350/350 - academie antwerpen dko
Transcription
350/350 - academie antwerpen dko
/ 350 350 1663 — 2013 Deeltijds Kunstonderwijs Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen 1663 – 2013 350 jaar deeltijds kunstonderwijs in Antwerpen Inhoudstafel Verwelkoming. Bart’d Eyckermans 9 Onvoltooide beeldenatlas ‘Antwerpen–wereld’. Deel 1: Antwerpen Christian Van Haesendonck 17 Musée imaginaire. Le monde à l’Anvers Frank Verlie 49 Catalogus 69 Index 157 Ateliers 235 Verwelkoming Bart’d Eyckermans Een jubileum vieren is steeds iets vreugdevol maar houdt anderzijds ook iets weemoedigs in. Dit wordt geïllustreerd door de spontaan opborrelende vraag: ”Is iets ouds beter dan iets jongs?” Zijn de versteende fecaliën van de dinosaurus goede mest? Docent Ludo Lens organiseerde als curator in het begin van het schooljaar 2013-2014 een tentoonstelling, in de reeks vieringen 350 jaar Academie, met als titel “Toekomst is verleden tijd”. Waarschijnlijk duidde de titel niet op een effectieve tijdssingulariteit maar vormde het uiteraard de basis van de filosofische gerichte gedachtegang. Wat wel in de titel, zij het omfloerst, geduid wordt, is de onuitgesproken worsteling van de huidige docenten met de beladenheid waarmee een 350-jarig pedagogisch project weegt op het functioneren van de huidige equipe. Het verleden wordt, door hen, niet benaderd vanuit een inspiratieloze nostalgie maar als een actieve referentie voor het pedagogisch project van vandaag. De doelstellingen van Teniers waren gericht op kwaliteit die hij wou verhogen door een degelijke tekenopleiding aan te bieden in aanvulling, maar voornamelijk autonoom, aan de ambachtelijke opleiding georganiseerd door de gilden. Ondertussen zijn alle opleidingen naar de academie verschoven, dit garandeert de best mogelijke degelijkheid, wat ook voor Teniers de doelstelling was. Als de renaissance uiteindelijk resulteert in de verlichting die op haar beurt de basis legt voor onze huidige democratie dan is de Odyssee van de kunstenaar in die paar eeuwen parallel verlopen aan deze geschiedenis. Dit leidt in de tweede helft van de 20ste eeuw tot een summum van 9 vrijheid waarbij de individualiteit zich visualiseert in een oneindige waaier van diversiteit in artefacten. bedoeling het kunsthistorische aspect in de ateliers te integreren als een eerder hedendaags gerichte invalshoek. Het is voornamelijk de 20ste eeuw die zich honderd jaar lang bezig houdt met ons te brengen bij het specifieke punt waar we vandaag staan. Ik zie in die periode twee scharniermomenten. Het eerste is het begrip “Entartete Kunst”, het laatste dictaat binnen het kunstgebeuren in de vrije wereld, dat onherroepelijk moest eindigen in zijn tegengestelde. Het predikaat “Entartete Kunst” beroert de gemoederen zo fundamenteel dat het pad naar algehele vrijheid niet snel genoeg kon afgelegd worden. Het volgende scharnierpunt was een maatschappelijk evenement maar met zeer duidelijke impact op alle facetten van de maatschappij, de kunst incluis: de Parijse barricades waar de slogan “L’imagination au pouvoir” het imperialisme in al zijn aspecten weghoont. Het was een ontzettende uitdaging om de academie tussen die twee scharnierpunten te laveren. In de loop van dat tijdspad heeft ze op alle fundamentele en meest futiele maatschappelijke verschuivingen antwoorden moeten formuleren, zich moeten positioneren, pedagogisch moeten anticiperen op of post-factum moeten bijsturen, maar ze heeft dit alles overleefd. De traditionele blauwdrukken zijn weg en finaal staat het individu centraal als in een nieuwe renaissance. De academie is dynamischer dan ooit en bedient vanuit een inclusief democratisch wereldbeeld alle individuen die zich aangetrokken voelen tot de kunsten. Docenten kunstgeschiedenis Christian Van Haesendonck en Frank Verlie gingen de uitdaging aan. Ze verzamelden voor het project “350/350” een selectie van respectievelijk 350 kunstwerken van Antwerpse meesters en 350 kunstwerken van meesters uit de wereld. Op zoek naar gedateerde werken uit die periode, speurden ze in catalogi van musea, bibliotheken, tentoonstellingen, allerhande verzamelingen en hun eigen documentatie en stelden zo dit “350/350” imaginair museum samen. In dit boek kan men de creaties bewonderen van de studenten en leraars die zich op deze verzameling inspireerden. Het basis idee was elke dag een jaartal uit te geven en dit 350 dagen, het lustrumjaar lang. De vorderingen waren twee jaar lang te volgen via het web, het netwerk van de academie, een videoscherm en tijdens niet minder dan 9 wijzigende tentoonstellingen in de wandelgangen van de academie. Het work-in-progress gaf aanleiding tot openbare lezingen, een debat, schrijfopdrachten en de boekcompositie waarvan u hier het resultaat ziet. Toen Van Haesendonck en Verlie aan hun selectiewerk begonnen, wist ik niet wat ze zouden ontdekken. Evenmin wisten we hoe de werken uit “Antwerpen” zich zouden verhouden tot wat uit “de wereld” zou te voorschijn komen, noch of de studenten die op deze uitnodiging tot creatie ingingen, bereid zouden zijn zich ervoor open te stellen, erin wensten binnen te dringen, de werken wensten te ervaren, zich ermee wensten te confronteren of er pertinente vragen wensten aan te stellen. Dit boek is het resultaat van een onderzoeks- en een creatieopdracht. Het resultaat is een vitrine die het dynamische karakter van de instelling etaleert in de eerder geschetste historische context. In de aanloop naar het jubileumjaar hielden we vele vergaderingen, onderonsjes, tête-à-tête ontmoetingen en grotere officiële vergaderingen die uiteindelijk in één project gegoten werden. Ik wil hier kort de tekstbijdragen voorstellen van Van Haesendonck en Verlie, waarin ze verslag geven van hun keuzes en bevindingen, en vervolgens de bijdragen van Thomas Abelshausen in interview met de atelierdocenten. Ik lanceerde het idee voor dit project, en boekproductie, met een eenvoudig verzoek: “Duid voor elk jaar van ons bestaan een Antwerps kunstwerk aan en zet daar tegenover een werk uit een andere hoek van de wereld. We laten de cursisten vervolgens een jaartal uitkiezen waarvan ze de werken inspirerend vinden en waaruit ze verder een nieuw en eigen kunstwerk kunnen maken”. Het idee was tweevoudig: enerzijds het kunsthistorisch onderzoek, anderzijds het individuele artistieke creatieproces. Het richtte zich dus tot twee groepen met de onderliggende 10 11 Christian Van Haesendonck Zijn essay wordt gestoffeerd met allerlei overpeinzingen bij het werk van deze Franse auteur, die als één van de eersten wees op de boeiende aspecten die ontstaan als men foto’s van kunstwerken naast elkaar legt. In zijn tekst “Onvoltooide beeldenatlas Antwerpen–wereld. Deel I Antwerpen”, geeft Christian Van Haesendonck zijn minutieuze beschrijvingen uit de geschiedenis van Antwerpse kunst- en cultuurvoorwerpen. Hij benadert de artefacten vanuit de specifieke creatiesituatie nu eens als levende tradities, dan weer als unieke projecten van enkelingen of soms als een imagovorming van de wereld. Door het feit dat Malraux in zijn “Musée Imaginaire”, aan de hand van fotoreproducties, de meest uiteenlopende kunstwerken met elkaar liet “dialogeren” , lag een verband met de “vrije artistieke associatie”, een praktijk die in dit boek centraal staat, dan ook voor de hand. In de beschouwingen over de werken van de studenten raakt hij de centrale vragen uit de kunst, de kunstgeschiedenis en kunstfilosofie aan, plaatst hij kanttekeningen bij het verloop van het project en laat hij ook de studenten reflecteren over hun werk. Maar ook de problematiek van de fotografie als reproductiemedium heeft een nauwe band met dit project. De gedachte dat, naar aanleiding van het 350-jarige jubileum, hier voor “Antwerpen” een scherpere selectie werd doorgevoerd dan voor de “wereld”, inspireerde Verlie om op een ironische manier het idee van “Le Monde à l’Anvers” uit te werken. De verschillende onderdelen van de tekst laten zich lezen als afzonderlijke monades, waarbij hij de essentie van het werk tracht bloot te leggen en de relatie met het dagdagelijkse of de grotere samenhang met andere werken probeert te vatten. Als interludium geeft Frank Verlie ons een primeur van zijn persoonlijke kleurentheorie “De kleuren en hun namen”. Hij zet hiermee niets minder dan een parel van kunstessayistiek neer, die bovendien ruim doorspekt is met ideeën en feiten voortvloeiend uit zijn grote belezenheid als auteur en als wereldreiziger. De invloed van belangrijke historische gebeurtenissen op de ontwikkeling van de kunsten in de stad Antwerpen vormt daarmee een onzichtbare, geruisloze onderstroom. Uiteraard is dit een onmogelijke en megalomane onderneming. Toch is het verbazingwekkend hoe hij er met samengebalde paragrafen in slaagt om een rijk pallet aan beleveniswerelden te openen en neemt hij de lezer mee op reis langs verschillende kunstvoorwerpen, artefacten, genres, stromingen en andere onvoorziene dingen waarvan de artiesten uit onze stad zich meester maakten. Atelierdocenten Ook de docenten van de ateliers werden uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan deze publicatie. Iedereen vulde die uitnodiging in met de nodige creativiteit, in de vorm van korte interviews met de jonge auteur Thomas Abelshausen. De gestelde vraag was het atelier in het teken van de viering te situeren. Er werd gesuggereerd het getal 350 als een mogelijke literaire opstap te gebruiken. Frank Verlie In zijn tekst “Monde Imaginaire - Le Monde à l’Anvers”, getuigt Verlie over zijn lectuur van het werk van auteur André Malraux, dat hij doornam tijdens het selecteren van deze 350 meesterwerken uit de hele wereld. De ambitie De ambitie van dit boek is de cursisten van het Kaska-dko centraal te stellen als beeldend kunstenaar. Het is tevens een staalkaart van hetgeen er in het 350ste jaar aan deze instelling gebeurt. Het centraal stellen van de 12 13 cursist sluit aan bij de slogan van het GO! waar iedereen “VIP” is. Als iedereen VIP is, is iedereen gelijk, wat betekent dat we een egalitaire groep zijn. Niet zij, de 2% afgestudeerden, die het “maakten”, tonen we in ons lustrumjaar, maar allen. De academie kadert sinds enkele decennia in de term levensbreed leren. Het geeft elk individu de kans om kunstbeoefening uit te proberen en kunstbeschouwing te volgen om nadien daadwerkelijk bij te dragen aan een verrijkte maatschappij. Het succes van het deeltijds kunstonderwijs in het algemeen wijst op de maatschappelijke nood en bewijst daardoor ook zijn eigen relevantie. Kunstonderwijs verandert de maatschappij, verhoogt de levenskwaliteit, ook in crisistijd. Elke cursist kreeg de kans te participeren aan het project maar werd zeker niet verplicht, vermits iedereen het recht heeft om uitsluitend met zichzelf te willen bezig zijn en hij kon zich aldus probleemloos buiten het groepsproject zetten. Elke in de school aangeboden discipline werd aangemoedigd te participeren om een zo volledig mogelijk beeld van de academie te schetsen. Daardoor is dit boek een momentopname uit het lustrumjaar en tevens een staalkaart van de werking. Iedereen heeft een onafhankelijk werk gemaakt maar de totaliteit van het project kan je gerust een Gesamtkunstwerk noemen. Elk cursist heeft zijn eigen drijfveren, zijn eigen ingesteldheid, zijn eigen nieuwsgierigheid en zijn eigen ritme waarmee hij/zij in deze academie zijn/haar dromen kan waarmaken. Deze plek trekt creatievelingen aan die de culturele beleving verdiepen en verbreiden. Bart’d Eyckermans, Dit boek geeft aan hoe in de KASKA-DKO de kunst, de cultuur en de verjaardag van de academie van Antwerpen worden benaderd. Het etaleert een rijkgeschakeerd en veelzijdig landschap met een brede waaier van media en verrassende uitgangspunten. Directeur Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, deeltijds kunstonderwijs. Vormgeving Dit boek werd door fotograaf en grafisch vormgever Céline Gladiné op een visueel verfrissende wijze in een concept gegoten waarbij zij de variëteit aan kunstwerken, ontstaan uit het historisch onderzoek, en de invalshoeken van de interviews moest samenbrengen tot een tactiel ogend geheel. Door het samen presenteren van verschillende werken op één bladspiegel bewerkstelligt de samensteller van het boek nieuwe dialogen tussen de niet in samenhang gemaakte kunstwerken. 14 15 Joseph Ducaju, Standbeeld van David II Teniers, 1866, toestand circa 1905 (foto: J. Tobie) (Stadsarchief, Antwerpen) Onvoltooide beeldenatlas ‘Antwerpen–wereld’ Deel I: Antwerpen (1) Christian Van Haesendonck “Wat zijn de raakvlakken tussen Artus II Quellinus en Gian Lorenzo Bernini? Wat heeft Hieronymus Janssens gemeen met Tosa Mitsuoki?” Zo begon het vraaggesprek dat vorig jaar, onder de titel ‘Wereldwijde Inspiratie’, een reeks evenementen aankondigde, die ‘Antwerpen’, de ‘wereld’ en de creativiteit van hedendaagse makers, op een tijdelijke wijze zou verenigen (2). Naar Aby Warburg (Hamburg 1866- (1) 1929), die zwart-wit afbeeldingen uit boeken, magazines, kranten en Sébastien Biset poneerde ooit dat een kunstwerk verandert, door de relaties die het aangaat met de werken die er naast staan (3). Een stukje onbepaaldheid maakt dat er ‘particuliere inclinaties’ (ik gebruik de term vrij, naar David II Teniers), of het licht naar elkaar overhellen van de werken, kunnen ontstaan tussen de werken onderling. andere bronnen verzamelde en ze rond bepaalde thema’s met mekaar in verband bracht. Meer over zijn onvoltooid nagelaten pionierswerk in: Warburg, Der Bilderatlas Mnemosyne. 17 Thomas Abelshausen 21. (2) Sébastien Biset 17. (3) Zich op het creatief werk in één stad toeleggen is erg onvoorspelbaar. Toen ik 350 werken van in Antwerpen werkzame kunstenaars begon bij elkaar te zoeken, en Frank Verlie, mijn mede-samensteller, 350 werken uit een andere uithoek van de wereld, wisten we niet wat we zouden ontdekken, noch welk ‘protocol’ we met de data zouden volgen. Weinig kunstwerken en artefacten zijn namelijk exact te dateren (de lezer zal tot de bevinding komen dat we een aantal werken hebben opgenomen die we met de notering ‘circa ….’ aan een bepaald jaar hebben toegekend). Noch wisten we of de deelnemers die deze creatieopdracht aanvaardden, bereid zouden zijn ervoor open te staan, erin wilden binnendringen, de werken wensten te ervaren, zich ermee wensten te confronteren of er pertinente vragen wensten aan te stellen. Pieter de Jode naar David II Teniers, Portret van David II Teniers, 1662, in: Cornelis de Bie, Het Gulden Cabinet van de Edel Vry Schilderkonst (Museum PlantinMoretus / Prentenkabinet, Antwerpen) Anonieme meester, Nuestra Senora de la Soledad, 1691 (foto © CVH), Pieter Van Hobokenstraat, Antwerpen op de werkvloer van de meester, dat een cruciale rol vervulde in de voortgezette ambachtsopleiding. Houden we Teniers’ organisatiemodel tegen het licht, naast de twee vergelijkbare academies, dan gaat het om de enige academie in zijn soort. Maar daarover elders meer (4). Als eerste kunstwerk, bij wijze van ‘vertegenwoordiger’ van het jaar 1663 (in werkelijkheid is het geschilderd tussen 1660 en 1665), kies ik voor ‘Eerbetoon van de gezanten van Harun al Rachid aan Karel de Grote’, van Jacques Jordaens, een werk dat in een Brusselse privé-collectie bewaard bleef. Het gaat over een ‘modello’ uit de reeks ‘Karel de Grote’, een wandtapijtencyclus die in 1665 aangekocht werd door hertog Karel Emmanuel II van Savoye. Ze sieren tot vandaag de wanden van het Romeinse Palazzo del Quirinale. Het werk doet denken aan wat de curator van één van de vorige edities van de Biënnale van Venetië (de 53ste) verklaarde: “A work of art is more than an object, more than a commodity. It represents a vision of the world, and if taken seriously must be seen as a way of making a world. A few signs marked on paper, a barely touched canvas, or a vast installation can amount to different ways of worldmaking” (5). Het schilderij van Jordaens verwijst naar een ver verleden (de ‘Karolingisch-Abbasidische vrede’ 8ste-9de e). Het grijpt naar een verre toekomst, het belooft een andere tijd. Het verleidt met sfeer, weelderigheid, exotisme. Jordaens hergebruikte de personages nog enkele keren voor andere onderwerpen. Het werk kwam eerder in de aandacht, naar aanleiding van ‘Antwerpen culturele hoofdstad van Europa’ (6). Is een kunstwerk als dit terug te brengen tot de notie ‘Antwerpen’, of is het toe te schrijven aan de notie ‘wereld’? Of hoeft het niet ‘teruggebracht’ te worden? Het ging zo: van september 2012 tot december 2013 selecteerden we, zoals door Bart’d Eyckermans gevraagd, de werken, van 1663 (het jaar dat Filips IV zijn goedkeuring van de stichting van de academie overmaakte aan de Antwerpse St.-Lucasgilde) tot vandaag: volgens ons de beste die we vonden uit de tussenliggende drie en een halve eeuwen. We deelden het materiaal in tijdvakken van 25 jaar. Telkens: 25 jaar Antwerpen, 25 jaar wereld, 25 jaar Antwerpen, enzovoort. Om de twee weken kwamen we samen, namen alles door en kwamen tot een consensus. Alles werd netjes op memory sticks gezet en telkens in mapjes van 25 jaar, via Margot Everts, later Céline Gladiné, die als behendige sluiswachters volgens hun geheel eigen logica, telkens zorgden voor de doorstroming naar een van de vele Kaska-dko ateliers waar door de vakdocenten gezocht werd naar geïnteresseerde studenten (verder hierover meer). Inhoudelijk besloten Frank Verlie en ik, in te gaan tegen een soort automatische reflex, om door een weloverdachte plaatsing ‘passende’ werken met elkaar te laten ‘dialogeren’. We namen ons daarentegen voor om elk in alle autonomie de werken te kiezen, zodat deze tot op zekere hoogte, met elkaar op ‘aleatorische’ wijze bindingen zouden aangaan. De onverwachte of incongruente combinaties, zo dachten we, en de voldoende beeldafstand tussen ‘Antwerpen’ en de ‘wereld’, zouden de deelnemers enigszins in de war brengen, hen doen opschrikken en hen ruimte geven om vrij van enige systeemdwang te creëren. 1. Antwerpen — ‘Fare mundi’ (het maken van werelden) Tussen 1662 en 1664 stichtte David II Teniers de Antwerpse academie, vanuit een glasheldere veldanalyse en in perfecte synchronisatie tussen Antwerpen, Brussel en Madrid. De academie was niet tegen het ambacht gericht (zoals in Rome of Parijs), maar in nauwe verbondenheid ermee. Een deeltijds kunstonderwijs, complementair aan het leren 18 Dries Lyna 248-250 en 256-257; (4) Hans Vlieghe 69-71. 19 Daniel Birnbaum 7. (5) Nora De Poorter 285-289. (6) Laten we, vooraleer verder te gaan, voor het gemak van de lezer, kort recapituleren. Onnodig te vertellen dat op cultureel vlak Antwerpen (na de afscheuring van de Noordelijke van de Zuidelijke Nederlanden, en de zo vaak aangehaalde vrede van Münster in 1648) weliswaar een grensstad, maar geenszins perifeer gebied werd. Als Zuid-Nederlandse stad bleef het integraal deel van het rijk ‘waar de zon nooit onderging’, het huis Habsburg, de grootste politieke macht van die periode. In heel deze wereld, zoöok in Antwerpen, vierde de door het Vaticaan ingeschakelde barok van de Contrareformatie hoogtij. Dat het Antwerpen van toen zich hergeprofileerd heeft als een noordelijk bruggenhoofd van dit wereldrijk en een uitstalraam van de Contrareformatie, is een bekend gegeven. Enkele van de culturele scheppingen uit Antwerpen die we de studenten hier aanreiken, openen ongetwijfeld de ‘eigen wereld’ van de kunstenaars, maar ook het ‘boven-individuele’ van de collectieve beeldideologie ‘barok’ (het levensgevoel, de dynamiek en volheid, de weelde en praal, die moesten komen te staan tegenover creaties die calvinistisch ascetische moraal aanschouwelijk maakten) (7). Beeldhouwer Hendrik Frans Verbruggen, van wie meubilair te zien is in de Antwerpse kerken, specialiseerde zich in het maken van levendige voorstellingen van het aards paradijs, de hemel, het vagevuur en de hel en andere taferelen, zoals epitafen voor overleden bisschoppen, waarvan het spektakel bij de contemporaine toeschouwer intense gewaarwordingen van esthetisch genot, betovering en vrees moeten hebben losgemaakt. Bijvoorbeeld een wandepitaaf met de half verteerde en uit zijn graf terugkerende bisschop Marius Ambrosius Capello in de kathedraal, zielen die branden in het vagevuur in afwachting van het Laatste Oordeel op een broederschapslijst in de St.-Andrieskerk, of de uitdrijving uit het paradijs, een hoofdtafereel van een preekstoel, gemaakt in opdracht van de Leuvense Jezuïeten, nu in de Brusselse St.-Goedele en St.-Michielskathedraal. Door onze geïmproviseerde samenstellingswijze (reeds uiteengezet) kregen Adam en Eva een fascinerende tegenhanger: een met een wandelstok uitgeruste, doorheen een prachtig landschap flanerende chimpansee. Deze aap werd met vermenselijkte trekken geportretteerd door de vader van de ‘comparatieve anatomie’, Edward Tyson. Hendrik Frans Verbruggen, preekstoel, 1699 (foto © CVH) (St.-Goedele en St.Michielskathedraal, Brussel) Hendrik Frans Verbruggen, preekstoel, 1699, fragment: De uitdrijving uit het paradijs (foto © CVH) (St.-Goedele en St.-Michielskathedraal, Brussel) Nicos Hadjinicolaou 115. (7) Kathelijne Adriaensen (p.100) nam de heikele opdracht op zich, om de twee genoemde beelden te confronteren. Zij maakte een installatie, waarin ‘elektroden’ vanuit twee plaasteren vormen leiden naar een apenportret aan een wand. Het kunstzinnige beeld van Adriaensen wekt bij de kijker gelijktijdig tegenstrijdige en elkaar uitsluitende interpretaties op, waardoor men in een deels darwinistisch, deels bijbels raadsel terechtkomt, zonder dat men kans ziet er ooit nog uit te geraken. Toen ik haar vroeg, hoe ze tot dit beeld gekomen was, luidde haar antwoord: “De plaasteren vorm staat voor de hersenen van de mens, beschermd door de schedel. Dank zij de (stam) hersenen zijn wij als het ware nog steeds verbonden met het paradijs, het hof van Eden. Niettegenstaande dat we uit het paradijs zijn gezet (wat een goede zaak was) hebben wij herinneringen ervan. Terwijl de dieren en de natuur nog steeds behoren 20 tot het paradijselijke. Vandaar de verbinding met de afbeelding van de chimpansee (elektrische draden: stroom/doorstroming). De prent van de mensaap/chimpansee van 1699 heeft mij geweldig gefascineerd. Rond de chimpansee en het apendebat dat in de Verlichting ontstond heb ik erg veel bijgeleerd. De eerste chimpansee die naar Engeland is overgebracht en alles wat daaruit volgde. Vandaag spreken ze van nauwelijks nog 150.000 chimpansees in leven. De foto maakte ik in mijn atelier met een model /knuffel exemplaar en heb hem wat geïnstalleerd met blaren en bloemen en tekeningen van de natuur”. Met de bedenkingen die Adriaensen eraan toevoegde, behoudt dit werk zijn grote artistieke zeggingskracht, blijft het in wezen ondoorgrondelijk, laat het zijn ware betekenis niet los. Jacob Jozef Van der Neer, Madonna met kind, 1742 (reconstr.) (foto © CVH), Grote Markt, Antwerpen Ruth Felter, Juweel in zwoerd Kenmerkend voor het Antwerpen van de barok, is ook het doorlopend programma van O.-L.-Vrouwebeelden in de openbare ruimte. Voorbeelden zijn de ‘Senora de la Soledad’, waarvan een aangrijpend exemplaar in de Pieter Van Hobokenstraat, ofwel een meer gracieus type van madonna die, onder een baldakijn met sterrenhemel, een in een appel bijtende slang op een wereldbol vertrappelt. Eén van deze majestueuze creaties, laatbarok-classicistisch vormgegeven - op een hoek van de Grote Markt -, moest een confronterende alliantie aangaan met een soort van misgeboorte uit de dierenwereld, uit een boek van Christoph Dietell. Ruth Felter deed iets met het beeld van de madonna en ook met dat van de misgeboorte. De door haar voorgestelde creatie betreft een paar halssieraden, filigraan van makelij en uitgestald tussen myriaden verstrooide brokjes van hetzelfde materiaal. Maar de toeschouwer staat perplex, zodra hij ontdekt dat Felter hier met ongebruikelijke materialen geëxperimenteerd heeft en dat de poreuze halssnoeren schilfers blijken te zijn van gedroogd en geperforeerd varkensvel, beter gekend als zwoerd, een in deze context als afstotelijk beschouwde grondstof. Een al even barokke tegenstelling vinden we in de Antwerpse St.Pauluskerk (creaties hier kwamen tot stand in opdracht van de Dominicaanse orde die, samen met de Jezuïetenorde, in het Antwerpen vanaf de 17de eeuw, de aflossing van de wacht verzekerde van de eerder naar de protestantse landen uitgeweken calvinistische dominees). Toen ik de kerk bezocht om er foto’s te maken, bleek de Rozenkransmadonna weg voor restauratie en besloot ik enkel de vrijstaande pilaartroon te 21 fotograferen, vanuit een minder bekend gezichtspunt. Op de pilaar is een door Willem I Kerricx in marmer gebeeldhouwd halfreliëf te bekijken, een soort beeldverhaal in 2 delen over een dame op leeftijd die, om weer jong en/of aantrekkelijk te worden, zich bereid verklaarde daarvoor haar ziel aan de duivel te verkopen en in ruil voor deze gunst na haar dood de duivel voor eeuwig in de hel te komen vergezellen, maar door beroep op de rozenkrans de teruggave van haar duivelscontract bekomt. Willem I Kerricx, Halfreliëf op pilaartroon , 1688 (foto © CVH) (St.