed, ikzelf behoorde vanaf mijn vijftiende tot de vrij ‘hippe’ kern, een vestimentaire strijd die
eerst vooral thuis diende gestreden. Onze ‘boetiek’ was ‘de Stock Américain’, waar voor weinig geld
jeans- en ribfluwelen broeken met olifantpijpen werden gesleten. En je vond er prachtige alternatieven
voor de saaie boekentas: stel je voor, legertassen rechtstreeks van het slagveld! Maar nu dienden ze
de goeie zaak. We zeulden er Het Rode Boekje voor Scholieren in mee, toen te verkrijgen bij Herman
J. Claeys, in z’n Free Press Bookshop, waar regelmatig de zwarte vlag wapperde. Dan wisten we dat
de censuur weer had toegeslagen. (mijn broer was er klant omwille van de illegale Witte LP’s die er te
verkrijgen waren; niet omwille van de verboden seksboekjes).
In het vrij onderwijs waren we vooral begaan met de Derde Wereldlanden, en al het onrecht dat daar
heerste. Zo bezetten we ooit de refter - een ‘bezetting’ die braaf was afgesproken met de directie maar als doel had om eens te ervaren wat het was om bv. één dag te leven op een kommetje rijst. Het
geld van het middagmaal ging dan naar een ontwikkelingsproject, in Zuid-Amerika bijvoorbeeld, waar
priesterarbeiders aan het werk waren. Eén van hen was Jan Talpe geweest, die hier lezingen gaf over
zijn belevenissen in dictatoriaal Brazilië. Hij was er gefolterd en het land uitgezet. Ik was niet meer
gelovig, maar mannen als Dom Helder Camara, de kleine rode bisschop, konden op mijn sympathie
rekenen. Ik begon ook de gedichten van Pablo Neruda te lezen: het jaar daarop kreeg hij de
Nobelprijs literatuur.
Ben Margarita Naranjo,
Ben van de salpetermijn…
Begrijpelijk dat bij zo’n onnoemelijk onmenselijk leed uit al deze verre gebieden onze rol als Vlaamse
underdog in Brussel een beetje in het niet viel. Maar ik zou spoedig weer aan den lijve het onrecht en
vooringenomenheid van de franskiljons ondervinden.
8
Een paar vriendinnetjes verdienden regelmatig wat zakgeld als babysit. Toen er een vakantiejob als
kinderoppas uithing bij onze bakker, waagde ik mijn kans: een Franstalig koppel zocht een
Nederlandstalige oppas om de talenkennis van de vier kinderen bij te spijkeren. Na een kort gesprek
en de toestemming van mijn ouders, werd ik aangenomen.
Ik was zestien, en zou met mijn eerste vakantieloon naar Londen gaan…
Ik was zestien, en zag mezelf als een soort Julie Andrews met een horde makkelijk te temmen
kinderen, ik zou ze alvast enkele Vlaamse liedjes leren…
De familie heette niet Von Trapp, maar Trullemans. Ik zou ook niet over Alpenweiden hollen, maar
werd verwacht in Kraainem; in een villa; en ik had een kamer met eigen badkamer.
De Trullemansjes waren op het eerste zicht brave kinderen; ik diende met hen ook apart te eten. En
vooral ook te eten wat de pot schafte. Ik kon het dus niet maken om rauwe Américain te
weigeren….Brrrr, de gruwel, rap doorslikken, rap een frietje, enfin, ik doorstond vermeende
gruwelijkheden met één troostende gedachte: London here I come!
Maar ik moest ook straffen uitdelen: Maman had gehoord dat zus ‘boudin’ tegen broer had gezegd;
waarop hij ‘boudine’ repliceerde. Holala, de wereld te klein …
Ik bedacht de ‘straf’: schrijf elk, om ter rapst, tien bestaande Franse woorden, beginnend met ‘bou’.
De kinderen blij; Maman boos: dat was geen straf! Zij stuurde ze elk in een uithoek van de grote tuin,
handen op het hoofd!
Toen er een paar dagen later een briefje van 100 frank ‘vermist’ was, bleek ik de hoofdverdachte!
Ik had de oude Bonpapa in onvervalst Brussels horen zeggen: “c’est toujours la bonne qui pique, da
was en daddès! Smaait da boite”.
Maar om onverklaarbare reden kwam de dief tot inkeer: het meisje diende zich op bevel van Maman,
op haar knieën voor mij te verontschuldigen; mijn straf voor haar was een klein opstelletje in het
Nederlands; zwaar genoeg gestraft dacht ik toch, als elfjarige, met als thema: ‘Niemand wil me
geloven als ik lieg’.
Grote broer viel ook in de prijzen: een opstelletje over roekeloos fietsgedrag: hij had een klein broertje
omver gereden. Eddy Merckx was in de nabijheid een paleisje uit de grond aan ’t stampen, dus mijn
thema was: ‘Het loopt niet altijd op wieltjes’; met een knipoog naar zwaar wielerbestaan; hij mocht de
frietvetkampioen zelfs gaan interviewen!
Maar vader Trullemans vond mijn voorstellen te zwaar, “hij zou het zelf niet kunnen”.
Er werd een leraar van een college uitgenodigd, om de toekomst van de oudste te bespreken: hij zou
naar de humaniora of naar klassieke gaan…en ik moest mee aan tafel zitten!,
Dat ik toen, wegens een paar correcte vervoegingen, inderdaad als een soort professionele nanny
werd geprezen, had ik zelf te danken aan mijn profs Frans.
Maar ik vraag mij nog altijd af of de ‘Trullemansjes’ ooit een redelijk opstel Nederlands hebben
geschreven.
Magali UYTTERHAEGEN
9
De Diamanten Kogel 2006
Tijdens een feestelijke avond in de overvolle drijvende theaterzaal van de Ark te Antwerpen, werd op
donderdag 28 september de jaarlijkse Diamanten Kogel 2006 uitgereikt. Voor deze vijfde editie op rij
ontwierp Wim Delvoye een nieuwe versie van de inmiddels bekende boksbeugel.
De zes genomineerden (Patrick de Bruyn, Nico Dros, Elvin Post, Charles den Tex, Felix Thijssen
en Peter de Zwaan) en Wim Delvoye werden door Kurt van Eeghem live geïnterviewd.
Het quartet Iris Beradocco zorgde voor een voortreffelijke muzikale omlijsting.
Juryvoorzitter Henri-Floris Jespers maakte de laureaat bekend: Felix Thijssen met Het diepe water,
“een ontroerende psychologische thriller, meeslepend en plottechnisch feilloos opgebouwd. Thijssen
is een vakman die een functionele en sobere stijl hanteert”.
De laureaat en de genomineerden kregen hun portret door Jan Scheirs door De Diamanten Kogel
aangeboden.
De jury bestond uit: Frank van den Auwelant, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis,
Danny de Laet en Geert Swaenepoel.
Onder de talrijke aanwezigen: Philip Heylen, schepen van Cultuur van Antwerpen; ere-ambassadeur
Bob Lebacq, voorzitter van de raad van bestuur van de vzw De Diamanten Kogel en bestuurders
Marie-Paule Andries, Elien van Dille en Serge Muller; crimewriters Escober, Stan Lauryssens,
Mieke de Loof en Esther Verhoef; uitgevers Wim Verheije (Manteau) en Fred Spek (De Geus); de
dichters Herman J. Claeys, Frans Vlinderman en Kaatje Wharton; literatuurhistoricus Manu van
der Aa; de critici Ineke van de Bergen, Geert D’Hulster en Diana Wyn; regisseur en filmmaker
Peter Hoefkens; La Esterella en acteurs Eric Goossens, Erik van Herreweghe, Magali
Uytterhaegen en Ronny Waterschoot; plastische kunstenaars Frank-Ivo van Damme en Jan
Scheirs; RodeS, huistekenaar van de Mededelingen; kalligrafe Joke van den Brandt; Frank en
Kitty Alpaerts (Djemma), John Bel (Exlibris), Paula Mortelmans (Vlaams Parlement), Luc en
Thierry Neuhuys (Fondation Ça ira), Jan Vaes (Davidsfonds); Dirk Maeyens (lid van de raad van
toezicht van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie).
Hierna volgt de toespraak namens de jury van Henri-Floris Jespers. In de rubriek “Misdaad loont”
wordt het bekroonde boek gerecenseerd door Jos van Cann, auteur van de alomgeprezen Moordgids
(Utrecht, Signature, 335 blz.)..
Namens de jury
“En wanneer ga je nu eens een echt boek schrijven?” – luidde de vraag die een van Nederlands
meest succesvolle misdaadauteurs (toch qua verkoop…) te verwerken kreeg. De journalist bedoelde
het niet eens perfide. In het Nederlandse taalgebied wordt immers nog altijd een vrij strikt onderscheid
gemaakt tussen misdaadliteratuur en de ‘echte’ literatuur – een taai vooroordeel. Dit kan ten
overvloede geïllustreerd worden aan de hand van zowel potsierlijke als navrante uitspraken. In
Vlaanderen poneerde onlangs een bureaucraat van het subsidiërende establishment dat “voor ons”
dat genre geen literatuur is. De thriller wordt inderdaad nog altijd beschouwd als een niemendalletje
voor de vakantie, een “detektiefje” voor de (ont)spanning. Maar ook in Frankrijk, waar de “littérature
noire” toch vroeg kon bogen op de onvoorwaardelijke waardering van mandarijnen als Jean-Paul
Sartre, Raymond Queneau of Gilles Deleuze, is de situatie niet anders. “Schrijvers van
politieromans worden niet beschouwd als echte schrijvers”, constateerde de Franse archeologe en
misdaadschrijfster Fred Vargas.
De buitensluiting van de thriller uit “de” literatuur is een neerbuigende, onhoudbare stelling die niet
eens bestand is tegen een oppervlakkige analyse. De misdaadroman is een genre met eigen waarde
en eigen kwaliteiten, en “literaire” auteurs aarzelen niet conventies, elementen en wetmatigheden van
de misdaadroman over te nemen.
Anderzijds eisen misdaadauteurs impliciet het monopolie op van het “spannende boek” (net of het
“literaire boek” niet spannend kan zijn) en bezondigen ze zich wel eens aan populistische uitspraken:
het gaat dan smalend over de republiek der letteren, een elitair kliekje, dat kwaliteit ontzegt aan wat
goed in de markt ligt. Net of we nooit geconfronteerd worden met thrillers die alles behalve spannend
zijn en bovendien erg matig verkopen.
&
In de jongste Thrillergids van Vrij Nederland wordt gewezen op de relativiteit van bekroningen:
De VN-sterren zijn de persoonlijke waarderingen van de individuele Gidsrecensenten. Ervaren thrillerlezers, maar ook andere lezers hebben ongetwijfeld
andere meningen. Jury’s van Edgars, Gold Daggers, Diamanten Kogels en Gouden
10
Stroppen kennen geregeld oprijzen toe aan boeken die wij niet tot de absolute top
rekenen.
Dat laatste, dames en heren, is alleszins dit jaar niet van toepassing op de zes genomineerden voor
De Diamanten Kogel 2006.
&
De genomineerde roman van Peter de Zwaan (1944) speelt in de onderwereld van Denver, Colorado.
De voeder is een strak uitgekiende, rechttoe rechtaan geschreven thriller in de hard-boiled traditie.
Heldere structuur, hoog tempo, treffende milieuschildering. De merkwaardige personages, randfiguren
die een archetypische dimensie vertonen, worden raak getypeerd. De held is een einzelgänger die
één boek gelezen heeft, dat als het ware zijn persoonlijk orakel geworden is: Vom Kriege van de
Pruisische generaal Claus von Clausewitz (1780-1831). Oorlog voeren is een ingewikkeld proces en
geweld een vanzelfsprekende, alomtegenwoordige realiteit die door De Zwaan (niet zonder enig
leedvermaak) sec dan weer komisch beschreven wordt. Geen uitweidingen over de achtergrond en de
betekenis van jeugdervaringen van de hoofdpersonen, maar de dreigende slagschaduw van hun al
dan niet verstrengeld verleden is haast tastbaar aanwezig en culmineert in hallucinante confrontaties.
De titel dekt een wat monsterachtige lading, die door De Zwaan met enige onthutsende tederheid
benaderd wordt. Tot de lezer geconfronteerd wordt met een nog verrassende ontknoping.
&
De jonge Francine, de amorele maar zo boeiende en ontwapenende heldin van Het diepe water van
Felix Thijssen (1933), is een onvergetelijk personage. Gerard Kallas, haar vader, is een zwakke maar
zeker niet antipathieke loser wiens mediocre leven beheerst wordt door een monomane droom die tot
obsessie werd: in een jacht samen met zijn dochter over de wereldzeeën te varen. Francine grijpt alle
gelegenheden aan om iets te verdienen en die zeiltocht rond de wereld waar te maken. Zo geraakt ze
in de kleine criminaliteit. Door een samenloop van omstandigheden waar zij onrechtstreeks bij
betrokken is, geraakt haar vader in de gevangenis op verdenking van ontvoering en moord. Francine
zal alles erop zetten om hem vrij te krijgen. En uiteindelijk wil zij hem zijn gedroomde dood geven: aan
het roer van een zeilboot midden op de oceaan.