-Pauluskerk, Antwerpen) Elsenoor van Weezendonck ging aan het werk met een voorbeeld van een meer ingetogen, laatbarokke vormgeving uit de Carolus Borromeuskerk: een engelen-hermenpaar uit de biechtstoel-lambriseringen door Jan-Pieter I Baurscheit en Michiel Van der Voort. De bijdrage van van Weezendonck bestaat uit een serie broches, die ze opvatte als assemblages. Ze creëerde bepaalde sferen door details van verschillende mode sieraden met elkaar en met de engelen-hermen te laten communiceren, die verder nog het gezelschap ontvingen van een ‘Maagd van Belen’ uit Peru. Hierdoor schijnt Verduijn nog een andere waarheid over het ‘echte, diepe zelf’ van de geportretteerde te reveleren. Door het feit dat bij Van Stampart een foto werd gevoegd van een opengeslagen boek van Johann Jakob Scheuchzer over de ‘Physica sacra’ of de ‘Geestelijke natuurkunde’ (Scheuchzer verdedigde in zijn tractaten de hypothese dat geologische lagen hun ontstaan te danken hadden aan door de zondvloed over elkaar geschoven stukken van de aardkorst), is men er welhaast automatisch van overtuigd, dat Verduijns portretversie in verband kan worden gebracht met de plooiing van gesteenten, ontwikkeld door Scheuchzer. Hierover in gesprek met Verduijn, wees hij er ons echter op, dat hij geen weet had van een tweede werk om zich op te baseren, en dat men schijnbaar vergeten was om hem de prent van Scheuchzer te overhandigen! Deze toelichting van Verduijn illustreerde perfect dat het ‘licht naar elkaar overhellen’ van kunstwerken kan ontstaan bij het naast elkaar bekijken van deze werken, dus in het onderzoekend oog van de beschouwer, en los van de bedoeling van de maker. Maxime Verduijn, (zonder titel) 2. Antwerpen — Portret (‘Een bal op een terras van een paleis’) Katlijne Van der Stighelen onderzocht enkele jaren geleden het kunstbezit bij de inwoners van Antwerpen. Aan de hand van honderden boedelbeschrijvingen (8), ontdekte ze dat het portret al vanaf de 16de eeuw een erg geliefd genre was. Al of niet beschermd door een zijden of linnen gordijntje, waren de portretten overvloedig aanwezig in zeer verschillende sociale milieus (9). Elsenoor van Weezendonk, Un ange qui passe … Eric Duverger passim. (8) Katlijne Van der Stighelen, (9) Het Kunsthistorisches Museum van Wenen bewaart een uit de 1ste helft van de 18de e. daterend realistisch en empathisch geschilderd busteportret, door de uit Antwerpen afkomstige kunstenaar Frans Van Stampart. Het stelt een niet-geïdentificeerde man voor. De gelaatsstudie is geïndividualiseerd en heeft een emotionele dimensie, een uitdrukking die niet eenduidig te ontcijferen is. Er wordt een intens oogcontact gelegd met de kijker. In dialoog met de ‘psychologiserende’ weergave van Van Stampart, heeft Maxime Verduijn dezelfde onbekende man eveneens in driekwart weergave neergezet, als een bedachtzaam iemand met een peilende blik, en omgeven door een cascade van kleurenbanen. Johann Jakob Scheuchzer, Geestelyke Natuurkunde, uitg.: Petrus Schenk, Amsterdam, 1735-1738 Laurence Plumier, Pruiken Burgers en hun portretten 24. Idem, Hoofd- en bijzaak 199. 22 23 (10) De Antwerpse schermers- en schuttersgilden lieten monumentale groepsportretten aanmaken naar aanleiding van een heuglijke gebeurtenis met een beschermheer. In decors van gefantaseerde of echte architectuur, worden de personages weliswaar geïndividualiseerd, maar blijven toch figuranten in het grotere geheel. De inhaling van een nieuwe burgemeester in de Jonge Voetboogschuttersgilde, in de verf gezet door de jeugdige Balthasar Van den Bossche en enkele medewerkers, bewaard in het KMSKA, werd gecomponeerd rond meerdere actiegroepen met middenin een hond die de verbinding tussen twee groepjes vormt (10). Door de synchronisatie met de creativiteit in de ‘wereld’, mochten de leden van de Antwerpse Voetboogschuttersgilde een ontmoeting hebben met een groepje gekostumeerde acteurs van de Parijse ‘Comédie française’, in datzelfde jaar geschilderd door Antoine Watteau. Laurence Plumier maakte een grappige variant van het schilderij van Van den Bossche. De allicht gefingeerde setting van Van den Bossche en de zijnen nam ze ruwweg over. Maar ze verving het donkerbruin door antraciet zwart, verduisterde de ruimte en benadrukte de onherkenbaarheid van de schutters-gildeleden. Het motief van de pruiken hoogde ze op, door met een fluostift gemaakte kleurstippen. Door haar ingrepen lijkt het alsof de schutters plots oplichten, zoals men soms ziet bij een zwerm nachtdieren die bij een opname door een verkeerd afgestelde detector, in hun bezigheden, als betrapt, worden opgeschrikt. Dit zonder het compositorisch belangrijke detail van het keffende hondje uit het oog te verliezen. Omstreeks 1640 was een nieuw soort van groepsportretten ontstaan als zelfstandig type: ‘conversatiestukken’, veelal aangeduid met hun Engelse variant ‘conversation piece’, dat het traditionele groepsportret zal verbinden met een meer informele setting in een detaillistisch uitgewerkt interieur, een park of een ruimer landschap. Gonzales Coques was de eerste Zuid-Nederlandse schilder die het type systematisch heeft beoefend. Daarmee heeft hij een traditie ingezet die nog in de volgende eeuwen zou doorlopen (11). Ook bij de Antwerpse meester Hieronymus Janssens worden niet zozeer de gelaatstrekken, maar de silhouetten en het sfeerbeeld van de geportretteerden, in relatie tot elkaar, geregistreerd. Een van diens conversatiestukken, een baltafereel met elegante gezelschappen die zich vermaken op een terras van een paleis, kwam nu te staan naast een kamerscherm van Tosa Mitsuoki, waarop een esdoorn is uitgebeeld, waaraan gedichten hangen. Peter Geerts (p.70) ondernam een geslaagde poging om deze twee ‘werelden’ in één digitale fotomontage met mekaar te verenigen. Zo kwam hij op het idee om de onbetwistbare charmes van het Antwerpse decor achterwege te laten en de feestvierders, samen met een gedeelte van het betegelde buitenterras, in te voegen in het Japanse herfstlandschap. Zijn ingreep is echter slechts schijnbaar eenvoudig. Zo paste Geerts de lichtschema’s aan en verlengde hij de perspectieflijnen uit het tegelmotief. Dit versterkte de beeldende samenhang van zijn fusionele ‘samenportret’. De invoeging van het groepje keuvelende aristocraten gebeurde zo, dat één van de geportretteerden, schijnbaar in vervoering, de uit de esdoorn hangende gedichten voorleest. Toen ik Geerts vroeg, hoe hij tot deze oplossing gekomen was, antwoordde hij dat de ingeving van de perspectieflijnen er gekomen was, na een vruchtbare gedachtenwisseling met zijn docent tekenkunst, Herman Declerck, die van dit project gebruik maakte om zijn studenten tot creatief handelen aan te zetten. Gaspar Bouttats, De Ommeganck op de Meir, 1685, uitg.: Hieronymus III Verdussen (Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet, Antwerpen) Beatrijs Wolters van der Wey 143-144. rijke Antwerpenaar een buitenhuis. Vanaf dat ogenblik lieten ook de inwoners van de stad die zich nog geen residentie op den buiten konden permitteren zich al graag portretteren onder een gaanderij in een landelijke entourage. Het portret bood hen op een bijzondere manier de kans om aan een ‘anticiperende socializatie’ te doen”(12). (11) Het enige bekende meesterportret van de Antwerpse kunstenares Johanna Vergouwen, is een ‘hoogbarok’ of ‘volrijp barok’ kleurrijk dubbelportret van een tweeling die zich, verkleed als een geharnast riddersduo met zwaard en stokpaard, voorbeweegt op een terras voor een dubbele zuil met een opgetrokken, brede draperie (13). Het monumentaal kader wordt vergroot doordat de balustrade een doorkijk biedt op een lager gelegen berglandschap, waarboven een storm losbarst. Kristin Moons (p.126) is een van de deelnemers die verbanden aangingen met telkens één van de aangereikte werken, hier onder andere door een met acrylverf bewerkte fotomontage, waarin haar persoonlijke fascinatie voor het thema van de identieke tweeling wordt uitgewerkt, en waarin ze enkele tinten uit het werk van de schildermeesteres Vergouwen, zoals het wijnrood van de draperie en het altrosa uit een barok gewaad, laat terugkomen. Toen ik naar beelden voor ‘Antwerpen’ speurde, viel me alsmaar meer de beeldvorming op van de volkse rituele feestelijkheden, zoals bijvoorbeeld de prent ‘De Ommeganck op de Meir’ van Gaspar Bouttats, en de verbeelde pracht en praal in de portretten van de burgerij en de aristocratie. Van der Stighelen: “Tussen 1625 en 1650 verwierf menig 24 25 Hoofd- en bijzaak 145. (12) Ibidem 163. (13) Niet alleen bij Coques, Janssens en Vergouwen, ook bij Jan Jozef II Horemans vinden we het aantrekkelijke familieplaatje met een toon van intieme tevredenheid tussen de personages. Op zijn conversatiestuk ‘Het theeuurtje’, zien we de familieleden, geschaard rond een tafel voor een schoorsteen, waarboven een kabinetlandschap hangt, dat als ‘schouwstuk’ dient. Ze zijn druk in de weer met het thee ceremonieel, zonder zich verder waar dan ook zorgen over te maken. Het conversatiestuk visualiseert de eendracht binnen het groepje, terwijl men wel kan vaststellen dat de mannen andere dranken dan thee gebruiken. Ieder detail getuigt van de betrachting van de meester om de materiële leefomgeving van de heel aardig gestoffeerde burgerwoning in beeld te brengen. Een vermakelijke knipoog is de luchter, waarin de ingrediënten van het avondmenu al klaarhangen: een soort van eend of andere watervogel en een kundig aan elkaar geregen serie worsten. Maar behalve flatterende plaatjes zoals dit, verwerkten de Horemansen ook graag stoorelementen in hun gezinstaferelen. Een indringer stapt baldadig binnen op een muziekfeest. Op een ander feest vervoegen jongeren zich in een ongedwongen sfeer rond een klavecimbel speelster: niets dan een excuus voor het in beeld brengen, op een soort voorplan, van een genodigde heer die languit op de trap ligt en zich vrijheden veroorlooft met een dienstmeid, terwijl zij er geen flauw vermoeden van hebben dat deze losbandigheden door de kijker worden bespied. 1673 en 1689 in Rome waar hij zich in het gezelschap van de Vlaamse kolonie, de ‘Bentveughels’ geheten, als ‘Parrhasius’ laat aanspreken. Vanaf 1693 resideert hij in Wenen waar hij als ‘hofmaler’ wordt aangesteld. Jacob-Ferdinand Voet verblijft vanaf zijn 24ste in Rome, waar hij in de jaren zeventig furore maakt als portretschilder. Daarnaast vindt hij nog tijd om in opdracht van Karel-Emmanuel van Savoye 3 galerijen met ‘Romeinse schoonheden’ (‘Belle donne’) te vullen. Peter Jakob Horemans wordt aan het hof Karl Albert von Bayern in München genreen portretschilder. Jan Siberechts vertrekt in 1672 op verzoek van de hertog van Buckingham naar Engeland, met zijn landschappen, voornamelijk in dienst van de Engelse aristocraten, vervult hij een bepaalde rol in de ontwikkeling van de Engelse landschapsschilderkunst. Jacques de Roore vertrekt in 1717 naar Amsterdam en Rotterdam om in 1722 te worden opgenomen in de schildersgilde van Den Haag. Jan Frans van Bloemen vertrekt in 1684 naar Parijs en Lyon. Daarna reist hij naar Rome waar hij, wegens zijn voorliefde voor panoramische landschappen, de bijnaam ‘Orizonte’ krijgt. Hij trouwt met een Italiaanse en vestigt zich voorgoed in Rome waar hij aansluit bij de ‘Schildersbent’, een kolonie van schilders uit het noorden (16). 3. Antwerpen — Uitzendcentrum (de ‘Bentveughels’) ‘Vertegenwoordigt’ ‘Antwerpen’ een ’wereld’ of was ‘Antwerpen’ ‘vertegenwoordigd’ in de ‘wereld’? Veelal behoorde het tot de traditie dat de kunstopleiding aan de Antwerpse academie werd besloten met een ‘grand tour’. Die ging meestal richting Italië, en voornamelijk Rome. Sedert de 18de eeuw raakte Parijs meer in zwang. Vanaf die periode, werkten vele kunstenaars op het einde van hun studietijd enkele maanden of jaren in Parijs (14). Los daarvan, werden in Antwerpen jonge meesters opgeleid die elders hun loopbaan zouden opbouwen. We hebben het beeld van de ‘Antwerpse kunstenaar’ dan ook bijgesteld door de reizigers en emigranten op te nemen. Temeer daar van sommige van deze artiesten in Antwerpse of andere binnenlandse collecties weinig te vinden is. Enkele van deze expats, opgetekend in chronologische volgorde: Artus I Quellinus, Portretbuste van Luis de Benavides Carillo, markies van Caracena, 1664 (KMSKA) (foto © CVH) , tentoongesteld in Happy Birthday Dear Academie, 2013-2014 Jacques Jordaens, De triomftocht van prins Frederik-Hendrik, 1650-52 (Huis ten Bosch, den Haag), zoals afgebeeld in: P. Buschmann jr., Jacob Jordaens, Antwerpen, 1905 Herwig Todts 14. (14) Christian Tümpel 33-34. (15) Artus I Quellinus reisde naar Italië en nam na 1648 verantwoordelijkheid op voor de sculpturen van het nieuwe stadhuis van Amsterdam, thans ‘Paleis op den dam’. Terug in Antwerpen, maakte hij de marmeren portretbuste, bewaard in het KMSKA, van landvoogd Luis de Benavides Carillo, markies van Caracena, bemiddelaar in het stichtingsdossier van de academie, dat in Madrid door Filips IV moest worden goedgekeurd. De markies is getypeerd in een pose als veldheer. Zijn stevige greep om de opgerolde landkaart of bevelhebbersstaf illustreert zijn krachtdadig optreden. Jacques Jordaens, calvinistisch gezind, bekend als de schilder van de dronken eetgelagen en het ‘bon-vivant’ leven, schildert in 1650-52 onder andere de allegorie ‘Triomftocht van Frederik-Hendrik, prins van de Verenigde Provinciën’, een exuberant tableau met de uitbeelding van de prins die vecht met ‘dood’ en ‘faam’. Het beeldidioom van Jordaens staat haaks op de beeldideologie van ascetisch-calvinistische burgerij, maar geniet wel bijval bij de Oranjes (15). Jan de Herdt trekt ten laatste in 1660 naar Brescia en later naar het hof in Wenen bij keizer Ferdinand III, waar hij naam maakt als portrettist. Anton Schoonjans verblijft tussen 26 Hoofd- en bijzaak 177-182 en passim. 27 (16) Bij de artistieke expats die de Scheldestad verlaten, ook Hendrik Frans van Lint, onder zijn pseudoniem ‘Studio’ eveneens in Rome werkzaam. Mogelijk helpen Van Lint en de andere schilders mee om aan de vraag van de toeristen naar vakkundig geschilderde Italiaanse landschappen te beantwoorden. Frans Geffels is een reizend schilder en architect die succes oogst in Mantua. Hij beheerst zowel het genre van het landschap als het portret en werkt voor de laatste hertog van Mantua. Hij brengt het ‘beleg van Wenen / Kahlenberg’ in beeld, een keerpunt in de Habsburgs-Ottomaanse oorlog. De beeldhouwers Peeter II Scheemaeckers en Jan Michiel Rysbrack vestigen hun ateliers definitief in Londen. Scheemaeckers’ ‘Slapende Diana’ kan in schoonheid wedijveren met de verzameling langoureuze naakten uit de ‘wereld’. Van de zelfde kunstenaar verder een ‘Shakespeare Memorial’ in de ‘Poets corner’ van het Londense Westminster Abbey. Van Rysbrack noem ik een ruiterportret van de Engelse vorst William III op de Queens square in Bristol, maar vooral het prachtig busteportret van een jongetje in huzarenpak, bewaard in het New Yorkse Metropolitan, of ook een achterwand in zilverdrijfwerk, getiteld ‘Tempel en orakel van Apollo’, die oorspronkelijk als achtergrond bedoeld was voor een pendule, die echter nooit door de uurwerkmaker in kwestie is geleverd, zodat het object in al zijn onafgewerkte vreemdheid bewaard bleef in het Londense Victoria and Albert museum. lijst maakte ik een selectie. Dat zie je aan de nummering die verspringt.” Willemen wijdde daarbij nog verder uit over het verband tussen de dood en het artistieke beeld, verwijzend naar Georges Bataille, Hans Belting en Maurice Blanchot. De laatste toevoeging aan dit werk was het stapeltje genummerde lootjes. Daarmee bouwde Willemen het werk verder op tot een visueel aantrekkelijke collage van twee ‘ready mades’ die aansluiting vinden binnen de traditie van het vanitas-motief. 4. Antwerpen — ‘IJdelheid der ijdelheden’ (‘vanitas vanitatis’) Anonieme meester, Falconpoort, 1671, Falconplein, Antwerpen (foto © CVH), toestand in 2012 Ann Willemen, LUCKY and UNHAPPY Ergens halverwege de oostelijke zijde van het Antwerpse Falconplein, bevindt zich een barokke poort, één van de vele in deze wijk. Toen ik op deze plek kwam en er een foto nam, bood de poort nog een doorzicht naar het in deze schippersbuurt zo eigen, zo modernistische Zeemanshuis. Voordien stond op dit grondstuk een militaire kazerne, nog eerder een nonnenklooster. Maar het klooster, de kazerne en uiteindelijk ook het Zeemanshuis gingen tegen de vlakte en maakten in 2013 plaats voor een ‘Pop up buurtpark’ ten gerieve van de honden uit de omliggende wijk, wachtend op andere bestemmingen, die meer winst moeten opbrengen dan het voormalige zeemanshotel met zijn gemeenschapsvormende, culturele en andere mensvriendelijke doelstellingen. Gezien de foto van deze poort terechtkwam naast een vanitas-schilderij van de onevenaarbare Philippe de Champaigne, met daarop een eenzame tulp in een vaas, een doodshoofd en een zandloper, werd de ontroering die de poort kan oproepen als doorgang naar verval, uitbanning en vroegtijdige dood, nog versterkt door het genoemde vanitas-schilderij. Ann Willemen die de opdracht aanvaardde om het gesprek aan te gaan met alle twee de werken, lichtte haar bijdrage zo toe: “Het is niet altijd evident om met het meesterschap van de ‘Schone Kunsten’ in dialoog te gaan of er een zinnig commentaar op te leveren. Daarom besloot ik om als uitgangspunt niet de concrete kunstenaar of het kunstwerk te nemen maar het abstracte element van de vanitas-symbolen. Ook de poort als symbool als passage naar ‘elders’ sloot daarbij aan. De dood en de reflectie over de dood is tot slot van alle tijden. De idee voor het werk was er vrijwel meteen en ook de keuze voor de uitvoering was er vrij snel. Die moest heel eenvoudig zijn, alledaags. Ik vond het ook van belang dat het werk iets van deze tijd zou reflecteren en zo kwam ik op het digitale medium van het internet. Daar vond ik een lijst met absurde manieren om te sterven. Het absurde is ook iets van de moderne avant-garde en op die manier relativeert het dus meteen de zwaarte van de symboliek van de 17de eeuw (hoewel ik persoonlijk vind dat de dood moeilijk te relativeren valt, dus het was misschien ook een knipoog naar mezelf). Uit die 28 Ook in de schilderijen van Catharina Ykens, actief in de Antwerpse schildersgilde, aan symboliek geen gebrek. Van haar een busteportret van een levende vrouw op wiens schouders een doodshoofd rust, terwijl een vogel enkele bessen uit haar broche komt wegpikken. Ykens’ vanitas kreeg het gezelschap van een jonge kerel: de fysicus en wiskundige Isaac Newton, datzelfde jaar geschilderd door Godfrey Kneller. Bij dit ensemble selecteerde Christel Van Raemdonck (p.135) een serie uitgeknipte kleurenfoto’s met afbeeldingen van niet nader genoemde menselijke figuren, die beklijvend werden, doordat Van Raemdonck ze integreerde in zelf ontworpen gipsen omlijstingen en ze de prenten vervolgens bewerkte door er gips rond te strijken. De in academies veel voorkomende grondstof van het gips - we denken aan de aanwezigheid van de afgietsels van klassieke meesterwerken in de wandelgangen, of aan het veelvuldig gebruik van gips bij de grondering van schilderijen - maar waarmee door Van Raemdonck anders wordt omgegaan dan door de gewone gebruikers van het materiaal. Anderzijds roepen deze werken van Van Raemdonck een gevoel van mummificatie en bevriezing van beelden op. Mede door het spel van de overspringende betekenissen, is haar bijdrage ook relevant voor de relatie tussen de dood en het artistieke beeld, als een presentie van een afwezigheid, als een voorstelling van ‘datgene wat we zijn kwijtgeraakt’. Daar legde, zoals we vermeld hebben, ook haar medestudente Willemen de nadruk op. In deze lijn past ook de blindtekening van David McIlroy (p.151) bij Chaim Soutine. Van Raemdoncks bijdrage is niet alleen een commentaar in de diepte bij Ykens en Keller, maar bij het hele project en, meer dan dat, de westerse beeldcultuur in zijn geheel. Zelfs ten tijde van de grote historische kantelmomenten, zoals in de jaren van de Brabantse omwenteling en de daarop aansluitende fasen van de Franse revolutie, moet er in Antwerpen veel vraag geweest zijn naar schilderijen waarop ruikers uitgebeeld stonden. Want behalve taferelen 29 Stéphane Huybrechts, Centraal Jan Van Helmont, Portret van Joannes Jacobus Moretus, 1717 (Museum PlantinMoretus / Prentenkabinet, Antwerpen) van herders en herderinnen die hun kudden weiden in arcadische landschappen, zijn in deze periode een indrukwekkend aantal bloemenstillevens te vinden. “De pracht van de ruiker is gedoemd om snel ten onder te gaan”, zegt Van der Stighelen. “Het besef van de kortstondigheid wordt meegegeven aan de hand van een aantal knipogen. Zo verstoppen de schilders een miniscuul portret in het oplichtende brons van de vaas. Als in een flits is een gestalte van een man achter de pot te ontwaren. Ze introduceren eveneens insecten: de vergankelijkheid en de dood liggen op de loer” (17). Antwerpse meesters als Pieter Faes, Jan-Baptist Berré, Jan-Frans Van Dael, Jan Frans Eliaerts brachten de meest exquise bloemen- en fruitsoorten bijeen, met hier of daar het ene afgeknakte takje, dat onze aandacht vestigt op het afgebroken leven. Maar voor het overige, een ware apotheose van kleurenpracht. In een foto van Ria Aerts (p.111), die een inkijk biedt in een gevelbreed vensterraam van een restaurant, worden de bonte boeketten van de oude meesters vervangen door een sobere vaas witte tulpen die in alle discretie het hunne bijdragen tot de gedistingeerde esthetiek van het stijlbewuste interieur. De foto geeft tevens een wenk naar het project, omdat ze een rake toespeling bevat op het tweede werk dat aangeboden werd. De op het venster geëtaleerde naam van het restaurant geeft namelijk een vormelijke weerspiegeling van het bolvormige Newtonmonument door Etienne-Louis Boullée. Terwijl we hiervoor de nadruk gelegd hebben op de expats, focussen we nu op artistieke activiteiten in Antwerpen. Werkdefinitie van ‘Antwerpen’: alle kunstenaars die in Antwerpen geboren zijn en er hun opleiding volgden, plus zij die er zich kwamen vestigen en er werkten. Ibidem, passim. Een bijzondere inbreng doorheen deze serie is de productie van de Antwerpse drukkers. Joannes Jacobus Moretus, die boeken maakte voor de hele toen bekende wereld, liet zich portretteren met de allure van een vorst. Van een andere vermaarde drukker, Jan Baptist Verdussen, tonen we enkele drukkersmerken uit in Antwerpen gedrukte boeken, bestemd voor de Spaanstalige wereld, zoals het drukkersmerk op het boek ‘Adiciones de la historia de las guerras civiles de Francia’, dat een verbinding aanging met de indrukwekkende prent die de constructie van Jan Baptist Verdussen, drukkersmerk in: Adiciones de las guerras civiles een van de bruggen over de Seine weergeeft: ‘Paris-Pont’ door Lievin de Francia de Enrico Caterino d’Avila, Cruyl. Aan deze beeldcombinatie voegde Isabelle Geeroms (p.72) nieuwe 1686, in: L. Le Clercq, Les Verdussen. Imprimeurs-libraires et bibliophiles an- complexiteit toe. Door een ladenkast in stelling te brengen die enigszins versois, Leuven, 1933 (Erfgoedbibliotheek refereert aan dergelijke meubels, die men onder andere in de PlantinHendrik Conscience, Antwerpen) Moretus drukkerij aantreft, herinnert Geeroms zowel aan het boekenvak als aan het constructieve in ‘Paris-Pont’. Door de op deze plaats onverwachte ingreep met witte verf of pleister, in een hoek van de bovenste lade, krijgt het geheel een verrassende wending, mogelijk een verwijzing naar een van de taferelen die voorkomen op het drukkersmerk. Gaspar Bouttats, Zicht op Temeswar, in: Korte Beschryvinghe en de aen-wysinghe der plaetsen in desen boeck, met hunnen teghen woordighen standt, pertinentelijk uyt-gebeldt, in Oostenryck, Antwerpen 1683-1692 (British Museum, Londen) 5. Antwerpen — Stadszicht (de markt en de Meir) (17) lateraal licht, zenitaal licht vanuit de dakkoepel, en in alle richtingen evoluerende reizigers, die zoals bij Casteels en bij Levinus slechts figuranten zijn, in verhouding met de gigantische enscenering. Een Antwerps stadszicht, gedateerd 1715, toegeschreven aan Frans III Casteels, met kostuumpersonages die over de Grote Markt flaneren en het vertrouwde stadhuis op de achtergrond, sluit haast bij toeval aan bij een quasi even weelderig bibliotheekinterieur met even zo protserig gekostumeerde personages, bij Vincent Levinus. Hierbij liet Stéphane Huybrechts iets van zijn talenten zien als stedelijk landschapsfotograaf. In de grote hal van het Antwerps Centraal Station, vanaf het marmeren trapportaal, nam hij een wijdse opname van de exuberante gevelpartijen daar, die tezelfdertijd interieur- als exterieurgevels zijn. Tegenlicht, 30 Ontdekkingsreizigers, avonturiers, handelaars en diplomaten schrijven hun reisimpressies neer in dagboeken en verslagen. Zo wordt het wereldbeeld van de Europeaan in de 16de en 17de eeuw trouwens aanzienlijk uitgebreid. Er is ook een wisselwerking tussen het reisgedrag en de ontwikkeling van de kunst en de cartografie die een explosieve groei kent. Een nieuwe wereld gaat open door reisverslagen, brieven, kaarten, atlassen en prenten. Er is ook de begeerte naar uitbreiding, in alle richtingen, van de Habsburgse gebieden. De beproefde middelen: vorstelijke bruiloften, erfenissen, veroveringen, ontdekkingen. In Europa omvat dit rijk, behalve de Zuidelijke Nederlanden en Spanje, ook koninkrijken zoals Napels-Sicilië, Sardinië, plus het hertogdom Milaan, plus, buiten Europa, grote delen van het Amerikaanse continent, van Alaska over Mexico en Lima tot Buenos Aires, naast gebieden in Oost-Indië, Filipijnen en is het nauw gelieerd met het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. Na de Spaanse successieoorlog (1701-1714), tot het einde van de 18de eeuw, worden de Zuidelijke Nederlanden gehergroepeerd in 31 het multinationale keizerrijk met variabele dimensies, onder de Oostenrijkse tak van Habsburg, waaronder de koninkrijken Bohemen, Hongarije, Napels en Sardinië, het aartshertogdom Oostenrijk, de hertogdommen Toscane, Parma en Milaan. Gaspar Bouttats maakt een prentencyclus over de Habsburgs-Ottomaanse oorlogen, ondermeer het hier afgebeelde stadszicht van ‘Temeswar’ (nu: Roemenië), met op de voorgrond een Ottomaanse legereenheid. Deze stad wordt, na de verovering door prins Eugeen van Savoye en de ‘vrede van Passarowitz’, Habsburgs gebied, en maakt vanaf dan deel uit van dezelfde politieke configuratie als de Zuidelijke Nederlanden. Chronyke van Waersegger Antonio Magino, 1714, uitg.: weduwe Gymnicus (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen) Verhael met den Almanach van het Luylecker Landt, 1692, uitg. Jacob Mesens (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen) Naast de reguliere literatuur, verbreden we ook de aandacht naar ‘ephemera’ of ‘periphera’ uit de Antwerpse drukkerspraktijk. Bij de alternatieve drukwerken noemen we enkele eigenaardige volksprenten en almanakken, boekjes over marskramers, waarschuwers en toekomstvoorspellers, zoals ‘Den grooten oprechte onvervalste Italiaanschen Waer-segger’ uit de Hendrik Conscience bibliotheek, die aan de waakzaamheid van de Jezuïeten- en/of Dominicaanse orde wisten te ontsnappen. In dit verband verder een illustratie uit het populaire lees- en kijkboekje ‘Luylecker Landt’, het utopia waar luidens het verhaal, niemand hoeft te werken en waar de gebraden ganzen vanzelf de eetkamer komen binnengevlogen. In de opsomming van heerlijkheden, komt onder andere een verbeelding voor van de koning van dit utopische land, te paard, gevolgd door een even fraai uitgedoste dienaar die de gulden excrementen van het dier opvangt. Deze prent uit de zogenaamde ‘lage cultuur’ haalde een band aan met een glorificerend ruiterportret, uit de ‘hoge cultuur’, van Lodewijk XIV, de zogenaamde zonnekoning. Maxime Christiaensen plaatste bij deze historische werken een digitale print, waarop hij in publicitaire neo-pop stijl, het nieuwe utopia en de betovering van de gokspel cultuur van het internet oproept. Maxime Christiaensen, (zonder titel) 6. Antwerpen — Kunstambacht (import, export) Hendrik van Soest hield zich niet uitsluitend met loterij bezig, hij was een vooraanstaand ‘cantoormaker’- grootmeester inlegwerk van o.a. ebbenhout, eik en schildpad. Collega Nathalie Posson vestigde onze aandacht op een niet exact te dateren prachtexemplaar dat te zien is in het museum voor decoratieve kunsten te Madrid. Een meesterstuk, wat ‘intarsia’ betreft, versierd met wapens en krijgstaferelen van Filips V. Gaspar Bouttats, Verbeeldinghe van een gedeelte van de Loterije opgeright 1695 (Stadsarchief Antwerpen) De beelden werden de deelnemers zonder enige omkadering of context aangereikt. Een paar deelnemers slechts vroegen naar wat meer informatie. Yannick Heeren stelde de vraag naar het mogelijke verband tussen het specifieke bloemenmotief, aangebracht op een klavecimbel van de in Antwerpen actieve ‘claviermaker’ Joannes Daniël Dulcken, en de bespelingswijze van dit klavecimbel. Een vraag waarop hij zelf, door te verwijzen naar de stijlfiguur van het ‘plukken’, een poëtisch antwoord had bedacht. In verband met de relatie tussen de wereld van de kunst en deze van het geld, denk ik nu ook aan dat merkwaardige ‘samenwonen’ van de Antwerpse academie en de handelsbeurs, het hele Ancien Regime door. In de studies die we doornamen, wordt deze cohabitatie, niet als significant maar als louter occasioneel aangezien, behalve in zekere mate bij Lombaerde: “Het nieuwe beursgebouw leek vanuit commercieel oogpunt ook de ideale plek om de Antwerpse kunstproductie van jonge talenten op de markt te brengen. Welgestelde geïnteresseerden uit 32 binnen- en buitenland liepen er voortdurend rond, het hele jaar door”(18). Maar de Antwerpse tekenaar-graveur Gaspar Bouttats brengt nog een sterker beeld. Daarop niet alleen de wereld van de beurs en deze van de kunst, maar ook de loterij, in het hart zelf van de handels- en kunstmetropool, in één beeld gevat. Het gaat om een kopergravure, bewaard in het Antwerpse stadsarchief. “De onderdeken van de gilde (kunstenaar kunsthandelaar Hendrik van Soest) greep de kans om de grote schilderzaal te gebruiken voor zijn loterijen. Er kwam een reorganisatie van lokalen aan te pas. Tijdens de loterijen konden onverkochte kunstwerken van leden van de academie, of hun leerlingen nog wat geld opbrengen” (19) . Vooraan in de rijkelijk met schilderijen en zilverwerk ingerichte hal, zien we het allegorische beeld van de geblinddoekte godin geldstukken in het rond gooien onder het motto ‘Kunst Loterij op de Beurs’. 33 Piet Lombaerde 109. (18) Ibidem 110-111. (19) Dank zij de creatieve industrie van de Dulcken-dynastie en van Jacob Van den Elsche, bleef Antwerpen op koers als internationaal gereputeerd centrum van viool- en klavecimbelbouw. Ook moet hier de productie van de edelsmeden en de glazeniers vernoemd worden. Welgestelde burgers worden de nieuwe klanten van de glas-inlood kunstenaars: mannen en vrouwen lieten hun wapenschilden, zelfs zonder de verplichte omweg langs het religieuze tafereel, tot glasramen verwerken. Een paar prachtige ruitjes werd gemaakt in opdracht van Maria Feij en Joannes Van Wamel en bleef bewaard in een privé-collectie. Eenzelfde fenomeen, in de O.-L.-Vrouwekathedraal, is het gigantisch raam in opdracht van Henricus en Jan Ullens en Maria Verbiest, waardoor de kathedraalbezoeker iets meer over deze Antwerpse familie te weten komt. Bart Ronteltap, De intocht van ‘crisis’ in Antwerpen Arian van Dijk, Welvaart Na de Spaanse successieoorlog (1701-1714), komen Antwerpen en de Zuidelijke Nederlanden in een politiek en economisch ongunstiger positie. Ze moeten ‘barrièrerechten’ aanvaarden, dit terwijl ook de scheepvaart ter hoogte van de Scheldemonding in Vlissingen steevast tolplichtig bleef. Een nadelige situatie waar pas onder Napoleon een einde werd aan gemaakt. Intussen vond het kapitaal van Antwerpse zakenlui en financiers wel een lucratieve uitweg door beleggingen in de ‘Generale Keyzerlycke Indische compagnie’, beter gekend als de ‘Oostendse compagnie’, een onderneming, die enkele succesvolle jaren later onder buitenlandse politieke druk haar activiteiten moest stopzetten. De eerste ontwerpschets voor het strijdvaardige zilveren firma embleem van de vereniging bleef bewaard in een privé verzameling. Bij de talenten van deze periode moet, onder anderen, Jan Peeter Verdussen worden vermeld. Hij specialiseerde zich in getekende en geschilderde taferelen met elegant uitgedoste cavaleristen of jagers, waarin het boeiend thema van het ‘onvoorziene oponthoud, ten gevolge van het plots opdoemend obstakel’ vaak terugkomt. Zo bijvoorbeeld een brug die ingestort is, waardoor de soldaten zichtbaar allerlei oplossingen bedenken om over het water te geraken, zonder zich te nat te maken of te verdrinken in de rivier. In een ander schilderij getiteld ‘Het beleg van St-Guilhain’ (St.-Ghislain, bij Bergen), bewaard in het museum van Versailles, kunnen we doorheen de vlammen, de stad aan de horizon onderscheiden, met op de voorgrond enkele groepjes soldaten. Het gaat om een episode uit een oneindig lange reeks Habsburgs-Franse oorlogen. Bart Ronteltap inspireerde zich op een ruiter te paard die bij Verdussen het voortouw schijnt te nemen. Hij maakte hierbij een gewassen tekening en sanguine, die een machtswisseling in het Antwerpse stadhuis moet voorstellen. Naast het teken- en schilderwerk van Jan Peeter Verdussen, willen we ook dit van zijn generatiegenoot, de Antwerpse academiedirecteur Peter Snijers, vermelden. Het kan een bron van verwondering zijn, dat de prachtig versierde speculozen, tijdens de wintermaanden bij de Antwerpse banketbakkers te koop, vandaag nog identiek zijn met die van 3 eeuwen geleden, te zien op Snijers’ schilderij ‘Waterman’. Alsof de bakkers, in de anonieme vormgeving van hun delicatessen, onveranderlijke trouw zwoeren aan deze uit de nacht der tijden stammende figuren! Snijers maakte ook indrukwekkende jachtstillevens. De dode jachtbuit roept een scala van emoties op, die met dierenleed verbonden zijn. De jacht was gedurende eeuwen het privilege van de adel. Nu ontJan Pieter II Baurscheit, Ingangspoort van wikkelden rijke burgers een grote belangstelling voor deze vrijetijdsbehet Osterriethhuis, voor 1768 (foto © CVH) steding (20). Een aan dezelfde meester toegeschreven ‘tableau’, tenslotte, Meir, Antwerpen, toestand in 2012 reveleert op de voorgrond een bijeenkomst van allerlei personages, naast een slagveld, die de gesneuvelden in het visier nemen, om ze van hun laatste bezittingen te beroven. Dit is kritisch werk, werk dat opstandigheid uitlokt, werk dat ‘tegendenken’ bevordert. Weinig deelnemers gebruikten het aangereikte beeldmateriaal, als aanleiding voor maatschappijkritisch werk. Een uitzondering hierop vormt de bijdrage van Arian van Dijk. De decoratieve ‘Nautilus-schelp’ van Balthasar Permoser, transformeerde hij tot een aanklacht tegen de verontreininging van de wereldzeeën door de welbekende oliemaatschappij die het schelpmotief in haar logo opnam. Anthonius Spillemaeckers en Lodewijk Fruytiers, Bezoek van de landheer aan zijn pachter, burijngravure in zilveren snuifdoos 1764, in: Antwerps huiszilver uit de 17de en 18de eeuw, Rubenshuis, Antwerpen, 1988 (foto © Hugo Maertens) (privé verzameling) Katlijne Van der Stighelen, Barok 10. (20) 34 35 Enkele prachtige samenwerkingsverbanden tussen de ‘vrije kunsten’ en de ‘ambachten’ onderling, over de genres heen, zijn de ‘trompe l’oeils’ van Marten Josef Geeraerts in de binneninrichting van de rococo stadspalazzo’s van onder andere Jan Pieter II Baurscheit. In het door deze bouwmeester ontworpen Osterrieth huis, kan men houtsnijwerk en smeedijzeren balkons bewonderen, die ondeelbaar één zijn met de architectuur. Een ander voorbeeld, is het prachtige kleinood van een zilveren snuifdoos, een samenwerking van de in Antwerpen actieve kunstenaars, prentengraveur Lodewijk Fruytiers en zilversmid Antonius Spillemaeckers, die het thema van het bezoek van de landheer aan zijn pachter in beeld brengen als luchtige kennisuitwisselingen tussen elegante gezelschappen, en waar bij ook andere figuren, een ezel of een hond bij het aangename samenzijn komen aanschuiven, en die nog bewaard bleef in een privécollectie. In 1756 worden aan de academie voor het eerst lessen geometrie, perspectief en bouwkunde aangeboden. In die periode wordt echter het proces van loskoppeling van de ‘vrije kunsten’ en het ‘ambacht’ ingezet (21). Daarbij wordt het door Teniers bedachte organisatiemodel (hoger uiteengezet) stapsgewijs verlaten, wat in 1791 bezegeld wordt door de wet ‘Le Chapelier’. Laten we niet onvermeld dat het de Antwerpse kunstenaar Henry Van de Velde is, die een eeuw later de terugkeer van de ‘vrije kunsten’ richting ‘ambachten’ zal inzetten (verder hierover meer). vermelden, stonden in voor een belangrijke aanvulling van het kunsteducatief programma van de academie. Het academiedagboek stipt aan dat “Monsieur Vanderzande Professeur d’anatomie à l’Ecole de Médecine en cette ville a commencé ce jour le cours d’ostiologie (sic) pour la classe des peintres”(24). Ze doceerden dus osteologie, of botkunde. De cursus werd 2 maal per week aangeboden. Anatomie bleef bijgevolg geenszins een ‘onvervulde wens’, zoals werd gedacht (25), zij het dat het ‘Journal’ slechts weinig aandacht aan deze programma uitbreiding besteedt. De portrettenreeks is nog steeds te bekijken op de site van ‘het Elzenveld’ in Antwerpen, voorheen Elisabethziekenhuis. Herman Op de Beeck, Vismarkt 7. Antwerpen — Portretten in revolutionaire tijden Jan Frans Jozef Mertens, Portret van professor aan de Antwerpse Ecole spéciale de Médecine, 1799 (foto © CVH) (Elzenveld OCMW Antwerpen) Matthias Ignatius Van Bree, Verschil tussen de ogen naar plaaster en levend model, 1821, in: Leçons de dessin (KASKA) In het tijdperk van Brabantse Omwenteling en Franse Revolutie, kwamen we merkwaardig genoeg vooral herderstaferelen tegen, bloemenstillevens en pronkvoorwerpen in ‘directoire’ stijl. Wat portretten betreft, verwijs ik naar Andreas Bernardus de Quertenmont, die de bejaarde beeldhouwer Peeter II Scheemaekersin beeld bracht, en ook naar een realistisch portret van Jacques De Bue, Jezuïet en Bollandist, in zijn studeerkamer bezig met enkele boeken en manuscripten, een schilderij door Willem Herreyns, bewaard in het KMSKA. Op tafel liggen twee delen van de editie van de ‘Acta Sanctorum’ (‘De handelingen van de heiligen’) die hij gedwongen moest stopzetten. En ook de Jezuïeten orde was afgeschaft. Het schilderij was een bestelling van de abdij van Tongerlo, ter herinnering aan De Bue’s verblijf daar (22) en/of als vroegtijdig epitaaf. De Bue’s gezondheid zag er, aan het portret van Herreyns te oordelen, niet zo best uit. Anders dan dit portret zijn de uitbeeldingen van dokters-professoren van de Antwerpse ‘Ecole Spéciale de Médecine’. De formule is eenvoudig en sterk: één figuur, donker gekleed, tegen een donkere, lege achtergrond, interessant in zijn eenvoud. De sobere sfeer verbeeldt de nieuwe gestrengheid van een ‘fin-de-siècle’ burgerij, er op uit om haar instrumenten en haar waarden te demonstreren, dit tegenover de leden van de geestelijke stand die (zoals in het vorige schilderij) ontwricht raakte (23). Deze Antwerpse dokters werden geschilderd door Jan Frans Jozef Mertens, die enkel als portrettist bekend bleef. Hij was een van de laatste dekens van de St.- Lucasgilde. De geportretteerden moet hij ongetwijfeld gekend hebben. Enkelen van dit groepje, een aspect dat men in de oude en de nieuwe studies over de academie wel eens vergeet te 36 Matthias Ignatius Van Bree‘s grootschalige historiestuk-groepsportret ‘Intrede van Bonaparte, eerste Konsul, te Antwerpen op 18 juni 1803’, waar hij niet minder dan 4 jaar aan werkte, wordt bewaard in het museum van Versailles. Van Bree hield ervan om zijn modellen bekoorlijk, pittig, schuchter (dit laatste beklemtoond door de blos op de wangen) en modieus opgetooid af te beelden (26). Het boek ‘Leçons de dessin’ illustreert Van Bree’s eigen pedagogische visie. Alvorens naar levend model te tekenen, besteedden aspirant-kunstenaars maanden aan het natekenen van ogen, monden, oren, hoofden of hele lichamen van prenten uit oa. dit boek of van de gipsen kopieën van bekende beelden (27). Jef Lambeaux, De kus, 1881 (foto ACL) (KMSKA) 8. Antwerpen — Bij de rechttrekking van de Scheldekaaien Dries Lyna 255. (21) Herwig Todts 12; Hoofd- en bijzaak 209. (22) Alain Jacobs 150. (23) Journal des années 1805-1808, 3 floréal (24) de l’an XIII (23 april 1805) 23-24. Dries Lyna 257. (25) Alain Jacobs 153. (26) Herwig Todts 11. (27) 37 Bij de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, wordt in 1792 vrij verkeer op de heropende Schelde opnieuw een feit en wordt Antwerpen ingericht als toekomstige handels- en krijgshaven en vlootbasis van Frankrijk. De verbetering van de bevaarbaarheid, de bouw van aanlegplaatsen en van schepen staan op het programma. Begin 1805 zijn 9 scheepswerven in gebruik voor de bouw van linieschepen, fregatten en corvetten. Sedertdien werden er jaarlijks 12 à 15 schepen geproduceerd. In 1811-1812 openen de eerste 2 ‘bassins’ van een nieuw dokkencomplex. Op 1 januari 1811 vaart het eerste schip in het ‘Klein Dok’, later herdoopt tot ‘Bonapartedok’. Het is de ‘Friedland’, een in Antwerpen gebouwd linieschip. Het van stapel lopen van dit schip wordt in beeld gebracht door Van Bree. Antwerps stadsarchitect François Louis Verly, uit Rijsel, waarschijnlijk een verre oom van mijn collega Frank Verlie, tekent een gedetailleerd plan voor 5,5 km rechte Scheldekaaien (28). Kunstenaars tonen interesse voor de morfologie van de ‘Werf’ en het aangrenzende ‘Vismarktje’, vooraleer dit stadsdeel van de kaart zou worden geveegd. Hendrik Frans De Cort, Ignatius Van Regemorter, François Antoine Bossuet, Jan Linnig en Pierre Joseph Witdoeck documenteren, elk op zijn manier, een soort van pre-industriële romantische setting, al of niet met kostuumpersonages, mensen die er leven, werken en flaneren: het ‘Dagelijks leven in de schaduw van de burcht’. Op een markttafereel van Van Regemorter, bewaard in het Rijksmuseum van Amsterdam, prijst een vishandelaar zijn koopwaar aan, bij een vrouwelijke klant. Geheel terzijde: de kunstenaar kan zich sedert de tentoonstelling ‘Close examinations: fakes, mistakes and discoveries’ in de Londense National Gallery, overigens postuum een controversieel aura aanmeten als ‘notoir’ Willem Geefs, Grafmonument van Frederik de Merode, circa 1830 kunsthandelaar, -restaurateur én -vervalser. Van Regemorters behande(foto © CVH) (St.-Goedele en St.ling van het thema van de vishandelaar, werd door Herman Op de Beeck op Michielskathedraal Brussel) een verstilde wijze hernomen. Op de Beeck wisselde het perspectief: de winkelende vrouw werd het hoofdpersonage. Hij veranderde ook de materiaalkeuze: hij verkende het medium van tekenkunst op glas en maakte gebruik van de mogelijkheden van een nieuw aangeschafte ‘fusing’-oven in het glas-in-lood atelier. De rechttrekking van de Scheldekaaien is voltooid in 1884. In de voorafgaande hevige discussies wordt het snel toenemend Nicaise De Keyser, De Glorie van de Antwerpsche schildersschool , circa 1888 belang van de ijzeren stoomschepen, die diep water en een korte los- en (KMSKA), zoals afgebeeld in: Eeuwfeest laadtijd vereisten, benadrukt. N. De Keyser 1813-1913, Antwerpen, 1913. Carl Depauw passim. (28) als eerbetoon aan cultuurhistorische personages. Nicaise De Keyser is de auteur van het monumentaal decoratief werk over de ‘Glorie van de Antwerpsche schildersschool’, in de hal van het KMSKA (30). Diens literair equivalent, de romantische historicus Max Rooses, tracht op grond van de herinnerde, 16de en 17de eeuwse grootmeesters, een gezamenlijke identiteit te construeren. Specifieke voortbrengselen, die aan de ‘regel’ ontsnapten, laat hij onderbelicht. Terwijl hij zijn melancholisch stemmende reflecties over het vermeende ‘verval’ en de ‘teloorgang’ in latere perioden optekent, is hij er zich niet van bewust, dat grote vernieuwers zoals Henry Van de Velde en Vincent van Gogh zich kort daarna op de Antwerpse academie zullen aanmelden (31). Matrijs voor het slaan van een penning voor de bedelaars, 1823 (foto © CVH ) (Maagdenhuismuseum, Antwerpen) Jeannine Franken, La Onda De vernieuwing van de stad Antwerpen in de 19de eeuw maakt van haar een magneet en inspiratiebron. Leest men brieven en dagboeken van de eminente bezoekers zoals Vincent van Gogh of later Henri Michaux, moet de stad animo gehad hebben, amusement, gevoel van ruimte, buitenlandse aanwezigheid, uitstraling. De kunstenaars van de academie zoeken een eigen weg tussen neoclassicistische en romantische inspiratie. Deze laatste vooral moet blijken uit de keuze van onderwerpen met een sterk emotioneel appel. Zeeslagen, strijdtaferelen uit de vaderlandse geschiedenis, oriëntaalse fantasieën, hartstochtelijke liefdes, ruïnes, macabere taferelen, spectaculaire natuurfenomenen, bij kunstenaars als Hendrik Schaefels , Willem Geefs, Jef Lambeaux, Gustaaf Wappers, Nicaise De Keyser, Edouard Farasyn, Edouard Dujardin en Ferdinand Marinus, appeleren aan gelijkaardige gevoelens bij de toeschouwer (29). Henri Leys daarentegen, zet vanaf 1850 de genreschilderkunst verder. Imposante standbeelden en grafmonumenten van oa. Joseph Ducaju en Jacques De Braekeleer worden opgericht, 38 De Belgisch-Amerikaanse rederij Red Star Line verzorgt sinds 1873 regelmatige overtochten en had zowat het monopolie van het transport van landverhuizers naar Noord- en Zuid-Amerika, Canada en Australië. Haar enorme ‘Land-boten’ meren aan langs de Antwerpse Rijnkaai, waar het water door een kortere bocht dieper is. In 1895 komen hier de in Glasgow gebouwde, majestueuze viermaster stoomschepen, zoals de ‘SS. Kensington’ in de vaart. De Antwerpse kunstenaar Henri Cassiers geeft vorm aan onsterfelijk geworden postkaarten en affiches, met pittoresk geklede figuren op klompen die hun werk langs de Schelde oevers even staken, om de machtige schepen op het water te zien voorbijglijden. Luc Vervliet (p.141) inspireerde zich op een beschreven Red Star Line postkaart en een ‘Mambasculptuur’ uit Nigeria. Hij koos er voor om geen citaten uit het beeldmateriaal in te lassen, maar er een zinvol complement bij te bedenken. Vervliets foto van een reiskoffer sluit aan bij zijn eigen poëtisch-documentair traject. Daarin legt hij zich toe op het in beeld brengen van een privé-verzameling van overgeërfde familieobjecten. Het overzeese avontuur wordt door hem verbonden met objecten uit de persoonlijke sfeer. Bovendien illustreert Vervliet hoe men beelden uit zijn familiale omgeving kan betrekken, zonder zich te beperken tot een huiselijke anekdote. Herwig Todts 15. (29) Ibidem 64. (30) Max Rooses 662 e.v. 39 (31) Eugène Van Mieghem verdeelt zijn aandacht over de industriële turbulentie, zoals de gelijktijdige aanwezigheid van driemasters en stoomschepen in de havendokken, en de menselijke aanwezigheid daar. Kunstenaars hebben het ook over de sociale uitbuiting in de industrie en over de mistoestanden in de thuisnijverheid. Charles Mertens schildert ‘De rode herberg’. Karel Collens maakt een absurdistisch-schrijnende illustratie Picémuts en ondermuts van vondeling Gerardus Aerts, 1859 (foto © CVH) (Maagdenhuismuseum, Antwerpen) Vondelingentekens, 1811(foto © CVH) (Maagdenhuismuseum, Antwerpen) bij het even treurig verhaal ‘Van ’t schoenmakerken’. Daarin wordt verteld hoe het bereiden van ‘koekebakken’, het favoriete gerecht van het titelpersonage en zijn vrouw, tengevolge van een kapotte pan, niet meer tot de mogelijkheden hoort. ‘Van ’t schoenmakerken’ verscheen in ‘Vlaamse verhalen’ van Pol De Mont, een uitgave van ‘Scalden’. De stijl van Collens’ tekening kondigt o.i., met een halve eeuw voorsprong, de vroege ‘Suske en Wiske’ albums zoals ‘Het eiland Amoras’ aan, waar Pauline Gaeremynck (p.114) met het medium textiel op haar beurt een boeiend vervolg aan breide, door er een 2de eiland aan toe te voegen. Gaeremynck is niet aan haar proefstuk. Zij legt zich toe op de herwaardering van het handwerk, experimenteerde met een pleiade van technieken, zoals