Het diepe water is een ontroerende psychologische thriller, meeslepend en plottechnisch feilloos
opgebouwd. Thijssen is een vakman die een functionele en sobere stijl hanteert. Hij schrijft “met de
autoriteit van iemand die precies weet wat hij wil vertellen, en hoe”, aldus de Nederlandse criticus
Hans Knegtmans.
&
De macht van meneer Miller van Charles den Tex (1952) is eigenzinnig, spannend, meeslepend,
intrigerend, onderhoudend en eigentijds. Den Tex boort een problematiek aan die verder reikt dan de
tijd van een leuke en meesterlijke thriller. Het boek verdient als antidotum gelezen te worden door de
doorsnee internaut die, ongehinderd door dossierkennis of inzicht en verziekt door blindelings
vertrouwen in de technologie, urenlang beaat zit te plankzeilen zonder te beseffen waar zijn informatie
vandaan komt. Analfabeten in een wereldbibliotheek waar zelfs Jorge Luis Borges niet over dromen
kon.
De beklemmende mise-en-scène van internet en computers – de echte helden van De macht van
meneer Miller – is, hoe angstaanjagend ook, qua realiteitsgehalte overtuigender dan de snelle actie,
die gekenmerkt wordt door fantasie en een gezond jongensboekgehalte. Den Tex is een voortreffelijke
stilist, die snel wisselende verhaallijnen stevig en wellustig in handen houdt en bij wijlen hilarische of
haast stripachtige passages niet schuwt.
Den Tex kreeg in 2002 en 2006 De Gouden Strop, waarvoor hij al van 1995 af herhaaldelijk
genomineerd was.
&
Elvin Post (1973) was de eerste debutant en de jongste schrijver ooit die De Gouden Strop kreeg.
Groene vrijdag (2004), ook genomineerd voor De Diamanten Kogel, was inderdaad een revelatie, een
opmerkelijk debuut met het karakter van een schelmenroman, bevolkt door onconventionele
personages. In Vals beeld (2006), een mix van feiten en fictie, staat de grootste kunstroof uit de
Amerikaanse geschiedenis centraal. Terwijl in Groene vrijdag de burleske of groteske schildering vaak
de overhand kreeg, staat in Vals beeld de fatale doem tot mislukken centraal. Het is de lezer meteen
duidelijk dat de personages hun ambities niet kunnen waarmaken, en Post weet dat deskundig tot zijn
voordeel om te buigen. Ook nu is de humor troef. Een soms bittere humor, want de scherp
geobserveerde en getypeerde personages laten geen gelegenheid onbenut om moeiteloos te
illustreren wat je zou kunnen omschrijven als de schoonheid van het falen. Daarnaast schetst de
roman ook “een ontluisterend beeld van het door schemerige experts en inhalige museumdirecteurs
bevolkte kunstwereldje, waarin echt en vals nog amper van elkaar te onderscheiden zijn”, aldus Geert
D’Hulster.
11
&
Met de historische roman Noorderburen werd Nico Dros (1956) genomineerd voor de AKOliteratuurprijs. Als historicus (afstudeerrichting: Nederlands-Indië) heeft hij verdienstelijke publicaties
op zijn naam, o.m. Het angstzweet der kolonialen (2003), een bundel essays over Java gedurende de
eeuwen van Nederlandse overheersing. Dromen van de bok (2006) werd door de uitgever
omschreven als een “kwaadsappige roman”, zeg maar “roman noir”. Iwan Lautier wordt gestalkt door
een leerlinge die aan het syndroom van Clérambault of “psychose passionnelle” lijdt, de
dwanggedachte dat de aantrekking wederzijds is. Dat idee-fixe zal nare gevolgen hebben, ook al
omdat de leraar op andere gebieden ver van brandschoon is. Het formele, soms archaïserende
taalgebruik van Dros contrasteert met de vrij scabreuze inhoud en geeft het boek een heel apart
cachet. Die tegenstelling tussen ironiserende verhevenheid en banaliteit werkt feilloos. In de
Volkskrant stipte Clara Strijbosch aan: “ Het is knap dat [hij] met een zo drabbig onderwerp zijn lezers
weet te verleiden.”
Dromen van de bok illustreert hoe onduidelijk de grens wel is tussen misdaadliteratuur en “literatuur”.
Naar aanleiding van de nominatie stipte crimezone.nl aan dat Dros “de grote onbekende is”. Juister:
de grote verrassing.
&
Flapteksten zijn vaak nietszeggend of zelfs misleidend. Eenmaal is geen maal, maar nu heeft de
uitgever heeft gelijk: Patrick de Bruyn (1955) brengt misdaad ongemakkelijk dicht bij de lezer.
De romans Vermist (2001), Verminkt (2004) en Verdoemd (2006) hebben alvast gemeen dat ze over
gewone mensen gaan die door het noodlot of door eigen toedoen in een escalerende nachtmerrie
belanden. Folteringen, gruwel en machogedoe zijn aan hem niet besteed, maar enkele erg
realistische, altijd functionele en sober geschreven scènes blijven in het geheugen van de lezer
gegrift.
Verminkt werd genomineerd voor de Gouden Strop, de Hercule Poirot en de Diamanten Kogel.
Verdoemd, zijn jongste roman, kreeg vier sterren in de Thrillergids van Vrij Nederland en werd aldus
gerekend tot de “nieuwe topthrillers 2006”. Net zoals in zijn vorige romans vervalt Patrick de Bruyn
nergens in ellenlange en op de duur vervelende verkenning van zeldzame perversiteiten of strik
persoonlijke idiosyncrasieën, al schrijft hij ook wel degelijk persoonlijke angsten van zich af. Agressie,
racisme, gebrek aan communicatie en normenvervaging staan tegenover diepe, warme, menselijke
relatie. De label ‘psychologische thriller’ kan bij bepaalde lezers enig wantrouwen opwekken – niet
onterecht trouwens – maar een meester in suspense als De Bruyn verdient die argwaan alleszins niet.
Met sobere, economische middelen weet hij, telkens opnieuw, meteen een diffuse maar pregnante
sfeer van herkenbare angst te scheppen. Bovendien worden in Verdoemd niet alleen
maatschappelijke thema’s discreet maar niet minder trefzeker gemoduleerd, maar wordt ook op
pakkende wijze de eenzaamheid van mensen met hun immense verdriet met veel empathie geschetst.
&
Patrick de Bruyn, Nico Dros, Elvin Post, Charles den Tex, Felix Thijssen en Peter de Zwaan. Zes
topauteurs, zes spannende boeken, maar er kan er maar een de trofee winnen.
Elke jury is er vanzelfsprekend op uit nieuw of onderschat talent te bekronen, maar uiteindelijk ging
het in de eindronde tussen twee erg uiteenlopende romans van incontournabele gevestigde schrijvers,
De macht van meneer Miller en Het diepe water. Zowel Charles den Tex als Felix Thijssen, hebben
zich in hun loopbaan ontplooid als uitstekende stilisten, die hun complexe personages precies
neerzetten in romans met een feilloze en meestal verrassende plot. Ze bewijzen daarbij ten
overvloede hoe een geheel andere visie en aanpak kan resulteren in voortreffelijke thrillers, die de
grenzen van het genre vanzelfsprekend overschrijden.
Uiteindelijk sprak de jury eenparig haar voorkeur uit voor Het diepe water.
Na zowat vijftig boeken mocht Felix Thijssen terecht verklaren: “Ik weet wat ik kan, wie ik ben.
Bevestiging door een prijs hoeft niet meer zo voor mij.”
Waarde Felix Thijssen,
Voor ons hoefde het kennelijk wel.
Het gaat trouwens niet om de schrijver, maar om het boek. Ja toch? ■
&
In de Volkskrant werd het weekblog verzorgd door Esther Verhoef (of, juister, door Esther en Berry
ofte Escober), die aanwezig was/waren op de feestelijke uitreiking van De Diamanten Kogel. Ze
schrijven daarover in de krant en op de VK-site (29 september):
12
Gisteravond is minstens één mysterie opgelost, zoals het hoort op een bijeenkomst van thrillerauteurs.
Zo bleek het gros van de Nederlandse delegatie in hetzelfde hotel als dat van ons te slapen (wisten
we niet) maar waren wij de enigen die we zijn tegengekomen die hun koffers al op de kamer hadden
staan. En dat kwam omdat er inderdaad serieus sprake was geweest van een bommelding rond
zessen. Terwijl ESCOBER met eigen vervoer rücksichtlos (stoer en stom begint met dezelfde letters)
tussen de drommen ambulances door zigzagde naar de parkeergarage, hebben collega’s die door
taxi’s naar het hotel zouden worden gebracht van hun chauffeurs te horen gekregen dat het hele
Koningin Astridplein tot no go area was verklaard. Die waren dus met koffers en al in restaurant Het
Pomphuis afgeleverd, vier kilometer verwijderd van de frontlinie en gelegen naast de (drijvende) Ark
waar de Diamanten Kogel werd uitgereikt. Daar kwamen we ze rond half acht dan ook allemaal tegen,
want we waren uitgehongerd (Pringles zijn geen eten).
We waren verbaasd hoeveel mensen Es nog van vorig jaar kenden, de megawarme ontvangst, zelfs
wisten dat Rendez-vous is genomineerd voor de NS Publieksprijs (toch een erg Nederlands
gebeuren), en – dit is echt apart—zomaar staande werden gehouden door mensen die zeiden
benieuwd te zijn naar Chaos. In België is de promotie namelijk niet op gang gekomen, dus hoe weten
al die mensen dat? Thrillerauteurs Weten Meer, zoveel is zeker. Hou ze in de gaten.
Felix Thijssen won met Diep Water, zijn zeventigste of tachtigste boek (!), en was daarvoor (weer,
want hij was ook al genomineerd voor de Gouden Strop dit jaar) uit de Ardêche naar het noorden
opgeklommen. Van de vijf Diamanten Kogels zijn er nu dus twee naar een Nederlander gegaan en die
wonen dan ook meteen allebei in Frankrijk – toeval? Elvin Post was ook genomineerd en liep met een
grijns op zijn gezicht rond omdat hij zojuist van zijn uitgever W.G. (tevens die van Rendez-vous) te
horen had gekregen dat Vals Beeld was verkocht naar Duitsland. Febe stalkte ons omdat ze in het
weeklog wilde (bij deze; onze bankgegevens zijn ongewijzigd gebleven). Henri-Floris Jespers kwam
in een overvolle zaal met een speech om in te lijsten, over het hardnekkige bijgeloof dat in beperkte
kringen heerst (dat thrillers geen literatuur kúnnen zijn), maar vertelde daarmee voor de honderden
aanwezigen natuurlijk niets nieuws. Zoveel is duidelijk: ook in België heeft Hokjesgeest het brein van
de intellectuelen vertroebeld en de heren/dames tevens voorzien van oogkleppen maatje Zeeuwse
knol. ESCOBER zegt: of een boek al dan niet literair is heeft alles te maken met de inhoud en niets
met het omslag, de genreaanduiding, titels en subtitels die erop geplakt worden. Period.
De hele avond werd champagne (bij)geschonken in een tempo waar de Zuid-Franse boeren nog wat
van kunnen leren. Wij blijven natuurlijk weer eens hangen (goed Brabants gebruik) en het groepje
overgeblevenen wil gaan stappen in Antwerpen. Niet de eerste de besten die ons mee vragen
(diamantbobo, parfumontwerpers, prettig vage Antwerpse dichters) maar ESCOBER kan niet mee.
Gaat niet mee, want we willen morgen vroeg naar huis -- echt. Volgend jaar gaan we wél mee. Echt
waar, willen we ook graag. ■
Misdaad loont
▲Iedereen in Nederland – en velen in Vlaanderen – kennen zijn werk, maar lang niet iedereen kent
de maker ervan: Felix Thijssen. Niet zo vreemd, want genre-vastheid is wel het laatste dat hem te
verwijten valt. Hij begint als schrijver van jeugdboeken – als Ruard Lanser en Philip van Akooy – en
science factiën en non-fictie boeken. Thijssen is nu één van Nederlands bekendste thrillerauteurs en
schrijver van scenario’s voor televisieseries en speelfilms. Over de nominatie van zijn nieuwste boek
Het diepe water voor de Diamanten Kogel 2006 kan uitsluitend eenstemmigheid bestaan: eerder dit
jaar was dat namelijk ook al het geval voor de Gouden Strop, de Nederlandse Diamanten Kogel.
&
Het diepe water, de nieuwe misdaadroman van Felix Thijssen (Rijswijk, 1933), gaat over het
koesteren van idealen. Maar ook over wat er gebeurt als je ze het echte leven in laat halen. Dat
gebeurt eigenlijk met Gerard Kallas, een weduwnaar met maar één doel en obsessie in zijn leven: in
een jacht samen met zijn dochter over de wereldzeeën varen. Thijssen vertelt het verhaal vanuit het
perspectief van die dochter, Francine, en haar strijd die droom – die mettertijd in een nachtmerrie lijkt
te veranderen – van haar vader te realiseren. Alles grijpt ze aan om iets te verdienen. Ze brengt zelfs
gestolen auto's naar Duitsland. En daarna krijgt ze een nog lucratiever klusje – simpel en zonder
risico's. Drie dronken mannen verpesten echter alles. Dat stort Francine en haar vader in het ongeluk,
maar biedt haar ook de gelegenheid die droom een plaats te geven in haar eigen leven en andersom.
Na zes thrillers rond privé-detective Max Winter levert Thijssen een op zichzelf staande
misdaadroman af, al duikt Max Winter in het laatste hoofdstuk even op. Als overgang naar een nieuw
deel van de serie? Wanneer hij er in slaagt personages als Francine en haar vader neer te blijven
zetten en plots als die van Het diepe water te bedenken, hoeft dat niet per sé. Het diepe water is
13
namelijk een prachtige psychologische thriller in de traditie van Amerikaanse schrijvers als Michael
Connelly, George Pelecanos en Dennis Lehane. En dat gebeurt niet elke dag in de lage landen.
&
Literaire duizendpoot Thijssen keert tien jaar geleden, in 1996, terug bij zijn oude liefde, de literatuur.
In 1997 verschijnt zijn autobiografische roman Onder de spekboom (een aanrader). Een jaar later
volgt Cleopatra, de misdaadroman waarmee hij zijn serie over privé-detective Max Winter introduceert.
Thijssen heeft dan al ruim 25 jaar ervaring: rond 1970 vestigt hij zich als fulltime schrijver, na vijftien
jaar journalist te zijn geweest. Hij produceerde inmiddels meer dan zestig boeken in tal van genres,
van avonturen en westerns tot science factiën, non-fictie en thrillers. Als science fiction-auteur maakt
Thijssen naam met de achtdelige Mark Stevens Space Opera en Spelers van Magelhaem. Onder het
pseudoniem Ruard Lanser schreef hij een achtdelige avonturenserie rond Rob Staalman en de Vince
Robbers Westerns. In 1980 start hij ook zijn thrillerserie rond de eigenzinnige gangster/detective
Charlie Mann, waarvan de eerste Wildschut werd verfilmd en de laatste, Vuurproef, in 1990 op de
markt kwam.
Films en televisie zijn dan al geen onbekende werelden meer voor Thijssen. Al in 1973 schrijft hij zijn
eerste filmscenario, Help, de dokter verzuipt, gevolgd onder meer door Moord in Extase, Wildschut en
Iris, zowel de film als de televisieserie met in de hoofdrol Monique van de Ven. Daarna volgen nog
afleveringen van politieseries als Bureau Kruislaan (met Peter Tuinman), Coverstory en Unit 13.
Maar in 1998 lijkt de in Zuid-Frankrijk wonende Rijswijker zijn definitieve vorm, zijn eigen stijl te
hebben gevonden. En wel in de persoon van de privé-detective Max Winter. In 1999 wint hij de
Gouden Strop met Cleopatra, het eerste deel uit de nieuwe serie rond Winter. Perfecte timing van
Felix Thijssen. Op het moment dat hij de Gouden Strop ontvangt ploft zijn tweede Max Winter
Mysterie, Isabelle, op de deurmat, een jaar later wederom goed voor een nominatie voor Nederlands
beste misdaadroman van dat jaar.
Over die stijl, die eigen stem van de auteur, zegt Thijssen:
Stijl is iets dat komt, geleidelijk. Het is een eigen vocabulaire, subtiele verschuivingen
in de bouw van een zin, waardoor ironie verandert in cynisme, kilte in weemoed; het
is je manier van vertellen, een eigen melodie en een eigen arrangement. Ik weet
nooit precies wat stijl is, maar ik heb liever geen stijl, dan pretentie.
Want schrijven is wat mij betreft vooral gewoon een vak. Het verschil is dat andere
vakken meestal gemakkelijker worden, en dat dit vak, hoe langer je het doet, steeds
meer van je gaat vergen.
Het is niet moeilijk om verhalen te verzinnen. Mensen vragen dar vaak: hoe verzin je
dat allemaal? Dat gaat vanzelf, zeg ik meestal. Het brein van een schrijver is een
soort machine, die foto´s maakt van locaties en karakters observeert, en die steeds
geroutineerder wordt in het extrapoleren en ordenen van menselijke reacties in
verzonnen dramatische situaties. Die machine gaat met de tijd alleen maar soepeler
draaien. Daar zit het probleem niet.
Het probleem is om het verhaal zó te schrijven, dat de lezer het wil (blijven) lezen.
Het echte probleem is dat de schrijver zelf steeds kritischer wordt, en onwilliger om
een boek los te laten en op de lezer af te sturen, voordat hij zeker is dat elke zin en
elk karakter klopt, en dat dit het maximum is dat in zijn vermogen ligt. Tevreden is hij
nooit.
Ik voel me geen kunstenaar. Ik heb een hekel aan dat onderscheid, het idee dat een
schrijver of een schilder beter of interessanter is dan ieder ander mens die zijn
gegeven talent gebruikt. Ik schrijf elke dag. Vier of zes uur per dag achter de
computer, ik kan me nauwelijks een ander leven herinneren.
&
Toch blijkt het werken voor televisie een nieuwe inspiratiebron voor Thijssen om zijn schrijverschap op
een hoger plan te brengen.
Pas toen ik filmscenario’s en televisieseries begon te schrijven, ontdekte ik dat er
veel meer bij kwam kijken: de geheimen van plot en structuur en ritme, en voor de
kunst van het snoeien, weggooien en louteren. Een televisieserie is een gebouw van
dertien verdiepingen. Als er onderin iets niet klopt, stort het hele gebouw in elkaar.
Elke wending in het verhaal moet, hoe verrassend ook, achteraf een logische
verklaring krijgen en kloppen, de karakters moeten consistent zijn, reacties
begrijpelijk, emoties invoelbaar.
Ik ben geen Mozart. Ik had de lange weg van vijftig boeken nodig, die telkens een
stukje beter werden maar nooit goed genoeg, voordat ik met aan een echt boek kon
wagen, Onder de spekboom, een autobiografische roman die zich afspeelt in de
14
jaren vlak na de oorlog. Daarna kwam ik op Max Winter, een nogal onconventioneel
alter ego met meer dan genoeg van mezelf, om er nog even mee door te kunnen. Ik
ontdek voortdurend meer over Max Winter, en over de wereld waarin hij leeft. Ik las
onlangs dat je niet schrijft om te vertellen wat je weet, maar om te ontdekken wat je
weet. Dat is een intrigerende gedachte.
Ook zo’n vraag die mensen stellen: Max Winter ben je dat zelf? Natuurlijk ben ik dat
niet, maar vooral ook wèl, want de schrijver kan niet anders dan zichzelf uitdrukken,
hij heeft alleen maar zijn eigen geschiedenis, en zijn eigen oog. In de Talmoed staat
het precies goed: ‘We zien de dingen niet zoals ze zijn, we zien dingen zoals wij
zijn’.”
Jos VAN CANN
Felix THIJSSEN, Het diepe water, Sijthoff, 2006, 271 p., 14,95 €.
▲Eddy Baelemans, korpschef van de lokale politie Antwerpen, zal op 13 oktober het nieuwe boek
van Pieter Aspe inleiden.
Tijdens de opname van een politieserie in Brugge wordt een verkoold lijkt ontdekt. Alle sporen leiden
naar Antwerpen. Vanaf dan zijn Van In, Versavel en Hannelore te vinden in de Scheldestad, waar ze
op zoek gaan naar de identiteit van het slachtoffer en de dader. Versavel beleeft in Antwerpen zijn
tweede jeugd en Van In ontdekt er de geneugten van een bolleke Koninck.
Het is dus niet verwonderlijk dat Alibi, de nieuwe Aspe, uitgerekend in Brouwerij De Koninckx te
Antwerpen voorgesteld wordt, en dan nog wel op vrijdag 13. ■
Door de leesbril bekeken
▲Het initiatief het tijdschrift Ça ira (1920-1923) op te richten werd genomen terwijl Paul Neuhuys
(1897-1984) aan de Sorbonne studeerde. De brieven van Willy Koninckx (1900-1954, de latere
verzetsheld en liberaal Kamerlid, destijds verbonden aan de Antwerpse Stadsbibliotheek) waren al
enkele jaren bekend. Onlangs werden ook de brieven van Neuhuys aan Koninckx gelokaliseerd. Die
kapitale briefwisseling (die van november 1919 tot maart 1920 loopt) werpt een nieuw licht op het
ontstaan van Ça ira en vooral op de geestesinstelling en het intellectueel universum van beide
vrienden. Ze staat centraal in de jongste twee afleveringen van het Bulletin de la Fondation Ça ira. In
een eerste bijdrage focaliseert Henri-Floris Jespers op de politieke opvattingen van de
correspondenten, terwijl in de tweede bijdrage de aandacht vooral gaat naar de Parijse indrukken van
Neuhuys. Thierry Neuhuys publiceert in nummer 27 een lezenswaardige bijdrage over de jongste
aflevering van Septentrion, het voortreffelijke tijdschrift van de stichting Ons Erfdeel. ■
Bulletin de la Fondation Ça ira, nr. 27, derde trimester 2006, 40 p., geïll. Abonnement (vier nummers): 20 €, te
storten op rek. 068 – 2287225 – 89 van Fondation Ça ira, 50, chaussée de Vleurgat, 1050 Brussel. E-mail:
ca.ira@skynet.be
▲De jongste aflevering van Letternieuws is bijzonder lezenswaard. In een uitermate boeiende
aflevering van de onvolprezen citatenrubriek “Brouillon supérieur” behandelt Marion Andrews de
uitvinding van de schrijfmachine, deze uitvinding uit de XIX de eeuw, die gedoemd was om eind de XXste
eeuw alweer te verdwijnen om plaats te maken voor de PC. (We missen hier wel een citaat van
Willem Frederik Hermans, kenner en verzamelaar van schrijfmachines.) Manu van der Aa vraagt
aandacht voor de dichter Frans Buyle (1913-1977), over wie Gerrit Komrij zich afvroeg hoe het komt
dat hij zo vergeten is geraakt, terwijl je “in elk van zijn bundels je wel één of twee gedichten vindt die je
een schok geven”. Jos van Heel publiceert een verhelderend artikel over het befaamde cultboek
Hypnerotomachia Poliphili, dat al zijn geheimen nog niet prijsgaf. Tot 7 januari 2007 loopt in het
Haagse Museum Meermanno, dat zich richt op het geschreven en gedrukte boek in het heden en
verleden, een schitterende tentoonstelling rond deze unieke Aldijnse druk. ■
Letternieuws, driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse Vereniging ter Bevordering van de Kalligrafie, XVIIIde
jg., 3de trimestrer 2006, 72 p., ill. Abonnement: 30 € te storten op rek. 402-4058151-56 van Kalligrafia; Nederland:
35 € te storten op Ned. Postbank Den Haag 30 52 91.
▲Umberto Eco koesterde een oprechte waardering voor de erudiete striptekenaar Hugo Pratt
(1927-1995), de vader van Corto Maltese:
15
Pratt speelt het spel op zeer subtiele wijze. We zouden de uiterst gecultiveerde strip
van Pratt kunnen waarderen zonder te beseffen dat het lezen ervan vereist dat we
deze ‘topische’ situaties die al eerder in andere verhalen voorkwamen, op eigen
kracht herkennen. Soms is het citaat expliciet en laat Pratt Corto rondwandelen in het
gezelschap van historische personages; andere keren is de verwijzing bedekter maar
daardoor niet minder verleidelijk. In zekere zin houdt Pratt met die werkwijze een van
de mooiste pleidooien ten gunste van het beeldverhaal als zelfstandig genre.
N.a.v. de publicatie van de Nederlandse editie van De Ethiopiers publiceert Chris Bulcaen een
lezenswaardig artikel in Wolfsprent, de stripbijlage van De Leeswolf. ■
De Leeswolf, een uitgave van het Vlaams bibliografisch, documentair en dienstverlenend centrum Vlabin-VBC, jg.
12, nr. 6, september 2006. Abonnementen (gecombineerd volwassenen en jeugd – de Leeswelp): 110 €, te
storten op rek. 001-2372785-47. Abonnementenadministratie: mia.madjek@bibliotheek.be.
http://www.vlabinvbc.be
Hugo PRATT, De Ethiopiers, Brussel, Casterman, 2006, 106 p., 17,50 €.
Bibliografisch
▲Naar aanleiding van de vijfde uitreiking op rij van De Diamanten Kogel verscheen een boek, onder
redactie van Henri-Floris Jespers en Jos van Cann, met bijdragen over de genomineerden en
laureaten van De Diamanten Kogel 2002-2006. Het boek werd tijdens de feestelijke uitreiking op 28
september als aandenken aangeboden aan de gasten, en is niet in de handel. Het bevat een
merkwaardig interview met Wim Delvoye, een korte strip van RodeS en bijdragen van Frank van den
Auwelant, Fred Braeckman, Jos van Cann, Geert D’Hulster, Henri-Floris Jespers, Danny de Laet,
Kris Kenis, Geert Swaenepoel en John Vervoort. Huistekenaar van de Mededelingen RodeS
tekende voor de kleurenomslag.
Vijf exemplaren werden ter beschikking van het CDR gesteld. Wie het op prijs stelt een exemplaar te
ontvangen, neemt contact op met het redactiesecretariaat. ■
Henri-Floris JESPERS & Jos VAN CANN (red.), De Diamanten Kogel 2002-2006, Antwerpen, vzw De Diamanten
Kogel, 2006, 91 p., ill. Niet in de handel.