onder andere borduurwerk en quilting waarin, zoals hier, diverse materialen verwerkt zijn, zoals een geëtst doek uit 1850 waar een eiland op te zien is, kant, fluweel, kralen en schelpen. Jeannine Franken interpreteerde ‘La vague’ van Camille Claudel, als een unieke golf, waarin sommige kijkers ook een schelp meenden te herkennen. Ook hier is het gebruikte materiaal onverwacht. De figuur is gemaakt van geverfde schapenwol, in vorm gevild en binnenin verstevigd met metaaldraad. die het hunne bijdragen tot de rijkdom van het landschap; naast elkaar bestaande, voortlevende en vernieuwende werkpraktijken. Deze serie bevat enkele ‘poëtische objecten’ uit het Antwerpse Maagdenhuismuseum: een administratief register, een matrijs voor het slaan van een penning voor de bedelaars, een merklap, in twee gescheurde speelkaarten, objecten van vondelingen. Poëtische voorwerpen zoals deze, roepen bij de toeschouwer, zowel door hun intrinsieke betekenis en hun bestaan als weefsel/vorm, een vergelijkbare ervaring op als een kunstwerk, en hebben esthetische, logische, vormelijke en andere kwaliteiten die ze delen met oplossingen die geformuleerd worden binnen de kunsten (32). Susan Lack plaatste een eigen verzameling brieven en ‘memorabilia’ tegenover de verscheurde voorwerpen uit de vondelingenschuif. Haar werk is een bekentenis van verstandhouding tussen de gevonden voorwerpen en de sensibiliteit van de deelneemster. Van Jules Schmalzigaug worden hier, naast één symbolistisch werk, enkele futuristische tekeningen getoond. Elly Wijnen (p.112) focuste zich, zoals tal van deelnemers, uitsluitend op één van de twee aangereikte werken. Zij vervaardigde een ‘Jules Schmalzigaug Transformed’ door de fragmenten uit zijn ‘Compositie landschap I’ digitaal te ontdubbelen, te printen op stof en in een quilt te verwerken, waardoor Schmalzigaug’s tekening in een ritmeversnelling lijkt te komen. Haar bijdrage levert, bewust of onbewust, commentaar bij het spanningsveld tussen origineel prototype en designcreatie. Het doet ons nadenken over de begrippen intellectuele eigendom, kopie, reproductie en afgeleid product, die ook nauw verbonden zijn met de invulling van dit project. De in Antwerpen geboren en opgeleide kunstenaar, pedagoog en latere rijksbouwmeester Henry Van de Velde leidt, zoals reeds gezegd, een tegenbeweging in, waardoor de ‘vrije kunsten’ de teloorgegane aansluiting met de ‘ambachten’ moeten terugvinden. In een groepsportret door Henri Luyten vinden we hem getypeerd in zijn eenzame strijd als opstandig lid van de kunstenaarsgroep ‘Als Ik Kan’. Audrey Wiersema (p.137) liet zich inspireren door een ander portret van deze totaalkunstenaar: een grafisch werk van Ernst Ludwig Kirchner. Wiersema verraste door haar keuze om de lineaire beeldtaal te vervangen door een picturale beeldtaal. Veeg per veeg, distilleerde zij een menselijk gezicht. Voor de keuze van de kleuren, ging ze uit van ‘Compositie uit een ovaal’ van Georges Vantongerloo, waarvan ze de primaire kleuren ontleende en ze vermengde. De portretversie van Wiersema is niet alleen maar mooi. Ze suggereert een innerlijke beleving. Het lijkt erop dat we in dit portret aspecten van Van de Velde’s persoonlijkheid leren kennen. Naast Jules Schmalzigaug of Georges Vantongerloo, blijkt Antwerpen in de 20ste eeuw een vruchtbaar terrein voor nog meer modernisme en avant-gardeschap. Paul Van Ostayen schrijft in het postrevolutionaire Berlijn de bundel ‘Bezette stad’, met dadaïstisch geïnspireerde gedichten die over de bezetting van Antwerpen handelen (33). Avantgarde leider Jozef Peeters oogst met ‘Het Overzicht’ succes tot in Oost-Europa, met als hoogtepunt een door hem samengesteld nummer van het Berlijnse ‘Der Sturm’ (34). Roger Avermaete, Marthe Donas, René 9. Antwerpen — Avant-garde (en de zaak Opsomer) Susan Lack, (zonder titel) Hans Theys 245. (32) Levende tradities en unieke projecten van enkelingen bepalen het uitzicht van dit boek. De selectie van 350 kunstvoorwerpen uit Antwerpen benaderden we met een oog voor de totale productiviteit op het brede culturele veld van kunstwerken en culturele artefacten. Diverse actoren 40 41 Guiette, Paul en Oscar Jespers, Paul Joostens, Jos Léonard, Michel Seuphor, waaronder meerdere contemporaine expats, creëren en stellen tentoon in Antwerpen, Brussel, Parijs en elders. Alice Frey vervangt geleidelijk aan haar expressionistische beeldtaal door een heel eigen stijl en iconografie. De naar Oostende geëmigreerde Permeke keert na WO II korte tijd naar zijn vaderstad terug als academiedirecteur. Hiernaast heel wat andere talenten: Max Elskamp, pionier van de artistiek geïnspireerde volkskunde, Jan-Baptist Van Wint, auteur van een neogotisch kathedraal-timpaan, Edward Pellens, de ‘vader van de Antwerpse grafische school’, Henri Van Straten, Jos Hendrickx, Henri Cassiers, Leo Marfurt, Edith Van Leckwyck. Bij de ruimtelijke cirkel van Jozef Peeters, getiteld ‘Compositie’, en ‘De olifant Celebes’ van Max Ernst - een onmogelijke kruising van werelden - plaatste Herman Adriaensen (p.125) een bijzondere creatie. Een werk dat enkel vervaardigd kon worden door iemand die zich al decennia uitsluitend wijdt aan de bouw van meubilair, maquettes, modules, muziekinstrumenten en van uitgekiende voorwerpen die te maken hebben met binnenhuisarchitectuur. In het beeldhouwatelier van Kaska-dko volgde hij daarenboven de opleiding beeldhouwen en modelleerwerk. Zijn kunnen als experimenteel maker, toonde Adriaensen in ‘Structuur in natuur’, de openingstentoonstelling van de nieuwbouw Kaska-dko. Ik vroeg hem hoe hij tot zijn nieuwe werk gekomen was. Adriaensen: “Deze module maakte ik uit één vel pvc. Hij telt 6 trapeziumvormige vlakken, telkens 3 gelijke zijden en 1 kortere zijde. De aaneenschakeling van deze vlakken bleek een dusdanige spanning te genereren, dat alle 6 de vlakken krom trokken. Zo ontdekte ik dat, wat men ‘scheluwte’ noemt en men doorgaans alleen maar hinderlijk vindt, constructief kon ingeschakeld worden, als een vormscheppende kracht! Mijn laatste toevoeging was om met een pennetje gele lijnen over het rode pvc te trekken. Die lijnen markeren de bijzondere glooiingen van de vlakken. Ze zetten de toeschouwer gedurig op het verkeerde been, afhankelijk van het perspectief, van waaruit hij kijkt.” Ann Paenhuysen 91. (33) Ibidem 101. (34) maar ook ‘reëel’ zijn weg zal vinden, zodat de ‘wereld’, na de kennismaking met de bol, de kubus, de pyramide en het polyhedron, in beroering mag gebracht worden door dit nieuwe paradigma waarin alle thema’s en technieken van Adriaensen samenkomen. Isidoor Opsomer, Zelfportret, 1941, omslagillustratie van de publicatie: Frederik Clijmans, Opsomer, Antwerpen-Brussel, zonder datum 10. Antwerpen — Een brede lectuur van objecten Wat Adriaensen vertelde, illustreert hoe zijn creatief werk ontstaat in proefondervindelijke dialoog met technische inzichten en oplossingen van problemen. Anders dus dan minimalistische kunstenaars die ervoor kiezen om de uitvoering van hun werken uit te besteden. We kunnen enkel hopen, dat dit specifieke object van Adriaensen niet enkel ‘imaginair’, 42 We maken geen kwalitatief onderscheid tussen de verschillende geledingen waarin de cultuur meestal hiërarchisch wordt opgedeeld. Antwerpse kunstenaars die zich tot avant-garde en late avant-garde rekenen (35), artiesten die op een particuliere wijze met de verworvenheden van de avant-garde en de traditie omgaan en tenslotte artiesten die men soms als ‘klassiek modern’ aanduidt, slaan we niet over. Academiedirecteur Isidoor Opsomer verdedigde een getemperde, milde assimilatie van de vorige avant-gardes, zoals het late fauvisme en het late expressionisme. Hij oefende invloed uit op het beleid en profileerde zich als het ware als een contemporaine versie van de ‘hofkunstenaar’. Vandaag schijnt hij op weg naar een controversiële status, op grond van het feit dat hij het Antwerpse avant-gardeschap te weinig of helemaal niet geïntroduceerd heeft in de schoot van de academie (36). Vanuit een breder perspectief bekeken, stellen we echter vast dat de internationaal en anti-traditioneel gerichte avant-gardes ook los van grote instellingen en academies, hun weg vonden in het kunstenlandschap. Meer uitvoerige selectie in: (35) Ann Paenhuysen; Johan Pas 45-85. Ibidem 54-68. (36) 43 350 afbeeldingen die 350 andere afbeeldingen tegenkomen, als voedingsbodem voor 350 nieuwe werken. Dit mobiele platform, waarop de meest uiteenlopende praktijken elkaar doorkruisen, is kenmerkend voor een plek als Kaska-dko. We hopen dat de lezer esthetisch genot zal beleven om te zien hoe de kunst van de deelnemers gretig elementen van overal en nergens in zich opzuigt, op vrolijke of willekeurige wijze de perioden uit de geschiedenis van de kunst plundert, hetzij vaagweg een thema, een kleur of een textuur van de aangereikte werken als uitgangspunt neemt voor een nieuwe creatie. Deze lectuur geeft de lezer de kans om enkele geslaagde scheppingen en exemplarische toepassingen van wat we ‘relationele esthetica’ zouden kunnen noemen, te bewonderen, en uit te zoeken wat elk werk uniek maakt. Heidi Veeckmans, Heide Anja Ruttyn (p.92) vertrok van ‘Heroe’s Place - Funland for Passing Traffic’ van Filip Tas en een projectfoto van ‘Running Fence’ van Christo. Het narratieve van dit beeldmateriaal reduceerde zij tot de verstilde vorm van een diagonale lijn die ergens op de zeebodem haar weg zoekt. De kijker wordt uit zijn evenwicht gebracht, als hij tot de bevinding komt dat dit picturaal ogende werk van Ruttyn, geen schilderwerk is, maar een foto afdruk op zelfklevend textiel. De auteur van dit werk, die al jaren uitmunt in het maken van foto’s en afdrukken, is met dit werk dan ook niet aan haar proefstuk toe. Heidi Veeckmans bedacht een oplossing voor het feit dat de samengebrachte werken van Bert De Beul en Francesco Toledo nagenoeg niets met elkaar gemeen hebben, behalve de tweevoudigheid van de erop voorgestelde objecten. Over haar bijdrage, een olieverf diptiek met kleuren van een grote zintuiglijke intensiteit, verklaarde zij: “Mijn bronbeelden waren beiden duo’s, vandaar mijn duo van schilderijen in kleuren die aanleunen bij het werk van Bert De Beul”. Leon Vranken, Raising the Elevation (foto © CVH ), Mutsaardstraat, Antwerpen, toestand in 2013 We noemen tot slot een deelnemer die zich voornamelijk op één werk heeft geïnspireerd. De bijdrage van Gino Eelen (p.124) past perfect bij het referentiewerk ‘Gevonden grootvader’ van Paul Ausloos. Eelens foto kan dan ook gelezen worden als een eerbetoon aan deze kunstenaar die in 1974 de fotografie afdeling aan de academie oprichtte. Een bijkomende, deugddoende vaststelling is dat deze maker duidelijk plezier beleefde aan het onderwerp en de uitwerking ervan. Onze zoektocht sluiten we af bij het speelse, statige monument ‘Raising the Elevation’ van Leon Vranken, dat de hele duur van dit project opgesteld stond voor Bourla’s academieportaal. Met zijn ruwe stellingmateriaal, veroorzaakte het verwondering bij de voorbijgangers, die zich afvroegen of het monument in opbouw of in afbraak is, en/of de elementen samenhang geven, of daarentegen zorgen voor ontbinding. Achter deze academiepoort bevindt zich een ‘wereld’ van … 44 45 Bibliografie Idem, Burgers en hun portretten, in: Stad in Vlaanderen, Cultuur en Maatschappij 1477-1787 (Brussel 1991). Id., Hoofd- en bijzaak. Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu (Leuven 2008). Hans Vlieghe, David Teniers the Younger. A Biography, in: Pictura Nova, dl. XVI (Turnhout 2011). Aby Warburg, Der Bilderatlas Mnemosyne. Gesammelte Schriften, Studienausgabe, band II.1 (Berlijn 2000). Beatrijs Wolters van der Wey, Portretkunst door 17de-eeuwse ‘Van Dyck-epigonen’ in Antwerpen: een schets in schakeringen, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 1999, nr. 3. Thomas Abelshausen, Wereldwijde inspiratie, in: Magazine 100%EXPO, 2013, nr. 4. Daniel Birnbaum, Making Worlds, in: Short Guide, la Biennale di Venezia, 53. Esposizione Internazionale d’Arte (Venetië 2009). Sébastien Biset, Distance et coprésence. Les nouvelles solitudes à l’épreuve du vécu, in: (SIC), nr. 1 (Brussel 2006). Carl Depauw (red.), Bonaparte aan de Schelde. Catalogus (Antwerpen 2013). Nora De Poorter, The homage of Caliph Harun al-Rashid to Charlemagne, in: Jacob Jordaens. Catalogus. Dl. 1 (Antwerpen - Brussel 1993). Eric Duverger, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw, in: Fontes Historiae Artis Neerlandicae (Brussel 1984-2004) 13 dln. Nicos Hadjinicolaou, Kunstgeschiedenis en ideologie (Nijmegen 1977). Alain Jacobs, Het portret tijdens het neoclassicisme, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 1999, nr. 3. KASKA, Modern Archief, nr. MA 25, 138, Journal des années 1805-1808, 3 floréal de l’an XIII (23 april 1805). Piet Lombaerde, Van symbiose naar autonomie. Architectuuronderwijs aan de Antwerpse academie, in: Contradicties. Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen 2013-1663 (Gent 2013). Dries Lyna, Dromen van Rubens. De Koninklijke Academie voor Schilderkunst en Beeldhouwkunst in Antwerpen (1663-1794), in: Contradicties, o.c. Ann Paenhuysen, De nieuwe wereld, De wonderjaren van de Belgische avant-garde 1918-1939 (Antwerpen 2010). Johan Pas, Bastion of Bakermat? (2 dln.) in: Contradicties, o.c. Max Rooses, Geschiedenis der Antwerpsche schildersschool (Gent 1879). Hans Theys, Het Kijkbeeld (Antwerpen 2012). Herwig Todts, Van Antoine Wierz tot Henry Leys. Neoclassicisme en romantiek, in: 600 jaar Belgische kunst in 500 kunstwerken, dl. 7 (Tielt 2007). Christian Tümpel, Jordaens, a Protestant Artist in a Catholic Stronghold. Notes on Protestant Artists in Catholic Centres, in: Jacob Jordaens, o.c. Katlijne Van der Stighelen, Barok, in: Van Pieter Paul Rubens tot David Teniers. Barok en rococo, in: 600 jaar Belgische kunst in 500 kunstwerken, dl. 8 (Tielt 2007). 46 Afbeeldingen – inventarisnummers Standbeeld Teniers: Stadsarchief Antwerpen, s.a.013249 foto # 4512 Pieter de Jode: Museum Plantin-Moretus, Prentenkabinet, Antwerpen, PK.OP.08468/II/J0120 Gaspar Bouttats, De Ommeganck: Museum Plantin-Moretus, Prentenkabinet, Antwerpen, 20.744-20745 cat V/B 142 Jan Van Helmont: Museum Plantin-Moretus, Prentenkabinet, Antwerpen, MPM.V.IV.20 Jan Baptist Verdussen: Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen, B 89846 (SO-166b) Chronyke van Waersegger Antonio Magino: Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen, K101779: 1714,1 (C2-588i) Verhael met den Almanach van het Luylecker Landt, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen 641844 (C1-084a) Gaspar Bouttats, verbeeldinghe van de Loterije: Stadsarchief Antwerpen, geen inv. nummer bekend 47 Musée imaginaire — Le monde à l’Anvers Frank Verlie 1. Le passé ‘In den beginne was het Woord’ luidt het in de Bijbel. Maar elke kunsthistoricus is gedoemd te zweren bij een godslasterend ‘In den beginne was het Beeld’. Al heeft een getalenteerde kunstfilosoof het op onze school ooit geprobeerd, praten over kunst zonder afbeeldingen om naar te verwijzen, is niet evident. Een kunsthistoricus zonder kunstwerk dat getoond kan worden, is als een ridder zonder wapens, als een kruisvaarder zonder doel, als een farao… Genoeg! (De insider weet wat en wie ik met deze potsierlijke vergelijkingen bedoel.) Alvorens André Malraux in zijn ‘Le musée imaginaire’, in 1950 verschenen als eerste deel van het boek ‘Les voix du silence’, zijn schier eindeloze woordenstroom op de lezer loslaat, presenteert hij eerst een ‘volbladafbeelding’, namelijk Teniers’ (onze Teniers!) ‘Galerij van aartshertog Leopold’. Malraux, een rasschrijver, had gerust zonder afbeelding kunnen beginnen, sterker nog: hij heeft het helemaal niet over dat werk van Teniers, en toch… Ook op de tweede pagina krijgen we, vooraleer de tekst echt van start gaat, opnieuw een — ditmaal iets kleinere — afbeelding te zien, meer bepaald een zicht in één van de zalen van de National Gallery in Washington, een prestigieus Amerikaans museum dat niet lang voordien met de hulp van rijke privécollectioneurs werd opgericht. “Een romaans kruisbeeld was niet vooreerst een beeldhouwwerk”, zo begint de tekst vervolgens, “een madonna van Cimabue niet vooreerst een schilderij, zelfs de Pallas Athena van Phidias was niet vooreerst een beeld. De rol van musea in onze relatie met kunstwerken is zo groot, Foto © Frank Verlie dat we er moeite mee hebben ons in te beelden dat ze niet bestaan, dat 49 ze nooit bestaan hebben, daar waar de moderne Europese beschaving onbekend is of was; en dat ze bij ons minder dan tweehonderd jaar bestaan. De 19e eeuw heeft geleefd van de musea, en ook wij nog steeds, en we vergeten dat ze (…)” de getoonde werken, profiteerde Malraux van de beperkte mogelijkheden van de fotografische boekillustratie anno 1950. Hoewel die nog grotendeels in het primitieve stadium van de zwart-witfotografie verkeerde, was die ‘kunstfotografie’ al ruim een eeuw, sinds Talbot, bezig kunstwerken te transformeren tot wonderlijke mysteries van licht en donker, te reduceren tot een grafisch spel van lijnen en vlakken, om het op zijn Malraux’ te zeggen ‘te metamorfoseren in nieuwe kunstwerken’. Op die manier creëert het medium zwart-witfotografie een eenheid tussen zeer uiteenlopende kunstwerken, een verwantschap die oorspronkelijk niet bestond. Tot zover de eerste pagina van ‘Le musée imaginaire’, die dus, zoals gezegd, voor het grootste deel door een afbeelding wordt gevuld. Wie hierna een duidelijke uiteenzetting van het begrip ‘musée imaginaire’ verwacht, komt bedrogen uit, moet zijn weg zoeken in een complex web van denkpistes, meer dan vijfhonderd pagina’s lang, en hopen dat Ariadne hem er weer uit helpt. Dat laatste, nl. wijs geraken uit Malraux’ gedachtenlabyrint, schuiven we voorlopig op de lange baan en concentreren ons op die eerste tekstpagina met de foto uit de National Gallery. De presentatie van de werken in het museum (op die foto) laat ons toe deze als autonome kunstwerken te beschouwen, maar het ontgaat ons tegelijkertijd niet dat ze in een bepaalde context geplaatst worden (in dit geval een Spaanse context). Door de actieve participatie van de kijker -of die nu rondloopt of in een comfortabele zetel zit, doet er niet toe- kunnen deze werken ‘met elkaar in dialoog gaan’. Dat wij heer en meester zijn over ons kijken maakt een bezoek aan een museum of galerij vaak tot een spannend avontuur (al kunnen we nog zoveel leren in een museum, de opwinding van het kijken is zeker onze voornaamste motivatie). “Et la couleur commence”, besluit Malraux de passage over fotografie op p. 25. Waarna hij de mogelijkheden van de kleurenfotografie grotendeels open laat, echter niet zonder er op te wijzen dat kleurenfotografie, hoe goed ook, nooit perfect zal zijn, al is het maar door het schaalverschil. De verhouding kleur/zwart-wit is in ‘Les voix du silence’ ongeveer 1 op 50 foto’s. Op het eerste zicht worden die kleurfoto’s op dezelfde manier aangewend als de zwart-witfoto’s, maar hun luxe-status als volbladprenten op dikker papier, volstaat al om hen te onderscheiden van de zwart-witfoto’s die vlotjes met elkaar en met de tekst ‘dialogeren’. Een tekst die immers dezelfde ‘kleurentaal’ spreekt (zwart-wit). Het is verleidelijk uit de evolutie van de fotografie van kunstwerken de tegenstelling te distilleren tussen enerzijds kunstzinnige zwart-witfotografie, die het kunstwerk transformeert en het dus een nieuwe artistieke dimensie schenkt, en anderzijds objectieve kleurfotografie, die streeft naar de perfecte reproductie van het kunstwerk, zonder daar iets aan te willen of te kunnen toevoegen. De eerste is subjectief en behoort tot het kamp van de kunstenaars, de tweede is clean, zakelijk en behoort tot de wereld van de administratie en de wetenschap. Tegen deze simplistische tegenstelling valt zeker heel wat in te brengen. Vooreerst moet eerlijkheidshalve gezegd worden dat de meerderheid van de kunstboeken en -tijdschriften voor 1950 vol saaie, grijze zwart-witfoto’s stond, die nauwelijks meer waren dan een vage aanduiding van het bedoelde werk. Vergeleken met deze minderwaardige reproducties betekent de kleurenreproductie van vandaag een ongelooflijke vooruitgang, die ons toelaat te genieten van werken die we waarschijnlijk nooit in het echt onder ogen zullen krijgen. Bovendien leende het artistieke zwart-wit zich vooral tot het In verband met onze gewijzigde houding tegenover kunst wijst Malraux niet enkel op de rol van het museum maar ook op die van de fotografie. Wanneer we op indirecte manier, dus niet in een museum of galerij, geconfronteerd worden met kunst, stuurt de fotografie onze kijk op kunst, onder meer door de (fotografische) cadrage, de (theatrale) belichting, de (autonome) keuze van een fragment, de ‘schaalverwarring’ (groot lijkt klein en klein lijkt groot). Op die manier, met honderden zwart-witfoto’s, laat Malraux in zijn boek de meest uiteenlopende kunstwerken met elkaar ‘dialogeren’ (Bakoba met Teotihuacan, Maya’s met Sumeriërs, Zapotheken met Javanen, …), zonder dat er overigens in de tekst lang wordt stilgestaan bij één van deze werken. Dit pad van de ‘vrije artistieke associatie’ wordt vandaag nog druk bewandeld, bv. door Huvenne en Van Beirendonck in hun recente 350 jaar Academietentoonstelling in het MAS, met een kleine antichambre als kunsthistorisch referentieluik. Daar waar deze laatsten beroep deden op een schitterende gouden wand als achtergrond en bindmiddel voor 50 51 fotograferen van driedimensionale objecten, van sculpturen. Gedurende de verdere ontwikkeling van de kleurfotografie als reproductiemedium is zwart-wit stilaan verdwenen. Vandaag kan het in een kunstboek enkel nog als historisch document (artistiek of niet doet weinig ter zake). (1) Het licht van de zon, de zon dus, is wit (in lichttermen gesproken geen kleur; de zonnestralen worden ‘gebroken’ door onze atmosfeer en zien er daarom geel, oranje, roze… uit). De evolutie naar steeds betere, schijnbaar eindeloos gedetailleerde kleurenreproducties van kunstwerken beleeft vandaag ongekende hoogten op onze computerschermen, lichtbakken waar we dag en nacht naar zitten staren. Iets wat zeker niet zou gebeuren indien onze schermen zwart-wit waren gebleven … of groen geworden, in het geval van mijn gestoorde computer. Nochtans is het niet dat laatste dat me ertoe aangezet heeft het nu volgende essay te proberen, over ‘De kleuren en hun namen’. Hoewel het eigenlijk een beklagenswaardige poging is om orde te scheppen in het taallabyrint, kan men het binnen de context van deze tekst over de Musée Imaginaire evengoed beschouwen als een beschouwing over de algehele perceptieve verwarring die het gevolg is van de wijdverspreide kleurenreproductie, gedrukt zowel als digitaal. Que la couleur commence! (2) De Amerikaanse kunstenaar James Turrell maakt ‘environments’ met licht, meestal gekleurd licht. Eén van zijn favoriete citaten luidt “Ik wil bij de kijker gevoelens opwekken zoals de woordeloze gedachten bij het staren in een haardvuur”. Tja… woordeloze gedachten… wat betekent dat eigenlijk? Bestaat dat dan? (3) Eén van de bepalende factoren voor opname van een kleurnaam in het woordenboek is de koppeling van de naam aan een RAL-nummer; een 2. Interludium: ‘De kleuren en hun namen’ kleurnaam die gekoppeld is aan zo een kleurnummer wordt op die manier een Het benoemen van kleuren is, ook voor wie niet kleurenblind is, niet vanzelfsprekend. Laten we daarom deze tekst over de kleuren en hun namen beginnen met een kleur waarvan betrekkelijk weinig varianten bestaan, namelijk geel. En laten we binnen de grenzen van deze relatief eenvoudige kleur eerst de categorie behandelen van namen die ons een concreet houvast bieden omdat ze verwijzen naar dingen die we kennen. En laten we die categorie dan de ‘dingnamen’ noemen. Een dingnaam waarover een brede concensus bestaat, zodanig dat die niet veel uitleg nodig heeft, is ‘citroengeel’. Iedereen kent dat: het is mooi, fel geel, maar desalniettemin een heel klein beetje bleekjes. Als we nog intenser, nog opvallender geel willen benoemen, gebruiken we daarvoor eerder woorden als ‘knalgeel’ of ‘kanariegeel’ (bv. in de zin: ‘Mr. Verlie heeft weer zijn kanariegele trui aan met de veel te korte mouwtjes’). Wanneer we op zoek zijn naar warmer geel gebruiken we woorden als ‘goudgeel’ en ‘zonnegeel’, maar wat betekenen die 52 officiële naam (bv. citroengeel=RAL1012, zwavelgeel=RAL1016, zonnegeel=RAL1037). Terwijl er over de nuances van veel kleuren kan gediscussieerd worden, zijn de kleuren met een RALnummer objectief vastgelegd. Maar daarmee is jammer genoeg niet alles gezegd: printers, beeldschermen en beamers hebben vaak woorden eigenlijk? Is goudgeel iets tussen geel en goudkleur, of een mengeling van beide? En zonnegeel? De keuze voor de zon komt heel begrijpelijk over. We associëren de zon immers met geel en warm. Maar de zon ziet er soms allesbehalve geel uit. Wanneer is de zon geel? Meer algemeen dringt zich de vraag op: kan een kleur wel iets ‘zijn’? Of is dat slechts een illusie? Het antwoord is eenvoudig: kleur kan evenveel of even weinig ‘zijn’ als de zon zelf. Die zon is slechts zon zolang ze brandt, zolang ze licht geeft. De dag dat ze nog slechts een koude brok steen is (zoals de maan), kunnen we haar bezwaarlijk nog een zon noemen, zal ze dus ook geen zon meer zijn. Vermits kleur ‘door de materie veranderd licht’ is, kan kleur slechts ‘zijn’ bij de gratie van dat licht (geen licht, geen kleur). (1) Hoewel de voorgaande bedenkingen over ‘het zijn van kleuren’ al behoorlijk filosofisch-metafysich klinken, behoren ze nog volledig tot het domein van de fysica. Dat geldt echter niet meer voor de overtuiging van taalfilosofen die beweren dat iets, bv. een kleur, alleen bestaat wanneer het ook in taal uitgedrukt wordt (zonder taal geen denken, zonder denken geen zijn), wat ons toelaat er over te communiceren. Aangezien ‘De kleuren en hun namen’ eigenlijk deel uitmaakt van een cursus Kunstinitiatie, die ‘Kijken naar en spreken over kunst’ heet, kunnen we niet anders dan dit standpunt bijtreden, en moeten we dus onze dappere poging om kleuren een naam te geven tot een goed einde proberen te brengen. Zo niet bestaan ze niet eens, die kleuren, en waar spreken we dan eigenlijk nog over? (2) Dat allemaal gezegd zijnde … waar waren we nu ook weer gebleven? O ja, ik weet het: bij het zijnde, meer bepaald het gezegd zijnde. Neen, genoeg flauwe grappen, we zaten bij de zon en bij de dingen die ons een houvast moeten bieden wanneer we een kleur een naam geven. We kunnen zelfs nieuwe woorden maken (neologismen) en er ons niets van aantrekken dat ze niet in het woordenboek staan, zolang we maar duidelijk gemaakt hebben wat we bedoelen: banaangeel, vanillegeel, urinegeel, zonnebloemgeel, mosterdgeel … zo hun eigen idee over een kleur. Mosterdgeel? Bestaat dat dan niet echt? Sorry,het staat niet in mijn woordenboek. En ziet mosterd er niet te bruin uit om in aanmerking te komen voor de kleur ‘geel’? (3) Ook de andere kleuren bieden een rijke waaier aan ‘dingnamen’ (die al dan niet in het woordenboek staan). Olijfgroen: geen twijfel mogelijk, ik 53 (4) Een interessante dingnaam die gebruikt wordt in verband met de hemel, meestal in een literaire context, is ‘staalblauw’. Schrijvers die dit woord hanteren in hun romans of gedichten bedoelen waarschijnlijk dat de hemel hard en kil is als staal, eerder dan dat ze verwijzen naar de grijze kleur van het metaal. Dit impliceert het bestaan van een subcategorie binnen de categorie van de dingnamen, één die we bij gebrek aan mooier en beter voorlopig de ‘dingeigenschappennaam’ zullen noemen. Als ons niet snel nieuwe voorbeelden van deze subcategorie willen te binnen schieten, zou het wel eens kunnen dat ze niet bestaat. In dat geval nemen we aan dat de schrijvers in kwestie het blauw van de lucht zo koud en hard vinden dat het lijkt op (de kleur van) staal. (5) Daarnet las ik in een boek over de onlangs overleden Belgische schilder Raoul De Keyser dat hij veel ‘rivierblauw’ gebruikt. Wat moet ik mij daarbij voorstellen, bij dat ‘rivierblauw’? Bedoelt de schrijver de kleur van de inkt in de kleurenreproducties die de tekst begeleiden? Of heeft hij het eerder over de verf op het doek? Of ge- meen wel degelijk te weten wat olijfgroen betekent! Grasgroen: ja, ons dat voorstellen gaat ook nog vrij vlot, en al blijken er hier toch al wat mogelijkheden te bestaan door de veelheid aan grassoorten, de variatie is toch vooral die tussen lichte en donkere tinten. Hemelsblauw: wat voor blauw wordt hier in ‘s hemelsnaam mee bedoeld? Waarschijnlijk een helder blauw, maar de lucht zit vol blauwen, zowel lichte als donkere. (4) Och, we gaan gewoon door, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Robijnrood: zeer edel weliswaar, maar een beetje vuil. Baksteenrood: lichte en donkere tinten, -tinten is overigens een foute woordkeuze, want ze houdt in dat het om andere kleuren zou gaan, we zeggen dus beter: lichte en donkere varianten- we beginnen opnieuw: baksteenrood: lichte en donkere varianten, dat wel, maar desalniettemin gemakkelijk voor de geest te toveren van de doorsnee Vlaming. Violet en fuchsia (bloemetjes). Wijnrood of bordeaux: geen probleem voor de wijnkenner, en niet te verwarren met bloedrood! Wie ten allen tijde nuchter en correct wil blijven, zegge dus niet in paniek ‘O jeetje, mijn kots is bloedrood!?’ maar wel ‘Ach zo, mijn kots is bordeauxrood, en dat is normaal, want ik heb teveel wijn gedronken’. Hoewel ik deze passage over wijnrood of bordeaux begon met te zeggen ‘geen probleem voor de kenner’ had ik misschien het omgekeerde moeten zeggen, want de wijnkenner zal waarschijnlijk beweren dat er evenveel soorten wijnrood bestaan als er wijnsoorten bestaan, en dat bordeauxwijn wel degelijk een andere kleur heeft dan andere wijnsoorten, enz. Onze conclusie is dat we voor onze wijnkleur, net zoals voor het gras, de hemel en de baksteen, beter te rade gaan bij de niet-kenner en diens vereenvoudigde voorstelling van zaken. Door de nuancemarge te negeren en de ‘dikke huid der namen’ stilzwijgend te accepteren, vermijden we dat we over alles eindeloos blijven discussiëren, en op eenvoudige uitspraken als ‘Wat is het leven toch mooi!’ en ‘Blauw is mijn lievelingskleur’ vervelende antwoorden geven als ‘Welk leven?’ en ‘Welk blauw?’ (5) cadmiumgeel (een grondstofnaam) wel van cadmium (-oxide) gemaakt. De grondstofnaam, die ik bij nader inzien toch liever de ‘pigmentnaam’ zou willen noemen, heeft in vergelijking met de dingnaam zowel een voor- als een nadeel. Het grote voordeel van de pigmentnaam is dat we meteen weten van wat het pigment voor de verf gemaakt wordt. Het nadeel is dan weer dat we die grondstoffen -chemische elementen en hun verbindingen, mineralen, gesteenten, halfedelstenen, beestjes en planten, soorten aarde, …- dat we die meestal niet goed kennen. Tenzij je vertrouwd bent met verfsoorten, zegt zo een naam als ‘cadmiumgeel’, ‘chroomgeel’ of ‘zinkgeel’ je niet veel. We laten het geel even rusten -van teveel geel word je volgens sommige psychologen manisch (en even later depressief)- en gaan eens kijken wat de andere regionen van het kleurenuniversum, bv. het rustgevende blauw, ons te vertellen hebben over de nuttige, maar enigszins saaie categorie van de pigmentnamen. In de subcategorie van de scheikundige pigmentnamen kunnen we alvast rekenen op kobaltblauw om de saaie boel wat op te vrolijken. Hoewel de naam kobalt niet bijzonder tot de verbeelding spreekt, zou die verbeelding beter moeten weten. In dat kobalt schuilt namelijk een kobold, een soort kwaaie trol, een kwelgeest die zich schuilhield in de zilvermijnen waar vroeger ook kobalterts werd ontgonnen. Allemaal goed en wel, maar zo een kobold heeft ons natuurlijk niets te vertellen over de kleur ‘kobaltblauw’, een uiterst koel blauw dat pas in de 18e eeuw door de chemicus Georg Brandt werd ‘ontdekt’ en in de 19e eeuw op industriële basis werd vervaardigd, waarna het prompt door bij de pinken zijnde moderne schilders als Manet en Monet werd gebruikt. Ondertussen heeft onze gids, de kobold, ons niet alleen zilvermijnen getoond, maar ons ook binnengeleid in het labyrint van de etymologie, een tak van de taalwetenschappen die op zoek gaat naar de oorsprong van de woorden. Meestal is die oorsprong eenvoudig te achterhalen, zoals bv. in de dingnaam citroengeel -sorry geel, rust maar rustig verder- of in een pigmentnaam als loodwit (door de Europese wetgeving verboden omdat de gebruikte loodverbinding giftig is, terwijl het nochtans gedurende eeuwen het meest populaire witte pigment was). Soms echter dreigt de oorsprong van een naam te verdwijnen in de mist der tijden. De zoeker -tenminste, een slechte zoeker met weinig woon over het water van de rivier? Maar Hoogtijd om de bedrieglijk eenvoudige categorie van de ‘dingnaam’ achter ons te laten , en ons toe te leggen op een nieuwe categorie, namelijk niet het lichte hemelsblauw, want het die der ‘grondstofnamen’. Nog enigszins onzeker over de geschiktheid ‘rivierblauw’ van de schilder is donker. Je van deze term vertel ik er alvast bij wat ik ermee bedoel: deze naam zou van minder kleurendronken worden! verwijst naar de materie, de grondstof waarmee de kleur effectief gemaakt wordt, of werd, want in de meeste gevallen worden kleurstoffen, zeg maar pigmenten, vandaag chemisch (na)gemaakt. Terwijl citroengeel (een dingnaam) niet van citroenen gemaakt wordt, wordt dat kleurloze water weerkaatst de kleuren van de lucht. En de schrijver bedoelt zeker 54 55 tijd, zoals ik, zeg maar: een wikipediazoeker- verdwaalt al gauw in een doolhof van feiten en fouten. (6) Een andere benaming voor dit rood is ‘kardinaalsrood’, een prachtige kleur Een vluchtige blik in de etymologische roots van de roden en de blauwen toont ons een even interessante als verwarrende geschiedenis. We betreden het labyrint bij het meest bekende, meest intense rood, nl. vermiljoen. Het woord zou kunnen afkomstig zijn van het Franse woord voor wormen en soortgelijk ongedierte, nl. ‘vermine’ (tevens een kleurrijk scheldwoord). Die wormen zouden dan, lang geleden, de onfortuinlijke leveranciers geweest zijn van het pigment van de genoemde kleur. Helaas botst deze hypothese frontaal met de parallelle bewering als zou vermiljoen al eeuwenlang vervaardigd worden uit het mineraal cinnaber … Wat nu? We begeven ons iets dieper in het taallabyrint en komen zo al gauw de ware en volledige (middeleeuwse) naam van de betreffende worm op het spoor: ‘kermes vermilio’. Helaas gedraagt deze naam zich zoals zijn baasje, de worm, door zich zomaar in tweeën te splitsen, en dan elke helft zijn eigen weg te laten gaan, zonder zich te bekommeren om wanhopige taalwetenschappers. Vermilio’s tweelingbroer, de verrader Kermes, heeft zijn naam geschonken aan een ander soort rood, karmijn, waarna het ongedierte (the vermin!) zich vliegensvlug over grote taalgebieden van de wereld wist te verspreiden, van ‘crimson’ in het Engels tot ‘kermeze’ in het Turks. Karmijn is gesofisticeerd, ietwat ‘onderkoeld’. Vermiljoen een beetje banaal en schreeuwerig, maar zeker de krachtigste van de twee. Beide zijn dus dermate verschillend, dat we niet anders kunnen dan een beroep doen op onze fantasie om de etymologische knoop door te hakken: in een middeleeuwse kloosterzaal zijn monniken systematisch bezig met fijne mesjes de schizofrene wormen doormidden te snijden en ze vervolgens in verschillend gelabelde zakken te gooien … tot de abt van het klooster binnenkomt en luid roept ‘Cut the crab!!!!’ Vanaf dat moment vormt ‘kraplak’, gewonnen uit de wortels van de meekrapplant een goed alternatief voor de Kermesworm. Neen, met woordspelingen en flauwe grapjes geraken we nergens in dit doolhof (maar is dat niet de bedoeling van een doolhof?). Meekrapwortels waren inderdaad een alternatief voor wormen, maar pas veel later. We spoelen dus even onze tijdsband terug naar de middeleeuwen, meer bepaald naar de laatste dag daarvan, in het ongezegende jaar 1492, wanneer Cortez voet aan wal zet in Mexico en van zijn indiaanse gids te horen krijgt wat een prachtig 56 die zowat het midden houdt tussen vermiljoen en karmijn, en een hele troost is voor wie niet van het Vaticaan en zijn klatergoud houdt. karmijnrood door de Azteken vervaardigd wordt van de alomtegenwoordige witte cactusluis, genaamd ‘cochenille’. Op die dag eindigen de middeleeuwen, bergen de monniken gedwee hun scherpe mesjes weg en beginnen de Spanjaarden de cactusluizen met miljarden tegelijk naar Europa te verschepen. Kleurstoffen waren toen even kostbaar als goud. ‘Mooi verhaal, mijnheer de doolhofgids, maar wat dan met het vermiljoen?’ ‘Geen nood, daarvoor hebben we het cinnabermineraalverhaal.’ En trouwens, maak je niet teveel zorgen over het verleden: vandaag wordt alles in de fabriek gemaakt.’ ‘Oef, dan zijn we eruit.’ ‘Eigenlijk niet. Die Indiaanse gids heeft ons met zijn cochenille op een dwaalspoor gezet, want die luis (of worm, ‘t is maar hoe, of beter: wanneer je het bekijkt) heeft nooit haar naam gegeven aan een kleur.’ Met andere woorden, meer bepaald de woorden van het woordenboek: cochenillerood bestaat niet. Wie hierdoor geschokt is, bereidde zich voor op erger nieuws. Het oude, Bruegeliaanse spreekwoord ‘Wanneer twee honden vechten om een been, gaat een derde ermee aan de haal’ betekent in ons concreet geval: wanneer twee helften van een worm vechten om een kleur gaat een derde helft … neen dat kan natuurlijk niet, maar de lezer begrijpt wel wat ik bedoel: mijn al te haastige etymologische zoektocht op Wikipedia heeft mij zonet geleerd (geleerd?) dat het Franse (?) woord cochenille komt van het Spaanse cochenilla, dat op haar beurt teruggaat op het Italiaans, dat op haar beurt ging lenen bij het Grieks, en nu komt het: dat Grieks betekent ‘scharlakenrood’ (6). Nu ja, waarom heb ik me ooit ingebeeld dat het geven van namen aan zeer complexe natuurverschijnselen als kleuren een eenvoudige zaak zou zijn, als de biologie ons leert dat er van dat minuscule, pietluttige beestje, genaamd de cochenille (worm én luis), niet minder dan 8.500 soorten bestaan. Je zou van minder een kleurenfundamentalist worden! Temeer daar sommige boze tongen (bronnen) beweren dat scharlaken, scarlet en écarlate alle teruggaan op de middeleeuwse lakenhandel (tot hier alles O.K.), doch (en hier loopt het mis) over de kleur van het textiel is men het niet eens: volgens sommigen ging het niet om rode maar om blauwe stoffen … Ook het doolhof van de blauwe namen biedt een schat aan verwarringsmogelijkheden. Indigo, lapis lazuli, ultramarijn, azuur, … ze blijken alle met elkaar verwant en verward te zijn. Ondertussen heb ik zowat alle kleuren van de regenboog gezien. Alleen 57 de strengste mentale discipline kan mij nog redden uit de klauwen van Veel mensen, dikwijls 19e eeuwse che- deze pseudo-rationele waanzin. (7) (9) Bij het toeschrijven van menselijke mici, hebben hun naam tijdelijk weten te eigenschappen aan dieren, in dit Daarom zal ik het nu hebben over de schijnbaar eenvoudige categorie van de ‘naamnaam’. Deze categorie is, voor alle duidelijkheid, geen pleonasme. niet lang stand. Een passend voorbeeld Het betreft een kleurnaam op basis van een eigennaam. In een zeldzaam hiervan is hier ‘Mitisgroen’, omstreeks geval is een mens er in geslaagd zijn naam aan een kleur te verbinden. verbinden aan de kleur die zij uitgevon- specifieke geval die van een onderzoe- den hadden, maar hielden als kleurnaam ker of een detective, is echter grote behoedzaamheid geboden. betekenis van IKB in de toekomst wel heel problematisch, o.a. omdat we dan aangewezen zullen zijn op onbetrouwbare kleurenreproducties. Maar laten we niet te kleinzielig zijn ten overstaan van deze kunstenaar, want tenslotte zijn verdonkering, verbleking en dergelijke meer op termijn, in het licht van de eeuwigheid, het lot van alle verf. Zelfs Van Eycks relatief piepjonge Lam Gods zal er binnen pakweg 35.000 jaar niet meer zo heel fris uitzien. 1800 ook wel ‘Kirchbergergrün’ genoemd (naar het plaatsje Kirchberg waar Mitis werkzaam was), waarna beide namen moesten wijken voor het economisch prestige van de stad Schweinfurt, die als eerste de verf op industriële schaal heeft geproduceerd. (8) Het paradijs…de slang…. de benaming ‘gifgroen’ is hier misschien wel op haar plaats? Laat ik er eens een doos rattenvergif bijhalen, want ik tref hier verdachte, chocoladekleurige korreltjes aan op en onder mijn bureau. Aan de kleur van de gifkorrels te oordelen, een schitterend paars, is het gif vandaag niet langer vervaardigd op basis van arsenicum, maar van wat dan wel? De doos vermeldt het niet! Vert de Paris is Dat zeldzame geval heet Paolo Veronese, een 16e eeuwse Venetiaanse schilder. (7) ‘Veronesegroen’ is echter veel later naar deze schilder genoemd en bovendien is het een chemisch vervaardigde moderne verf die niet helemaal overeenstemt met het smaragdachtig groen waar Veronese zo van hield. Veronese zou er niet van gehouden hebben en het betreurd hebben dat smaragdgroen en Veronesegroen vandaag dikwijls in één adem genoemd worden. In Duitsland spreken ze dan weer liever over Schweinfürter Grün (naar de Beierse stad Schweinfurt), en in Frankrijk werd het betreffende groen (of wat daarvoor doorgaat) ook ‘Vert de Paris’ genoemd, een zeer giftige verf op basis van arsenicum. Dat laatste hebben de met hun gezondheid sukkelende en gulzig absint drinkende meesters der moderne kunst Van Gogh en Gauguin geweten (of niet geweten), net zoals de ratten in de riolen van Parijs. Jammer genoeg werd het mooie Vert de Paris in de 19e eeuw niet enkel in verf, rattenvergif en (goedkope) absint aangewend, maar ook in behangpapier voor kinderkamers, dat, in combinatie met vochtige muren, giftige dampen en een hoge kindersterfte teweegbracht. Waarmee we wel enigszins afgedwaald zijn van het paradijslijke smaragd van Paolo Veronese … (8) Aangezien het met de individuele ‘naamnamen’ niet zo goed wil vlotten moeten we een beroep doen op de macht van volkeren, desnoods van legers. Laat het ‘Pruisisch blauw’ aanrukken! Pruisisch blauw, één van de eerste chemische pigmenten, is een donker maar intens blauw dat ca. 1700 in de buurt van Berlijn -Pruisisch gebied in Duitsland- werd ontdekt. Het was sedertdien populair bij schilders -laat zich bv. mooi combineren met een streepje rood-, werd gebruikt voor architectonische blauwdrukken en koppelde zijn naam aan de kleur van de Pruisische legeruniformen. De zonet geopperde bewering als zou Pruisisch blauw het oudste vervaardigde chemisch pigment zijn houdt geen rekening met een breder historisch perspectief, meer bepaald met ‘Egyptisch blauw’, een milennia geleden synthetisch vervaardigd blauw op basis van zand, koper en calcium (kalk), wat per slot van rekening goedkoper was dan gemalen halfedelstenen zoals lapis lazuli, die gebruikt werden in faraograven. Op basis van reproducties kunnen we aannemen dat Egyptisch blauw dicht aanleunt bij Pruisisch blauw, maar idealiter dient dit proefondervindelijk te worden vastgesteld, bv. door in Pruisisch uniform een archeologisch museum te bezoeken, of door snel heen en weer te lopen tussen een militair en een archeologisch museum, wat in het Brusselse Jubelpark gemakkelijk realiseerbaar is. waarschijnlijk sinds lang in haar hoe- De Franse Nouveau Réaliste Yves Klein is er ca. 1960 door middel van verwijderd, wegens ‘te giftig’. een patent wel in geslaagd zijn naam te koppelen aan een kleur, nl. IKB (International Klein Blue). Klein meende door toedoen van een nieuw chemisch bindmiddel het probleem van de graduele verdoffing van ultramarijnblauw te hebben opgelost. De uitgesproken spirituele kleur blauw kreeg door het moderne bindmiddel polyvinylacetaat een ‘blijvende uitstraling’. Een hele uitdaging voor restaurateurs van moderne kunst! Bovendien wil het (kleine) lot van Klein dat de toepassing van de kleurnaam IKB toch vooral beperkt zal blijven tot zijn eigen oeuvre (en daar zou hij waarschijnlijk niet rouwig om geweest zijn). Als IKB met de tijd ook nog eens gaat verkleuren en verfletsen dan wordt de danigheid van rattenvergif uit de handel 58 Al zijn de Pruisen en de Egyptenaren nog zo dominant in onze wereldgeschiedenis, hun prestige op het vlak van de kleurnaamgeving verzinkt in het niets vergeleken bij het Thyrisch purper, dé kleur van Romeinse en Byzantijnse keizers. De Griekse mythologie leert ons, ironisch genoeg, dat deze voorname kleur door een hond ontdekt werd, meer bepaald de hond van Herakles.(9) Rubens en zijn volgeling Van Thulden hebben er een schilderij aan gewijd, maar geen van beiden schijnt geweten te hebben 59 hoe dit purper er werkelijk uitzag (of ligt de schuld weerom bij die By the way: ‘Thyrisch’ komt van Tyrus, verdomde kleurenreproducties en bij Wikipedia!?) en nog minder hoe een Fenicische stad in het huidige Libanon. die zeeslak er uitzag, waarvan het pigment gemaakt werd.(10) Tijdens de renaissance werd de schilderkunst de gelijke van de poëzie. Nadien, in de barok, verovert ze ook het theater, en tenslotte (ver)wordt ze bij de laat-19e eeuwse academici, pompiers en andere salonschilders tot illustratieve romankunst, waarin ambachtelijke perfectie gebotvierd wordt op triviale details en anekdotes. En toen kwam Manet, en met hem ook de geboorte van de moderne kunst. ‘Pour que Manet puisse peindre le portrait de Clémenceau, il se fait qu’il ait résolu d’oser y être tout, et Clémenceau, presque rien.’ (p.99) Voordien werden portretten toch vooral geïdentificeerd met de geportretteerde, terwijl president Clémenceau bijna uitsluitend Manet is, schilderij is. Het autonoom avontuur van de moderne kunst kan beginnen. Alles kan, alles mag in de moderne kunst, als het maar niet traditioneel of academisch is. Malraux’ betoog over de verworven onafhankelijkheid van de kunst -als hoogst bereikbare goed vergelijkbaar met Vasari’s renaissance en Winckelmanns Grieken- vertoont grote gelijkenissen met dat van Greenberg in zijn beroemde essay over modernisme in de schilderkunst, een goede tien jaar later gepubliceerd. Rekening houdend met de taalkloof kan men zich afvragen of beide heren mekaars teksten gelezen hebben, maar de grote overeenkomst tussen beider biotopen (Art Informel en Abstraction Lyrique van de Ecole de Paris enerzijds, Abstract Expressionisme van de New York School anderzijds) kan al volstaan om de theoretische verwantschap te verklaren. (10) Als we consequent willen zijn, moeten we aan de vorige categorie de subcategorie der ‘haarnaamnamen’ toevoegen. Geen haar op mijn hoofd dat er aan denkt deze categorie uit te breiden tot meer dan één naam, nl. ‘Venetiaans blond’, alhoewel … er zal op termijn toch nog een tweede haarnaamnaam moeten toegevoegd worden (hondenhaargrijsblond?) om van een echte categorie te kunnen gewagen. Venetiaans blond leidt ons via wereldvermaarde kunstenaars als Botticelli en Titiaan tot bij Venetiaanse courtisanes (intellectuele luxehoeren) en uiteindelijk tot bij de liefdesgodin Venus in hoogsteigen persoon. Allemaal goed en wel, maar wat moet ik me bij deze kleurnaam voorstellen? ‘Blondros’ of eerder ‘rosblond’? Tot slot -ik ben het kots(ha, die prachtige kleuren toch!)beu, ik stap eruit!- voeg ik nog een laatste categorie toe. De kans is klein, maar mocht er toch nog een kleurnaam opduiken die niet thuishoort in één der vorige, verdomde labyrinthokjes, dan kan die nog altijd terecht in deze laatste categorie, die luistert naar de ongelukkige naam ‘restnamen’. 3. Le présent Hoogtijd om terug te keren naar Malraux’ ‘Les voix du silence’, waarvan de harde kaft in een voor die tijd typerend ietwat somber bordeauxrood geverfd is. (Bordeauxrood is in dit specifieke geval een compromisnaam die geen recht doet aan de volle kleurenrijkdom van die kaft; hoewel we ze zonet bordeaux genoemd hebben, bevat ze ook baksteenrood, diep karmijn, hier en daar lichtroze en ja zelfs bruin, afhankelijk van de plaatselijke graad van chemische verandering, slijtage, blootstelling aan licht en ophoping van vuil, m.a.w. vlekken.) Ca. 1950 was het gedachtengoed van het modernisme in de kunst actueler dan ooit tevoren, zo wijdverspreid dat abstract schilderen eerder norm dan uitzondering geworden was. Vandaag, meer dan een halve eeuw later liggen de kaarten weer helemaal anders. De intuïtie en de gevoeligheid voor pure plastische en picturale waarden, die ook de kern van het gegeven ‘Musée imaginaire’ bepaalden, volstaan voor de postmoderne kunstenaar niet langer. Wij mogen dan wel voortdurend bezig zijn met het verleden, onze relatie ermee is veel complexer, veel indirecter geworden. De modernistische kern van Malraux’ idee voor de Musée Imaginaire is gesmolten en wat overblijft is de mal, het cliché. De ‘musées imaginaires’ van curatoren, journalisten en culturele mediafiguren zijn favorietenlijstjes (meestal in functie van één of ander thema). Behalve in naam hebben ze met Malraux’ beroemde concept niet veel meer te maken. Vertrekkend van de oorspronkelijke functie van het kunstwerk -dat nog geen kunstwerk was (herinner u Malraux’ eerste zin die begint met ‘Un crucifix roman n’était pas d’abord une sculpture ( …)’- beschrijft hij de talrijke metamorfoses en vooral het emancipatieproces van het kunstwerk, van de Kunst tout court. Zoals we gezien hebben speelden musea en fotografie in dat proces een belangrijke rol. 60 61 4. 