▲Uitzonderlijk begaafd filoloog en historicus, gevierd professor aan de universiteiten van Jena, Leiden
en Leuven, succesvol auteur van monografieën over de Oudheid: de humanist Justus Lipsius
(Overijse 1547 – Leuven 1606) was het allemaal. Net als Erasmus wijdde Lipsius zijn leven aan de
studie van de Oudheid, maar hij hield deze Oudheid ook als een spiegel voor aan zijn tijdgenoten,
zoals we kunnen zien in zijn briefwisseling die hij overigens zelf gedeeltelijk klaarmaakte voor
publicatie. Hij wisselde intensief brieven uit met de intelligentsia van zijn tijd, maar ook met zijn
studenten. De brieven die geschikt bevonden werden voor publicatie, zijn stuk voor stuk stilistisch
verzorgde pareltjes.
Speciaal voor het Lipsiusjaar 2006 verzamelde en vertaalde Jean Papy drie van deze brieven aan
studenten: De Romereis, Honden en geleerden, Drinkebroers en smulpapen. In deze tweetalige
uitgave zien we professor Lipsius reistips bieden voor een Italiëreis, de lof steken van zijn
lievelingsdier, de hond, en voorbeelden aanhalen van roemruchte drankorgels en tot de verbeelding
sprekende veelvraten uit de Oudheid. ■
Justus LIPSIUS, Brieven aan studenten, Leuven, Uitgeverij P, 96 blz., 15 €.
Agenda
▲Hypnerotomachia Poliphili. Tot 7 januari 2007. Museum Meermanno, Prinsessegracht 30, Den
Haag. Openingstijden: dinsdag t/m vrijdag 11.00 tot 17.00 uur; zaterdag en zondag van 12.00 tot
17.00 uur; op, feestdagen van 12.00 tot 17.00 uur. Eerste kerstdag en 1 januari gesloten.
(Toegangsprijs: 4 € tot 19 jaar: gratis). ■
16
▲Dr. Hugo Heyrman en Mugo exposeren van tot 15 oktober in De Zwarte Panter, Hoogstraat
70-72-74 te 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag 13u30-18u. ■
▲De tentoonstelling van Lorcan O’Byrne bij MUDIMAdrie loopt tot 7 oktober. Openingsuren: van
woensdag tot zaterdag, 14-18u. MUDIMAdrie. Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000
Antwerpen.www.mudimadrie.be ■
▲Hoenraet, Emiel Hoorne en Fernand Vanderplancke exposeren tot 15 oktober in het SocioCultureel Centrum Elzenveld, Lange Gasthuisstraat 45 te 2000 Antwerpen. Van dinsdag tot en met
zondag van 12u30 tot 17u30.
▲Donderdag 11 oktober, te 20 u. . 95ste literaire avond DE MUZEVAL. Gastdichter Ferre Denis met
eigen HAIKOE’S en aanverwante dichtgenres. Inleiding Bart van Peer. Na de pauze Vrij
poëziepodium, in goede banen geleid door Kaatje Wharton en Frans Vlinderman. Café De
Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen. Bussen 6 & 23 (Vlaamse kaai), bus 34 & tram 8
(Museum S.K.). Organisatie Stichting Pipelines vzw. in samenwerking met Masereelfonds. Toegang
gratis. ■
▲Naar jaarlijkse gewoonte viert de bibliotheek van Aalst haar eigen week van de klant, die van start
gaat met “een spetterende verwendag, op zaterdag 14 oktober. Na een gitaarduo en een
rock/metalband volgt een lezing van Stan Lauryssens, “ex-bajesklant, nu een succesvol
thrillerauteur”. Stan geeft een lezing, “een literaire stand-up comedy”. Anderhalve uur flitsende
avonturen en spannende anekdotes over beleggers, oplichters, Salvador Dali (“de grootste oplichter
van allemaal”), Hollywood, Spaanse en Vlaamse gevangenissen en het geheim achter zijn thrillers die
verkopen als zoete broodjes. Daarna: koffie, koekjes en napraten.
Leeszaal bibliotheek, Molenstraat 51, 9300 Aalst. Zaterdag 14 oktober, 14 uur. Beperkte plaatsen.
Reservatie: bibliotheek@aalst.be of via www.stanlauryssens.com ■
▲In het kader van het 16de ‘Salon de la revue’ wordt in het Espace des Blanc-Manteaux te Parijs, zaal
Wasserman, op zondag 15 oktober hulde gebracht aan Édouard Jaguer (13u30-14u30). Werden
uitgenodigd aan het panelgesprek deel te nemen: Christophe Bourseillier (Archives et documents
situationnistes), Paul Franklin (Étant donné), Henri-Floris Jespers (ça ira!), Laurens Vancrevel
(Brumes blondes) en Richard Walter (Infosurr).
De Franse experimentele dichter en kunstkenner Édouard Jaguer in mei 2006 op 81-jarige leeftijd in
Parijs overleden. Hij debuteerde in 1943 in het ondergrondse tijdschrift La main à Plume. Na de
Tweede Wereldoorlog schreef Jaguer voor belangrijke internationale tijdschriften. Hij werkte onder
meer samen met de Cobra-kunstenaars Asger Jorn en Christian Dotremont. Hij sloot zich aan bij de
Cobra-beweging en redigeerde in Frankrijk het tijdschrift Cobra. Daarnaast schreef hij een hele rist
essays, o.m. over kunstenaars als Pierre Alechinsky, Corneille, Tajiri en Rooskens. In de jaren
vijftig stichtte Jaguer de internationale beweging Phases, waarvoor hij ook een tijdschrift samenstelde.
Ook stelde hij gedurende vijftig jaar ongeveer honderd tentoonstellingen samen van experimentele
kunst. In 1957 vond een Phases-tentoonstelling plaats in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Over Jaguer, cf. Mededelingen, nr. 70 van 12 mei en Bulletin de la Fondation Ça ira, nr. 26. ■
▲Onder het motto Ancrages mouvants exposeert Maury van 16 oktober tot 25 november
tekeningen en schilderijen. Vernissage op maandag 16 oktober om 19 u.
Le salon d’art, rue de l’Hôtel des Monnaies, 81, 1060 Brussel. Dinsdag tot maandag, van 14 tot 18u30.
Brussel. ■
▲Donderdag 18 oktober, te 20.30. Dichter Willem M. Roggeman, met o.m. jazzgedichten. Literair
café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen centrum. Toegang gratis. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt medio oktober.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage
tijdig te storten
op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
17
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie &
Reëvaluatie
Vierde jaargang, nr. 80
16 september 2006
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
hfj@skynet.be
Redactioneel
Na verkiezingen slagen alle partijen erin om zichzelf tot overwinnaar uit te
roepen. Zelfs Bart Somers deed dit ondanks het verlies van zijn Mechelse
stadskartel (dat minder stemmen haalde dan de gezamenlijke resultaten van
VLD en Groen in 2000).
2
Over de verkiezingen, meer bepaald in Antwerpen, werd alles en het
tegengestelde gezegd. Toen tijdens de verkiezingsnacht de verpletterende
overwinning van burgemeester Janssens bekend geraakte, kende de euforie geen
grenzen.
Het blijft echter een feit dat het Vlaams Belang in Antwerpen vooruitgaat (van
32,95 naar 33,51 %) en bovendien in vier districten de 35 % overschrijdt:
BeZaLi (35,8 %; + 6,8), Hoboken (41 %; + 3,6), Merksem (41,5 %; + 6,9) en
Deurne (43,5 %; + 5,6). Het VB won in heel de provincie Antwerpen en
verhoogt er haar aantal gemeenteraadsleden van 206 tot 299. In heel
Vlaanderen groeide de partij naar eigen zeggen van 439 naar 794
gemeenteraadszetels.
In de mediamaatschappij is het verlies van symbolisch kapitaal belangrijker dan
naakte cijfers. Het zegezekere VB had luid geproclameerd meer dan 35 % der
stemmen te zullen halen in Antwerpen. Ook opiniepeilers hadden een stijging
van het VB voorspeld.
De uitslag werd dus ook door het VB als een nederlaag ervaren. Toen bleek dat
het verhoopte resultaat in Antwerpen achterwege bleef, werden de journalisten
van Telefacts aan de deur gezet. Maar boegbeeld Filip Dewinter vergat dat zijn
microfoontje nog alles registreerde. Het was te horen hoe het ongeloof in
vertwijfeling en verwarring oversloeg: “we gaan eraan, we hebben het gehad”!
De Volksrant noteerde:
Toen de Antwerpse uitslag zondag niet de enkele procenten winst
bracht waarop de partij, noblesse oblige, had gerekend, werd de
schuld in de schoenen geschoven van de media en van het
‘vreemdelingenlegioen’ (lees: de allochtone kiezers). De partijtop
verlaagde zich zelfs tot insinuaties over vervalsingen van de
resultaten.
De cultuur van de rancune en van het ressentiment waarin het VB nu eenmaal
wortelt, kwam aldus meteen aan het licht: “in de wrok wordt immers de lust
beleefd der permanente ontevredenheid”, aldus Menno ter Braak.
Ondanks gespierde verklaringen naar buiten toe (“de status quo op het hoogste
niveau”, aldus Dewinter), wordt de afremming van de stijging, uitgerekend in
Antwerpen, binnenskamers ervaren als een afgang, een psychologische
opstopper. Bovendien bleef de “val van Schoten” (het rustige villadorp door
Hugo Camps omschreven als “veel kak onder een dak”) uit, en werd de slag
van Hoboken verloren. En zonder de steun van ex-VU, ex-VLD Hugo Coveliers
met zijn 13.623 voorkeursstemmen, had het VB zelfs echt verloren in Antwerpen.
&
Patrick Janssens voerde een voorbeeldige presidentiële campagne en
profiteerde van de scherpe polarisering. Luc van der Kelen (Het Laatste
Nieuws) oordeelt terecht dat diens aanpak een les mag zijn: “Niet het
doodzwijgen, tot moes slaan, demoniseren of veroordelen heeft ooit het Vlaams
Belang kunnen stoppen”. Janssens deed het anders, aldus De Volkskrant:
3
Hij negeerde de provocaties, voerde het debat niet met slaande
trom, maar bestuurde rustig, stabiel en vastberaden: goed beleid
versus groot lawaai.
Prestigeprojecten en het imago van de stad stonden in de afgelopen jaren
centraal. In de komende jaren zal nu het sociaal beleid alle aandacht moeten
krijgen. De analyse van de marginale LSP/MAS (Linkse Socialistische
Partij/Mouvement pour une Alternative Socialiste) is zeker niet ongefundeerd:
de armste lagen worden uit de binnenstad weggedreven ten voordele van een
financieel ietsje beter gesitueerde laag.
Dat verklaart overigens ook deels de mindere scores voor het VB
in de districten Antwerpen en Borgerhout. De ontevredenheid
verdwijnt echter niet, maar trekt naar districten waar de
huizenprijzen nog iets lager zijn: Hoboken, Merksem en Deurne
bijvoorbeeld.
&
De Franse pers stelt vast dat VB en CD&V, die respectievelijk Vlaamse
onafhankelijkheid en een grotere mate van zelfbestuur voor Vlaanderen
bepleiten, de grote overwinnaars zijn; vooruitlopend op de wetgevende
verkiezingen van 2007worden vragen gesteld over de toekomst van België.
Libération stelt:
la Belgique ne disparaîtra pas à court terme.[...] Le plus probable
est la poursuite d'une lente agonie, le royaume devenant chaque
jour davantage une coquille vide.
Ook het commentaar van Le Figaro laat niets aan de verbeelding over:
Poussés par l'extrême droite, les partis flamands réclament surtout
la scission d'un arrondissement électoral de Bruxelles. Cette
revendication flamande qui menace les droits des francophones,
majoritaires dans la capitale, est explosive pour l'avenir du
royaume.
Het stelselmatige(en al te vaak mala fide) amalgameren van Vlaamse eisen met
extreem-rechts door de tegenstanders van de voltooiing van de
staatshervorming, ziedaar wat de Vlaamse gemeenschap te danken aan het VB!
■
Poëtisch
▲Op zaterdag 9 december 2006 om 20 uur zal Over woorden gesproken, de nieuwe bundel
van de 75 jaar jonge Marcel van Maele, in De Zwarte Panter voorgesteld worden door Roger
M.J. de Neef. In het volgende nummer van de Mededelingen verschijnt de laatste aflevering
van de terugblik op de receptie van het oeuvre van Van Maele door Paul de Vree. ■
Paul de Vree & Marcel van Maele (V)
Vanaf de creatie te Antwerpen, op 23 mei 1966, van de eenakter De veroordeling van Marcel van
Maele, gevolgd door een verrassende vrijspraak, gaat Van Maeles aandacht ook naar het toneel. De
4
eenakters Het manuscript (1962) en De bunker (1963) worden op 1 maart 1968 aan het RITCS (Hoger
Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding) opgevoerd in een regie van Gilbert Deflo, en datzelfde
jaar publiceert underground-uitgever Bert Verminnen Een zachtgroen bed vol bloed. In 1969 komt
Revolutie van de pers in de door de auteur opgezette “Marcel van Maele toneelreeks”, die tot dit ene
stuk beperkt bleef. Dit spel in drie bedrijven werd op 18 november 1972 gecreëerd door Studio
Herman Teirlinck in een regie van Fons Goris en Bert Verminnen. Paul de Vree noteerde in zijn
kroniek in De Periscoop:
Het stuk is doodernstig, maar de auteur heeft zwarte humor te over om het naar
momenten van kolder te oriënteren. De revolutie, wat is ze tenslotte? Een idee die in
het net van tegenstrijdige bestrevingen en gevoelens verward geraakt en vroeg of
laat op een fiasco uitdraait. Merk op: Van Maele heeft zijn stuk in 1966 geschreven;
in 1968 mislukte de Parijse Mei-revolutie.