350/350: Musée imaginaire, Le monde à l’Anvers steeds automatisch geleid tot het voor de hand liggende, tot een vervelende opsomming van meesterwerken. Je kan het zelfs omdraaien: zelfs in deze uiterst beperkende Antwerpse context was het vaak onmogelijk om geen meesterwerk uit de Wereldkunstgeschiedenis te kiezen. Le monde à l’Anvers à l’envers (of iets van dien aard). Dat laatste geldt ook voor de keuze die wij (Christian Van Haesendonck en ik) gemaakt hebben uit 350 jaar kunstgeschiedenis in Antwerpen en in de (rest van) de wereld. Ook wij hebben er de modeterm ‘Musée imaginaire’ opgeplakt, zonder ons al te veel te bekommeren om Malraux. Maar dat betekent geenszins dat wij zomaar een lijstje van onze persoonlijke favorieten gemaakt hebben. De voorwaarden van onze zeer specifieke opdracht waren zowel beperkend als uitdagend. Die uitdagende beperking, dat ‘waagstuk’ (naar het gelijknamige café waar we menig laat uur tussen laptop en trappist, fel overleggend, gesleten hebben) was dubbel: nadat we eerst elk apart tot een selectie waren gekomen -Christian voor Antwerpen en ik voor ‘De wereld’- moesten we voor elk jaar, van 1663 tot 2013, telkens tot een ge(s)laagde combinatie komen van twee kunstwerken die ‘aan elkaar gewaagd’ waren. Tijdens dat proces, dat ongeveer twintig sessies in beslag genomen heeft, moest De Wereld meer dan eens water in de wijn doen en zich schikken naar de grillen van Antwerpen, die nukkige, arrogante, betweterige, af en toe geniale, maar meestal o zo provinciale Metropool (ook in 1663 lagen de gloriedagen al een eeuw achter rug!). De wereld op zijn kop, le monde à l’Anvers, quoi! Adieu ‘Radeau de la Méduse’!, want je paste niet bij dat charmante herderstafereeltje van een zekere Jan Karel Carpentero (Godbetert dan nog een sinjoor met Spaanse roots, of heette die gewoon Timmerman?! Wat maakt het uit, de volgende 350 jaar horen we er toch niets meer over). Vaarwel ‘Liberté guidant le peuple’, want je paste niet bij … wacht eens even, toch wel: we hebben Delacroix’ schilderij verenigd met het grafmonument van de graaf De Merode, een alerte , gewapende martelaar van de Belgische revolutie, door de Antwerpse beeldhouwer Willem Geefs. Dat de studenten voor hun hedendaagse bijdragen niet altijd, om niet te zeggen zelden, alle finesses van de uiterst gesofisticeerde artistieke dialogen tussen Antwerpen en De Wereld gevolgd hebben, heeft hen er niet van weerhouden tot zeer verrassende en knappe resultaten te komen, gaande van postmoderne collages waarin Antwerpen en de Wereld letterlijk geciteerd worden, tot geïntegreerde synthesewerken waarin de voorbeelden stilistisch, technisch en inhoudelijk een metamorfose ondergaan hebben (cf. Malraux). Een interessant neveneffect van de 350/350-tentoonstellingen is dat de kijker allerlei verbanden ontdekt en verklaringen geeft, waarvan de student/kunstenaar zich niet eens bewust was. Maar dat verschijnsel , het genereren van interpretaties, is zo oud als de kunstgeschiedenis zelf en kan de beste kunstenaars overkomen. Samengevat: zowel voor ons, die voor het kunsthistorisch referentieluik hebben gezorgd, als voor de studenten/kunstenaars, is dit 350/350-project een zeer inspirerende ervaring geweest. En nu het slechte nieuws. 5. Terug naar het begin Dat onze kunsthistorische referentiewerken op de tentoonstellingen slechts in postzegelformaat getoond worden, naast de werken van de studenten, is op zich geen slechte zaak. Een reproductie op ware grootte, bv. van Delacroix’ ‘Le massacre de Scio’, zou het werk van de student geen goed gedaan hebben. In de huidige opstelling is het mogelijk te zien wat de eventuele inspiratiebron geweest is. Geheel anders is het gesteld met de internetversie van de expo op de site van de academie (www.academieantwerpendko.org) en ook met deze publicatie in boekvorm. In dezen wordt niets van al onze noeste, kunsthistorische arbeid getoond. Al dat moois is onzichtbaar! Geen lezer die zich onledig zal kunnen houden met het reconstrueren van de De Wereld is hypocriet en ondankbaar! Goya, Géricault, Delacroix … de genies van deze wereld mogen niet klagen. Ze zijn immers allemaal aan bod gekomen in onze selectie. Delacroix’ lugubere ‘Massacre de Scio’ uit 1824 mag zich zelfs verheugen in het luchtige gezelschap van enkele neo-Rubeniaanse putti (kleine, naakte jongetjes) die, althans volgens Antwerpenaar Ignatius Josephus Van Regemorter, ‘Het genie van de schilderkunst’ moeten verbeelden. Bedankt Antwerpen! Dankzij Jou heb ik, de nederige wereld, tenminste naar een hoop alternatieven moeten zoeken en heeft mijn keuze niet 62 63 6. Extra: Le futur ingewikkelde denkpistes die geleid hebben tot de vreemdste combinaties. Het blijft bij een droge, woordelijke vermelding van de datum, de kunstenaarsnaam en de titel van het werk. (interview via email; Michel Bauwens woont in Thailand en verblijft momenteel in Ecuador) We naderen stilaan het einde van deze tekstbijdrage en de aandachtige lezer voelt al waar we naartoe gaan, namelijk terug naar het begin, naar het kunsthistorisch adagium, de spreekwoordelijke strohalm: ‘In den beginne was het Beeld’. Wij, Antwerpen en De Wereld, zullen het hier dus wel zonder moeten doen. Hoewel we ook met eigen foto’s werken, bleek het gewoon niet haalbaar om voor elke gebruikte reproductie de ‘copyright-owner’ te contacteren en om toelating tot publicatie te vragen, een toelating die bovendien soms geweigerd zou worden. Maar waarom een probleem maken van iets dat wettelijk bepaald is? Omdat er iets wringt. Een foto van een kunstwerk, en dan bedoel ik niet de artistieke, metamorfoserende foto waar Malraux het over had, maar de gewone mechanische reproductie van een kunstwerk kan toch niet dezelfde rechten opeisen als het kunstwerk dat het reproduceert, namelijk auteursrechten? In deze logica, die de fotografie reduceert tot reproductiemiddel (wat ze in deze ook is) zou enkel de kunstenaar (bv. Teniers, de stichter van onze academie, van wie wij een jachttafereel geselecteerd hebben) gerechtigd zijn ons eventueel ter verantwoording te roepen, en niet de huidige, toevallige bezitter of fotograaf. Met dergelijke bedenkingen komt men echter niet ver in deze wereld. FV Michel, in jouw boek plaats je de zaken graag in een breder historisch perspectief, iets wat de mogelijkheden om in de toekomst te kijken ten goede komt. Heeft het zin om de problematiek over copyright van beelden ook op die manier te benaderen? (niet met ja of nee antwoorden aub) MB Beste Frank , het deed me plezier om je tekst te lezen en ook de herinnering aan het jeugdige entoesiasme voor het boedhisme was een zeer aangename terugblik aan vroeger. Ooit vroeg ik je een schilderij met een zicht dat zou verwijzen naar de oneindigheid. Je maakte dat schilderij maar ik vond het nogal donker. Je wees er me toen op dat ik het omgekeerd had opgehangen. Dat zegt dus genoeg over mijn kunstenkennis. Tja, mijn antwoord op je vraag is wellicht minder radicaal dan je zou denken, want ik zeg immers: high tech noodzaakt high touch. Het is juist omdat we allen zoveel gebruik maken van technologische middelen, dat juist de tactiele, plastische ervaring zo belangrijk blijft. Internet is vooral een middel voor zelf-organisatie, en DAT gaat de wereld veranderen, maar individuele creativiteit in de ‘eerste’ fysische wereld, gaat niet aan belang inboeten. Maar kijk toch even naar http://p2pfoundation. net/Category:Art en vooral naar mijn kunstvrienden van furtherfield. org in Engeland, die zeer ver gevorderd zijn in het nadenken over ‘peer to peer en kunst’. Daarom richt ik me nu tot jou, Michel Bauwens, meest invloedrijke Belg op het internet (de wereld), stichter van de Peer to peer Foundation en schrijver van het boek ‘De wereld redden’ (een boek dat het overigens volledig zonder foto’s kan stellen, zoals dat wel meer gaat met boeken die iets te vertellen hebben). Ooit, toen we nog zeer jong waren, heb je mij beloofd dat je mij zou benoemen tot Minister voor Kultuur (sic, het was in de jaren zeventig). In acht genomen je stijgende populariteit en invloed op het ‘Schouwtoneel van de Wereldt’ wordt het stilaan tijd dat ik mij begin voor te bereiden op mijn nieuwe job (moet het gezegd: in navolging van Malraux) als Minister van Wereldcultuur, echter niet zonder eerst deze tekst af te sluiten met een kort interview. Michel, laat uw licht schijnen over deze duistere materie. FV Is onze werkwijze voor het 350/350 project een goed voorbeeld van peertopeer? Ik en Christian hebben afbeeldingen geselecteerd die onze studenten via het intranet van de academie (dus semi-publiek) hebben kunnen gebruiken en transformeren tot nieuwe werken. Alles wel te verstaan binnen een niet-commercieel kader van een school. Toch zit de schrik voor (astronomische) boetes er danig in … (ik heb er zelf op aangedrongen geen afbeeldingen te publiceren in dit boek (behalve die van onze studenten wel te verstaan). MB Ik denk dat je methode een mengeling is van een meritocratische selectie door twee experten, en participatie door het bredere publiek 64 65 van de studenten. En dat vind ik juist goed, het evenwicht tussen de twee. Peer to peer moet geen absolutisme worden, dat leidt tot de laagst gemene deler!! creativiteit. Het creëert een algemene malaise. De zaden van de vernieuwing zijn echter in aanmaak, en steeds sneller. Het is nu mogelijk om zelf gebruikswaarde te creëren, in een gemeenschap van gelijkgezinden, en daarrond een economie te creëren. Ook voor kunstenaars heeft dit waarde. Kijk bijvoorbeeld naar het Franse model van de AMACCA, waarin een gemeenschap burgers investeert in cultuur-creatie, ze hebben het landbouw model van ‘community-supported agriculture’ toegepast op kunstproductie. Een briljant voorbeeld van de innovatie die ondergronds gaande is. Is het niet beter dat artiesten werken voor een gemeenschap, dan voor Mammon? FV De wederzijdse hulp die mensen elkaar in een peer to peer-situatie bieden mag niet verward worden met het ‘stelen op het net’, of stel ik het hier toch te simpel en kan je bv. het net als een ‘publiek domein’ bestempelen?( Zoals Luc Tuymans de kranten benoemt wanneer hij beticht wordt van ‘het stelen van een foto’ van een journalist die werkt voor De Standaard) MB Ach Frank, hoe kan je nu iets stelen op het net? Als ik muziek kopieer, of een elektronisch portret, of een artikel, wie is er dan iets kwijt? Niemand. Diefstal kun je het dus niet noemen. Het gaat over genieten van kunst, en het delen met vrienden en familie, wat een edele bedoening is. Het probleem van het inkomen van de kunstenaar heeft daar niets mee te maken. Je kan toch de technologie niet gaan saboteren (DRM) of je kinderen in het gevang steken, omdat ze van cultuur willen genieten. Artificiele schaarste is een zeer groot kwaad in onze samenleving, en we moeten dus op zoek gaan naar een inkomen van creativiteit, die niet op repressie gericht is. Muzikanten die oorlog voeren tegen hun beste klanten, dat is pas persvers. Wist je trouwens dat volgens een onderzoek in Noorwegen, na 10 jaar p2p filesharing, hun artiesten meer verdienen dan vroeger, terwijl er meer platen worden gemaakt, en er meer naar wordt geluisterd? De oplossing zijn een mengeling van open business modellen, die meewerken met de technologische mogelijkheden, en publieke oplossingen zoals collectieve licenties die een inkomen genereren voor kunst en cultuur. FV Bedankt Michel! Wij – en daar reken ik vooral onze poetsvrouw Cecilia bij, die afkomstig is uit Guayaquil – duimen voor de Ecuadoriaanse economische hervormingen. Nota bene: Ik moet toegeven dat ik een beetje in war was door je eerste zin. Op vrijwel paranormale wijze – wij hebben het daar bij mijn weten niet over gehad en ook in mijn tekst maak ik er geen gewag van – voel jij aan dat ik de laatste tijd af en toe terugdenk aan onze oude puberpassie voor het boedhisme, voor Sidharta, voor Herman Hesse … Het zal wel met de leeftijd te maken hebben. Maar nu iets heel anders: wat is er gebeurd met dat schilderijtje van mij? Heeft je moeder het weggegooid? Het was een claustrofobische, Van Goghiaanse cypressendreef. En dat terwijl je me nog zo gevraagd had om een weids landschap, met daarin een oneindig verder kronkelend weggeltje. Dat perspectief is alleszins uitgekomen. Ik zit hier thuis ingesloten tussen hoge muren vol boeken, en jij reist voortdurend de wereld rond. Zijn er treinen in Ecuador? FV Wat is volgens jou de rol die de kapitalistische focus op geld in deze speelt? (wellicht moet ik de vraag ook aan fotografen stellen – ikzelf zou nooit geld vragen voor een foto die ik van een kunstwerk gemaakt heb …) MB Peer to peer is niet gebaseerd op altruïsme, maar op het erkennen van de rijkdom en diversiteit van de motieven van de mens, terwijl het kapitalisme alleen maar het enge eigenbelang eert en promoveert. Het kapitalisme erkent geen grenzen aan de natuurlijke grenzen van onze moeder aarde, en vecht voor artificiële schaarste in onze kultuur en 66 67 Catalogus 69 1667 PETER GEERTS 70 71 1686 ISABELLE GEEROOMS 72 73 1740 JOKE VAN DE CASTEELE 74 75 1720 EVELIEN VAN VUGT 1943 GEERT LUYPAERT 76 77 1938 DENISE HAPERS EN AGNES VAN HOESEL 1857 VAITARIA STORMS 1835 MARJOLIJN VAN DEN HEUVEL 78 79 1846 LUTGARDIS GIELIS 1698 BART VAN DER AUWERA 80 81 1740 LU-ANN TSAI 82 83 1847 DHYMPHY DE NIJS 1818 LAURENCE PLUMIER 84 85 1896 SAM DE SMET 1925 KRISTIEN JACOBS 1677 MIRELLA DAMEN 1733 TIM BLIJBOOM 86 87 1768 CHRISTINE VANUYTVEN 1790 OLIVIER SARRAZYN 1925 KATIA BASILIADES 88 89 1791 BIANCA SMET 1938 DIRK COOLS 90 91 1976 ANJA RUTTYN 92 93 1760 RITA LUYCKX 94 95 1764 ELKE PEETERS 1886 ASWINTHA VAN DIJK 96 97 1758 LINDA MOES 1786 SARAH ROGGEMAN 1800 HAYDEE L’CHUA 98 99 1801 MYRIAM HIROUF 1699 KATHELIJNE ADRIAENSEN 100 101 1826 KRISTIEN JACOBS 102 103 1834 MARLEEN VAN BALLAER 1924 ESTHER SCHUYTVLOT 104 105 1827 HERMAN OP DE BEECK 1797 JEF VISSERS 106 107 1782 KITTY BONS 1806 GERDA WYNANTS 1815 KRISTIENA JACOBS 108 109 1822 NICO BECKERS 1795 CARRY ZWITSERLOOD 110 111 1784 RIA AERTS 1915 ELLY WIJNEN 112 113 1824 LOTTE JANSSENS 1755 ROBERT SOROKO 1945 PAULINE GAEREMYNCK 114 115 1929 STIJN POLLEUNIS 1930 SUSAN LACK 116 117 1942 PAUL TURKRY 1976 SUZANNE DEN OTTER 118 119 1908 EVY MEYS 1769 JEANNINE FRANKEN 120 121 1745 CHAMIKORN CHONSAMOE 1724 PATRICIA PALSTERMAN 1873 LEA VAN ROSSUM 1957 DEBORAH LACASSE 122 123 1880 ELLY WIJNEN 1974 GINO EELEN 124 125 1921 HERMAN ADRIAENSEN 1668 KRISTIN MOONS 126 127 1977 ARIENNE MOLENAAR 2007 ARIENNE MOLENAAR 128 129 1991 DENISE HAPERS 130 2008 STEPHANIE OBBELS 1998 ANN VAN MALDEREN 132 133 1997 JULIETTE BOGERS 1804 WANDA DETEMMERMAN 134 135 1689 CHRISTEL VAN RAEMDONCK 1898 CHRISTINE BULTINCK 136 137 1917 AUDREY WIERSEMA 1987 CLAUDIA ARBELAEZ 138 139 1948 QUINTEN INGELAERE 1954 KASPER-JAN CONRAD 1752 CAROL THOMAS 140 141 1900 LUC VERVLIET 1666 JYOTI VAN ACKER 1920 VEERLE DAELMAN 144 145 2005 ANASTASIA VARAVINA 146 147 2012 SYLVIA SILVESTER 1665 YARRID HERRARD 1904 PAUL DE NIE 148 149 1995 HARRY OTTEN 1999 LUC VERVLIET 150 151 1919 DAVID MCILROY 2006 JOS PIELAGE 1832 CARINA AERDEN 152 153 1926 LINDA MOES 154 155 1772 RACHEL VANOPSTAL Index Legende Referenties uit de Antwerpese kunstwereld Referenties uit de internationale kunstwereld Te vinden op de bijhorende DVD 157 1663 Jacques Jordaens, Eerbetoon van de gezanten van Harun-al-Rashid aan Karel de Grote. (1660-1665) Johan Dehandschutter 1664 Rembrandt Van Rijn, Zelfportret. (circa 1668) Rembrandt Van Rijn, Homerus.. Artus I Quellinus, Portretbuste van Luis de Benavides Carillo. Norbertus Lesteens, Kan en bekken met wapenschild van Walterus Van Hilst. Frans Hals, Regentessen van het Oudemannenhuis. Jan Steen, De dorpsschool. (circa 1669) Kristin Moons 1669 Anne Rigby Edwin van Staeyen 1665 1668 Joanna Vergouwen, Twee jongens verkleed als ridders met stokpaard Theodoor Boeijermans, Antwerpen voedster van de schilders. David II Teniers, Terugkeer van de jacht. Gian Lorenzo Bernini, Gedenkbuste Gabriele Fonseca. Le Brun, Arend-Mens. David Hennekin I (toegeschreven), Wandlichten met voorstelling van de Boodschap aan Maria. (1665-1666) Anonieme meester, Falconpoort. 1670 Reinout De Boeck Yarrid Henrard 1666 Jyoti Van Acker Philippe de Champaigne, Vanitas. Johannes Vermeer, De brief. (circa 1666) Ann Willemen 1667 1672 Anonieme meester, Wapenschild van Maria Feij. Hieronymus Janssens, Een bal op een terras van een paleis. Wouwerman, Coevorden heroverd. (3de kwart 17de eeuw) Peter Geerts 1671 Tosa Mitsuoki, Esdoorns in de herfst met gedichten. 158 Ali Alrubaeyawi 159 1673 Joanna Vergouwen, Samson en Dalila, naar Antoon Van Dyck. Gian Lorenzo Bernini, Alexander VII. Pierre Puget, Milon de crotone. (circa 1673) Shirley Fletcher Atelierproject Film-Video 1674 Theodoor de Rasier II, Allegorie van de vijf zintuigen. Sir Peter Lely, John Maitland and his wife Lady Elisabeth. Cees Vermeeren Mechteld Renema-Van As Jacques Jordaens, De gasthuiszusters en de zeven werken van barmhartigheid. Bert Peirsman 1679 Artus II Quellinus, Praalgraf van Marius Ambrosius Capello. (na 1676) Gian Lorenzo Bernini, Beata Ludovica Albertoni. 1675 1678 Artus II Quellinus, De visitatie. 1680 Hieronymus Janssens, Musicerend gezelschap. Antoine Coysevox, Louis XIV. Anonieme meester, Huwelijk in Cuzco. (circa 1675) Nieke Catteeuw 1676 Hendrik Frans Verbruggen, Wandepitaaf van Marius Ambrosius Capello. Atelierproject Film-Video 1681 Gaspar Bouttats, Vida del picaro Guzman de Alfarache Winschotens Seeman Claude Lorrain, Haven. Atelierproject Film-Video 1677 1682 Hieronymus Janssens en G. Saeys, Een elegant gezelschap voor een paleis. Jan Baptist Verdussen, Drukkersmerk op het boek ‘Corona Gothica, Castellana y Austriaca’. Adriaen van der Kabel, Mediteraanse haven met Turkse handelaars. William Hubbard, Map of New England (History of the Indian War). Jozef Gijsen Mirella Damen 160 161 1683 Vera Snykers 1684 Joanna Vergouwen, Samson en Dalila, naar Antoon Van Dyck. Willem Kerricx I, Pilaartroon van Onze-Lieve-Vrouw van de rozenkrans. Luca Giordano, Slapende Bacchus. Freher, Montaigne. Kasper-Jan Conrad Theodoor de Rasier II, Allegorie van de vijf zintuigen. Catharina Ykens, Memento mori. Aert de Gelder, De Joodse Bruid. Godfrey Kneller, Isaac Newton. 1689 Christel Van Raemdonck Ivona Maglizza 1685 1688 Jacob Jordaens, De gasthuiszusters en de zeven werken van barmhartigheid. 1690 Gaspar Bouttats, Zicht op Temeswar. Basohli school, India, Ishan aanbeden door Parvati. Nicolaes Visscher, Nieuw-Amsterdam (New York). Marleen Geluykens Vera Branna 1686 Isabelle Geeroms Hendrik Frans Verbruggen, Wandepitaaf van Marius Ambrosius Capello. Anonieme meester, Nuestra senora de la soledad. Liévin Cruyl, Paris-Pont (Gabriel-HardouinMansart). Yuan Jiang, Het paleis van de 9 perfecties, Qing dinastie, China. (1683-1692) 1687 Luk Simoens 1691 Anonieme meester, Nuestra senora de la soledad. Jan Baptist Verdussen, Drukkersmerk op het boek ‘Corona Gothica, Castellana y Austriaca’. Atelierproject Film-Video 1691 Yuan Jiang, Het paleis van de 9 perfecties, Qing dinastie, China. Parthenon (vernietiging door Venitianen). Pascale Perard 162 163 1692 Anoniem, Ruitersportret Louis XIV. Antoine Clouzier, Roodkapje. Maxime Christiaensen 1693 Petra De Waal 1694 Hans van der Linden 1695 Frans Geffels, Portret van Ferdinand Carlos Gonzaga van Mantua. (1693-1694) Catharina Ykens, Vruchtenkrans rond luitspelende vrouw. (eind 17de eeuw) Fisher von Erlach, Pestzuil Wenen. Wang Hui, Keizer Kangxis zuidelijke expeditie. Mustafa El-Kahroiti 1698 Bart Van der Auwera Willem Kerricx I, Portretbuste van Maximiliaan Emmanuel van Beieren. Hendrik Frans Verbruggen, Preekstoel met voorstelling van de uitdrijving uit het paradijs. Basohli, Shiva en Parvati spelen chaupar. (circa Edward Tyson, Chimpanzee. 1694) 1699 Kathelijne Adriaensen 1700 Jan Pieter Baurscheit I, Portretbuste van Filips V. Gaspar Bouttats, Verbeeldinghe van de Loterije op de Borse tot Antwerpen. Sebastiano Ricci, Venus en Cupido. Shitao, Thuiskomen. (circa 1695) Jackie De Villers 1696 1697 Wierick Somers, Lampetkan met wapenschild van Bartholomeus Alexander Van Goethem en Anna Maria Bonnaerens. (1696-97) Jacob Mesens, Luylekker Landt. Magda De Beckker 1701 Gaspar Bouttats, Belden gemaeckt van snevw. (voor Catharina Ykens, Bloemen en fruitkrans rond een landschap. (eind 17de eeuw) 1704) Joseph Mulder, Hellenburg-kasteel. Hyacinthe Rigaud, Louis de France, duc de Bourgogne. Ina Rooze Herman Declerck 164 165 1701 1706 Jan Baptist Bosschaert, Bloemstuk rond een grote urne Gaspar Bouttats, Belden gemaeckt van snevw. (voor 1704) Alarm in Versailles. Hyacinthe Rigaud, Louis de France, duc de Bourgogne. Ester Schuytvlot Joke Van de Casteele 1702 Filippo Parodi, Vier seizoenen. (circa 1700-1730) Permoser en Quipp, Nautilus. Arian van Dijk Benny Dirinck 1703 Pieter Verbruggen de jonge, Ontwerpschets van een grafmonument. (eind 17de begin 18de Margo Ongena 1707 Peeter Scheemaeckers I naar Hendrik Frans Verbruggen, Zielen in het vagevuur. (circa 1709) Jan Pieter Baurscheit I, Mater afflicta. eeuw) Hendrik de Coninck (reconstructie Jean-Baptiste Capronnier), Wapenschild van Henricus en Jan Ullens en Maria Verbiest. Johann Wilhelm Baur, Ovidius Apollo en Dafne. Picard (uitgever), Couple amoureux. 1708 Myriam Maes 1704 Peter Van Engelen, Markttoneel. (voor 1711) Balthasar Lepies, Strooibus en mosterdpot. (1708-1709) Decoratie op draagstoel. (circa 1700- Samuel Theodor Gericke, Königstreffen. 1715) Atelierproject Film-Video 1709 Eva Van Rumst 1705 Michiel Van der Voort I, Reeks van 12 apostelen. (circa 1700 - Anoniem, St.-Job patroon van de speellieden. 1720) (circa 1710) Carlo Broschi, Farinelli. Ogata Korin, Rode en witte pruimenbloesems. (circa 1710) Sonia Warreyn 166 167 1710 Lien Boelen 1710 Anoniem, St.-Job patroon van de speellieden. (circa 1710) Vincent Levinus, Wondertooneel der natuur. Ogata Korin, Rode en witte pruimenbloesems. (circa 1710) Stephane Huybrechts Monica Meijer 1711 Jan Anthoni Lepies, Ontwerpschets voor wijnkoelvat. (circa 1710) (1ste helft 18de eeuw) Jane Scrimshaw Ovidius-Vondel Heldinnenbrieven. Ivo Van Parijs Balthasar Van den Bossche en Cornelis Huysmans, Ontvangst van Jan Karel de Cordes als hoofdman van de Jonge Voetboog. Antoine Watteau, L’embarquement de Cythère. Laurence Plumier Wis Jacobs Michiel Van der Voort I, Preekstoel. 1718 Josephus Hennekin I, Ronde doos met spiegelmonogram ‘JC’. (1718-1719) Sebastiano Ricci, Triomf van Venus. Antoine Watteau, Pierrot. Miranda De Jonge 1714 1717 Jan Van Helmont, Portret van Joannes Jacobus Moretus. Antoine Watteau, Acteurs van de Comédie Française.. 1713 1716 Jan Frans Van Bloemen, Landschap met wassende vrouwen. Hilde Smit 1712 1715 Frans Casteels III (toegeschreven), Grote Markt van Antwerpen. Herman Adriaensen Weduwe Gymnicus (uitgever), Chronycke van Waersegger Antonio Magino. Rosalba Carriera, Allegorie van de muziek. Maagd van Belen (Cuzco, Peru). (circa 1719) Viviane Vanoppen 168 1719 Jan Pieter Baurscheit I en Michiel Van der Voort, Engelenpaar op biechtstoel en lambrisering. (1718-1721) 169 Elsenoor van Weezendonk 1720 Alexander Van Papenhoven, Portretmedaillon van Ignatius van Loyola op communiebank. (circa 1720) Joannes Josephus Hennekin II, Kaarsensnuiter met blad. (1724-25) Virgen del Cerro Rico (Potosi Bolivia) (circa 1725), Regence Console Evelien Van Vugt 1721 Bram Van Hove Jacob Leupold, Theatrum Pontificiale. Abdulcelil Levni, Sultan Ahmet. (circa 1721) Gerda Wynants Nance Buys Jan Jozef I Horemans, Een heelkundige ingreep. (jaren 1720) Peter Snijers, Waterman. Abdulcelil Levni, Aankomst van de vloot op de Gouden Hoorn. (circa 1722) Jean-François De Troy, Voorlezen uit Molière. (circa 1727) Simon Barroo 1723 1727 Wis Jacobs Michiel Van der Voort I, Tuin van Sint-Anna. (circa 1720) Jan Michael Rysbrack, Sunna. (1728-30) Antonio Canal, Piazza San Marco. Balthasar Permoser, Verdoemenis. (circa 1725) 1728 Artur Ruuge Germaine Geudens 1724 1726 Jan Jozef I en II Horemans, Een muziekfeest. (18de eeuw) Hendrik Van Soest, Cantoor met wapens en afbeeldingen van Filips V als krijgsheer. (voor 1726) 1722 1725 Joannes Josephus Hennekin II, Wapenschild van de Generale Keyserlycke Indische Oostendse Compagnie. 