1972 was trouwens welgevuld. In het najaar van 1969 was Van Maele naar Amsterdam getrokken,
waar hij tot het voorjaar van 1972 verbleef. In een wereld ‘die een gaskamer aan het worden is’, voelt
hij zich ‘uitgerangeerd op een zijspoor, in een terminus, tweemaal schaakmat’. In ‘deze zwarte stilte’
vernam hij ‘met gemengde gevoelens’ dat hem de Arkprijs van het Vrije Woord toegekend was voor
zijn vierde prozaboek, Ik ruik mensenvlees, zei de reus (1971). Zijn eerste drie romans waren naar
eigen zeggen ‘voor 80 % autobiografisch’ (maar dan wel met een surrealiserende of dadaïserende
inslag); in zijn vierde daarentegen, aangereikt als ‘kroniek van in- ,en uitwendig leven’, zijn die
autobiografische ingrediënten herleid tot ‘niet meer dan 20 %’.1
Wat ze volgens Georges Wildemeersch alle vier gemeen hebben, is die
typische doorheenhaspeling van tragiek en komiek, van spel en ernst, die zich vooral
uit in het samengaan van hoogdravende religieuze, metafysische of existentiële
problemen en de vaak banale uitspraken en handelingen der personages. Vandaag
ook dit moeilijk toegankelijk taalgebruik en het abstracte, weinig realistische decor.
Bovendien vormt dit prozawerk
in feite één grote situatieroman omtrent de eigen problematiek, die uiteindelijk, in elk
van zijn onderdelen, het verhaal was van de situatie van de schrijver tijdens het
schrijven van zijn werk.
Ten slotte wijst Wildemeersch, voor wat Ik ruik mensenvlees, zei de reus, op Van Maeles ‘ontwikkeling
naar ee minder duistere schriftuur’, op de minder mathematische, lossere opbouw (’55 korte
hoofdstukjes, variërend van enkele regels tot een paar bladzijden’) en op de ‘tragiek, maar ook de
ironische, satirische of parodistische bedoelingen’ van deze kroniek.2
De toekenning van de Arkprijs werd in het Huis Osterrieth te Antwerpen gevierd op 10 mei 1972,
tijdens een plechtigheid ter herdenking van August Vermeylen, stichter van het Nieuw Vlaams
Tijdschrift. In zijn dankwoord betoogde Van Maele:
Laat ons jubelen: wij ter dood veroordeelden leven nog!
en wij herdenken plechtig
en kennen prijzen toe.
1
Marcel VAN MAELE, Geachte minnaressen, minnaars, beoefenaarsters en beoefenaars der schone letteren, in:
Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXV, nr. 5 (1972), p. 417.
2
Georges WILDEMEERSCH, Van Maele ruikt mensenvlees, in: De Standaard, 26 november 1971.
5
Voor deze gelegenheid smuk ik dan ook mijn woorden op, stof mijn pakje af en droog
mijn tranen en herbegin met een twijfel groter dan ooit.
Wat is een woord?
Wat is een Ark?
Wat is de Vrijheid?
Wat voor cimbalen rinkelen in de symbolen?
Wat is hoop?
Hoe bestrijden wij deze welvaartskramp?
Welke wapens kunnen wij hanteren?
Het woord?
Meer dan ooit worden de woorden misbruikt en uitgehold, ze worden met zwier in
keurige keurslijven gesnoerd, ze worden verkracht of gekastreerd, gewurgd,
geprepareerd en verpakt.
De woorden wijzen de weg niet meer maar worden de weg gewezen.
En wij?
Wij worden bedacht en belegd en belegerd en bereden met die klinkklare onzin van
gedrilde woorden.
Wij snorren met oogkleppen aan, naar de eindmeet stikkend in eigen vuil.
Maar we hebben natuurlijk nog andere problemen: terwijl ons de meest
onheilspellende berichten over de toekomst van het mensdom bereiken dokteren we
aan een nieuwe spelling. Er zal vlug moeten gehandeld worden willen we er een
nieuwe spelling doorkrijgen vóór het einde der mensheid.3
De volledige tekst van Van Maeles oratio werd, samen met ‘Uitzicht-inzicht’, een cyclus van tien
gedichten, in het NVT opgenomen. In diezelfde aflevering wijdde Jef Meert een doorwrocht essay aan
het werk van de bekroonde. Hij stelt vast dat Soetja en Rood en groen nog niet vrij te pleiten waren
‘van een vaag-humanitaire romantiek, die de hedendaagse poëzie nog grotendeels beheerst’. De
sociale probleemstelling is in Van Maeles werk wel aanwezig, ‘maar ze blijft latent en verdrongen door
een exotisch esthetisme’. Pamflet 1 betekende een keerpunt: ‘geen vrijblijvend symbolenspelletje of
sentimentegegoochel meer’. De situatie van de schrijver is er een van ‘outsider in een
overgeregulariseerde samenleving’ en wordt aldus ‘in een defensief en offensief gedrongen’. De
verlangens van de schrijver zijn niet gericht op
bezit, consumptie, prestige en macht. Zijn agressie wordt gericht op de bezitsdrang
en de daaruit voortvloeiende verknechting, die de grondslag van onze samenleving
vormen.’
Van Maele identificeert zich ‘met de geslagene en verdrukte’, maar
zijn sociale revolte heeft niet het geheel van de klassentegenstellingen als basis,
maar enkel de bedreigde situatie van een zich hiervan bewuste, sterk van het
gewone patroon afwijkende individu.
Meert onderstreept dat Van Maele ‘het geloof in de sociaal gerichte strijd met het verruimen van de
persoonlijke vrijheid als doel’ verliest. Op vormelijk vlak stelt hij vast dat de ‘eigenaardige
taalbehandeling’ uit Pamflet 1 een methode werd: ‘het gewone taalsysteem is […] niet langer
bruikbaar’.
Een vers als ‘het krijsen moet herboren worden’ wijst op
een Lucebertiaanse visie op de functie van de poëzie, die door middel van een klanken woordbrutalisme door een beperkende ballast heen van een eeuwenlange
3
M. VAN MAELE, Geachte minnaressen…, loc. cit., p. 418.
6
woordslijtage en beschavingsvervlakking tot een directe expressie van primitieve,
onvervormde emoties en ideeën wil komen.
Kortom, Van Maeles levensopvatting wordt samengebald in een vers als ‘windvrij hart badend in
ongebonden geest’. De ‘aandachtige’ lectuur van zijn poëzie is
een heilzaam avontuur, dat de beperkingen van het door de maatschappij
gedetermineerde werkelijkheidsbesef waarmee wij behept zijn, telkens weer op
onthutsende wijze teniet doet.4
Van Maeles verzamelde Gedichten 1956-1970 verschenen ook al in 1972. De Standaard-Uitgeverij
had een nieuwe reeks opgezet waarin ook gelijksaardige bundels opgenomen werden van Hans van
de Waarsenburg, Clem Schouwenaars en Willem M. Roggeman. In Vlaanderen werd die reeks ook
verspreid via de boekenclub van het destijds nog scherp geprofileerde Davidsfonds. Heel wat DFleden steigerden. Schandaal. Stel je voor, je eigenste confessionele organisatie die vier uitgesproken
vrij-denkende dichters promoot! Vlaanderen stond aan de rand van de morele afgrond. Prompt werd
de reeks stopgezet. – Marcel zal wel met een stevige schaterlach gereageerd hebben…
1972 was ook het jaar van het sterk symbolisch gelanden S.O.S.-bericht: Walter Soethoudt brengt 550
wijnflessen van 70 tot 100 cl op de markt die elk een opgerold vel papier bevat, bedrukt met een
gedicht van Van Maele. Die ‘gebottelde gedichten’ werden tussen 3 juni en 21 augustus in Sofia
geschreven, waar Marcel met een werkbeurs verbleef. Dwingender en depressiever nog dan in de
kapitalistische wereld werd hij in Bulgarije frontaal geconfronteerd met alle infantiliserende vormen en
gevolgen van de maatschappelijke domesticatie waar hij allergisch voor is, juister: die hij visceraal
haat. Het S.O.S.-bericht als variante op het De Profundis? Hoe dan ook, de symbolische en
betogende draagwijdte van het gebaar is duidelijk.
Kunstobject? De gesloten fles blijft onaangeroerd – en het gedicht ongelezen. Boek in originele
verpakking? De fles moet stuk – en dan pas kan de tekst verschijnen.
De ‘gebottelde gedichten’ werden in Brussel passend gepromoot door het Free Press Bookshop van
Herman J. Claeys. Het in 1965 geopende legendarisch boekwinkeltje had links en rechts van de deur
een etalage, laag bij de stoep. De ene werd bevolkt door een batterij S.O.S.-berichten, terwijl in de
andere de dichter zelf ten toon gesteld werd – met bakken bier, volle flessen, uiteraard. Marcel kwam
plichtsgetrouw een paar keer per dag in de etalage zitten, klanten mochten bij hem een biertje
bestellen en/of eentje aanbieden.
Zolang ze op papier visueel waarneembaar was (bijvoorbeeld op fiches, briefkaarten, boekenleggers,
kalenders, posters, toiletpapier, servetten, bierviltjes, zelfklevers, etiketten enz.) nam de non-book
poëzie in Vlaanderen eerder traditionele vormen aan. Aan het papier als drager werd niet getornd, en
het was precies de bedoeling, door een ‘democratisering’ van de media, de leesbaarheid en de
verspreiding van
de poëzie
te bevorderen. 5 Met zijn S.O.S.-bericht werkte Van Maele
grensverleggend: hij schrijft boeken en maakt boekvoorwerpen. Dat plastisch uitdrukkingsgebaar zal
trouwens een almaar groter aandeel opeisen in Marcels creatieve activiteit.
4
Jef MEERT, Verstoppertje spelen, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXV, nr. 5 (1972), p. 460, 461-462, 474.
Cf. Erik DAMS & Hugo BREMS, Poëzie en non-books, Cahiers over de geschiedenis van de Vlaamse poëzie
sinds 1945, nr. 1, Schoten, Hadewijch, 1987.
5
7
Het concept ‘gebottelde gedichten’ ligt inderdaad mede aan de basis van zijn verdere ontwikkeling als
‘plastisch kunstenaar’, en zal consequent doorgetrokken worden: in 1973 publiceert hij bij Hooft,
Herwis Leus’ bibliofiele uitgeverij, een bundel gedichten, verpakt in een blok polyester en terecht
getiteld Vakkundig hermetisch: 21 introverte gedichten.
Tegenover Jos de Man verklaarde Van Maele:
Ik zal de vijftig exemplaren in blokken polyester laten gieten. Elke bundel zal op een
kiertje openstaan, telkens op een andere bladzijde. Je zal dus de eerste woorden van
de regels op de linkse en de laatste woorden van de regels op de rechter bladzijde
kunnen lezen. De bedoeling is: bon, jullie lezen mijn gedichten toch niet, koop ze nu
maar, tegen 2.000 frank per bundel. En lees ze maar niet. Dat polyester kan niet
kapot.6
Of nog, in een vraaggesprek met Herwig Leus:
Maar anderzijds wil ik het de lezer bijzonder moeilijk maken. De lezer die er zou in
slagen de bundel uit het polyester vrij te maken zal de hoogste genoegdoening
kennen. Het is dus als het ware een aansporing tot zelfcreativiteit en vindingrijkheid.
Tevens wil ik ook het kader van het louter object transcenderen door er een leesbare
tekst gedrukt op goed papier in te verpakken.7
Na de publieke voorstelling van Vakkundig hermetisch verbrandde Van Maele het manuscript.
Anno 1973 had Van Maele nog twee ‘vakkundig hermetische’ projecten op stapel, die wegens
materiële redenen onuitgevoerd bleven: het Betonnen Blok Project en het Poëzieproject Siam 300.
Het eerste ‘trekt de lijn van de polyestergedichten nog verder door. Er blijft maar één
object meer over, en het wordt zelfs moeilijker het te bemachtigen. Ik steek een lang
gedicht in een loden koker. Die wordt in een betonnen blok gegoten – een kubus met
als zijde vijf meter minimaal – het blok wordt in zee gedropt op een vastgestelde
lengte- en breedtegraad en te koop gesteld voor pakweg 150.000 F. Verder worden
er een honderdtal dossiers samengesteld waarin alles staat – plaatsbepaling,
beschrijving van het object, budget van de bergingskosten om het weer aan de
oppervlakte te brengen – behalve het gedicht zelf en die dossiers worden ook te koop
aangeboden. Wellicht worden er ook een honderdtal geminiaturiseerde versies van
het gedicht – op microfilm b.v. – in minuscule loden kokertjes gestoken en in kleine
betonnen kubusjes gegoten, en op de markt gebracht.8
Het Siam-project was ook niet meteen te realiseren:
Ik schrijf dertig gedichten, laat ze vertalen in het Siamees, wat het voordeel van een
heel sierlijk lettertype biedt en vernietig het oorspronkelijk manuscript. Met de
vertalingen reis ik naar Thailand, waar ik ze laat copiëren door driehonderd diverse
personen, een kleuter, een hoer, een schilder, een notaris… De vertalingen worden
ingebonden samen met een dossier over de hele gebeurtenis en een biografische
nota over de personen die copieerden. De driehonderd manuscripten worden hier
6
Jos DE MAN, Het gedicht in de fles, in: Haagse Post, 7 juli 1973.
H.L. [= Herwig LEUS], De poëtische projecten van Marcel van Maele, in: De Nieuwe Gazet, 23 augustus 1973.
8
H. LEUS, loc. cit.
7
8
verkocht. Wat gebeurt er? De kopers kunnen de gedichten niet lezen, alleen wie er
zelf aan meewerkte kon dat.9
Van Maele haalde echter de neus niet op voor meer conventionele projecten.
Henri-Floris JESPERS
(wordt vervolgd)
Memoires
“Sale Flamoutch”
Leven & Lijden van een Oost-Vlaams Migrantje in Brussel: de jaren 60.
Deel 13: Slot
Swinging London was een heerlijk reisje geweest. Ik was vergezeld van een klasvriendin, Viviane
(Vifke), en aan de douane hadden we gelukkig ons verblijfadres kunnen voorleggen: een ‘medical
school’ in Charlottestreet, hartje Soho. Tijdens de vakantie stonden de kamers ter beschikking voor
buitenlandse studenten: bed and breakfast, douches en was & strijkgelegenheid. Voor een zacht
prijsje hadden we onze hippe garderobe uitgebreid, en voor de rest hadden we onze lijst musea
afgedweild, een concert bijgewoond aan Saint Martin-in-the Fields, een openluchttheatervoorstelling
in Hyde Park meegepikt, en uren gesleten op en rond Charing Cross Road. Omdat de deuren van ons
verblijf onverbiddelijk om 23u. dichtgingen, zochten we ’s avonds goedkope eettentjes in de buurt:
Pakistaans, Indisch, noem maar op; één enkele keer kregen we die bewuste gifgroene Engelse
erwten en walgelijke wakke frieten voorgeschoteld.
Terug op Vlaamse bodem was onze eerste warme hap dan ook een pakje onvervalste Belgische friet.
Een andere heugelijke trip was onze klasreis naar Moskou! Het vrij onderwijs had voor de laatstejaars
steevast de ‘Romereis’ in petto. Maar onze klas zag dat niet zo zitten: Rome, dat kon je als uitstapje
doen, later… Er werden alternatieven gezocht: bijvoorbeeld een huifkarrentocht door Ierland, maar het
werd Moskou.
Hahaha, onze leraar Frans kon het niet laten een steekje onder water te geven: “Hé bien voilà, les
demoiselles se dirigent vers Moscou! Pourquoi-pas Pékin, pour ces quelques kilomètres de plus ...?”
Maanden voor ons vertrek in de Paasvakantie 1972 gingen we aan de slag om zoveel mogelijk onze
reis zelf te bekostigen: we hadden een kuisploeg, een car-wash op zaterdagmiddag, kolder en
cabaretvertoning, pannekoek- en wafelslag, en last but not least: de grote fuif. De bijdrage van onze
ouders bleek uiteindelijk redelijk en voor iedereen haalbaar.
Een volledig reisverslag spaar ik de lezer: we zagen alles waar de Sovjetrepubliek kon mee uitpakken,
van cultuur tot wetenschap, van kunst tot nijverheid. Toch een greepje.
We bezochten de universiteit (waar ook Nederlands werd onderwezen); het paleis van de ruimtevaart
(daar was de sputnik van Laïka weer); een jeugdcentrum en een kinderdagverblijf; het Bolsjoi, maar
het ballet was op tournee. Dan maar de circusschool, gevolgd door een vertoning met o.a.clown
Popov. En massa’s kerken, meestal omgevormd tot musea: iconen, iconen en nog eens iconen.
Voor de rest was het leven er zeer hard: mensen stonden uren in de rij voor bedeling van bv.
sinaasappelen. En onze spijkerbroeken ontlokten bij de meeste jongeren maar één vraag: “Can buy
9
J. DE MAN, loc. cit.
9
jeans, please?”. Ik ruilde een pakje Belga voor real Russian brand: knalgele kankerstokjes, nooit
opgerookt, maar jaren bijgehouden, tot ze verpulverd waren.
Jaja, wij brave meisjes lieten na onze laatste nacht een spoor van Westerse decadentie achter:
wegens het legen van een paar overtollige liters wodka op een inderhaast gebouwd feestje met een
Canadese jongensklas .(Je mocht maar met één liter vertrekken, of je mocht maar met één fles België
binnen, zo juist weet ik het niet meer…). De leerkrachten waren niet op de hoogte geweest, maar de
helft verliet Russische bodem met een enorme kater.
En wat deden we, eenmaal aangekomen op Belgische grond? Neen, geen frietjes, maar een
reusachtige spaghetti smullen deze keer.
Ach, wat hadden we het hier toch zalig in deze vermaledijde consumptiemaatschappij!
Dat jaar ging er geen enkele Zuster mee, maar er was een nieuwe traditie geboren: op Sint-Guido
ging men voortaan naar Moskou. (Ik weet helaas niet of dat nu nog zo is.)
Het is al eerder vermeld, ik had ook drukke bijschoolse activiteiten: de Anderlechtse muziekacademie
slorpte al mijn vrije tijd op. Ik volgde er toneel, voordracht en dictie bij Joanna Geldof. Zij was toen al
jaren lid van het Dramatisch Gezelschap van de BRT, maar ook zeer bedrijvig buiten het ‘huis’…
Ik herinner me nog zeer goed mevrouw Clara Hasaert, die in de jury Voordracht zat, en mij steeds
kwistig met punten bedeelde. Bij dezen, merci.
Ik had o.a. ‘Zeg het met groente’ van Paul Snoek op mijn repertoire staan. Het leek dan ook te gek om
hem in levende lijve aan het werk te zien op de ‘Nacht van de Poëzie’ in Vorst-Nationaal (begin jaren
70). Na veel protest van onze FDF burgervader (sic) Jaques Lepaffe, kon het feest toch doorgaan.
Wat een happening! Maar ook hier speelde onze prille leeftijd ons parten, een ganse nacht uitzitten
mocht helaas niet van de respectievelijke ouders.
In die tijd zag ik in Vorst-Nationaal ook ‘Nijinsky, clown de Dieu’, met sterdanser Rudolf Noerejev.
Tegen het Ballet van de 20ste eeuw, van Béjart, waren natuurlijk geen francofone grieven.
En verder nam Joanna Geldof regelmatig leerlingen mee naar theatervoorstellingen waar ze als
actrice in optrad: het BKT creëerde ‘Groenten uit Balen’ van Walter van den Broeck, schitterende
reeks in het PSK. (Bozar, tegenwoordig; verder geen commentaar.)
Toen later een voorstelling in Vorst werd geboekt, was er bomalarm in de zaal. Weer een staaltje
Vlamingen pesten.
Na de humaniora leek het mij logisch om verder te studeren aan het RITCS, afdeling toneel: regie en
dramaturgie.
Na een leerrijk jaar, met onvergetelijke leraars als bv. een Maurice De Wilde, Jo Röpcke, Alex van
Royen, en profs als dr. Marc Galle en Jaap Kruithof, besloot ik een sprong in het ongewisse te wagen:
eigenlijk wilde ik liever acteren, en ook Joanna Geldof moedigde mij aan...
Ik deed toelatingsexamen aan het HIDK, Studio Herman Teirlinck, en startte september 1973.
In juni 1977 zwaaide ik af, met een beroepskaart op zak. (In die jaren stelde dat nog wat voor, nu mag
iedereen acteren, liefst gespeend van enig talent en zonder enige kennis van dictie etc..maar ik dwaal
af). Na vier jaar ‘op kot in ’t stàd’ was ik intussen een aardig mondje Antwerps machtig, maar Brussel
bleef toch lonken:
Ik werkte verschillende jaren bij Dries Wieme en zijn ‘Jeugd en theater’, thuisbasis Brussel.
10
Ik speelde rollen voor televisie, o.a. blinde bedelzangeres Ulle, in ‘De Paradijsvogels’, opnames
Reyerslaan. Een adresje dat ik gelukkig wel vaker zou aandoen, ook voor opnames van ’t
Koekoeksnest’ voor Radio 2.
Ik had de eer en het genoegen mee te spelen in twee Brusselse revues, Beursschouwburg en
Ancienne Belgique: heimelijk dankte ik Madammeke en haar eerste lessen Brussels.
En al woonde ik voortaan in Antwerpen, ik had nog steeds mijn kamer thuis, bij mijn ouders, in Vorst.
Helaas zag ik onze wijk veranderen. Veel ingeweken Vlamingen trokken na hun pensioen terug naar
hun geboortestreek. En Brussel werd vuiler, en sommige straten waar ik als kind vriendinnetjes had
gehad, bv de Mérodestraat, waren (zijn) in handen van bendes, drughandel en allerhande criminaliteit
tierde (tiert) er welig.
Mijn vader kreeg helaas altzheimer en werd verpleegd in Sint-Agatha-Berchem. Na zijn dood koos ook
mijn moeder voor ‘terug naar de wortels’: ze genoot van haar verblijf in Home Floreal, op de Buke in
Zottegem. Vanuit haar erkerraam van de oude villa, ooit trots van de familie Schockaert, zag ze uit op
haar vroeger ouderlijk huis. Dat was nu door de home geannexeerd, en de hoofdverpleegster woonde
er met haar gezin. Ik heb haar één keer gevraagd of ze geen heimwee had naar Brussel. “Nieje, hier
kan ik weer mijn taal spreken” zei ze. Een dik half jaar is mijn moeder er nog gelukkig geweest, tot een
beroerte haar fataal werd, voorjaar 2002.
Ze had er eerder al beslist om uitgestrooid te worden op de plaats waar onze Pips zijn assen waren
verwaaid: de groene velden rond het crematorium van Ukkel.
Ze waren samen naar Brussel gekomen, en ze zijn er samen gegaan. Des Sales Flamoutch, in een
stad die nooit echt van hen heeft gehouden.
Magali UYTTERHAEGEN
Gedicht
Hondenmaaltijd
Voor de Duitse dichteres Ulla Hahn
Alles is in Hamburg clean eetbaar
witte noedels en knoedels
pekzwart brood grijze hamburger
bessenrode marmelade kerstboomroom.
Alles is in Hamburg kneedbaar verteerbaar
keutelkoek stroopwafel spreeuwensoep
rollade verpekelde haring rolmopssalade
Strudel van Schickelgruber
van alles is hier te slabberen en te vreten
en met smoutachtige sauzen van spek
overgoten met kitsch voor het grote vergeten
komt alles allerdings uit de stuit als drek.
Hendrik CARETTE
▲Marc Braet (Brugge 1925-2003) was een deels activistisch dichter die als 17-jarige al in het Verzet
had gediend. Zijn hele leven was hij actief in de vredesbeweging (“Vrede” , 1952, geïnspireerd op Paul
Eluards “Liberté”). In 1957 was hij de gangmaker van een actie tegen atoombewapening die door
11
honderden schrijvers en kunstenaars onderschreven werd. De oproep was geïllustreerd met Nazim
Hikmets gedicht 'Het kleine meisje uit Hiroshi" dat Marc Braet uit het Turks had vertaald.
Van 1963 tot 1970 was hij werkzaam als lid van het centraal comité van de Communistische Partij en
tot 86 bij de Vereniging België-USSR. Hij was ook redacteur bij De Rode Vaan te Brussel.
Met de dichter-vertaler Bart Vonck richtte hij in 1986 de uitgeverij Pablo Nerudafonds op. Hij was ook
medestichter van de progressieve cultuurorganisatie Masereelfonds, en van het literaire tijdschrift
Kruispunt, dat in 1990 een essay uitgaf van Jos Joosten over zijn poëzie: Marc Braet, dichter op de
hogere uitkijk.
Samen met Willy Spillebeen en Bart Vonck vertaalde Braet Pablo Neruda’s lijvige Canto General in
het Nederlands (uitgave Masereelfonds, 1984).
Louis Paul Boon schreef over hem in 1975 in zijn krantencolumn “Boontje”: “Voor Mark Braet heb ik
steeds bewondering gevoeld, omdat hij erin slagen kon politieke gedichten te schrijven, die boven de
politieke gedachte uitstegen en als echte waarachtige kunst mogen worden beschouwd.”
Toch was Marc Braet niet uitsluitend de “politieke dichter” in welke hoedanigheid hij meestal herinnerd
wordt. Zijn bundels Onbewoonbaar verklaard, Liefde het meervoudige woord en Verdriet waarop men
danst geven blijk van een veel ruimere thematiek en van een begaan zijn met vormexperimenten.
Reeds in 1975 relativeerde hij het belang van de nutspoëzie uit zijn beginperiode met de uitspraak:
"Op dat moment heeft het enig nut gehad in de vorm van een bewustwording - dat hoop ik toch - maar
nu is het poëtisch niet houdbaar."