1729 Jan Baptist Bosschaert de jongere, Bloemen in een bronzen vaas. (1730) Cornelis Troost, Regenten van het aalmoezeniersweeshuis Amsterdam. Jean-Baptiste van Mour, Audiëntie bij de sultan. Patricia Palsterman Talke Sietsma 170 171 1730 Jan Michiel Rysbrack, Britannia ontvangt de rijkdommen van Oost-India. Anita Goffin 1733 Jan Michiel Rysbrack, Ruiterstandbeeld van William III. William Cheselden, Osteographia. Covens & Mortier, Hamburg. Tim Blijboom 1731 Peeter Scheemaeckers II, Beeld van Thomas Guy. Peter Snijers, Jachtstilleven. Rosalba Carriera, Zelfportret als Winter. Henri Adnet, Zilveren schaal. Kasper-Jan Conrad 1731 1734 Thalia Suysen Peeter Scheemaeckers II, Beeld van Thomas Guy. 1735 Anoniem, Zielen in het vagevuur, op flambeeuwschild. (1734) Rosalba Carriera, Zelfportret als Winter. Alexandre de Batz, Amerikaanse inboorlingen in Illinois. Stephane Huybrechts 1731 Mechteld Renema-Van As Peeter Scheemaeckers II, Beeld van Thomas Guy. Jan Peeter Verdussen, Belegering van een stad. (18de eeuw) Rosalba Carriera, Zelfportret als Winter. Michele Marieschi, Capriccio gevangenis. (circa 1736) 1736 Pieter Verdonckt Liesbeth Debruyn 1732 1737 Anonieme meester, Ontwerpschets van driekraantjeskan. (circa 1730-40) Frans Van Stampart, Portret van een man. (1ste helft 18de eeuw) Antonio Canal, Zicht op het Arsenaal. (circa 1732) Johann Jakob Scheuchzer, Geestelijke natuurkunde. (circa 1737) Philippe Van Beeumen Maxime Verduijn 172 173 1738 Jean Baptiste Grimar, Horloge. (circa 1740) 1742 Jacob Jozef Van der Neer (reconstructie), Onze-Lieve-Vrouw met kind. Jacques de Vaucanson, Mechanische eend. Christophe Dietell, Misvormd varken. Ruth Felter Ineke Bosma 1739 Jan Michiel Rysbrack, Orakel van Apollo op achterwand van een horloge. (circa. 1740) (1740-1743) Jean-Baptiste Simeon Chardin, De zeepbel. Jean-Etienne Liotard, Portret van de Groot Vizier. (circa 1743) Diederik Luyckx 1740 1743 Jan Pieter Baurscheit II, Wenteltrap en Lode Van Boeckel, Gevecht van arend met de draak. Peeter Scheemaeckers II, William Shakespeare Memorial. Jan Michiel Rysbrack, Portretbuste van John Barnard. Claude-Joseph Vernet, Tivoli. (circa. 1740) Martin Van Meytens, Maria Theresia met masker in Turkse kledij. (circa. 1744) Herman Declerck 1744 Lu-Ann Tsai Gwenny Moris 1740 Peeter Scheemaeckers II, William Shakespeare Memorial. Peter Snijers, Ontzet van St.Omaars op 12 juli 1638. Claude-Joseph Vernet, Tivoli. (circa. 1740) Giovanni-Battista Tiepolo, Banket van Anthonius en Cleopatra. (circa. 1745) Joke Van de Casteele 1741 1745 Chamikorn Chonsamoe Peter Snijers, Jachtstilleven. (voor 1752) 1746 Jan Jozef I en II Horemans, Ontvangst van de abt van St.-Michiels in de schermersgild. François Boucher, Tapisserie Beauvais, Psyche. Jacques Gautier d’Agoty, Myologie, vrouwenrug. Veronika Langerova Atelierproject Film-Video 174 175 1747 Joannes Daniël Dulcken, Clavecimbel. Peter Snijers, Vechtpartij in de herberg. (circa. 1752) Johann Joachim Kändler, Meisenporselein. François Boucher, Marie Louise naakt op een sofa. Carol Thomas Yannick Heeren 1748 Jan Peeter Verdussen, Cavalerie steekt een rivier over. Jan Peeter Verdussen, Het beleg van St-Ghuilhain. (voor 1763) Thomas Gainsborough, Mr. And Mrs. Carter. Marcos Zapata, Laatste avondmaal, Cuzco, Peru. Sara Clissen 1749 Jan Michiel Rysbrack, Cariatiden op schouwmantel. Peter Snijers, Plundering van de gesneuvelden. Anoniem, Royal Fireworks. Pietro Longhi, Bij de tandarts. (circa. 1750) Johan Andriessen Jan Pieter Baurscheit II, Interieur paleis op de Meir. Jan Anthonie Van Ussel (toegeschr.), Onze-Lieve-Vrouw met Kind. Vincennes porselein (bloemen). Anoniem, Processie Sint Sebastiaan, Cuzco, Peru. (circa. 1745-1750) (circa. 1750) 1751 1754 (voor 1759) Mihaela Romanica Elsenoor van Weezendonk 1753 Bart Ronteltap (circa. 1745-1750) 1750 1752 Petrus Franciscus Josephus Van Assche, Helmkan. 1755 Robert Soroko 1756 Hendrik Frans Van Lint, Kustlandschap. François Boucher, La Marquise de Pompadour. William Hogarth, Gin Lane. Atelierproject Film-Video Rocío Simondegui 176 177 1757 Balthasar Beschey, Een raaf brengt een brood naar Paul van Thebe en Anthonius de Grote. Theodoor De Bruyn, Wanddecoratie van eetkamer. Adrien Faizelot Delorme, Commode. (1750-1760) Giovanni Battista Piranesi, Carceri XIV. Lambertus Joannes Hannocet, Breuk van Sebastiaansgilde. Theodoor De Bruyn, Plafondfresco in traphal. 1761 (circa. 1761) Nathalie Joret Frank De Roover 1758 (circa. 1761-1763) Benin Edo, Oba hoofd. (1750-1799) Johan Joseph Zoffany, Terugkeer van de boeren. Linda Moes 1759 Marten Jozef Geeraerts, Allegorie van de schone kunsten. Marleen Dreesen Faraji Morteza 1762 Theodoor De Bruyn, Plafondfresco in traphal. (circa. 1759, voor 1765) (circa. 1761-1763) Anoniem, Bruidsjurk. Johan Joseph Zoffany, Terugkeer van de boeren. Johan Dehandschutter 1760 1762 Inge Van Leemput Jean Henri Lienard, Snuifdoos. Jacobus Van Den Elsche, Klavecimbel. Joseph Badger, James Badger with bird. William Hogarth, The Rake’s Progress, plate 8. 1763 Guilio Napoletano 1760 Jean Henri Lienard, Snuifdoos. 1764 Antonius Spillemaeckers en Lodwijk Fruytiers, Bezoek van de landheer aan zijn pachter. Joseph Badger, James Badger with bird. Johan Joseph Zoffany, Mozart met vogelnestje in de handen. Rita Luyckx Elke Peeters 178 179 1765 1770 Pieter Scheemakers (atelier) en Laurent Delvaux, Slapende Diana. (voor 1778) Daniel Herreyns, Hoofd van de reuzin Pallas Athena. Mexicaanse gouden escudo met Spaanse koning Carlos III. Claude Nicolas Ledoux, Boswachtershuis van Maupertuis. Bert Peirsman Marianne Jongkamp 1766 Jan Jozef II Horemans, Het thee uurtje. (circa. voor 1792) Meester met de vliegende bij, Koffiekannetje. Honoré Fragonard, Ecorché Ruiter vd apocalyps. (circa. Benjamin West, Penn’s treaty with the Indians. 1766) Charlotte De Graeve Mustafa El-Kahroiti 1767 1771 Jan Pieter Baurscheit II, Ingangspoort van het Osterrieth huis. 1772 Jan Jozef II Horemans, Havengezicht. (voor 1768) Johann Zoffany, Tribuna van het Uffizi. (circa. 1772) Jean-Antoine Houdon, L’écorché. Rachel Vanopstal 1768 1769 Nico Beckers Andreas Cornelis Lens, Diana. (circa. voor 1769) Marten Josef Geeraerts, Allegorie van de straf. Anton von Maron, Johann Joachim Winckelmann. Philip Dawe, The Macaroni. A Real Character at the Late Masquerade. Lodewijk Jozef Fruytiers, Het heilig huysken van Loretten. Joseph Van der Borcht, Drie vleespennen. Anoniem, Advertentie voor slaven, Charleston South Carolina. Jan van Rymsdyk, Anatomie van een late zwangerschap (in William Hunter’s boek The Anat). 1773 Gretl Van Buggenhout Christine Vanuytven 1774 Viviane Firlefyn Jeannine Franken 180 181 1775 Andries Cornelius Lens, Mars, Minerva en Venus. Martinus Josephus Geeraerts, Amor en Psyche. (voor 1781) Hubert Robert, Wasvrouwen in een park. Franz Xaver Messerschmid, Karakterkop (grimas). (circa. 1780) Freddy Diels 1776 1780 Pauline Gaeremynck Andreas Bernardus de Quertenmont, Portret van Pieter Scheemakers II. 1781 Verdussen, Drukkersmerk op catalogus van publicaties. Charles Willson Peale, Rachel Weeping. Henry Fuseli, The nightmare. Atelierproject Film-Video Jan Seliaerts 1777 Hendrik Frans de Cort, Het kasteel van Temse aan de Schelde. Cornelis Smet, Allegorie van de stad Antwerpen. (1774) (circa.1781) Rafael Mengs, Winckelmann. (circa. 1777) Nagasawa Rosetsu, Kanzan en Jittoku. (circa. 1782) Jan Baptist Verberckt I, Samovaar. Andreas Cornelis Lens, Het kostuum van de Parten. (voor 1784) Jean-Honoré Fragonard, Le verrou. Thomas Gainsborough, Portrait of the duchess of Beaufort. Viviane Vanoppen 1778 Kitty Bons 1783 (circa. 1783) Toon Severijns 1779 1782 Annemarie Brosens Jan Jozef II Horemans (voor 1792), Het muziekuurtje. Pieter Faes, Vaas met bloemen. (eind 18de eeuw) Paasbrief van Jan Bakker. Etienne-Louis Boullée, Newtonmonument. 1784 Ria Aerts Iliana Trilova 182 183 1785 Balthasar Paul Ommeganck, Herder met kudde en andere figuren. Balthasar Paul Ommeganck, Landschap met herder en kudde. (circa. voor 1794) (circa. 1790) Francesco Guardi, L’Isola San Giorgio. (circa. 1785) John Henry Fuseli, Titania. (circa. 1790) 1790 Olivier Sarrazyn 1786 Jan Mols Balthasar Paul Ommeganck, Herder met kudde en andere figuren. (4de kwart 18de eeuw) Sarah Roggeman 1791 Balthasar Paul Ommeganck, Landschap met houten brug. Antonio Canova, Amor en Psyche. (circa. 1791) Wybrand Hendriks, De bestuursraad van de Teylerstichting. Bianca Smet 1787 Pieter Faes, Bloemen met vaas. Nicholaes Vleeshouwers, Strooibus, mosterdpot en paar zoutvaatjes. Johann Heinrich Wilhelm Tischbein, Goethe. William Blake, A black living. 1792 Atelierproject Film-Video Minne Somers 1788 Hendrik Frans de Cort, Gezicht op het Steen. Willem Jacob Herreyns, Portret van Jacques De Bue. Kitagawa Utamaro, Kussengedicht. Jacques Louis David, De dood van Marat. Sophie Meert 1789 1793 Joke De Becker Hendrik Frans de Cort, Grote poort van de Minderbroederskerk. 1794 Pieter Faes, Bloemenruiker. Anoniem, Venus in 1742 en 1794. Anoniem, Déclaration des droits de l’homme. Jos Pielage Lieve Pelckmans 184 185 1795 Antonius Mattheus Rosart, Paar kandelaars. Simon Denis, Zonsondergang. (circa. 1800) Charles Wilson Peale, Rafael en Titian Peale in trompe l’oeil. Jacques-Louis David, Madame Récamier. Carry Zwitserlood 1796 Haydee L’Chua Balthasar Paul Ommeganck, Landschap met herders. Matthias Ignatius Van Bree, De eerste consul gelauwerd. James Gillray, Promis’d Horrors of the French Invasion. Constance-Marie-Charpentier, Melancholy. Jan Frans Jozef Mertens, Portret van professor aan de Antwerpse hogeschool voor Geneeskunde. Jef Vissers 1798 William Blake, Steniging van Acham. Francesco Goya, Los Caprichos, Slaap van de rede. Martinus Boonstra 1803 Matthias Van Bree, Intrede van Bonaparte, eerste Konsul, te Antwerpen op 18 juni 1803. Kitagawa Utamaro, Na het bad. Jaques-Louis David, Napoleon steekt de Alpen over. Lydia Balliauw Thomas Verijke Jan Frans Jozef Mertens, Twee professoren aan de Antwerpse hogeschool voor Geneeskunde. 1804 Matthias Ignatius Van Bree, De schaduw van Rubens brengt hulde aan Charles d’Herbouville. (eind 18de eeuw) Greet Van De Moortel 1802 Jan Frans Van Dael, Fruitmand. (1801-1802) Jan-Baptist Berré, Bloemstuk. (1797) 1799 1801 Myriam Hirouf Thérèse De Schipper 1797 1800 Antoine-Jean Gros, Napoleon bij de pestlijders van Jaffa. Francesco Goya, Los Caprichos (Hasta la muerte). Wanda Detemmerman 186 187 1805 Jan Frans Van Dael, Het graf van Julie. (1803-1804) William Pyne, The costume of Great-Britain. Louis Bouquet (uitgever Schoell), Moddervulkanen bij Turbaco (Humboldt). Irena Radlinska 1806 Gerda Wynants 1810 Matthias Ignatius Van Bree, De ‘Friedland’ te water gelaten in de haven van Antwerpen. Simon Denis (toegeschr.), Uitbarsting van de Vesuvius. Anoniem, Objecten van Vondelingen. Berthel Thorvaldsen, Hebe. Pierre-Philippe Thomire, Horloge met huwelijk van Napoleon en Marie-Louise. (circa. 1811) Sam de Smet 1811 Susan Lack 1807 Matthias Ignatius Van Bree, Kostuumportret van mevrouw Cocky. (Begin 19de eeuw) Matthias Ignatius Van Bree, Portret van Blondel, Fastita en La Costa. (Begin 19de eeuw) Charles Williams (after Woodward), The fasion of the day. William Charles, Political allies in the war of 1812. Eva Van Rumst 1808 Elly Wijnen Matthias Ignatius Van Bree, Kostuumportret van mijnheer Cocky. 1813 Charles Moons, Compte général de récette et dépense. (Begin 19de eeuw) Jeroen Steinmetz 1812 Alexander Smirnov, Brand in Moskou. Antonio Canova, Pauline Borghese als Venus. Katleen Brusselmans 1809 Balthasar Paul Ommeganck, Portret van Jan baptist Berré. 1814 Joannes Eyckmans, Onze-Lieve-Vrouw met kind. (circa. 1809) Dominique Ingres, La grande odalisque. Jean-Baptist Wicar, Carolina Bonaparte Murat. Karen Vranken Jozefien Anthone 188 189 1815 J. J. Verellen, Zegepraal der wapenen. Jan Karel Carpentero, Herderstafereel. Pierre Narcisse Guérin, Aeneas vertelt Dido over de ramp van Troje. Anoniem, Hep hep (pogrom in Frankfurt). Carina Aerden Kristiena Jacobs 1815 J. J. Verellen, Zegepraal der wapenen. 1820 Matthias Ignatius Van Bree, Illustraties in ‘Leçons de dessin’. (voor 1821) Pierre Narcisse Guérin, Aeneas vertelt Dido over de ramp van Troje. 1816 1819 Théodore Gericault, Kleptomaan. (1820-1824) Elsenoor van Weezendonk Hilde Van Essche Ferdinand De Braekeleer, Het aenkoomen der konststukken aen het museum tot Antwerpen. Hendrik Viddeleer, Heilige Drie-eenheid, engel en slaven. 1821 Théodore Géricault, The Epsom Derby. François-Joseph Navez, De heilige Veronica van Binaco. Atelierproject Film-Video Raed Al Obedi 1817 Irena Radlinska Hendrik Van der Poorten, Glasraam van Henry VII en Elisabeth van York. (1816 of 1818) Charles Wilson Peale, The artist in his museum. Bertel Thorvaldsen, Zeus en Ganymedes. 1818 1822 Jan Karel Carpentero, Herderin met kudde. Andreas Cornelis Lens, Aeneas. Nico Beckers 1823 Anoniem, Matrijs voor het slaan van een penning voor de bedelaars. Georges Cruikshank, Inconveniences Crowded Drawing Room. Wilhelm Alexander Wolfgang von Kobell, Ruiter stilhoudend bij een bedelknaap. Sylvia Silvester Laurence Plumier 190 191 1824 Ignatius Josephus Van Regemorter, Het genie van de schilderkunst. 1828 Ignatius Josephus van Regemorter, Kroegtafereel. (1810-1860) Eugène Delacroix, Le Massacre de Scio. François Bossuet, Brusselse vest tussen Hallepoort en Anderlechtse poort. Jan Michiel Ruyten, Studie van vrouw met twijgen. Jan Frans Eliaerts, Bloemenstilleven. Pieterjan Schraepen Lotte Janssens 1825 (circa. 1825) David d’Anger, Goethe. William Blake, Antaeus setting down Dante and Virgil in the Last Circle of Hell. Romain Van Ruyssevelt 1826 1829 Luk Allonsius Pierre Bruno Bourla, Poort van botanische tuin. 1830 Willem Geefs, Grafmonument van Frederik de Merode. (tussen 1830 en 1833) John Constable, Seascape study with rain cloud. Eugene Delacroix, La liberté guidant le peuple. (circa. 1826) Katia Wittock Kristiena Jacobs 1827 Ignatius Josephus van Regemorter, Vismarkt. David D’Angers, Jeune fille Grècque (graf Botzaris). Honoré Daumier, Maskers van 1831. Herman Op de Beeck 1828 Koyuki Kazahaya 1831 Gustaaf Wappers, Voorstudie van ‘Episode uit de septemberdagen’. Ignatius Josephus van Regemorter, Kroegtafereel. Filip Van Bree, De jeugd van Sixtus Quintus. François Bossuet, Brusselse vest tussen Hallepoort en Anderlechtse poort. Eugene Delacroix, Fantasia ou Jeu de la poudre, devant la porte d’entrée de la ville. Guy Claessens 1832 Carina Aerden 192 193 1833 François Antoine Bossuet, De oude vismarkt. 1837 Edouard Dujardin, Gevel van het huis ‘De houten verdoemenis’. Rodolphe Topffer, Mr. Jabot. Carl Spitzweg, De arme dichter. Katia Wittock Luc Tinck 1834 Jan Frans Eliaerts, Stilleven met bloemen en vruchten en bokaal. Palmire Trinquart, Onderkaak van de Toxodon. Antoine-Louis Barye, Indier op een olifant die een tijger verplettert. Kurt De Wit Marleen Van Ballaer 1835 1838 Willem Geefs, Patria. Gustaaf Wappers, Episode uit de septemberdagen 1830. Willem Geefs, Patria. Carl Blechen, Schavot in de storm. Palmire Trinquart, Onderkaak van de Toxodon. 1838 Sophia Ohligs Joris De Geest 1835 Gustaaf Wappers, Episode uit de septemberdagen 1830. Joannes Petrus Verschuylen, Stralenmonstrans. Carl Blechen, Schavot in de storm. Louis Daguerre, Boulevard du temple. 1839 Marjolijn Van den Heuvel 1836 Louis Serrure, Hoofdingang van Elisabethgasthuis. (1835-36) Jan Linnig, Dagelijks leven in de schaduw van de burcht. John Constable, Stonehenge. Carl Spitzweg, De vlindervanger. Kees Franken Herman Declerck Annemarie Brosens 194 195 1840 1841 Pierre Bruno Bourla, Poortgebouw van de academie. (1841-43) George Cruikshank, Our own time. Munt met Leopold 1. Indra Wolfaert 1842 Lutgardis Gielis Edouard Dujardin, Frontispiece van het boek van Hendrik Conscience ‘Hoe men kunstenaar wordt’. Jan Linnig, Binnenplaats en galerij vd oude beurs. 1847 (circa, 1843) Antoine Wiertz, La belle Rosine. Charles Doussault, Barbier in Boekarest. 1843 1846 Diverse kunstenaars, Muzen en toneelauteurs. (1847) Dhymphy de Nijs Paul Dekker Edouard Dujardin, Adam en Eva vinden het lijk van Abel. Willem Geefs, Lucifer. Jean-Jaques Grandville, Petites miséres de la vie humaine. Honore Daumier, La republique. Willem Geefs, Portretbuste van prinses Charlotte. Gustaaf Wappers, Boccacio leest uit de Decamerone. Jean-Jaques Grandville, Un autre monde. Gustave Courbet, De steenkappers. 1848 Harry Laureys Sara Dewilde 1844 1849 Bernaded Dexters Trudi Meijer 1845 Jan Michiel Ruyten, Het vertrek. (circa 1845) Willem Linnig I, Gastmaal. Anoniem, William Henry Fox Talbot in his studio. Gustave Courbet, Un enterrement a Ornans. Niels Donckers 196 197 1850 Jentel Wuytack 1851 Jan Peeters 1852 1853 Willem Geefs, Verliefde leeuw. Henri Leys, Pifferari. Louis Gallait, De laatste hulde aan de graven Egmond en Hoorn. Anoniem, London Illustrated News Floor collapse in Penrose’s Lane. Nicaise De Keyser, Oost ontmoet West. (circa, 1854) Jan Geefs, Triomf van de liefde. Raymond Bonheur, Lavasseurs Kaart van Europa. Antoine-Louis Barye, Arend met reiger. J. Timmermans, Madonna met kind. Jan Linnig, Studie van een gotisch gewelf in zuilengalerij. 1856 Johan Dehandschutter 1857 Vaitaira Storms Nathalie Posson François Rude, Marechal Ney. Kunisato Utagawa, Nachtelijke wandeling in de sneeuw. Katrien Sels 1854 Jan Van den Bossche 1859 Anoniem, Picémuts en ondermuts van vondeling Gerardus Aerts. Pierre Joseph Witdoeck, De groentenverkoopster. Antoine Wiertz, Levend begraven. Freres Bisson, Liggend naakt. Linda Van Bon 1855 1858 Jozef Lies, Maria Leys. Hendrik Schaefels, De dood van Nelson. (circa 1860) Roger Fenton, Mathew Brady’s Photography Wagon. Kunisada Utagawa, Liefdespaar. Ria Van Landeghem 1860 Francis Vanhoutte Rocio Motty 198 199 1861 Hendrik Schaefels, De slag bij Lepanto. Jacques De Braekeleer, Grafmonument voor Jozef Lies. Utagawa Yoshitora, Sumo puzzle. Felicien Rops, Le diable au corps. 1865 Bart’d Eyckermans Guy Claessens 1862 Lodewijk Delgeur, Jean Joseph Stalins en Joseph Alfred Stalins, Muurschilderingen op Egyptische tempel. (1860-62) Dido Jacobs 1866 Joseph Ducaju, Beeld van David Teniers II. George Innes, Christmas Eve (or Winter Moonlight). Edgar Degas, Studie voor Semiramis. Rosette Eeckhout 1862 Lodewijk Delgeur, Jean Joseph Stalins en Joseph Alfred Stalins, Muurschilderingen op Egyptische tempel. Chantal Woestyn 1863 George Innes, Christmas Eve (or Winter Moonlight). Edgar Degas, Studie voor Semiramis. Simonne Michiels Gebroeders Janssens, Blinde Koben. 1867 Joseph Dupont, De moeder van Domien Sleeckx. (tussen 1853 en 1867) Mathew Brady, The battle of Gettysburg. Felicien Rops, Man Opgehangen Aan De Klok (Uit Charles De Costers Uilenspiegel). Anne-Marie Volders 1864 1866 Joseph Ducaju, Beeld van David Teniers II. Pieter Jan August Dens, Theaterzaal, balkons en loges. Alexandra Vinck 1868 Henri De Braekeleer, Eetkamer in het huis van Jozef Leys. (circa, 1865) Johan Bartold Jongkind, De haven van Antwerpen. Gustave Courbet, L’origine du monde. Ludo Lens 200 201 Marleen Dreesen 1869 Petrus van Schendel, Dienstbode bij marktkraam. Ferdinand Marinus, De Maas in Poilvache. (1873) Edouard Manet, Het balkon. Jean-François Portaels, Noord-Afrikaanse vrouw. 1874 Katia Wittock Indra Wolfaert 1870 August Stalins en August Janssens, Boom van Jesse. Henri De Braekeleer, De man in de stoel. Albert Ernest Carrier-Belleuse, Flora. Félicien Rops, Mors Syphilitica. Trudi Meijer Viviane Vanoppen 1871 Joseph Schadde, Handelsbeurs. (1869-72) Marie Zomers, Rood alfabet. Hippolyte Boulenger, De overstroming. Auguste Renoir, Le moulin de la galette. Annemie Decorte 1872 1876 Paul Dekker Evariste Carpentier, Elegante vrouw met lang kleed. Karel Verlat, Ploegossen met felah. Claude Monet, Impression soleil levant. Anoniem, Big Elk, Standing Buffalo Bull, White Eagle, Standing Bear Ponca. 1877 Bernaded Dexters Herman Declerck 1873 1875 David Col, Bij de barbier. Adriaan Ferdinand De Braekeleer, Hoefsmid. Jean-Leon Gérome, Police Verso. Frederico Zandomeneghi, De Moulin de la Galette. 1878 Simon Barroo Lea van Rossum 202 203 1879 Adrien Joseph Heymans, Ondergaande zon op de heide. (1877) 1883 Ferdinand Marinus, Le passage du guet. (circa 1883, voor 1890) Odilon Redon, Als een vreemde ballon stijgt het oog op naar het oneindige. Eadweard Muybridge, Boys playing Leap frog. Edgard Farasyn, Droevig nieuws. (circa 1880) Jacaques Joseph Decaju, Val van Babylon. Osman Hamdi Bey, Twee musicerende meisjes. Paul Cézanne, Brug in Maincy. Joris De Geest Kurt De Wit 1880 Hilde De Maesschalck 1880 1884 Anne-Marie Volders Edgard Farasyn, Droevig nieuws. 1885 Vincent van Gogh, Gezicht vanuit Vincents Kamer in Antwerpen. Osman Hamdi Bey, Twee musicerende meisjes. Vincent Van Gogh, Doodshoofd met sigaret. Ludo Lens Elly Wijnen 1881 Poyet, Monocycle de 2 metres de diametre de M. Gauthier. Anoniem, Danmasker, Cote d’ivoire of liberia. Aswintha van Dijk Christine Kennis 1882 1886 Henri Luyten, Een zitting van de Antwerpse kunstkring ‘Als ik kan’. Jozef Geefs, Jonge visser en meermin. August Stalins en August Jansens, De heilige Christianus en Ludovicus. Jef Lambeaux, Brabo. Félicien Rops, Satan zaait heksen. Constant Meunier, Het grauwvuur. 1887 Katrien Sels Sophie Troch 204 205 1888 Johan Dehandschutter 1889 1892 Henry Van de Velde, Engelenwake. Nicaise De Keyzer, De roem van de Antwerpse schildersschool. James Ensor, De slechte dokters. Paul Gaugain, De varkenshoeder. Patrick Paassen Henry Van de Velde, Vrouw bij het raam. Henry Van de Velde , Association pour l’art. George Inness, Niagara. Edvard Munch, De schreeuw. 1893 Luc Tinck Annemie Decorte 1890 Léon Abry, Roskammen in de kazerne. (1889) Charles Mertens, De rode herberg. Paul Signac, Félix Fénéon. Auguste Rodin, Balzac. 1894 Charles Somers Viviane Vanoppen 1891 Charles Mertens, Het kwartet. Jef Lambeaux, Buste van vrouw. Pierre Bonnard, Femme avec chien. Edvard Munch, Vampier. Ana-Pola Wuytack 1892 1895 Eva Bongers Henry Van de Velde, Engelenwake. Jef Lambeaux, De menselijke driften. James Ensor, De slechte dokters. Henri de Toulouse-Lautrec, Seule. 1896 Sam De Smet Eddy De Winter 206 207 1897 Evariste Carpentier, Meisje net poppenwagen. (circa, jaren ’90) Alfred Kubin, Die Dame auf dem Pferd. Osman Hamdi Bey, Mihrabtaki kadin. Charles Van der Stappen, Sphinx mystérieux. George De Decker 1898 Karel Collens, Van ’t schoenmakerken. Jan Baptist Van Wint (atelier), Timpaan het laatste oordeel. (1903) Charles Van der Stappen, Sphinx mystérieux. Paul Cézanne, Mont Sainte-Victoire. Henri Cassiers, Affiche van Red Star Line. Henry Van de Velde, Kaviaarlepel. Camille Claudel, La vague. Jules De Brucker, De straatveger. 1902 1903 Bart Ronteltap Jeannine Franken 1900 John Beelprez Karen Vantvelt Christine Bultinck 1899 1901 Max Elskamp, L’alphabet de la Vierge. Henri Cassiers, Red Star Line postkaart. (circa 1900) Jos Bascourt, Ontwerp voor huis Morgenster. Anoniem, Mambia, Nigeria. Edward Steichen, The Flatiron. 1904 Paul De Nie Luc Vervliet 1901 Max Elskamp, L’alphabet de la Vierge. Alfred Van Neste, Morgen rijdt de reusewagen. Alfred Kubin, Die Dame auf dem Pferd. Alvin Langdon Coburn, Saint Pauls from Ludgate Circus. Anas Ayamoddin 1905 Wendy Jongepier 208 209 1906 Edward Pellens, De roode zwaan. Jules Schmalzigaug, Studie van een interieur van een gasthuis te Brugge. (1909-1911) Othon Friesz, De haven van Antwerpen. Ernst Feekes Ernst Ludwig Kirchner, Liggende vrouw. Dries Vergauwe 1907 1911 Frans Hens, Regen op de Schelde. 1912 Eugeen Van Mieghem, Stoomboten en driemasters in het dok. (circa 1912) Pablo Picasso, Zelfportret. Umberto Boccioni, Elasticiteit. Nina Rutjes Lieve Pelckmans 1908 Charles Mertens, Allegorie van de liefde. (1909) Jules Schmalwigaug, Beweging Spiraal. Ernst Ludwig Kirchner, Vrouwen in de straten. Jean Delville, L’oubli des Passions. Atelierproject Film-Video Evy Meys 1909 Alfred Van Neste, Vliegweek. 1914 Jules Schmalwigaug, Dynamische uitdrukking van beweging van een danseres. Robert Delaunay, Eiffeltoren (De rode toren). Raymond Duchamp-Villon, Le grand cheval. Wilma Jongmans 1910 1913 Constant Van den Oever, Dierentuin Antwerpen. Jules Schmalziguag, Compositie Landschap I. (1915-1917) Rembrandt Bugatti, Olifant. Ernst Ludwig Kirchner, Zelfportret als soldaat. Diane Slootmans Pauline Gaeremynck Mechteld Renema-Van As & An Dalderup 210 211 1915 1915 Jules Schmalziguag, Compositie Landschap I. Marthe Donas, Abstracte compositie nr. 5. Ernst Ludwig Kirchner, Zelfportret als soldaat. Piet Mondriaan, Compositie 1. Elly Wijnen 1916 1920 Veerle Daelman Constant Permeke, Landschap in Devonshire. (1917) Jozef Peeters, Compositie. Amadeo Modigliani, Chaim Soutine. Max Ernst, Celebes. 