De Brugse Lappersfort Poets’ Society herdacht haar lid Marc Braet op 1 oktober jongstleden bij de
presentatie van de groepsanthologie Stem van Brood en Bossen, waarin ook gedichten van Braet zijn
opgenomen. (http://www.regiobrugge.be/lappersfortpoets.php).Bij die plechtigheid droeg ik de
hommage voor die ik te zijner ere schreef bij zijn overlijden in februari 2003, en waarin ik beeldspraak
uit zijn poëzie overneem:
Hulde aan Marc Braet
Hoe machteloos de dichter is wist jij als geen,
als geen hoe weerloos de allene mens
tegen de arrogantie van de macht.
vlaggen en vlagen van hoop doorwoeien
jouw verlangen
gevoed door je verscheurende liefde
voor de mens en voor mensen
hoewel door jouw getormenteerde hoofd
die trein van beestenwagons
bleef rijden bleef rijden bleef rijden
naar de infame dood.
trends konden jou, einzelgänger, gestolen worden
kosmopoliet in de Vlaamse vlakte
waar jouw vuurrode bloemen bloeien.
jouw venster op de barre wereld
waardoor jij vaak naar buiten vloog
blijft open staan
zoals je wenste,
als een wenk
voor onze vlucht naar binnen
in jouw warmhartigheid.
Herman J. CLAEYS
Misdaad loont
▲Hoewel Rotterdammer Elvin Post (33) zelf steevast de eerste is om elke vergelijking met de
Amerikaanse grootmeester Elmore Leonard te relativeren, moet hij er zich absoluut niet voor
schamen. Net zoals zijn grote voorbeeld bezit Post de gave om het wereldje van derderangs
12
gangsters, patsers, pooiers, hoeren en geldlopers overtuigend tot leven te brengen. Zijn voornaamste
wapens: rake dialogen, een oog voor detail en een gezonde dosis onderkoelde humor.
Met zijn thriller Groene Vrijdag, geïnspireerd door een langdurig verblijf in New York, won Elvin Post in
2004 de Gouden Strop voor de beste Nederlandstalige misdaadroman. Hij was meteen de eerste
debutant en de jongste schrijver ooit die die eer te beurt viel. Met hetzelfde boek sleepte hij ook nog
eens een nominatie voor de Diamanten Kogel in de wacht. Van een droomstart gesproken!
Wat maakt Groene Vrijdag, een Amerikaanse uitdrukking voor de wekelijkse betaaldag in groene
dollarbiljetten, zo bijzonder? Om te beginnen is er de setting. Waar de meeste Vlaamse en
Nederlandse thrillerschrijvers braafjes rond de eigen kerktoren of nabij de vertrouwde grachten blijven,
kiest Post resoluut voor een locatie, die in al zijn mondiale vertrouwdheid nog altijd een sfeer van
mysterie en verlangen oproept: New York. We maken er kennis met Winston Malone, een onbenullige
geldloper, die samen met zijn vrouw Cordelia een bouwvallig appartement op Staten Island betrekt.
Wanneer Winston in de problemen geraakt bij de afbetaling van een driezitsbank waar Cordelia's oog
op is gevallen, besluit hij in actie te treden. Met alle gevolgen van dien.
Wat volgt, is een bijwijlen hilarische, maar vaak ook ontroerende beschrijving van de stuntelige
pogingen van een gedoodverfde 'loser' om zijn persoonlijke 'American dream' waar te maken. Posts
grote verdienste zit hem in de manier waarop hij alle personages, ook diegenen die maar even ten
tonele verschijnen, tot leven weet te brengen. Tics, kleding, stopwoordjes, seksuele of culinaire
voorkeuren: Post geeft elk personage een eigen gezicht, alsof hij er jaren naast heeft gewoond.
Zo is er Caesar Malvi, een gespierde dwerg, ex-worstelaar, die als persoonlijke lijfwacht van
gangsterbaas Leo Roma aan de kost komt.
De dwerg, die een T-shirt droeg met de tekst 'Pay your toll to the troll' erop, miste
vrijwel zijn gehele linkeroor en een paar van zijn voortanden...
Of Leo Roma zelf.
Roma droeg witte sportschoenen met te hoog opgetrokken tennissokken, een
belachelijk klein rood sportbroekje, en daarboven een grijsblauw overhemd van een
stof die op zijde leek. Het overhemd hing bijna tot aan zijn navel open. Cordelia kon
het niet met zekerheid vaststellen aangezien ter hoogte van de plek waar zijn navel
ongeveer moest zitten, alleen maar heel veel haar zichtbaar was. Cordelia
vermoedde dat de blik waarmee hij haar aankeek, voor zwoel moest doorgaan...
Post had tijdens zijn verblijf in New York, waar hij voor een literair agentschap werkte, zijn ogen
duidelijk niet in zijn zak. Hij maakte van zijn dagelijkse observaties handig gebruik om met Groene
vrijdag de klassieke Nederlandstalige misdaadroman een stevige neus te zetten. Bij Post geen saaie
politieprocedures, kneuterige dialogen of houterige liefdesscènes. Wel talloze verwijzingen naar
bestaande muziek en films, exotische gerechten en hun invloed op onze mentale ingesteldheid of de
impact van Jerry Springer op de Amerikaanse manier van denken. Post hanteert een vlijmscherp
scalpel om de wratten en puisten van de oppervlakkige Amerikaanse samenleving weg te snijden,
maar beseft tegelijkertijd heel goed dat een leven zonder onregelmatigheden en schoonheidsfoutjes
hoogst zeldzaam is.
Post, die voor het Algemeen Dagblad thrillers recenseert, heeft naar eigen zeggen zelf weinig of geen
criminele ervaring. Wat hij van misdaad afweet, haalt hij voornamelijk uit films. Van Quentin Tarantino
bijvoorbeeld, naast Elmore Leonard en Carl Hiaasen een van zijn grote helden. De eerste
hoofdstukken van Groene vrijdag legde hij voor aan het schrijversduo Nicci French, nadat een van hen
hem tijdens een interview belangstellend had gevraagd of hij misschien zelf ook schreef. Hun
enthousiaste reactie op zijn werk sterkte Post in de overtuiging dat hij een goed boek in de vingers
had. Het vervolg is genoegzaam bekend. Naast vertaalplannen in het Frans en het Engels staat er ook
een verfilming van Groene Vrijdag in de steigers.
Anders dan in Groene vrijdag, dat ontkiemde uit flarden van gesprekken die Post in de New Yorkse
metro had opgevangen, berust de opvolger Vals beeld op een mix van feiten en verzinsels. Centraal
hierbij staat de grootste kunstroof uit de Amerikaanse geschiedenis. Twee vervalsers, die na enkele
jaren gevangenis weer op vrije voeten rondlopen, vatten het plan op om uit het Isabella Stewart
Gardner Museum een reeks schilderijen te roven, waaronder een Rembrandt en een Vermeer. Het
plan oogt krankzinnig, maar komen niet alle grote verwezenlijkingen uit stoutmoedige ideeën voort?
Net zoals in Groene vrijdag neemt Post ook in Vals beeld weer uitgebreid de tijd om zijn personages
aan ons voor te stellen. Vincent Bloom, Elijah Fish, Bobby Ouelette en Kenny Cazale zijn even
kleurrijke figuren als hun namen doen uitschijnen. Hun onderlinge dialogen doen niet onder voor de
beginscène uit Tarantino's Reservoir Dogs, waarin een stelletje gangsters op diepzinnige wijze leven
en werk van Madonna becommentarieert, of de flauwe kul die Tony Soprano en de zijnen aan de toog
van de 'Bada Bing' verkopen.
13
Bij het schrijven van Vals beeld geraakte Post meer en meer gefascineerd door de onvoorstelbare
omstandigheden waaronder de kunstroof plaatsvond. De inadequate beveiliging, de lakse houding van
het bewakingspersoneel, de nonchalance waarmee de dieven met de kostbare stukken omgingen.
Vals beeld kreeg hierdoor een extra dimensie. Het boek is niet alleen een steengoede misdaadroman,
het schetst tevens een ontluisterend beeld van het door schemerige experts en inhalige
museumdirecteurs bevolkte kunstwereldje, waarin echt en vals nog amper van elkaar te
onderscheiden zijn.
Het weze duidelijk: Elvin Post is geen eendagsvlieg. Meer nog, na amper twee boeken is hij al niet
meer weg te denken uit de kop van het misdaadpeloton. Zijn vlotte plots, intrigerende personages,
kennis van plaatselijke zeden en gebruiken, zin voor humor en scherpe stijl zijn voor de
Nederlandstalige misdaadroman wat de olijf voor de perfecte wodka-martini is.
Geert D’HULSTER
Elvin POST, Groene vrijdag, Amsterdam, Anthos, 285 p., 18,95 €.
Elvin POST, Vals beeld, Amsterdam, Anthos, XXX p., 19,95 €.
▲Nieuwe buren van Saskia Noort lijkt wel te starten als een ijzingwekkende thriller: in een
vakantiebungalow worden vier lijken ontdekt en een nog amper levende peuter. Het laatste hoofdstuk
als inleiding, en de rest van het boek als de aanloop tot dit drama: gedaan met thrillen.
We maken kennis met Eva (‘Eef’) en Peter, een koppel dat het verlies van een doodgeboren kind
verwerkt, bijgestaan door een esoterische therapeute Hetty (mooie schets trouwens van dat soort
zielenknijpers). Ze verhuizen naar hun net opgeleverd droomhuis, in een nieuwe groene wijk waar
kinderen thuis horen te zijn. Daar knopen ze vriendschap aan met Steef en Rebecca, een
vrijgevochten koppel met een zoontje, Sem.
Dat ‘vrijgevochten’ vertaalt zich in ‘swingers’; een leefstijl hier te lande beter bekend geraakt dankzij
Paul Jambers: liefhebbers van partnerruil, wie zijn ze, wat drijft hen, wat doen ze?. Wel, meestal in
hun zondagse string en kanten jarretellen plaatsnemen aan de bar van speciaal daartoe ingerichte
huizen, om dan van bil te gaan met occasionele partners die dezelfde kunsten toegenegen zijn.
Maar kijk, Steef en Rebecca ontpoppen zich als echte sekszendelingen, en Peter en Eva worden
maar al te graag bekeerd. Eerst is er de kick en het proberen om een zekere leegte op te vullen…Bij
Eva blijkt die leegte vooral haar lege baarmoeder, en door een linke zet (een lek condoom!) geraakt ze
eindelijk zwanger van Steef (hilarische scène: “Jij hebt m’n zaad gepikt”).
Ondertussen heeft het groene monster der jalousie al lang bezit genomen van denken en handelen
van Peter, en de lezer weet al waarop het einde afstevent. Ook al omdat Steef, een jointrokende exflik, Peter introduceerde in z’n andere schiethobby: een wapenclub!
Wel opmerkelijk dat Saskia Noort zo goed in de (voor)huid van een man weet te kruipen: ze zit echt
wel lekker in het brein van Peter en ook de schets van superman Steef is bijwijlen hilarisch. Ja, echte
eikels, die mannen! Wel storend, die voortdurende verwijzingen naar songteksten: Peter is dan wel
plaatjesdraaier- en ik betwijfel niet dat mw. Noort een uitgebreide cd-collectie bezit en tijdens vlot
geschrijf al eens een hitje neuriet – maar elke geestesgesteldheid gaan onderlijnen met een lied lijkt
mij wat te veel van het goede.
Impotentie, infertiliteit, kinderwens, psychologie, vrije seks… allemaal ingrediënten die door
damesbladen als Viva en Marie-Caire worden aangereikt. Maar de spanning is uit het recept
geschrapt, je krijgt langdradige pasta, “warme rek” placht men zo’n geval te noemen...
Geen literaire noch psychologische thriller…ik opteer voor een biller. ■
Saskia NOORT, Nieuwe buren, Anthos, 2006, 178 p., 18,95 €.
Door de leesbril bekeken
▲Een allochtoon is geen allochtoon, maar een bicultureel. Tenminste, als het aan De Baak ligt, het
opleidingscentrum van werkgeversorganisatie VNO-NCW. Het woord bicultureel moet de positieve
tegenhanger van het woord allochtoon worden.
„Bicultureel ben je als je je hebt verrijkt met minstens één andere cultuur”, aldus De Baak. Het
opleidingscentrum wil dat 'biculturele inspirators', oftewel succesvolle allochtonen, jongeren uit
minderheidsgroepen stimuleren om hogerop te komen.
De Baak is niet de eerste die een poging doet om de term allochtoon te wissen. Vorig jaar drongen
enkele fracties in de Tweede Kamer er bij het kabinet op aan om het begrip te schrappen, omdat het
een negatieve betekenis zou hebben. Het kabinet liet echter weten het woord te blijven gebruiken.
In het gewone spraakgebruik zijn de afgelopen veertig jaar verschillende benamingen gebruikt om
migranten aan te duiden, zoals gastarbeiders, buitenlanders, immigranten, medelanders en nieuwe
14
Nederlanders. In de jaren tachtig gebruikte de overheid nog vooral de term etnische minderheden.
Vanaf het begin van de jaren negentig raakte het begrip allochtonen steeds meer ingeburgerd.
VNO-NCW is de grootste ondernemingsorganisatie van Nederland. VNO-NCW behartigt zowel op
nationaal als op internationaal niveau de gemeenschappelijke belangen van het Nederlandse
bedrijfsleven.
De bij VNO-NCW aangesloten bedrijven en (bedrijfstak)organisaties vertegenwoordigen 90 % van de
werkgelegenheid in de Nederlandse marktsector. De naam VNO-NCW (officieel: Vereniging VNONCW) is een samentrekking van de afkortingen van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen
(VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). Sinds de fusie van VNO en NCW
(formeel op 31 december 1996) worden de volledige namen van de rechtsvoorgangers van VNONCW niet meer gebruikt. ■
Cita(a)t(en)
Ik ben voor een kunst die politiek-erotisch-mystiek is, die iets anders doet dan op z’n kont in een museum zitten,
ik ben voor een kunst die zich in de alledaagse troep stort en daaruit toch als winnaar tevoorschijn komt.
Claes Oldenburg
Des te meedogenlozer de kritiek des te sterker zou de kunstenaar zich aangemoedigd moeten voelen.
Marcel Duchamp
(KK)
Schrijven kan uw gezondheid ernstig schaden.
De meeste schrijvers zouden het qua inkomen beter stellen door te gaan werken achter de toog van hun
stamkroeg.
Michael Allen
Lezers schrijven ook
Een dissonante noot van een querulant
Opluchting, vreugdesprongen, ja zelfs innige omhelzingen (Gent) tussen
mensen van verschillende partijen waren te bewonderen na afloop van de
jongste gemeenteraadsverkiezingen. Het was ooit anders. Wie zei ooit
weer dat paars eindigt in bont en blauw.
In mijn koekenstad Antwerpen gewaagde men van een historische uitslag.
Historisch, ja maar wel één met een bruine rand aan. Zelfs de kranten (met
één uitzondering nl. De Tijd) vergaten in al deze euforie hun belangrijkste
taak: de lezers op een zo objectieve en kritische manier inlichten. Men
trapte allemaal in de val van euforie zonder kritische reflectie. Men is
blij, reuzeblij met een dooie mus. Want laten we de uitslag eens van nader
bekijken. Het VB boekt in tegenstelling tot ieders perceptie een
vooruitgang van 0,5 % i.v.m. de vorige gemeenteraadsverkiezingen (2000).
Geen grote vooruitgang maar toch een vooruitgang. Mensen hebben inderdaad
een kort geheugen of lijden misschien aan amnesie want ook bij de vorige
gemeenteraadsverkiezingen stagneerde het VB om bij de volgende federale
(2003) en gewestelijke (2004) verkiezingen een sprong voorwaarts te maken.
De winst die Sp.a-Spirit maakt is ten koste van alle andere democratische
partijen en ik herhaal alle democratische partijen. Het half % winst van
CD&V-NVA is een verlies als je de score van de twee partijen optelt bij de
laatste gemeenteraadsverkiezingen. M.a.w. de vreugdedansen die te
bewonderen waren op het Sp.a-Spirit lokaal (het Zuiderpershuis) te
Antwerpen gaven me een bittere nasmaak. Hoe je het ook draait of keert,
geen enkele en ik herhaal geen enkele stem heeft het nieuwe zondagskind
(Patrick Janssens) gewonnen van het kiezerspubliek van het VB.
15
Het ware verhaal is zelfs nog hallucinanter. Wanneer je de populatie
van Antwerpen bekijkt dan is het een feit dat de vijver waarin het VB vist
kleiner en kleiner wordt als gevolg van het toenemende aantal nieuwe
Belgen. Dit zal nog meer en meer toenemen. Het aantal geboortes in
Antwerpen van baby's waarvan de ouders niet het Nederlands als moedertaal
hebben, benadert bijna de 50 %. In Brussel overschrijdt dit zelfs al de 50
%. Statistisch gezien wil dit zeggen dat het aantal Vlaamse Belgen in
Antwerpen dat op het VB heeft gestemd is toegenomen i.p.v. afgenomen wat de
media ons wil doen geloven. Het grootschalige onderzoek naar xenofobie bij
Vlaamse jongeren een aantal weken geleden uitgevoerd door de KUL in
opdracht van een Canadees onderzoeksbureau, bevestigt dit alleen
maar: jonge Vlaamse Belgen zijn racistischer en minder open en tolerant dan
jongeren in andere landen. Voorbeelden om dit aan te tonen zijn legio.
Denken we maar aan de torenhoge werkloosheid bij Marokkaanse en Turkse
Belgen. En dan bedoel ik niet alleen de laaggeschoolden maar ook de
universitairen die wegens hun huidskleur geen job vinden. Denken we maar
aan de schrijnende discriminatie op de huurmarkt. Een huis kopen is voor
Mohammed geen probleem, maar huren, vergeet het maar. Dat dit een tijdbom
is, vraagt uiteraard geen verduidelijking.
Om af te sluiten zijn we dus verplicht om ons neer te leggen bij de
waarheid die werd verteld door (ere wie ere toekomt) Filip De Winter (wie
weet er trouwens nog dat deze man afkomstig is uit Brugse Franstalige
bourgeoisie en zelfs zijn naam heeft vernederlandst (Philippe is Filip
geworden), nl. dat het om een Pyrrusoverwinning gaat, want Sp.a-Spirit
kannibaliseerde al zijn coalitiepartners. Maar dit verhaal past uiteraard
niet in de ‘goednieuwsshow’ die nu eenmaal heilig is bij onze media. M.a.w.
met veel heimwee heb ik het laatste 24 uur gedacht aan de kritische
journalistiek van Kris Borms, Walter Zinzen, Paul Goossens en nog zovelen.
Kurt VAN DE POEL
Bibliografisch
▲Naar aanleiding van de tentoonstelling Dichterdood geven de Vrienden van De Zwarte Panter een
catalogus op 64 pagina’s uit (à 10 €). Hiervoor schreef Maarten Doorman vijf gedichten ‘Dichterdood/
Majakovski’. Vijftien exemplaren werden door de auteurs genummerd en gesigneerd en bevatten een
originele aquarel van Jan Vanriet. Voorintekenprijs tot einde tentoonstelling: 250 €. ■
▲Tegen de Boekenbeurs brengt de Leuvense uitgeverij P alvast drie nieuwe tweetalige uitgaven:
Strandgeruis van de Zweedse dichter en Nobelprijswinnaar Harry Martinson; Wat ik mis om gelukkig
te zijn van de Duitse dichter Richard Pietrass; Een fractie eeuwigheid van de Frans-Belgische dichter
Francis Dannemark. ■
Francis DANNEMARK, Een fractie eeuwigheid, vertaling: Hilde Keteleer, ca. 72 blz., 18 €.
Harry MARTISON, Strandgeruis, vertaling: Anke van den Bremt & Lisette Keustermans, ca. 96 blz., 18 €.
Richard PIETRASS, Wat ik mis om gelukkig te zijn, vertaling: Stefaan van den Bremt, ca. 128 blz., 20 €.
▲De nieuwe bundel van Bart Vonck (°1957), Schaduwwerk is het resultaat van dertien jaar zwijgen
en schrijven (“wat eigenlijk hetzelfde is”). Als literair vertaler (o.a. uit het Spaans en Frans) en als
criticus is Bart Vonck gewend aan het werk in de schaduw van andere auteurs, maar in de jaren na
zijn laatste bundel (Kennis van de verte, 1993) begon hij te ervaren dat hij als dichter ‘in de schaduw’
schrijft: in de marge van literatuur en de maatschappij, in de schaduw van een taal die vaak achteloos
en utilitair/ideologisch wordt verkracht. Als schaduwwerker gaat de dichter op zoek naar landschappen
in zichzelf en anderen, naar vertes in ervaringen, naar de schaduw achter de actualiteit. Zwijgen is
schaduw en schrijven is werk en vice versa.
Als verzet tegen de amusementscultuur exploreert de dichter de onvanzelfsprekendheid van poëzie:
ze doet een appèl op onze onherleidbaarheid. Wij zijn geen open boek, geen supermarkt waar geld
soelaas brengt. We geven ons nooit ‘zomaar’ prijs. Poëzie is een leerschool, een lees-school; dichter
en lezer hebben alleen de concrete taal van het gedicht. ■
Bart VONCK, Schaduwwerk, Leuven, Uitgeverij P, 2006, 64 blz., 13 €.
16
▲Het schrijversduo, bestsellerauteur Esther Verhoef (°1968) en Berry Verhoef (°1967), bundelt de
krachten voor het schrijven van keiharde actiethrillers met ‘vlees op de botten’.
Esther Verhoef publiceerde eerder de actiethrillers Onrust (nominatie Gouden Strop) en Onder druk
(nominatie Gouden Strop en winnaar Diamanten Kogel). Dit jaar verscheen haar eerste
psychologische thriller Rendez-vous, waarvan reeds 100.000 exemplaren zijn verkocht. ■
ESCOBER, Chaos, Amsterdam, Rothschild & Bach, 2006, 319 blz., 18,95 €.
Agenda
▲Hypnerotomachia Poliphili. Tot 7 januari 2007. Museum Meermanno, Prinsessegracht 30, Den
Haag. Openingstijden: dinsdag t/m vrijdag 11.00 tot 17.00 uur; zaterdag en zondag van 12.00 tot
17.00 uur; op, feestdagen van 12.00 tot 17.00 uur. Eerste kerstdag en 1 januari gesloten.
(Toegangsprijs: 4 € tot 19 jaar: gratis). ■
▲Onder het motto Ancrages mouvants exposeert Maury van 16 oktober tot 25 november
tekeningen en schilderijen. Vernissage op maandag 16 oktober om 19 u.
Le salon d’art, rue de l’Hôtel des Monnaies, 81, 1060 Brussel. Dinsdag tot maandag, van 14 tot 18u30.
Brussel. ■
▲Donderdag 18 oktober, te 20.30. Dichter Willem M. Roggeman, met o.m. jazzgedichten. Literair
café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen centrum. Toegang gratis. ■
▲De tentoonstelling Dichterdood van Jan Vanriet in galerie De Zwarte Panter opent op vrijdag 20
oktober te 20 uur en loopt tot en met 23 december. Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Donderdag,
vrijdag, zaterdag, zondag 13 u 30 – 18 u. ■
▲Patrick Janssens, burgemeester van Antwerpen stelt de nieuwe thriller van Hubert van Lier
Voltaire en de Chinese Connectie aan pers en publiek voor op donderdag 26 oktober 2006.
U wordt door de auteur en uitgever Artus vriendelijk uitgenodigd in de galerie De Zwarte Panter,
Hoogstraat 72 Antwerpen om 19 uur. Het is de vierde roman van de auteur, die medestichter-oprichter
is van de Schrijversacademie en voorzitter van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs. Hij is
actief in het genre sinds 2000. Alle onderwerpen van zijn boeken verwijzen naar echt gebeurde feiten,
die ingekleurd zijn en de lectuur van de romans voor iedereen spannend maken. Voltaire en de
Chinese Connectie handelt over het uittesten van nieuwe geneesmiddelen en de import in de haven
van Antwerpen van nepgeneesmiddelen uit China. Na de voorstelling wordt u een drankje en een
versnapering aangeboden.
Hubert van Lier signeert op de boekenbeurs 1 tot en met 12 november aan stand 121 in zaal 1. ■
▲Zondag 29 oktober om 16 uur wordt de nieuwe bundel van Bart Vonck voorgesteld in het
Gemeenschapscentrum Elzenhof, Kroonlaan 12 te 1050 Brussel. Dichter Alain Delmotte stelt de
bundel voor en praat met Bart Vonck. Receptie. Schaduwwerk is een uitgave van P te Leuven. ■
▲Donderdag 9 november, t e 20 u. 96ste literaire avond DE MUZEVAL. Gastdichteres Rita de Pita.
Inleiding Bart van Peer. Na de pauze Vrij poëziepodium, in goede banen geleid door Kaatje Wharton
en Frans Vlinderman. Café De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen. Organisatie
Stichting Pipelines vzw. in samenwerking met Masereelfonds. Toegang gratis.
Op donderdag 14 december is Philip Meersman gastdichter. ■
▲Het Cultureel Comité St.-Amandsberg viert 40 jaar werking. Vanaf 12 november loopt een
tentoonstelling in de kapel op het Campo-Santo en op de Kapellenberg en in het CC De Vlier in het
Groot Begijnhof te Gent/St.-Amandsberg. Beide tentoonstellingen bevatten werken van vroegere
deelnemers, o.a. Roger Raveel, Jan Burssens, Pjeroo Roobjee, Jan Cox, Fred Bervoets, Johan
van Geluwe, Luc van Soom, Jan Vanriet en Emiel Hoorne. ■
17
▲Over woorden gesproken, de nieuwe bundel van Marcel van Maele, wordt op zaterdag 9
december om 20 uur in De Zwarte Panter voorgesteld. Roger M.J. de Neef leidt in en Marcel van
Maele leest voor. Receptie aangeboden door Uitgeverij P. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, 2000
Antwerpen.■
▲Vrijdag 22 december om 20 uur presenteert Hilde Keteleer de nieuwe dichtbundel van Bart
Stouten, Happy Christmas. Receptie aangeboden door Uitgeverij P. De Zwarte Panter, Hoogstraat
70-74, 2000 Antwerpen. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt medio oktober.
Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage
tijdig te storten
op rekeningnummer
320 – 0084130 – 04
ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs.
© Illustraties : RodeS, Brussel.