1921 Johan Dehandschutter Herman Adriaensen 1917 Georges Vantongerloo, Compositie uit een ovaal. Jozef Peeters, Het overzicht. Ernst Ludwig Kirchner, Henri van de Velde. Max Ernst, Au rendez-vous des amis. 1922 Audrey Wiersema Denise Hapers 1918 Georges Vantongerloo, Compositie. Jozef Peeters, Het overzicht. Gerrit Rietveld, Rietveldstoel. Max Ernst, Au rendez-vous des amis. Juliette Bogers 1919 1922 Sarah Roggeman Roger Avermaete, Cyclone Cover van Lumiere. Eugeen Van Mieghem, Havenvrouwen. (circa 1923) Chaim Soutine, De gekke vrouw. Max Ernst, Pieta (nachtelijke revolutie). David McIlroy 1923 Petra De Waal 212 213 1924 Paul Joostens, Meisje. René Guiette, Paysage de banlieu. (1929-1930) Chaim Soutine, Femme en rouge. Pierre Roy, Le cabinet du naturaliste. Herman Declerck en Harry Laureys Esther Schuytvlot 1925 Jos Leonard, Zonder titel. Michel Seuphor, Composition V. Frans Masereel, De stad. Charles Reisner, Hollywood Revue (Laurel & Hardy). Jos Leonard, Zonder titel. Michel Seuphor, Composition V. Frans Masereel, De stad. Charles Reisner, Hollywood Revue (Laurel & Hardy). 1929 Stijn Polleunis Kristien Jacobs 1926 1929 Kristien Jacobs Katia Basiliades 1925 1928 Henri Van Straten, Negro canaille. Edith Van Leckwyck, Tuin in Bretagne. (circa 1930) Oskar Schlemmer, Triadisch ballet. Frits Van den Berghe, Boom in bloei. 1930 Linda Moes Susan Lack 1927 Alice Frey, Koorddanseres. Leo Marfurt, Campagnebeeld Minerva. Frits Van den Berghe, Gangen. Jose Clemente Orozco, Zapatisten gaan strijden. 1931 Stief Knockaert Edward Dekeyser 214 215 1932 Jos Hendrickx, Ik en de stad. Alice Frey, Zelfportret in het atelier. August Sander, Circusartiesten. Pablo Picasso, Wenende vrouw. 1937 Chris Hellebosch 1933 Hilde Van Gerwen Antoine Damen, Bizon. Oscar Jespers, Belgie aan de arbeid. (1937) Salvador Dalí, Retrospectieve vrouwenbuste. Henry Moore, Stringed figure. Jennifer Busking Quinten Ingelaere 1934 1938 Marc Mendelson, Stilleven met plant. Oscar Jespers, Belgie aan de arbeid. (1937) Paul Klee, Die Erfindung. Henry Moore, Stringed figure. 1938 Dirk Cools 1935 Evy Meys Constant Permeke, Marie-Lou. Oscar Jespers, Belgie aan de arbeid. (1937) René Magritte, La Gacheuse. Henry Moore, Stringed figure. Nicky Hellemans 1936 Greet Vierbergen 1938 Denise Hapers & Agnes van Hoesel Philippe Cools, Zomeruur. Georges Vantongerloo, Varianten. Leonora Carrington, Zelfportret. Lou Fine en George Tuska, The flame. 1939 Nathalie van Terheyden 216 217 1940 (circa 1940) Paul Delvaux, Slapende Venus. Max Ernst, Europa na de oorlog. Annelies Legein Dirk Cools 1941 Isidoor Opsomer, Zelfportret. Willy Vandersteen, Suske &Wiske, Het eiland Amoras. Arshile Gorky, Tuin in Sochi. Anoniem, Het gebroken beeld van Arno Breker. Oscar Jespers, Portret van mevrouw Bronne. Georges Goldkorn, Nature morte. Wilfred Stanley Haines, Fire Blitz on Bath. Germaine Richier, De mantis. Nicky Hellemans 1942 1945 Pauline Gaeremynck Isabelle Vijt 1942 1944 Hippolyte Daeye, Meisje in bruin. (circa 1944-48) Anna Zarina, Portret van Marie Rose Conreur. 1946 Anne-Marie Volders Oscar Jespers, Portret van mevrouw Bronne. René Guiette, De paarse vlinder. Wilfred Stanley Haines, Fire Blitz on Bath. André Malraux, Le musée imaginaire. Julien Creytens, Vismand. Paul Joostens, Dans le piege. Ivan Albright, The Picture of Dorian Gray. Andrew Wyeth, Christina’s world. 1947 Paul Turkry 1943 Harry Leytens Geert Luypaert Quinten Ingelaere 218 219 1948 1949 Karel Mechiels, Compositie. (1948) Antoine Damen, Goede herder. (circa 1954) Jean Arp, Pagoda fruit. Henri Cartier-Bresson, Rue Mouffetard. 1954 Solange Volwerk Kasper-Jan Conrad 1950 Constant Permeke, Het dagelijks brood. Mark Verstockt, Compositie. Raoul Dufy, Vue par la fenêtre. Jackson Pollock, Scent. 1955 Viviane Vanoppen Johan Dehadschutter 1951 1952 Walter Leblanc, Gouache. Michel Seuphor, La Sentinelle. Karel Appel, Ontmoeting. EIA Resolution Chart. 1956 Agnes van Hoesel Matsen Jorritsma Marc Macken, Opschik. Michel Seuphor, La Sentinelle. Edward Hopper, Morning sun. EIA Resolution Chart. 1956 Elly Boerbooms Hil Verrelst 1953 Floris Jespers, Afrikaanse vrouwen. (circa. 1950) Cel Overberghe, Compositie. Playboy, Marilyn Monroe. Asger Jorn, Lettre à mon fils. 1957 Deborah Lacasse Nathalie Posson 220 221 1958 Paul Van Hoeydonck, Compositie. (1957) Vic Gentils, Zonder titel. Saul Steinberg, Mainstreet (uit The Americans, Wereldexpo Brussel 1958). Jean Tinguely, Mautz II. Lief Halsberghe David McIlroy 1959 1963 Renaat Braem, Tafel. (circa 1959) Vic Gentils, Zonder titel. Robert Rauschenberg, Canyon. Jean Tinguely, Mautz II. 1963 Jacky Van Dijk 1960 Rob De Jong René De Coninck, Zonder titel. Lode Eyckermans, Wiegende moeder. Alfred Hitchcock, Psycho. Roy Lichtenstein, Oh Jeff … I love you too … but …. Ad Thijssen 1961 1964 Marc Van Oyenbrugge 1965 Wout Vercammen, Hugo Heyrman e.a., Bezette stad. Frederik Garrels, Nieuw carrosseriemaker. (jaren ‘60) Bill Mitchell, Cadillac Eldorado Biarritz Convertible. Cesar, Le pouce (latere versie). Leonie Van Der Heijden Annemie Nuyts 1962 Borduuratelier Oyen, Ontwerp vaandel voor Duivenmaatschappij Boot. Rob Buytaert, Campagnebeeld Antwerpse Taxi Maatschappij. (1965) Cesar, Pacard. Wiliam Klein, Qui êtes-vous Polly Maggoo. Pieter van Hulten 1966 Susan Lack 222 223 1967 Pol Mara, Grand prix. Luc Deleu, Uitbreiding universitaire campus. Ed van der Elsken, Beethovenstraat. Robert Frank (The Roling Stones), Exile on Main Street. 1972 Eugène Steylaerts Germaine Geudens 1968 Raoul van den Boom, Happening van Panamarenko. Karel Fonteyne, Het bad. Jean-Claude Seine, Barricade de manifestation d’etudiants à Paris. Roger Dean, Cover voor Yes’ ‘Tales from topographic oceans’. Jos Verbruggen 1969 Anne-Marie Volders Bernd Lohaus, Zonder titel. Paul Ausloos, Gevonden grootvader. Joseph Beuys, Das Rudel. Roel D’Haese, Song of evil. Bozena Watroba 1970 1971 1974 Gino Eelen Vic Gentils, De zwarte madonna – De madonna van Hingene. Atelierproject Film-Video 1973 1975 Jan Cox, De spion Dolon onthoofd. Steven Spielberg, Jaws. Basil Gogos, Famous Monsters Fearbook (Bella Lugosi). Paul Van Hoeydonck, Fallen astronaut. Filip Tas, Heroe’s Place, Funland for passing traffic. (1974-76) Cy Twombly, Untitled. Christo, Running fence. Viviane Vanoppen 1976 Suzanne den Otter Vera Potargent 224 225 1976 Filip Tas, Heroe’s Place, Funland for passing traffic. (1974-’76) Herman Selleslags, Julien Schoenaerts. Christo, Running fence. Jean-Michel Basquiat, Fallen Angel. Lieven Van Dercruyssen Anja Ruttyn 1977 1981 Hugo Roelandt, Performance Stadtarchiv Kassel. Walter Leblanc, Archetypes. (1981-86) John Badham, Saturday Night Fever. Keith Haring, Zonder titel (New York). 1982 Kim Vreys Arienne Molenaar 1978 Gustaaf De Bruyne, Nieuwjaarskaart. Wim Ibens, Armband met zwarte hematiet. The Sun. Giuseppe Penone, Pad. Paul Groenenberg Natalja Jerjomkina 1979 1983 Jef Verheyen, Abysses. Guillaume Bijl, Lustrerie. Georg Baselitz, Strassenbild. Sigmar Polke, Mirador. Paule Pia, Hemd van Francis Bacon. Nicole Van Goethem, Een Griekse tragedie. Stéphane Mandelbaum, Head with Nazi cripple. Rob Scholte, De schreeuw. 1984 Yang-In Sureeporn Silvio Ivicic 1980 1985 Anne-Marie Volders Veerle Vanderspikken 226 227 1986 Narcisse Tordoir, Zonder titel. Guy Mees, Verloren ruimte. Franky D.C., Het gewicht van de zwaartekracht. Jeff Koons, Bourgeois bust (Jeff and Ilona). Christina van der Horst 1987 Denise Hapers Troubleyn, Das Glas im Kopf wird vom Glas. (foto Flip Gils). 1992 Guy Rombouts en Monica Droste, Language as Border. Raoul De Keyser, Zonder titel. Gerhard Richter, Appelbomen. Atelierproject Film-Video Claudia Arbelaez 1988 1991 Marie-Jo Lafontaine, Victoria. Wim Van Den Bogaert, Larousse médicale tatoué. Anselm Kiefer, Melancholia. Christian Boltanski, Diese Kinder suchen ihre Eltern. 1993 Groepswerk Kant Manuel Somers 1989 Fred Bervoets, Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Bert De Beul, Zonder titel. Jörg Immendorff, Sin título 1989. Francesco Toledo, Dos muertes rojas. Ria Pacquée, Hoping to see the princess. Walter Van Beirendonck, In Glamour. Marcel Mariën, La joyeuse entrée. Tony Oursler, Pinned. 1994 Heidi Veeckmans Oliver Alex 1990 1995 Harry Otten Katia Wittock 228 229 1996 Panamarenko, Nova Zemblaya. Michael Dans, Looping. Patrick Van Caeckenberg, De buikspreker. Peter Doig, Grande rivière. Jacob Rubinstein Johan Dehanschutter 1997 Juliette Bogers 2001 Francis Alys, Cuentos Patrioticos. Ann Demeulemeester, Modellen met triple lace up boots. Camille Van Breedam, Steunberen. Maurizio Cattelan, Untitled. 2002 Snezhana Dubrovskaya 1998 Ann Van Malderen Wilfried Huet, EQUE. Annemarie Van Kerckhoven, Charles Baudelaire. Joel Peter Witkin, Beauty has three nipples. Lars von Trier, Dogville. 2003 Frank Herman 1999 Koen van den Broek, Ghost Truck. Annemarie Van Kerckhoven, Charles Baudelaire. Wim Delvoye, Marmeren vloer. Lars von Trier, Dogville. Luc Vervliet 2000 2003 Luka Van Dessel Luc Tuymans, Reconstruction. Benjamin Verdonck, Nest. David Claerbout, Venice Lightbox Isola San Giorgio. Pedro Cabrita Reis, The passage of the hours. Elisabeth De Winter 230 231 2004 Ali Alrubaeyawi 2005 Kati Heck, Justus, Schluss mit lustig. Tom Liekens, Dusk. Botero, Abu Ghraib. Michael Borremans, Eating the beard. 2010 Atelierproject Film-Video 2006 Anastasia Varavina Carla Arocha, Screen. Dennis Tyfus, Affiche. Anthony Gormley, Wasteman. Nedko Solakov, Knights and other dreams. (circa 2011) Jos Pielage 2007 Wilfried Bossier Marc Schepers, Fotomontage. (circa 2007) William Kentridge, The refusal of time. Sylvia Silvester Arienne Molenaar Jean Pierre Van Ophem, Zonder titel. Leon Vranken, Raising the elevation. Nellie Verlie, Mexicaanse flora. Erwin Wurm, White Bucket (Synthesa). 2013 Anja Ruttyn Stephanie Obbels 2009 2012 Sylvia Linda tijdens Halloween. Banksy, Keep it spotless. 2008 2011 Frank J.M.A. Castelyns, The North, East and South 5 locations. Kerry James Marshall, Believed to be a portrait of David Walker. (circa 1830) Mihaela Romanica 232 233 Ateliers 235 t t SCHERING EN INSLAG s n u k f e Schoonheid is een kwestie van schering en inslag. e Voor sommige beeldhouwers is de uitvinding van het schrift overbodige ballast, niet meer dan een evolutionaire kronkel. Zij denken in beelden, dat leest veel sneller. En daarom beschrijven ze de wereld in klei en gips, in mallen en afgietsels. Dat creatieproces vergt wel tijd en vraagt zelfs veel geduld. Het is net die traagheid, die intensieve arbeid, die aanspreekt. De weg naar dit atelier loopt vaak via een andere artistieke opleiding. Je treft er architecten, ontmoet er fotografen of maakt kennis met productontwikkelaars. Allemaal scholen ze zich hier verder bij, tot ware wereldbeeldhouwers. w b e e l d h o u w k u n s WARE WERELDBEELDHOUWERS n e d e m s l e Lesgeven in een school met een lange geschiedenis en een rijke historie brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Ten opzichte van de traditie en ten opzichte van hen die er niet meer zijn. Tegenover de mensen waarmee je samenwerkt. En ten overstaan van alle toekomstige collega’s. Want al die verschillende generaties docenten, vormen de schakels van een sierlijke ketting, die in 1663 stevig in de Antwerpse bodem werd verankerd. d De meeste kunstenaars spelen met de reflectie van licht. Met weerkaatsing. Bij de glazenier is dat anders. Die filtert licht en laat het stromen. SIERLIJKE KETTING VAN GENERATIES e g l a s i n l o o d LICHT MET KLEUR BESPELEN t s n u k o t o t e d o m 240 f m u u t s o k r e t a e EEUWENOUDE FYSICA EN SPITSTECHNOLOGIE De grootmeesters uit de schilderkunst waren al vertrouwd met de principes van de camera obscura. Het gebrek aan wetenschappelijk inzicht over hoe licht op een gevoelige plaat wordt neergeschreven, veroordeelde hen tot de schildersezel. Vandaag worden cursisten ingewijd in de geheimen van de donkere kamer. Daar leren ze analoge foto’s ontwikkelen. Voor digitale fotografie werken ze met de laatste nieuwe computerprogramma’s. Zo ontstaat creatieve kruisbestuiving tussen eeuwenoude wetten uit de optica, nostalgische technieken en hedendaagse spitstechnologie. h Kostuums helpen acteurs, solisten en dansers bij het spelen van hun karakter. Grenzen vervagen. Het dagelijkse leven en de spiegel die het theater ons voorhoudt, duikelen speels over elkaar. Dragen we - zo nu en dan - allemaal modieuze maskers? MODIEUZE MASKERS FABRI RIA, “Zuidnederlandse pronkmeubels 16de - 18de eeuw” k e i m a r 35 000 jaar geleden leerde de mens zichzelf klei te bakken. Sinds Mark Macken een halve eeuw geleden de afdelingen toegepaste kunsten oprichtte, leren keramisten aan de academie hoe ze deze eeuwenoude technieken, esthetiek en authenticiteit met elkaar verweven. En dat ze daarbij de handen vuil maken is goed meegenomen. Dat werkt zuiverend. We zouden bijna zeggen: aardend. e u o h (1) VUILE HANDEN k Toen Teniers de Academie 350 jaar geleden oprichtte, deelde hij de vertrekken boven de handelsbeurs met de ateliers van de Antwerpse ebenist en kunsthandelaar Hendrik Van Soest. Na “veele jaren alhier geexerceert hebbende het ambt van ebbehoutwercker”, richtte Van Soest in 1692 een verzoekschrift tot de stad Antwerpen om de nog leegstaande vertrekken boven de stadsbeurs te mogen gebruiken voor zijn zaak. Hij had “verscheijde schoone, rare en de groote wercken” laten maken door meer dan 50 personen van “verscheijde consten ende ambten” en hij was van plan om nog meer “andere nieuwe grootter ende raerdere stucken” te laten vervaardigen(1). t — m e u b e l VERSCHEIJDE CONSTEN ENDE AMBTEN k e i f a r g o n … jaar geleden volgden de kantontwerpen het modebeeld op de voet. … jaar geleden werd kant gemaakt van zeer fijn gebleekt Vlaams linnengaren. … jaar later experimenteren we met de oude kanttechnieken en blazen we ze nieuw leven in. … jaar later gebruiken we nog steeds linnen garen maar ook allerlei nieuw materiaal en is kleur een belangrijk aspect geworden. … jaar later volgen we niet meer het bestaande modebeeld, maar zetten we onze eigen ideeën om in een eigentijdse vormgeving. Ook binnen 350 jaar is kant de meest sexy kunstvorm aan je zijde. e … jaar geleden bezat Antwerpen een bloeiende kantproductie die belangrijk was voor de Antwerpse economie. … jaar geleden kwam men naar Antwerpen om vakkennis over kloskant op te doen en deze in Europa te verspreiden. … jaar geleden leverde 350 uren klossen in verhouding bitter weinig resultaat op. De scenografie is een personage dat zich, in stilzwijgen gewenteld, woordeloos manifesteert en geruisloos fluisterend de podiumwerkelijkheid creëert. c a n t w e r 350 PODIUMWERELDEN CREËREN s k KANT AAN JE ZIJDE d l e e b t u Wie weet houtsnijgutsen te hanteren, of wetstenen te gebruiken om beitels te ontbramen? Daar is vakkennis voor nodig. En perfecte materiaalbeheersing. Zo houden we het houtambacht in ere. Dat is cruciaal voor het restaureren en conserveren van monumenten en kunstvoorwerpen. Als de technieken, methoden en de kennis van het gereedschap gedurende één generatie niet worden doorgegeven, gaat er definitief iets verloren dat gedurende duizenden jaren is opgebouwd. o In het atelier SteenBeeld hangt muzikaliteit in de lucht. De cursisten kerven in cadans verlichtende volumes in hun zware stenen. Ze spelen niet enkel met lijnen of contouren, maar trekken de registers van de drie dimensies open. Rechte vlakken zijn uit den boze. Holle vormen zijn niet meer dan de overgangen tussen ronde vormen. Want in die ronde vormen, daar schuilt de spanning in. ELKE GENERATIE DRAAGT VERANTWOORDELIJKHEID h k . a . s t e e n — b e e l d HOLTES EN BOLTES t s n u k o e d i v & m l Een hedendaagse beeldende kunstpraktijk met respect voor de traditie: 350 jaar en zoveel meer. Het medium film leent zich door de tijdsdimensie perfect voor het vertellen van verhalen. En dat spreekt cursisten uit alle hoeken van de wereld aan. Ze proberen een antwoord te krijgen op de vraag: “Hoe vertel ik mijn verhaal met beeld en geluid?” i Monumentale kunsten MKNU dynamisch dialoog reflectie eigen beeldtaal concept context techniek veelzijdigheid conceptueel installatie tweedimensionaal sculpturaal performance licht ruimte geluid tijd ideeën gevoeligheden persoonlijke fascinaties maatschappelijke gegevens computer nieuwe materialen traditionele technieken werkmethode technische aspecten kruisbestuiving samenwerking actuele ontwikkelingen hedendaagse kunsten kunsthistorische aspecten laboratorium zoeken onderzoeken experimenteren inhoudelijk technisch vormelijk actief hybride complex open eigenzinnigheid betrokkenheid creatieve ideeën concrete projecten PERSOONLIJKE VERHALEN f n e t s n u k e l a t n e m u n o m POSTMODERN LABORATORIUM t s Onbevangen naar beelden kijken, geeft ze een tweede leven. c h i l d e r k u Denk na over het woord geluidsvormgeving. Wat wil dat zeggen? Het verklaart op elegante en welluidende manier wat er zich in dit atelier afspeelt: cursisten leren er geluidsgolven in de juiste vorm kneden. Je hoort er dan ook de gekste dingen. Er worden geluiden opgenomen en gemanipuleerd voor theater- en dansproducties, voor audiovisuele of multimediale projecten, voor soundscapes, voor akoestische kunst en nieuwe muziek, voor audiodrama en klankdocumentaires. Klinkt fantastisch, toch? n BEELDBELEVING s s o u n d d e s i g n KLANKKLEUREN BESPELEN 251 k e i f a r g e j i Cursisten leren de spelregels van verschillende druktechnieken, en gaan aan de slag met hoogdruk (linosnede, houtsnede, houtgravure), diepdruk (etsen, droge naald, aquatint) vlakdruk (lithografie, offset), zeefdruk en digitale grafiek (computergrafiek). Dankzij die vakkennis en materiaalbeheersing creëren ze voor zichzelf een speelveld waarbinnen ze nieuwe creatieve vrijheden ontdekken. r Het restaureren van 350 jaar oude schilderijen, vergulde lijsten en gepolychromeerde objecten is een nobele bezigheid. Maar een voorwerp zonder meer in oorspronkelijke staat herstellen, is een handeling zonder respect voor de geschiedenis van een object. Elk spoor vertelt een verhaal. In elke kleine scheur zitten kruimels van onze geschiedenis verborgen. Elke kleine beschadiging is als een litteken op de ziel van het voorwerp. Die sporen, verhalen, kruimels en littekens leer je naar waarde schatten. Want voorwerpen die wij vandaag in handen krijgen, overleefden het slagveld van de geschiedenis. En met die eenvoudige historische waarheid, dwingt een voorwerp ontzag af. Zelfs wanneer de tijd zijn tanden erin zette. Ja, dit zijn romantische ideeën. Maar bij het restaureren en conserveren van objecten, komt er ook harde wetenschap aan te pas en het (her)ontdekken en toepassen van oude teken- en schildertechnieken. De restauratietechnieken zelf evolueerden van ambachtelijke ingrepen naar hoogtechnologische behandelingen. Zo worden oude voorwerpen met veel toewijding klaargemaakt om de toekomst te trotseren. En zo zullen ze de tand des tijds blijven doorstaan. SPEELVELD CREËREN v o c s e r f — n e r e d l i h c s . a . k STUDIE VAN OUDE SCHILDERTECHNIEKEN, RESPECT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN EEN OBJECT t s n u k d e e m s . a 350 stuks oud gereedschap, of zelfs meer, hangen er aan de muren van smidse van het Zuiderpershuis, die uit het einde van de negentiende eeuw dateert. In die historische smidse, heeft het atelier smeden van de academie haar intrek genomen. Zo wordt het vuur van het ambacht er steeds opnieuw ontstoken. Het zinderende hete ijzer wordt hier onder de hamerslagen van de leerlingen in hedendaagse vormen gesmeed. 350 smeden, of zelfs meer, werden hier opgeleid. In een sfeer van samenwerken en elkaar helpen, hebben ze zich creatief op het gloeiende ijzer losgelaten. Hun ontelbare hamerslagen hebben de banen van de aambeelden gevormd. 350 smeedwerken en oefenstukken, of zelfs meer, worden hier elk schooljaar door de leerlingen vervaardigd. In het begin wordt er wel eens gevloekt als het misgaat, als het vuur, het aambeeld en de hamer niet doen wat de geest verlangt. Met de beheersing van het ambacht kan ook de creativiteit openbloeien en ontstaat er een grote voldoening onder de hamerslagen. . Met de afdeling kunstexploratie gooit de poorten van de academie open voor mensen die van verschillende kunsten willen proeven, hoogtepunten uit de kunstgeschiedenis willen ontdekken en ateliers willen verkennen. Cursisten experimenteren met technieken, om die aan de lijve te ondervinden. Want wie met zijn handen in de klei wroette en een keramisch voorwerp bakt, raakt gefascineerd door de mystiek van het vuur. Wie zelf voor de schildersezel stond, krabt zich de verf vanonder de nagels. En wie met een potlood in de hand de wereld in kaart brengt, worstelt met perspectief. Zo ontwikkelen cursisten inzicht in en respect voor de technieken van de kunstenaar – want wie doet, die begrijpt. DANS VAN VUUR, HAMER EN AAMBEELD k k u n s t e x p l o r a t i e WIE DOET, DIE BEGRIJPT n e t s n u k e l e i t x Textiel is overal. In kledij en interieurbekleding. Als schilderdoek. Ook in tekeningen, schilderijen en beeldhouwwerken springt textiel vaak in het oog. De Antwerpse kunstenares en docente Hilde Vonck richtte in 1973 een vereniging op om de kunstambachten – en textiel in het bijzonder – opnieuw op de kaart te zetten. En met succes. Enkele organisatorische omwentelingen later, is die opleiding onderdeel van de academie. In dit atelier verkondigt men de naakte waarheid: textiel blijft in al zijn mogelijke culturele, sociale en kunstzinnige verschijningsvorming razend relevant. e Tekenkunst is de onmiskenbare basis voor minstens 350 andere artistieke disciplines. Probeer jezelf vrije kunsten zoals grafiek, schilderkunst en beeldhouwkunst voor te stellen, zonder tekenkunst. Dit atelier is academisch georiënteerd, met oog voor traditie, tekentechniek en ambacht. Inhoudelijk opteren cursisten vaak voor vernieuwing en actuele artistieke expressievormen. En dat is nodig. Want tijd staat niet stil bij kunst. Kunst staat stil bij de tijdsgeest. NAAKTE WAARHEID t t t e k e n k u n s IN DEN BEGINNE WAS ER DE TEKENKUNST d a a r g e r a b l e d d Stap voor stap leren jongeren zelfstandig omgaan met verf, inkt, tekengerei, klei, gips, textiel, steen en hout. Via speelse technieken krijgen ze vat op compositie, kleur, belichting, schaduw, perspectief, dieptewerking, ruimte – en nog veel meer. Jong en onstuimig worden de 350 treden naar Kunst beklommen. Naar een volwassen, doordachte visuele expressie. Naar kunst met impact. i Rood, geel en blauw. Dat zijn de kleuren die kinderen kennen, wanneer ze in het kinderatelier toekomen. Elk jaar verruimen ze hun kleurenpalet, met nieuwe tinten, schakeringen en nuances. Wanneer ze zich na hun zesde jaar – geheel welverdiend - de weg naar het atelier van de middelbare graad banen, vormen ze een kleurrijke stoet. Het is een waar kleurencarnaval. De eerste heeft 350 kleuren in zijn palet, een volgende 350 plus 350 en een derde wel 350 + 350 + 350. JONG EN ONSTUIMIG m d a a r g e r e g a l KLEURENCARNAVAL 350/350 is gepubliceerd n.a.v. de 350ste verjaardag van het deeltijds kunstonderwijs van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen. Algemene redactie : Thomas Abelshausen, Bart’d Eyckermans, Christian Van Haesendonck, Frank Verlie Concept : Bart’d Eyckermans, Christian Van Haesendonck, Frank Verlie Beeldresearch : Christian Van Haesendonck, Frank Verlie Eindredactie : Thomas Abelshausen, Ingeborg Nijs, Viviane Vanoppen Fotografie en vormgeving : Céline Gladiné Drukken : Drukkerij Room, Sint-Niklaas Binden : Antwerp Binding Met dank aan het docentenkorps, alle deelnemdende studenten en anderen die bijdroegen aan deze publicatie. Speciale dank voor het gebruik van historische afbeeldingen uit de collecties van Stadsarchief Antwerpen, Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience Antwerpen, Elzenveld OCMW Antwerpen, Maagdenhuismuseum Antwerpen, Sint-Goedele en SintMichielskathedraal Brussel, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, Sint-Pauluskerk Antwerpen. Dank aan Scholengroep 1 Antigon voor materiële ondersteuning. © 2014 D/2014/13.424/1